• No results found

De Nederlands Hervormde Kerk in Kapelle (1895/1896)

7.5 Architect Jan Verheul Dzn en Willem Fabri als decoratieschilder van kerken

7.5.1 De Nederlands Hervormde Kerk in Kapelle (1895/1896)

De gewelven van het schip en de zijbeuken van de kerk in Kapelle bevonden zich in slechte staat.(afb.4) De planken waren verteerd en lieten los zodat de kerkgangers gevaar liepen. Bovendien was er sprake van een slechte akoestiek. Op voorspraak van ds. E.M. van Ysendijk (1852-1908) werd zijn neef J. Verheul door het kerkbestuur om raad gevraagd. Diens advies viel in goede aarde, want op 28 oktober 1895 besloot het kerkbestuur een restauratieopdracht aan Verheul te verstrekken. Als restauratiearchitect had Verheul betrekkelijk weinig ervaring opgedaan.

Afb.4. N.H. Kerk te Kapelle, RCE 043471.

Wel was hij tussen 1892 en1895 betrokken bij de restauratie van het zeventiende-eeuwse stadhuis van Bolsward, samen met de architecten F.H. van Malsen en Constantijn Muysken. Als leidend beginsel gold de stelregel ‘behouden wat te behouden is, herstellen wat hersteld kan worden; geen nieuwe toevoegingen en vormen, geene veranderingen’.28 Dat is een interessante notie gezien de werkwijze die Verheul toepaste bij de restauratie van de vijf genoemde kerken. Hierbij week hij namelijk af van het door hem beleden adagium zoals hiervoor verwoord. Zo kreeg de kerk van Wemeldinge een geheel neogotisch portaal in de koorsluiting. Deze opvatting lijkt geïnspireerd op het gedachtegoed van Pierre Cuypers die in de periode 1879-1903 vele restauraties van rijks-wege begeleidde. Diens ideaalbeeld was middeleeuwse gebouwen in een staat van stijlzuiverheid te brengen, zelfs wanneer dat impliceerde dat er elementen werden toegevoegd die er nooit had-den gezeten.29 Dat Verheul in zijn stijlopvattingen minder absoluut was dan Cuypers, blijkt uit

de toelichting van zijn restauratieplan voor het kerkbestuur van Kapelle. Alles wat goed was, moest behouden blijven. De kerk van Kapelle behoorde weliswaar tot de gotische bouworde, maar doordat het interieur uit de renaissance stamde, kon men niet van één bouwstijl spreken.30

Daarmee achtte Verheul zich dus niet aan één stijl gebonden. Wel paste Verheul bij zijn kerkres-tauraties dezelfde werkwijze toe als Cuypers, waar het ging om het afsteken van de kalklagen op muren en gewelven. Daarmee werd vastgesteld of er oude decoraties onder zaten. Of Verheul daadwerkelijk beïnvloed is door Cuypers, blijft bij ontstentenis van bronnen de vraag. De

archi-tectuurtheorie van Gugel die Verheul tot de zijne had gemaakt, sloot in ieder geval naadloos aan op de opvattingen van Cuypers over het decoreren van gebouwen. Van Gugel had Verheul geleerd dat de toepassing van kleuren het bouwwerk volledig tot zijn recht liet komen. De architectuur moest de zinnen beroeren, waarbij kleuren als ‘onuitputtelijke bron’ fungeerden.31

Zijn denkbeelden over het versieren van protestantse kerkgebouwen, heeft Verheul ontvouwd in het Bouwkundig Weekblad samen met de Rotterdamse architect A.W. Meijneken (1859-1941). Een protestants kerkgebouw moest een eenvoudig en streng karakter hebben, in overeenstem-ming met de liturgie. Een eenvoudige decoratie paste binnen dit paradigma, een sobere versiering kon bijdragen aan het ‘ernstige karakter van het geheel’.32 In Kapelle en Kloetinge moest Verheul

het kerkbestuur overtuigen van de functionaliteit van gewelfschilderingen in een kerkgebouw voor de protestante eredienst. Ook daarin is er een parallel te trekken met Cuypers.33 Wellicht werd Fabri door Verheul geïnstrueerd een versiering te ontwerpen waarmee de hervormde op-drachtgever zich kon verenigen. Een feit is dat de onmiskenbaar gotische vormen die Fabri ont-wierp voor de schilderingen op de gewelven van de genoemde kerken, een vrij neutraal karakter dragen.

Van de verfwerken was de beschildering van het tongewelf het belangrijkst. Dit moest met een-voudige decoraties in passende tinten beschilderd worden. Het gebruik van sjablonen lag voor de hand, gezien het grote oppervlak dat beschilderd moest worden. De uitvoering werd daarmee een stuk goedkoper. Bij wijze van proefstuk moest eerst een klein stuk van het plafond beschil-derd worden en aan de directie ter beoordeling worden voorgelegd. In de kantlijn van het bestek schreef Verheul dat de aannemer een bedrag van f 60,- zou moeten begroten ’voor de overkomst van een decorateur die de kleuren zal aangeven en de modellen zal snijden’.34

Uit een brief van de Middelburgse restauratiearchitect J.A Frederiks (1849-1931) blijkt dat met deze decorateur W.A. Fabri bedoeld wordt.35 Een maand voordat Frederiks deze brief schreef, was het allerminst zeker of de beschildering van het plafond zou doorgaan. Dat blijkt uit een schrijven van Verheul aan de president-kerkvoogd Nijssen: ‘In verband met het opnieuw schilderen van het plafond, raad ik u met alle ernst aan, te bewerken dat die bepaling zoals ik in het bestek opnam, van kracht blijft. Het geheel wordt hierdoor gered.’36 Mogelijk waren er in het kerkbestuur alsnog twijfels gerezen over de gepastheid van een plafondschildering in een protestants kerkgebouw. In het licht van zijn architectuuropvattingen is de hardnek-kigheid waarmee Verheul vasthield aan wat eerder met het kerkbestuur overeengekomen was alleszins verklaarbaar. De activiteit van decorateur Fabri bestond dus uit het snij-den van de mallen voor het sjabloonschilderwerk van de gewelven en het bepalen van de kleuren. Daaruit kunnen we opmaken dat Fabri de ontwerper van de gewelfschil-deringen was. Waarschijnlijk was Fabri ook belast met de supervisie over de uitvoering van het decoratieve schil-derwerk. Hierover meldt het bestek in Kapelle weliswaar niets, maar in latere bestekken werd deze activiteit nauw-keurig omschreven. De uitvoering van het schilderwerk

werd uitbesteed aan een lokaal schildersbedrijf. De gewelf-schilderingen in de kerk van Kapelle waren gebaseerd op de gotiek. (afb.5)

Afb.5. W.A. Fabri, Kerk Kapelle. Gedecoreerde beschieting bezien vanuit de kerkbanken.

Dat blijkt uit de toepassing van bladversiering als dominant decoratiemotief. Het bladorna-ment geldt als het meest kenmerkende versieringsmotief uit de middeleeuwse gotiek. Bij het

stileren liet de middeleeuwse kunstenaar zich inspireren door inheemse flora, waarbij de wijze van bewerking, meer of minder naturalistisch, bepalend is voor de periode waaruit de versie-ring dateert. De op het gewelf geschilderde bloem- en blad-ornamenten zijn in sterk vereenvoudigde, welhaast abstracte vorm weergegeven. In die zin lijkt de door Fabri ontworpen decoratie geïnspireerd op de vroeg gotische orna-mentkunst. Langs de verticale ribben van het gewelf was een doorlopende bladversiering aangebracht. (afb.6 tot en met 8) Voor deze bladversiering geldt dat zij als het ware uit de rib-ben c.q. constructie voortkomt. Op de onderste vlakken van de houten beschieting waren gestileerde blad- en bloemmotieven aangebracht. Hieronder had Verheul planken laten aanbrengen die eveneens met sjablonen waren beschilderd. Opmerkelijk is de op de onderzijde van de trekbalken aangebrachte florale versie-ring met onder meer zonnebloemen. (afb.9) CAT 17 Dat

versieringsmotief behoort eerder tot het vocabulaire van de Art Nouveau. Stijlzuiverheid was geen leerstelling voor Verheul. De schilderingen die de constructie accentueerden, werden in tweedimensionaal vlakornament uitgevoerd. Dit in tegenstel-ling tot decoraties die de constructie juist maskeerden, waar-onder geschilderde festoenen of de toepassing van marmer-imitatie op hout. Deze sinds de renaissance in zwang zijnde illusionistische schildertechnieken werden door steeds meer architecten en kunstnijveraars als onwaarachtig afgewezen. Waarschijnlijk nam Fabri ook het verfwerk van de uit 1755 daterende wettafels en het klankbord voor zijn rekening, zo-als hij dat later ook in Wemeldinge zou doen. Het betrof dan ook een typische decorateursklus.37 In oktober 1896 was het werk gereed. Voor de kerkbezoeker had het interieur een ware

transformatie ondergaan. Het wit van het gewelf had plaats-gemaakt voor een grijsgele ondertoon. De daarop in groene, rode en oranjebruine tinten geschilderde decoraties vormden hiermee een fraai contrast. Tijdens de restauratie in de jaren zestig werden de sjabloonschilderingen overgeschilderd die vervolgens weer werden blootgelegd tijdens de zogenaamde ‘kanjer’-restauratie in 2002. Een probleem toen was dat

terug-brengen van de decoratie buiten het restauratieplan viel. Be-houd van de schilderingen stond wat Monumentenzorg betrof voorop.38 Daarmee werd het cultuurhistorisch belang erkend. Restauratie van de oude verflagen was geen optie gezien de hoge kosten die daarmee gemoeid waren. Uiteindelijk werd gekozen voor het overschilderen van de niet gedecoreerde velden en het retoucheren van de decoraties.

Afb.6. W.A. Fabri, NH Kerk Kapelle. Beschildering tongewelf. Afb.7. W.A. Fabri, NH Kerk Kapelle. Sjabloonbeschildering tongewelf. Afb.8. W.A. Fabri, NH Kerk Kapelle. Beschilderde gewelfschotel. Afb.9. W.A. Fabri, NH Kerk Kapelle. Florale versiering trekbalk.

Deze exercitie kan als geslaagd worden beschouwd. Wie een blik werpt op het gewelf zal onder de indruk zijn van de warme kleurrijkdom. En passant wordt daarmee de visie van Verheul en het vakmanschap van Fabri onderschreven. Treffend werd door architect Brans opgemerkt, dat de door Verheul als sober bedoelde decoraties op een hedendaagse beschouwer bijna flamboyant overkomen.39 Zozeer is ons eigentijdse architectuurbeeld versoberd waar het gaat om het versie-ren van interieurs. Gugel zou ongetwijfeld tevreden geweest zijn over de zintuiglijke gewaar-wording die de schilderingen oproepen.