• No results found

Context

In document Doe maar gewoon ... (pagina 30-34)

3. Vijf praktijksituaties in beeld

3.1 Context

De invoering van de leerling gebonden financiering (LGF) heeft op bijna de helft van de scholen voor Voortgezet Onderwijs gezorgd voor een nieuwe instroom aan leerlingen. Het betreft vooral leerlingen met een stoornis in het autistisch spectrum (PDD-NOS, syndroom van Asperger) of ADHD, slechthorende leerlingen, leerlingen met een lichamelijke

beperking of zeer moeilijk opvoedbare leerlingen (Jopla & Stinafo, 2005). Hoewel de scholen veel werk verzetten om ook voor deze leerlingen goed onderwijs te realiseren, gaat dat niet zonder slag of stoot. Uit onderzoek onder directeuren van scholen voor voortgezet onderwijs blijkt, dat de invoering van ‘het rugzakje’ op 85 % van de scholen heeft geleid tot verhoging van de werkdruk bij docenten. Scholen proberen dit probleem te ondervangen door extra ondersteuning en begeleiding te bieden, intern danwel extern, maar vooralsnog heeft dat niet tot een oplossing van het probleem geleid. Men geeft verder aan, dat de docenten niet goed zijn voorbereid op het werken met rugzakleerlingen.

Ten aanzien van het al dan niet geslaagd zijn van de integratie is men over het algemeen positief, hoewel 33 % van de scholen zegt dat zich vaak of altijd problemen voordoen.

Het betreft dan meestal leerlingen met gedragsproblemen. De leerling heeft moeite met aanpassing aan het nieuwe systeem, vertoont onaangepast gedrag of heeft moeite met de sociale aansluiting. Gedragsstoornissen worden niet altijd begrepen door medeleerlingen;

zij hebben moeite met het afwijkende gedrag van de rugzakleerling. Ten slotte geven de scholen aan dat leerlingen met een rugzak een grotere kans lopen om gepest te worden dan hun medeleerlingen (Grinsven & Mondrian, 2005).

Zorgstructuur

Vrijwel alle scholen zijn bezig met, of zijn toe aan een afronding van, het opzetten van een gedegen zorgstructuur om optimaal tegemoet te kunnen komen aan de speciale behoeftes van zorgleerlingen. Op alle scholen is een flink aantal medewerkers betrokken bij het optimaliseren van de condities, zodat ook de leerlingen met een beperking aan hun trekken kunnen komen (zie figuur 3). Hoewel het niet altijd op papier staat, zijn er meestal duidelijke afspraken en verantwoordelijkheden neergelegd bij de verschillende functies van medewerkers waar het gaat om begeleiden van zorgleerlingen.

We noemen hier de functies en taken die we het meest zijn tegengekomen en hun onderlinge connecties.

• de directie: de directie bepaalt het beleid en onderzoekt wat er binnen de wettelijke kaders mogelijk is. De directie bepaalt doorgaans ook, in overleg met de afdelingsleider, of een school al dan niet in staat is om een leerling passend onderwijs te bieden.

• de afdelingsleider: de meeste scholen kennen een afdelingsleider onderbouw en bovenbouw, vaak ook nog weer per schoolsoort (vmbo, havo, vwo). De afdelingsleider is verantwoordelijk voor het opstellen en uitvoeren van zorgbeleid en houdt zich bezig met personele en beleidszaken. Soms stelt de afdelingsleider het handelingsplan op en bespreekt deze met de ouders en de ambulante begeleider. In andere gevallen is dit een taak van de zorgcoördinator of leerlingbegeleider. De meeste afdelingsleiders onderhouden contact met de Ambulante Begeleider, regelen leerling-besprekingen en nemen deel aan vergaderingen met alle medewerkers rondom de zorgleerling.

• de zorgcoördinator: is verantwoordelijk voor de uitvoer van zorgplannen en coördineert de afstemming tussen de verschillende betrokkenen bij zorgleerlingen. Dat betreft niet alleen de rugzakleerlingen, maar ook leerlingen die meergetalenteerd zijn en leerlingen die `lastig gedrag` vertonen.

• de mentor: is de spil en aanspreekpunt voor alle leerlingen, dus ook voor leerlingen met een rugzak. De mentor is in eerste instantie verantwoordelijk voor het oplossen van de problemen. Lukt dat niet, dan wordt de coördinator van het betreffende leerjaar en/of zorgcoördinator ingelicht. Extra zorg voor een rugzakleerling vertaalt zich meestal in extra tijd voor de mentor. Deze signaleert problemen, zorgt dat de

leerjaarcoördinator hiervan op de hoogte is en schakelt zonodig de zorgcoördinator of de vertrouwenspersoon in. Als docenten een probleem signaleren bij een leerling, melden zij dat bij de mentor.

De mentor is ook de hoofdschakel tussen school en thuis. Hij/zij speelt een belangrijke rol op ouderavonden en bij rapportenbesprekingen. Omgekeerd informeren ouders de mentor in als er iets in de thuissituatie heeft plaatsgevonden.

• de leerlingbegeleider/counselor is vertrouwenspersoon die problemen bespreekt met leerlingen die de mentor te boven gaan.

• de ambulante begeleiding: is de schakel tussen het reguliere en het speciaal onderwijs. De ambulante begeleider wordt verondersteld om de school van informatie te voorzien over te verwachten aandachtspunten voor de rugzakleerling.

• de docent: naast bovengenoemde personen, zijn de docenten uiteraard ook belangrijke schakels in het proces. Zij moeten de zorg uiteindelijk aan de betreffende leerling bieden.

Afgezien van de mentor zitten er meestal geen docenten in de zorgteams.

In deze studie zijn gesprekken gevoerd met al bovengenoemde personen, met uitzondering van de vertrouwenspersoon. Dit omdat we ons primair richten op de gevolgen van de integratie van leerlingen met een beperking voor de invulling van het leerplan.

Contacten met externen

Naast interne medewerkers zijn er doorgaans ook contacten met externe instanties, zoals OPDC en maatschappelijk werk, wijkagent/jeugdagent, leerplichtambtenaar, schoolarts, huiswerkbegeleidingklas. Contacten met deze instanties verlopen via de afdelingsleider, de zorgcoördinator of de ambulante begeleider.

Werkwijze

Om inzicht te krijgen in factoren die van invloed zijn op een succesvolle integratie van leerlingen met speciale leerbehoeftes in het reguliere voortgezet onderwijs, zijn op vijf scholen, verspreid over het land, case studies uitgevoerd. Er zijn semi-gestructureerde interviews gevoerd met zo veel mogelijk betrokkenen bij de zorg voor de leerling. Dit betreft de leerling zelf, de ouders, mentoren, afdelingsleiders, zorgcoördinatoren, docenten, directie en ambulante begeleiders. Bovendien is op alle scholen ten minste één observatie van een les gedaan, aan de hand van tevoren vastgelegde gemeenschappelijk observatiepunten.

Bevindingen uit de case studies zijn naderhand geanalyseerd.

Er zijn verschillende scholen benaderd, die allemaal op enige wijze ervaring hebben met het integreren van leerlingen met een beperking in het regulier onderwijs. Vijf hiervan hebben zich bereid verklaard om deel te nemen aan de studie. Daarnaast is gezocht naar voorbeelden van leerlingen met verschillendsoortige beperkingen. De scholen die hebben deelgenomen, hebben zelf aangegeven welke leerlingen geschikt zouden zijn om te volgen.

Een van de criteria hierbij was, dat de leerling zelf in staat is om over zijn of haar beperking te praten.

Deze voorwaarde heeft er tevens toe geleid, dat de leerlingen die zijn gevolgd voorbeelden zijn van leerlingen die het wel goed ‘doen’ op de reguliere school. In een vervolgstudie zou

,EERLING /UDERS

-ENTOR

6ERTROUWENSPERSOON :ORGCOyRDINATOR %XTERNE

)NTERN %XTERN

2EGELMATIG

!F

$OCENTEN

!FDELINGSLEIDERS

/" !MBULANTE

BEGELEIDING

$IRECTIE

Figuur 3: Zorgstructuur in het voortgezet onderwijs

Tabel 1: werkwijze casestudies

In tabel 1 is te zien, welke leerlingen zijn gevolgd, welke betrokkenen zijn gesproken en of er een observatie heeft plaatsgevonden.

Op schoolniveau staan de volgende aandachtspunten centraal: welke visie hebben scholen en docenten ten opzichte van de integratie van leerlingen met speciale onderwijsbehoeftes in het reguliere voortgezet onderwijs? Hoe besteden scholen de leerlinggebonden

financiering, hoe denkt men over deskundigheid, de plek in de school, samenwerking met ouders en de rol van de directie?

Op het niveau van het onderwijs in de klas/groep, ging het om de volgende

aandachtspunten: visie, rol van de docent, benodigde expertise, samenwerking met ouders, het curriculum (doelen, inhouden, didactiek, materialen/bronnen, onderwijstijd, groeperingsvormen, plannen en volgen van het leren) en sociale integratie/participatie.

In de volgende vijf paragrafen staan de resultaten van de vijf casestudies afzonderlijk beschreven. Om zoveel mogelijk recht te doen aan de authenticiteit van de vele boeiende gesprekken, is besloten om antwoorden van geïnterviewden zo veel mogelijk letterlijk weer te geven. Elke case begint met een korte beschrijving van de school, gevolgd door een

School A School B School C School D School E

Kernschets lln Michiel 3vwoT PDD-NOS

Joris havo/vwo2 Gilles de la Tourettes

Jurgen Gymnasium2 Asperger

Damien Integratieklas Syndroom van Down

Annelies vmbo-T 2 Immuun-stoornis Werkwijze

Observatie per les X XX X X X

Interview ouder X X X X X

Interview leerling X X X X

Interview mentor X X X X

Interview

(wiskunde) docent X X X

Interview directie X X X

Interview ambulante begeleider

X X

Interview

afdelingsleider X X X X X

Analyse website X X X X X

verschillende respondenten hun opmerkingen maken te verduidelijken. Daarna volgen bevindingen - voor zo ver ze aan de case studies hebben deelgenomen - van de ouders, de leerling, de mentor, de afdelingsleider, de directie en de ambulante begeleider. Elke casestudie wordt afgesloten met een korte samenvatting van de bevindingen, binnen de kaders van het curriculair spinnenweb.

In document Doe maar gewoon ... (pagina 30-34)