• No results found

Criminalisering, maatschappelijke normen en morele kruisvaar- kruisvaar-ders

Om een verschijnsel of handeling ‘crimineel’ te maken moet zij worden gecrimi-naliseerd. En om dat te bereiken moet het zogezegd op de agenda worden gezet. Degene die daarvoor zorgt en die probeert de eigen morele overtuigingen in wet-geving te laten omzetten, wordt in de criminologie een moral entrepeneur of morele kruisvaarder39 genoemd. Voor het krijgen van publieke aandacht voor je zaak kunnen moral panics zeer behulpzaam zijn. Een moral panic ontstaat door een morele verontwaardiging over ‘afwijkende’ gedragingen die misschien niet eens zo vreselijk schadelijk zijn, maar die wel de burgerlijke moraal en het arbeidsethos, ja zelfs ‘onze beschaving’, ‘te kakken’ zetten.40Door middel van een moral panic wordt de Durkheimiaanse grens tussen ‘goed’ en ‘slecht’ scherp gesteld en worden de angsten van de burger Freudiaans geprojecteerd op een folk devil, een burger-schrik.41Volgens David Garland42zijn de tijden momenteel bijzonder gunstig voor moral panics door de dominante rol van op sensatie gerichte media, de ‘ontdekking’ – of constructie – van steeds meer ‘onbekende’ vormen van afwijkend gedrag, het bestaan van voldoende gemarginaliseerde groepen die als ‘buitenstaander’ worden beschouwd en de aanwezigheid van een zeer gevoelig (gemaakt) publiek.

De criminologische aandacht voor de uitvergroting of ‘amplificatie’ van deviantie door middel van moral panics is rond 1970 begonnen met de disproportionele opwinding over hasjgebruik en ‘losse zeden’ onder opkomende jeugdculturen. Dat proces is toen met name geanalyseerd door Nachman Ben-Yehuda, Jock Young en Stanley Cohen. In het werk van deze laatste auteur ligt de oorsprong van de

term moral panic. Volgens Jock Young43is het belang van de ‘moral panic’-bena-dering dat het laat zien dat het niet zozeer bepaald gedrag als zodanig is dat bepalend is voor criminalisering, maar de betekenis die aan het gedrag wordt toegekend: het moet appelleren aan het idee dat er belangrijk geachte normen en waarden in het geding zijn. Voor een effectieve criminalisering moet er hierbij wel sprake zijn van wat Nils Christie44een suitable enemy, een geschikte vijand, noemt. Zo’n ge-schikte vijand moet ten eerste niet te machtig zijn, hij moet in staat zijn mensen angst in te boezemen, gevaarlijk en liefst inhumaan overkomen, hij moet als een zo belangrijke bedreiging van buitenaf (!) worden gezien dat ‘onorthodoxe’ middelen om hem te bestrijden algemeen zullen worden geaccepteerd en hij moet een zekere levensduur hebben – aan ‘vijanden’ die maar één seizoen meegaan heb je als moreel kruisvaarder niet zoveel. Christie schetst in zijn stuk de drugshandelaar als de ideale vijand, tegenwoordig zouden we misschien voor de pedofiel of de (radicale) moslim kiezen.45Ook het homohuwelijk, ongedocumenteerde immigran-ten of het dragen van een hoofddoek op school worden als geschikte kandidaimmigran-ten voor een moral panic aangemerkt.46

Joseph Gusfield47spreekt over een ‘morele wegbereiding’ die vooraf gaat aan ieder criminaliseringsproces. Eerst presenteert iemand of een bepaalde groep zich als ‘eigenaar’ (owner) van een bepaald (moreel) probleem – bijvoorbeeld de ouders van misbruikte kinderen in het geval van de pedoseksuelen. Wanneer dat ownership in de publieke opinie wordt geaccepteerd en overgenomen, is het zaak de eigen definitie en verklaring van het probleem geldend te maken – bijvoorbeeld door politie en justitie een te laks optreden te verwijten. Gusfield noemt dat de culturele

constructie van een probleem. Vervolgens wordt er in het publieke debat een

instan-tie aangewezen die het probleem moet gaan oplossen – bijvoorbeeld de wetgever die wordt aangespoord met ‘strengere straffen’ te komen. In die fase vindt de

poli-tieke constructie van het probleem plaats.

Oorspronkelijk werden met ‘moral entrepeneurs’ alleen diegenen bedoeld die een burgerlijke of religieuze morele verontwaardiging over betrekkelijk onschadelijk gedrag in strafwetgeving wilden omzetten, maar met de tijd is het begrip sterk verbreed. Tegenwoordig wordt ook wel over een moral panic gesproken wanneer het ernstiger zaken betreft, en over morele kruisvaarders wanneer om emancipa-toire redenen, bijvoorbeeld om tegen verkrachting binnen het huwelijk, racisme of milieuvervuiling te kunnen optreden, op criminalisering wordt aangedrongen. Om de terminologie enigszins zuiver te houden wordt dan gesproken van atypische morele kruisvaarders.48

Tegenover het begrip moral panic plaatst David Garland49de opmerkelijk genoeg eveneens aan Stanley Cohen50ontleende term denial – ofwel ontkenning. Waar bij een moral panic disproportioneel veel aandacht is voor iets dat het eigenlijk niet verdient, is denial het gebrek aan aandacht voor iets dat het wel verdient. Cohen51

onderscheidt hierbij de letterlijke ontkenning (er is niets aan de hand), de interpre-tatieve ontkenning (er is wel iets gebeurd, maar het is niet wat je denkt) en de medeplichtige ontkenning (wat er gebeurd is, is niet zo erg of kan worden gerecht-vaardigd). Als de ernst en de schaal van een probleem bijzonder groot is en de re-acties erop moreel integer zijn kan er volgens Garland worden gesproken van een

goede moral panic. We zouden de door Scheerer52gekritiseerde criminaliseringsac-tiviteiten van feministen tegen geweld tegen vrouwen of van antiracisme bewegin-gen tebewegin-gen de discriminatie en uitsluiting van etnische minderheden hiertoe kunnen rekenen, maar vandaag de dag springen toch vooral het mondiale verzet tegen de vernietiging van het milieu en tegen het ongebreidelde kapitalisme dat de kloof tussen arm en rijk steeds groter maakt in het oog. Binnen de criminologie heeft dit zelfs geleid tot twee nieuwe aandachtsvelden, de ‘global’ en de ‘green criminology’. Zij stellen momenteel het belangrijkste definitieprobleem ten aanzien van het domein van de criminologie.

Ten tijde van de kredietcrisis die in 2008 aan de oppervlakte kwam hoorden we velen verzuchten dat het feit dat bepaalde financiële handelingen ‘legaal’ zijn nog niet betekent dat ze niet onwenselijk zijn. Daarom heeft Mike Levi53voorgesteld om irresponsible ownership, de onverantwoordelijke omgang met eigendom, tot object van criminologisch onderzoek te maken. Levi begint zijn stuk met de vraag hoe het komt dat er over witteboordencriminaliteit zo weinig moral panics zijn ontstaan. Volgens hem ligt dat aan het feit dat de ‘daders’ vaak te machtig zijn; ze zijn geen ‘geschikte vijanden’ om met Nils Christie54 te spreken. Voorts is hun gedrag vaak te onzichtbaar voor het grote publiek om voldoende verontwaardiging te kunnen oproepen. En ten derde wijst Levi er op dat er zowel bij politie en justitie als bij journalisten een schrijnend gebrek aan kennis op dit terrein heerst, waardoor zij er ook onvoldoende mee aan de weg timmeren. Om een moral panic op dit terrein te veroorzaken en het dus werkelijk op de publieke agenda te krijgen zijn klokkenluiders volgens Levi van eminent belang. Identiteitsfraude is, omdat de burger daar wel direct mee te maken heeft, volgens Levi de meest geschikte kandi-daat om een moral panic op dit terrein te genereren. Maar, het gaat wat dit betreft erg hard in de financiële wereld. Inmiddels kan, denk ik wel degelijk worden ge-sproken van een – al dan niet goede – moral panic over de bonuscultuur waar de grote graaiers uit de financiële sector en multinationale ondernemingen zichzelf

en hun vriendjes verrijken. Deze helden van de neoliberale jaren negentig wordt nu verweten dat zij ieder moreel besef kwijt zijn geraakt. In navolging van de Baantjertours over het Amsterdamse wallengebied of de ‘liquidatietours’ door Amsterdam Oud-Zuid worden er in de Verenigde Staten inmiddels ook bustours georganiseerd langs de huizen van de vooral zichzelf verrijkende CEO’s gehouden onder het motto ‘The lifestyles of the rich and $hameless’.55

In een inleiding tot hun boek It’s legal, but it ain’t right, die de prozaïsche titel ‘A Crime by Any Other Name’ draagt, stellen Nikos Passas en Neva Goodwin56een vergelijkbare vraag als Mike Levi: hoe kan het toch dat het publieke beeld van cri-minaliteit vooral geënt blijft op straatcricri-minaliteit, terwijl organisatiecricri-minaliteit zo veel meer slachtoffers maakt? Na te hebben vastgesteld dat veel door pure heb-zucht gedreven machtsmisbruik van ondernemers meestal ‘lawful but awful’ is, concluderen zij dat het zelfregulerende vermogen van de markt de mythe van de afgelopen decennia was: “De problemen – en dat zijn er veel – vinden plaats omdat de mensen (of dieren of ecosystemen) die schade ondervinden door economische activiteiten hun reacties niet in markttermen kunnen uitdrukken. De mensen die bijvoorbeeld in gebieden wonen waar zeer veel kanker voorkomt wilden helemaal geen lelijke en stinkende fabrieken in hun buurt hebben die die kankerverwekkende stoffen uitstootten, maar het waren arme gebieden (…) waarvan de bewoners hele-maal geen relevante marktpartij waren waarmee rekening gehouden zou moeten worden.”57

Vervolgens onderscheiden zij vier vormen van schade van in principe legale ondernemersactiviteiten. Ten eerste kan het product zelf schadelijk zijn. Als voorbeelden hiervan noemen zij tabak, wapens, pesticiden en gokken. Ten tweede kan de productiewijze schadelijk zijn. Er kan sprake zijn van een niet oplosbaar afvalprobleem (kernenergie), van kinderarbeid (sportschoenen en goedkope kle-ding), dierenmishandeling (bio-industrie) of de vernietiging van ecosystemen (houtkap). Ten derde kan er sprake zijn van voorzienbare negatieve gevolgen voor de samenleving. Als voorbeelden hiervan noemen zij het brodeloos worden van grote groepen mensen wanneer de productie naar lagelonenlanden wordt verplaat-sen, het veroorzaken van dakloosheid door prijsopdrijving in de huizenmarkt, het opdrijven van burgeroorlogen elders in de wereld door de handel in (bloed) dia-manten, goud, olie en andere delfstoffen, wapens of chemicaliën. Ten vierde faci-literen legale ondernemingen niet zelden criminele organisaties als de (afval) maffia, drugskartels, warlords of huurmoordenaars. De vraag die zich opdringt is waarom politici en justitie hier zo weinig aandacht voor hebben en hoe het toch mogelijk is dat “advies om dergelijke schadelijke handelingen te verrichten zonder de wet te overtreden zo gretig wordt verstrekt door juristen, accountants,

bedrijfs-adviseurs en voormalige overheidsdienaren en militairen die nu hun brood verdie-nen als ‘consultant’”.58

Het mondialiseringsproces heeft de discrepantie tussen (nationale) wettelijke definities en internationaal opererende ondernemingen, die elders in de wereld legaal kunnen doen wat thuis verboden zou zijn nog eens vergroot. Daarom is het volgens Passas en Goodwin59hoog tijd voor een nieuwe werkdefinitie van crimi-naliteit en dus voor een nieuw domein voor de criminologie. Crimicrimi-naliteit zou moeten worden gezien als “wangedrag dat vermijdbaar is en onnodige schade toebrengt aan de maatschappij, dat ernstig genoeg is om overheidsingrijpen te le-gitimeren, en dat in meerdere landen of volgens internationaal recht kan worden gecriminaliseerd.” Met deze definitie zeggen zij de door Sutherland en de Schwen-dingers gestarte discussie over het domein van de criminologie te willen actualise-ren.

1.6 Het juridische, het mediale en het publieke beeld van