• No results found

De decriminalisering van de criminologie en de ‘social harm’ benadering

Scott Greer en John Hagan28hanteren een door zijn eenvoud uiterst aantrekkelijke definitie van criminaliteit, waarin veel van de vorige paragrafen genoemde noties zijn vervat: “iets is crimineel omdat iemand in staat was het legitiem te verbieden en dit ook heeft gedaan.” En toch heeft het iets onbevredigends om ons zo sterk op de benoemingskant te richten – zo vinden ook Greer en Hagan. Iedere

ont-deren problematiek in te gaan, zonder de lessen uit de sociale reactiebenaderingen uit het oog te verliezen. Het ‘constituerende’, het opnieuw vormgevende, van hun benadering is er in gelegen dat zij het debat op andere termen willen voeren dan de traditionele juridische en criminologische wijze. Dit noemen zij een replacement

discourse; een vertoog dat het dominante verhaal ter discussie stelt. Van de

labeling-benadering nemen zij de contextgebonden betekenis van criminaliteit over: wat ‘crimineel’ is wordt door de directe sociale omgeving en maatschappelijke instituties bepaald. Aan de kritische criminologie ontlenen zij de notie dat veel ‘criminaliteit’ gezien moet worden als een vorm van ‘overpowering’, die dient ter compensatie van een gevoelde structurele machteloosheid. Door iemand slachtoffer te maken van jouw criminaliteit laat je iemand zien dat hij of zij niet meetelt. Het willen meetellen is een essentiële menselijke behoefte die, als die niet wordt bevredigd, er toe kan leiden anderen dit recht (ook) te willen ontzeggen.30Dit element ligt dicht bij de kritisch criminologische notie van criminaliteit als verzet of van crimi-naliteit als sociale controle.

Daarnaast is maatschappelijke schadelijkheid ook volgens Henry en Milovanovic een essentieel onderdeel van ‘criminaliteit’. Hun specifieke ‘social harm’-benadering staat een open, sterk op het slachtoffer geënte conceptualisering van ‘criminaliteit’ voor waarin niet het schadelijke gedrag of de schadelijke situatie het uitgangspunt vormt, maar de vraag hoe dit kan worden hersteld. Willem de Haan31heeft hiertoe eerder het begrip ‘redres’ geïntroduceerd. Omdat een eenduidige inhoudelijke definitie van criminaliteit volgens hem niet mogelijk is, is het vruchtbaarder om ‘criminaliteit’ en de reactie erop in hun onderlinge samenhang te bekijken. Dit heeft volgens De Haan32het grote voordeel dat ‘redres’ vrijwel iedere denkbare soort reactie kan omvatten; het een plicht tot reageren impliceert zonder dat het probleem zelf eerst hoeft te worden gedefinieerd (bijvoorbeeld als criminaliteit, als ziekte of nog iets anders); het uitnodigt tot een op oplossingen gerichte analyse van het probleem voordat wordt bepaald wat daartoe de aangewezen weg is; en het een gangbaar begrip is dat gemakkelijker ingang in de praktijk vindt dan een neo-logisme.

Zoals in de hoogtijdagen van de labelingbenadering wel werd voorgesteld niet langer van ‘criminologie’ te spreken maar van ‘deviologie’ – omdat ons onderzoeks-domein deviantie is en niet ‘criminaliteit’ – wordt nu wel voorgesteld om in het vervolg van ‘zemiologie’ te spreken. Dit is een zo onmogelijk neologisme, dat we het eigenlijk het beste direct weer kunnen vergeten, maar omdat we het in de lite-ratuur wel eens tegenkomen is het misschien toch goed te weten dat de term is afgeleid van het Griekse woord voor schadelijk of nadelig: ζημιωδης. Het Centre for Crime and Justice Studies van het Londense King’s College heeft een doorlopend onderzoeksprogramma rond social harm met als expliciet doel “changing the terms

of the debate.”33Hierbij zijn we weer terug bij het idee van het ‘replacement discourse’ uit de constitutive criminology: om werkelijk iets te veranderen moet je niet het do-minante discours over nemen, maar een eigen idioom ontwikkelen.

John Muncie34heeft daarom wel gepleit voor een decriminalisering van de cri-minologie. Dit idee, inclusief de notie dat hiermee de beheersing van maatschap-pelijk schadelijke handelingen op een heel andere manier zou moeten plaatsvinden, kennen we al vrij lang. In de jaren tachtig is het bekend geworden onder de term ‘abolitionisme’ – waar een decennium later het zogenaamde ‘herstelrecht’ of

‘res-torative justice’ uit is geëvolueerd. Vanuit het abolitionisme is toentertijd sterk

gea-geerd tegen het misverstand dat de staat elk gedrag dat als onwenselijk wordt be-schouwd strafbaar zou moeten stellen; alsof dat enig probleem oplost! Omdat dit misverstand juist nu wel zeer wijd verbreid is, is het zinvol nader op deze analyse in te gaan.

In zijn boek A Suitable Amount of Crime stelt Nils Christie:35“Er is een eindeloze voorraad aan criminaliteit. Daden die potentieel als crimineel kunnen worden ge-zien zijn als een onuitputtelijke delfstof. We kunnen er een klein beetje ‘crimina-liteit’ uit putten – of juist heel veel. Daden ‘zijn’ niet, ze worden; hun betekenis wordt gecreëerd wanneer ze plaatsvinden.” Daarom, zegt Christie, bestaat ‘crimi-naliteit’ als zodanig niet. Maar, voegt hij toe: “Laat het volstrekt duidelijk zijn: ik zeg hiermee niet (…) dat onacceptabele gedragingen, die ook voor mijzelf volstrekt onacceptabel zijn niet bestaan. Ik ontken niet dat er mensen zijn die kogels in hun lichaam krijgen uit andermans wapen. Noch ontken ik dat sommige mensen worden gedood door andermans auto of dat geld zonder toestemming wordt ont-vreemd uit iemands lade of van iemands bankrekening. En ik ontken evenmin dat ik sterke morele bezwaren heb tegen veel van deze daden en ze wil stoppen en voorkomen. Noch ontken ik dat het zinvol kan zijn om sommige handelingen als ‘criminaliteit’ te bekijken. Maar wat me dan vooral interesseert is hoe die beteke-nisverlening ontstaat en vorm krijgt.” Net als de hierboven omschreven benadering van Herman Bianchi is ook Christie’s abolitionisme uiterst moraliserend.

Dat ligt anders bij het abolitionisme van Louk Hulsman, wiens benadering vooral functionalistisch is. Om tot de eerder noodzakelijk genoemde specificering te komen van waar we het nu precies over hebben wanneer we over ‘criminaliteit’ spreken, stelt Hulsman36voortdurend de vraag waarom we ergens zus naar kijken en niet zo. Voor hem zijn woorden als criminaliteit, geschokte rechtsorde, slacht-offer en dergelijke zodanige producten van een punitieve ideologie, dat we ze niet meer kunnen gebruiken. Hulsman spreekt van ‘problematische gebeurtenissen’, waarmee hij zich nog een stap verder verwijdert van de persoon van de dader dan de labelingtheoretici, die het nog hadden over ‘afwijkend gedrag’. Hulsman richt

andere dan punitieve manier naar sociale problemen te kijken. Met de benoeming van problemen als criminaliteit en door de dwangmatige en ongelijke verhoudingen binnen het strafproces, wordt een punitieve uitkomst (opgesloten worden, geld betalen of werken) al voorgekookt, terwijl het probleem als zodanig onopgelost blijft. Inhoudelijk verschillen strafrechtelijk en niet-strafrechtelijk gedefinieerde problemen niet zo, maar ze worden wel heel anders bekeken en aangepakt. Als een hamer je enige gereedschap is dan behandel je ieder probleem als een spijker, stelt Hulsman. Omdat wat we ‘criminaliteit’ noemen inhoudelijk maar weinig gemeenschappelijks heeft – het betreft immers zeer verschillende gedragingen en gebeurtenissen – stelt Hulsman dat ‘criminaliteit’ geen ontologische realiteit is: het heeft geen wezenlijk gemeenschappelijke inhoud. ‘Criminaliteit’ is een inad-equate sociale constructie, omdat er ten onrechte van wordt uitgegaan dat er een objectief vaststelbare schaal van schadelijkheid en ernst zou bestaan. Het individu-aliseren van schade – zoals in het strafrecht gebeurt – is meestal niet zinvol en de ‘maat van het kwaad’ en de wijze en mate van toerekening kunnen niet in een strafrechtelijke setting worden vastgesteld. Paddy Hillyard en Steve Tombs37hebben in dit verband opgemerkt dat de ‘social harm’-benadering die individualisering van verantwoordelijkheden daarom juist vermijdt. De vraag waarom iemand ‘crimina-liteit’ pleegt, is ook in hun ogen onjuist gesteld, omdat ‘crimineel’ genoemd gedrag altijd bestaat uit een samenhang van allerlei kleinere gebeurtenissen, handelingen en benoemingen.

Tegenover de katascopische kijk op de werkelijkheid – de systeemblik van boven naar beneden – die vooral een uitdrukking is van de belangen van degenen die de criminaliseringsmacht hebben stelt Hulsman een anascopische kijk op de werke-lijkheid, een blik van onderaf, vanuit de leefwereld, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen situaties die door alle betrokkenen als problematisch worden erva-ren, situaties die door sommige betrokkenen wel en door andere niet als een pro-bleem worden gezien en situaties die alleen een propro-bleem vormen voor sommige

instellingen maar niet voor de direct betrokkenen. Vervolgens dienen we volgens

Hulsman te kijken naar de interpretatie van een gebeurtenis: zien de direct betrok-kenen het als een ongeluk, een vergissing, recalcitrantie, uitvloeisel van een ruzie of van het feit dat iemand in de war was, als een uiting van verzet of denkt men dat iemand moedwillig leed wilde berokkenen? De soort interventie dient op deze verschillen in interpretatie te zijn gericht. Naast straf kan die bestaan uit compen-satie, verzoening, therapie, opvoeding of structurele sociale of politieke verandering. De wijze waarop mensen met problematische gebeurtenissen omgaan, verschilt sterk. Uit de rechtssociologie weten we dat het er over heen stappen en het probleem uit de weg gaan de meest gekozen strategieën zijn. Onderhandeling, bemiddeling en arbitrage komen allemaal vaker voor dan dwang. Dus: strafrecht is de

uitzonde-Hulsman’s belangrijkste punt is dat we, zolang we op een strafrechtelijke manier naar ‘criminaliteit’ kijken we het probleem dat er aan ten grondslag liggen niet oplossen. Dit is een belangrijk inzicht. John Blad38stelt echter dat, zelfs wanneer we erkennen dat het begrip ‘criminaliteit’ een sociaal inadequate constructie is, het onvermijdelijk is het toch te gebruiken, juist omdat ze in de alledaagse bele-vingswereld zo diep verankerd zijn. Criminaliteit bestaat nu eenmaal als culturele, politiek-ideologische en systeemtechnische constructie, en daar hebben we rekening mee te houden. Volgens Blad gaat Hulsman er ook te gemakkelijk van uit dat door de afschaffing van dit taalgebruik als het ware ‘vanzelf’ betere alternatieven voor het strafrecht van onderaf zullen ontstaan. In die noodzaak om tot iets beter uitge-werkte alternatieve wijzen van conflictbeslechting te komen ziet Blad de evolutie van abolitionisme naar herstelrecht.

1.5 Criminalisering, maatschappelijke normen en morele