• No results found

Hoe is crimineel gedrag te verklaren?

Binnen de criminologie is er sprake van een veelheid aan theorieën, want sinds Quetelet (1796-1874) en Lombroso (1835-1909) – die te beschouwen zijn als de ‘godfathers’ van de wetenschappelijke criminologie – is er binnen deze relatief jonge wetenschap geen centrale, alles verklarende theorie.2Naarmate meer onder-zoeken bevestigen wat een theorie voorspelt, wint die theorie aan overtuigings-kracht. Theorieën winnen eveneens aan kracht als er ‘recepten’ uit voortvloeien om criminaliteit te voorkomen of te bestrijden. De theorieën zoeken verklaringen vanuit een biologische, psychologische of sociologische invalshoek; sommige theorieën trachten invalshoeken te combineren. Hierna komen diverse theorieën aan bod, steeds eerst beknopt de kern van de theorie en dan het soort beleidmaat-regelen dat daarop is gebaseerd. Gedetailleerdere beschrijvingen zijn te vinden bij andere auteurs.3

6.2.1 biologische en ontwikkelingstheorieën

Oorzaken van crimineel gedrag liggen deels in biologische afwijkingen of stoornis-sen, die aangeboren kunnen zijn, maar ook later in het leven kunnen optreden. Biologisch onderzoek richt zich bijvoorbeeld op neurobiologische aspecten (de rol van neurotransmitters en hormonen) of op effecten van zwangerschaps- en geboor-tecomplicaties. Crimineel gedrag zou deels ook erfelijk bepaald zijn. Bij psycholo-gische verklaringen draait het onder andere om het verband tussen crimineel gedrag en intelligentie, persoonlijkheidseigenschappen en morele ontwikkeling. In wat voor gezin een kind opgroeit, speelt ook een rol. De kans op delinquent gedrag neemt bijvoorbeeld toe als er sprake is van huiselijk geweld, psychiatrische

proble-Beleidsmaatregelen zijn gericht op het vroegtijdig (bij jonge kinderen) signaleren van biologische of psychologische afwijkingen en van gezinsproblemen, en het vervolgens aanbieden van medicatie, therapie of begeleiding.

6.2.2 gelegenheidstheorie

Centraal staat hier het ‘de gelegenheid maakt de dief’. Mensen zijn niet zozeer geneigd tot het kwade maar kunnen wel in de verleiding worden gebracht. Beleids-maatregelen zijn gericht op preventie (‘gelegenheidsbeperkende Beleids-maatregelen’), zoals goed hang- en sluitwerk op woningen en campagnes als ‘auto op slot, buit eruit’.

6.2.3 rationele keuzetheorie

Mensen wegen kosten en baten af, kansen en risico’s. Soms is criminaliteit dan aantrekkelijk, als men tenminste niet wordt gepakt en flink voordeel behaalt. Als de pakkans groot is en het te verwachten voordeel gering, is het juist weer niet de moeite. Hier geldt de dader als rationeel calculerend wezen. Beleidsmaatregelen zijn gericht op afschrikking (vergroten pakkans, verzwaren van straffen), op ver-groten van risico’s (zoals door aanbrengen van alarmen) en op het verkleinen van het voordeel (geringere buit).

6.2.4 sociale bindingentheorie

Wanneer mensen weinig banden in hun directe omgeving hebben, bijvoorbeeld niet in een plezierig gezin leven, niet naar school gaan of geen werk hebben, hebben zij weinig te verliezen bij normafwijkend gedrag. Ze voelen zich dan geen onderdeel van de samenleving maar staan er eerder vijandig tegenover. Beleids-maatregelen zijn dan gericht op het aanbieden van scholing en werk (perspectief), het begeleiden van gezinnen of het plaatsen van ontspoorde jeugd in pleeggezinnen.

6.2.5 relatieve deprivatietheorie

Wie het slecht heeft en ziet dat anderen het goed hebben, kan uit onvrede komen tot crimineel gedrag. ‘Deprivatie’ is het gevoel dat men fundamentele, maatschap-pelijke behoeften niet bevredigd krijgt. Hier gaat het om deprivatie die voortkomt uit de conclusie dat men minder is bedeeld dan een ander persoon of andere groep – het dus relatief slecht heeft. Beleidsmaatregelen zijn dan gericht op het opheffen van achterstandsituaties.

6.2.6 differentiële associatietheorie

Crimineel gedrag ontstaat in een sociaal leerproces. Naarmate iemand meer verkeert in een criminele groep, leert hij de criminele technieken beheersen en leert hij ook om crimineel gedrag normaal te vinden. Betrokkene associeert zich dan niet langer geheel met de conventionele normen en waarden maar deels ook met een subcultuur (een gedifferentieerde associatie derhalve). Beleid is bijvoorbeeld gericht op het voorkomen dat risicojongeren meelopers worden en op het isoleren van de criminele leiders.

6.2.7 broken-windowstheorie

Een verloederde omgeving trekt criminaliteit aan. Als één ruit is gesneuveld, nodigt dat uit tot het ingooien van nog een ruit; als één bedelaar op straat alcohol drinkt en mensen lastig valt, volgen er meer. Een verloederde buurt straalt uit dat niemand oplet en de pakkans laag is, hetgeen uitnodigt tot criminaliteit. Het beleid is dan gericht op het schoon en heel houden van de omgeving (onder het motto: ‘schoon, heel en veilig’) en op het tegengaan van overlastgevend gedrag.

6.2.8 etiketterings- of labelingtheorie

Wie eenmaal in de justitiële molen is terechtgekomen, krijgt het etiket ‘crimineel’ opgedrukt. Zo’n persoon verliest ‘gewone’ sociale contacten, krijgt minder snel een baan, en wordt daarmee op het pad van de criminaliteit gehouden. Beleid tegen dit mechanisme is gericht op het buiten de strafrechtketen houden van jongeren, bijvoorbeeld door alternatieve straffen.

6.2.9 integrale theorieën

Veel crimineel gedrag is het resultaat van verschillende factoren. Geen van de theorieën biedt dé verklaring voor criminaliteit. Integrale verklaringen, die uitgaan van combinaties van oorzaken, bieden betere verklaringsmogelijkheden. Een voorbeeld is het biosociale model van Raine4waarin aandacht is voor biologische en sociale factoren, en voor de interactie daartussen. Dan blijkt dat men met een combinatie van biologische (bijvoorbeeld roken tijdens de zwangerschap) en soci-ale factoren (tienermoeder, ongewenste zwangerschap) gewelddadig gedrag op latere leeftijd beter kan verklaren dan wanneer men de factoren afzonderlijk be-schouwt. Dergelijke integrale theorieën vergen ingewikkeld onderzoek.