• No results found

Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/138694

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/138694"

Copied!
329
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Cover Page

The handle

http://hdl.handle.net/1887/138694

holds various files of this Leiden University

dissertation.

Author: Herwijnen, H.F. van

Title: Aan de vergetelheid ontrukt: Willem Adrianus Fabri (1853-1925), een Rotterdamse

decoratieschilder van interieurs

(2)

Aan de vergetelheid ontrukt

Willem Adrianus Fabri (1853-1925),

een Rotterdamse decoratieschilder van interieurs

(3)

Van Herwijnen H.F. (2020) Aan de vergetelheid ontrukt. Willem Adrianus Fabri (1853-1925). PhD thesis, Universiteit Leiden Nederland.

© 2020 Hans F. van Herwijnen, all rights reserved. ISBN: 978-90-903379-1-3

Eindredacteur: dr. Cees Esseboom Vormgeving: Herman A. van Duinen

(4)

Aan de vergetelheid ontrukt

Willem Adrianus Fabri (1853-1925),

een Rotterdamse decoratieschilder van interieurs

Representant van de decoratieve schilderkunst in het Nederlandse interieur en haar beoefenaars

Proefschrift

ter verkrijging van

de graad van Doctor aan de Universiteit Leiden, op gezag van de Rector Magnificus prof. mr. C.J.J.M. Stolker,

volgens besluit van het College voor Promoties te verdedigen op woensdag 9 december 2020

klokke 11.15 uur

door

Hans Frederik van Herwijnen geboren te Utrecht

(5)

Promotores: Prof. dr. R.J. Baarsen Prof. dr. T.M. Eliëns

Promotiecommissie: Mevrouw prof. dr. A. Bergmans, Universiteit Gent Mevrouw dr. M.E.W. Boers

Prof. dr. J. de Haan, Radboud Universiteit Nijmegen

(6)

Voorwoord

Dat de aankoop destijds van een herfstlandschap van de mij onbekende kunstenaar Willem Adrianus Fabri (1853-1925) twintig jaar later in een proefschrift zou uitmonden, had ik niet kunnen bevroeden. Het doek prikkelde mijn nieuwsgierigheid naar de vervaardiger. Het gevolg was een jarenlange zoektocht in archieven en onderzoek op locaties waar Fabri actief was ge-weest, van woonhuizen tot kerken en van overheidsgebouwen tot voormalige paleizen. Dat had soms een verrassend resultaat. Ik vergeet nooit het moment waarop ik in Huize De Wolf in het Groningse Harendepas blootgelegde interieurschilderingen van Fabri, althans de restanten daarvan, mocht aanschouwen.

Willem Fabri bleek een zeer productieve decoratieschilder te zijn geweest, die omstreeks 1900 tot de top van zijn vakgebied behoorde. Allengs rijpte het idee om aan zijn veelzijdige oeuvre een publicatie te wijden. Wat aanvankelijk bedoeld was als een artikel of bijdrage in een jaarboek, kreeg geleidelijk de omvang van een boekwerk.

Een kunsthistorica aan wie ik het manuscript voorlegde, verwees mij halverwege 2009 naar dr. Titus Eliëns, bijzonder hoogleraar in de geschiedenis van de industriële vormgeving in relatie tot de kunstnijverheid aan de RU Leiden. Professor Eliëns bleek geïnteresseerd in het onderwerp en stimuleerde mij deze nog onvoldragen studie uit te werken tot een dissertatie. Dat was de aansporing die ik als niet-kunsthistoricus nodig had. Zo vaak gebeurt het niet dat iemand een promotietraject aanvangt op een vakgebied waarin deze persoon niet is afgestudeerd. Professor Eliëns gaf mij de aanvullende opdracht de decoratieve schilderkunst in het interieur te plaatsen in de nationale- en internationale context. Dat het vervolgens ruim tien jaar duurde voordat ik mijn promotietraject kon afronden, heeft met mijn hang naar volledigheid te maken. Het onder-zoek heeft mij dan ook veel meer materiaal opgeleverd dan ik kwijt kon in deze dissertatie. Ik hoop derhalve dat er in de toekomst nog veel publicaties van mijn hand mogen volgen op het be-trekkelijk onontgonnen terrein van de decoratieve schilderkunst in het interieur met betrekking totde onderzochte periode. Ik bedank professor Eliëns voor zijn deskundige begeleiding en mo-rele steun tijdens het promotietraject. De laatste fase had ik nooit kunnen volbrengen zonder zijn hulp. Zo heeft Titus een duidelijk stempel gedrukt op de redactie en ordening van het materiaal, waardoor de studie aanzienlijk aan kracht heeft gewonnen. Ik ben er trots op deel uit te maken van de promovendi die door Titus Eliëns begeleid zijn, gezien zijn betekenis voor de studie van de kunstnijverheid in ons land.

Het voert te ver om in dit voorwoord de namen te noemen van alle personen die mij de af-gelopen jaren met raad en daad terzijde gestaan hebben. Dat zijn er velen geweest, onder wie museumconservatoren, restaurateurs, kunsthistorici, architectuurhistorici, eigenaren van woon-huizen, fotodocumentalisten en archief- en bibliotheekmedewerkers. Enkelen van hen wil ik niet ongenoemd laten. Als eerste Angelique van den Eerenbeemd die aan museum Paleis Het Loo is verbonden. Gevraagd en ongevraagd heeft zij mij de afgelopen jaren beeldmateriaal geleverd, zowel voor studie als voor uiteindelijke plaatsing in het proefschrift. Haar hulpvaardigheid was meer dan voortreffelijk.

Martijn Verbon van het Stadsarchief Rotterdam en de heer L.J.A. Pennings van het Konink-lijk Huisarchief (nu ‘KoninkKonink-lijke Verzamelingen’), hebben mij op eenzelfde wijze in de eerste jaren van mijn onderzoek geholpen. Dr. Wilma van Giersbergen die jarenlang als onderzoeker aan hetzelfde instituut verbonden was, heeft mij telkenmale onbaatzuchtig laten delen in de

(7)

re-sultaten van haar onderzoek waarin verschillende Rotterdamse decoratieschilders figureerden. Laurens Gooshouwer van de Stichting Het Dordts Patriciërshuis en Constantijn Bakker van de Stichting Cornelis Bakker ben ik zeer erkentelijk voor hun steun. Ik ben erg dankbaar dat ik als eerste de unieke collectie decoratieve ontwerpen van Hendrik Bakker mocht bestuderen. Ik hoop mij nog jarenlang als bestuurslid te mogen inzetten voor deze twee waardevolle culturele instellingen.

Ik heb veel opgestoken van de restaurateurs die mijn pad gekruist hebben, zoals wijlen Pieter de Ruyter. Pieter heeft mij op verschillende interieurschilderingen van Fabri geattendeerd. De laat-ste keer in Huis Roodenburch waarop ik nota bene vanuit mijn woonhuis in Dordrecht uitkijk. Met restaurateur Willianne van der Sar heb ik een publicatie mogen wijden aan een interieur-schildering van Fabri in Delft. Samen mochten wij een toelichting verzorgen bij de door Wil-lianne gerestaureerde plafondschildering van Fabri in een voormalig woonhuis aan de Maurits-weg in Rotterdam. Van de informatieve gesprekken die ik met de restaurateurs Peter Dijkman, Jos Deuss en Jeroen Wilbrink mocht voeren, heb ik veel opgestoken.

Met kunsthistoricus dr. Richard Harmanni heb ik veel informatie uitgewisseld over interieur-schilderingen en hun vervaardigers. Ik heb die contacten als zeer plezierig ervaren. Prof.dr. Johan de Haan bood mij de gelegenheid om een pas gerestaureerde plafondschildering van Fabri in Drenthe te bestuderen. Op zijn verzoek wijdde ik een publicatie aan deze interessante naschildering. Johan attendeerde mij ook op de Pompejaanse schilderingen in het voormalige paleis Soestdijk, die hoogstwaarschijnlijk door het atelier van Fabri zijn geschilderd. Ik ben hem daar dankbaar voor.

Vormgever Herman A. van Duinen en eindredacteur dr. Cees Esseboom bedank ikvoor hun uit-muntende werk. Ik ben zeer content met dit prachtig vormgegeven en geredigeerde proefschrift. Ik eindig met het noemen van de twee dierbare gezinsleden, zonder wier steun ik dit bevredi-gende, maar arbeidsintensieve promotietraject naast een baan en andere bezigheden, nooit met succes had kunnen afronden. Martine en Emma, bedankt voor jullie niet aflatende en liefdevolle steun! Ik draag dit proefschrift aan jullie beiden op.

(8)

Inhoudsopgave

Voorwoord Inleiding

Willem Fabri (1853-1925) als representant van de decoratieve schilderkunst tussen 1875-1925

Hoofdstuk 1

De decoratieve schilderkunst in het interieur tussen 1840-1930; een beknopt overzicht

1.1 De herleving van de decoratieve schilderkunst vanaf 1840

1.2 Johannes Stortenbeker als wegbereider van de negentiende-eeuwse decoratieve schilderkunst in het interieur

1.3 De unieke nalatenschap decoratieve ontwerpen van Hendrik Bakker

1.4 Polychromie in het interieur: bronnen van inspiratie

1.5 Ook kunstschilders manifesteren zich als decoratieschilder

1.6 Buitenlandse decoratieschilders in Nederland: August Graux en

Michel Hendrickx 1.7 Een nieuw product: de imitatiegobelin 1.8 De samenwerking tussen meubelfabrieken en decoratieschilders 1.9 Architecten als ontwerpers van interieurschilderingen: Ed. Cuypers en

Willem Kromhout 1.10 Ontwerpen van en voor decoratieschilders 1.11 Een bijzonder portfolio met ontwerpen van de Haarlemse School voor

Kunstnijverheid.

1.12 Nieuwe Kunst ontwerpen voor de huis- en decoratieschilder (1899-1905) 1.13 Veranderende opvattingen over interieurschilderkunst omstreeks 1900:

het gedachtegoed van Jan Kam, Jakob von Falke en Theo Molkenboer 1.14 De naturalistische decoratieve schilderkunst wordt in de ban gedaan

1.15 De verminderde vraag naar decoratieve schilderkunst in het interieur

vanaf 1905 1.16 Naar een bouwkunst zonder ornament; de invloed van Berlage en Loos 1.17 Conclusie

Hoofdstuk 2

De opleiding tot decoratieschilder en de tentoonstelling voor decoratieve schilderkunst in 1881

2.1 Inleiding 2.2 De Rotterdamse Academie voor Beeldende Kunsten (1851) 2.3 Vereeniging Lucas (1866) 2.4 De Rotterdamsche Schildersschool (1869) 2.5 De Nederlandse decoratieve schilderkunst heeft een achterstand goed te maken 2.6 De Nederlandsche Schildersbond (1879)

2.7 De Nationale Tentoonstelling voor Decoratieve Schilderkunst in Arnhem (1881)

Hoofdstuk 3

In dienst van de meubelfabriek van C.H. Eckhart

5 13 19 19 19 21 24 25 25 26 28 28 29 30 31 32 34 36 36 37 47 47 47 49 49 51 53 53 63

(9)

3.1. De spiegel- en lijstenmakerij van F.H. Eckhart 3.2 De stoommeubelfabriek Hendrik de Keyser 3.2.1 Schaalvergroting door stoomkracht 3.2.2 De activiteiten van de meubelfabriek 3.2.3 Het schildersatelier 3.3 Deelname aan tentoonstellingen

Hoofdstuk 4

Decoratieschilder van woonhuizen

4.1 Inleiding 4.2 Een grachtenhuis aan het Smidswater no.8 (1878) 4.3 De salon van kasteel Oud-Wassenaar (1880) 4.4 Een Rotterdamse feestzaal aan de Eendrachtsweg 35 (1888) 4.5 Een woonhuis te Delft: het pand aan de Spoorsingel 24 (1888) 4.6 Het huis Roodenburch te Dordrecht (1889)

4.7 Villa Welgelegen te Rotterdam (omstreeks1890) met mogelijk decoraties van Fabri 4.8 Een woonhuis in Dordrecht: ’t Zeepaert (circa 1890)

4.9 Het woonhuis aan de Mauritsweg 55 (circa 1890) 4.10 ’t Huis de Wolf te Haren (1893) 4.11 Willem Fabri begint voor zichzelf 4.12 Het einde van een familiebedrijf

Hoofdstuk 5

Willem Fabri begint voor zichzelf

5.1 Inleiding 5.2 De Vereeniging Bouwkunst en Vriendschap 5.3 Het Aesthetisch Genootschap en Lucas Confrèrie 5.4 Het woonhuis aan de Westzeedijk 102 te Rotterdam (1893) 5.4.1 Overige decoraties in het complex Koningin Emmaplein/Westzeedijk 5.5 Museum Meermanno Westreenianum te Den Haag (1893-1894) 5.6 Een woonhuis aan het Haringvliet te Rotterdam omstreeks 1895

5.7 Een naschildering van een plafondstuk voor de Drentse havezate Laarwoud (1897) 5.8 Een woonhuis aan de Groot-Hertoginnelaan 76 in Den Haag (1897)

5.9 Een woonhuis aan de Herengracht 19A in Den Haag (1899 en 1911) 5.10 Een woonhuis aan de Mathenesserlaan 298 te Rotterdam (1905/1906) 5.11 Overig decoratief schilderwerk voor interieurs van woonhuizen waarvan de herkomst

en datering onbekend zijn

5.12 De decoraties voor het Heilige Geesthuis in Rotterdam (1898) 5.13 Fabri en de stoommeubelfabriek Allan & Co 5.13.1 De stoommeubelfabriek van Allan & Co 5.13.2 De meubeltoonzaal van de firma Allan in Utrecht aan het Janskerkhof 12 (1905) 5.14 Een villa in Oosterhout (1907)

5.15 De herinrichting van het kasteel Broekhuizen (1707)

5.16 Het hoofkantoor van de Holland-Amerika-Lijn in Rotterdam (1908)

Hoofdstuk 6

De samenwerking met architect J. Verheul Dzn

6.1 Inleiding 63 63 65 66 67 69 77 77 77 78 79 83 87 90 93 94 97 99 100 107 107 107 109 111 116 117 119 121 123 124 126 127 129 131 132 133 135 135 136 145 145

(10)

6.2 Drie decoratieschilders van schouwburgen en toneeldecors: Charles Roskam, Henricus Jansen en Andreas Sommer 6.3 Decoratieschilders van bioscooptheaters: Pieter den Besten en Jaap Gidding 6.4 Willem Fabri en de beschildering van het trappenhuis van de Doele 6.5 De architectonische opvattingen van Jan Verheul Dzn. 6.6 De geschilderde decoraties in de Grote Schouwburg (1887) 6.7 Schouwburg Kunstmin in Dordrecht: een Rotterdamse architect stuit op

weerstand in Dordrecht 6.7.1 De mededingende decoratieschilders

6.7.2 De beschildering van Kunstmin in 1898

Hoofdstuk 7

Decoratieschilder van kerken

7.1 Pierre Cuypers en de decoratieve schilderkunst in kerken 7.2 Het atelier Bressers-Blanchaert 7.3 De kerkdecoratieschilder versus de monumentale kerkschilder 7.4 Iconografische bronnen voor architecten en kunstnijveraars 7.5 Architect Jan Verheul Dzn en Willem Fabri als decoratieschilder van kerken 7.5.1 De Nederlands Hervormde Kerk in Kapelle (1895/1896) 7.5.2 De Nederlands Hervormde Sint-Maartenkerk in Wemeldinge (1898) 7.5.3 De Nederlands Hervormde Geerteskerk in Kloetinge (1899) 7.5.4 De Regentessekerk in Den Haag (1901) 7.5.5 De Nederlands Hervormde Sint-Michaëlskerk in Middelharnis (1905) 7.5.6 De Nederlands Hervormde Kerk in ’s Heer Arendskerke (1906) 7.5.7 De Nederlands Hervormde Kerk in Biezelinge (1908) 7.5.8 De Wilhelminakerk in Den Haag (1908) 7.5.9 St. Mary’s Anglican Church Rotterdam (1913)

Hoofdstuk 8

Decoratieschilder van koninklijke paleizen

8.1 Inleiding 8.2 De kleine eetzaal van het paleis Noordeinde (1895 en 1901) 8.3 W.A. Fabri - Atelier voor decoratieve schilderingen 8.4 De salon van koningin Wilhelmina op paleis Het Loo (1897)

8.5 De salon gewijd aan koning Willem III en koningin Sophie op paleis Het Loo (1897) 8.6 De salon van koningin Wilhelmina op paleis Soestdijk (1898)

8.7 Een kamerscherm voor de koningin op paleis Noordeinde (1898) 8.8 De vestibule van paleis Het Loo (1898-1902) 8.9 Het trappenhuis van paleis Het Loo (1900-1902) 8.10 Salon en antichambre van prins Hendrik op paleis Het Loo (1901) 8.11 Een portret van de koning-stadhouder voor de werkkamer van koningin Wilhelmina

op paleis Noordeinde (1902)

8.12 Drie bovendeurstukken voor paleis lange Voorhout (1903) 8.13 Drie bovendeurstukken en een plafondstuk voor de theesalon van paleis

Het Loo (1903) en een haardstuk voor het kabinet van Willem IV (1904) 8.14. De kleine- of nieuwe eetzaal op paleis Het Loo (1912-1914)

8.15 De beneden-antichambre (1913) 8.16 Willem Fabri epigoon van Daniël Marot?

145 147 149 150 151 152 153 155 163 163 164 164 164 165 165 168 170 171 172 172 173 174 175 181 181 181 182 183 185 186 188 189 195 203 204 204 205 207 212 214

(11)

Hoofdstuk 9

Decoratieschilder van overheidsgebouwen

9.1 Inleiding

9.2 Provinciegebouwen 9.3 Decoratieve schilderingen in het Gouvernementsgebouw in Assen (1886/1887) 9.4 Een plafondschildering in de Statenzaal van het Gouvernementsgebouw

te Maastricht (1895) 9.5 Ambtswoningen van de Commissaris van de Koningin 9.6 De beschildering van de voormalige Statenzaal in Paushuize te Utrecht (1888) 9.6.1 De Pompejaanse schilderingen voor ‘De Witte’(1877 & 1879) en enkele

voorbeelden van Pompejaanse decoraties 9.6.2 De decoratieve beschildering van de balzaal in Paushuize 9.7 Een haardstuk voor de commissaris van de koningin in Friesland (1892) 9.8 De receptiezaal in de ambtswoning van de gouverneur in Limburg (1895) 9.9 De ambtswoning van de commissaris van de koningin in Groningen (1905) 9.10 Een schoorsteenstuk voor de Polytechnische School in Delft (1905) 9.11 Een bijzondere decoratie in het gebouw van de Koninklijke Militaire Academie (KMA) in Breda (1907)

Hoofdstuk 10

Decoratieschilder van passagiersschepen

10.1 Interieurschilderingen op passagiersschepen voor 1900 10.2 Hermanus Mutters III: ontwerper van scheepsdecoraties? 10.3 De meubelfabriek van Allan & Co als leverancier van scheepsbetimmeringen 10.3.1 Het SS Rembrandt (1906) 10.3.2 Een stadsgezicht voor de eerste klas rooksalon van het SS Rotterdam (1908) 10.3.3 Een ‘schilderstuk’ voor het SS Frisia (1909) 10.3.4 De decoraties voor het SS Gelria (1913) en SS Tubantia (1914) 10.3.5 De wanddecoraties voor het SS Volendam (1922) 10.3.6 De decoraties voor het SS Statendam II en III (1913-1929) 10.4 Sybold van Ravesteyns kritiek op het eclecticisme en de periodestijlen

Hoofdstuk 11

Willem Fabri: een halve eeuw decoratieschilder van interieurs

Summary Catalogus Geraadpleegde bronnen Geraadpleegde literatuur Personenregister Curriculum Vitae 225 225 225 225 227 228 228 229 230 233 233 234 236 237 245 245 246 247 248 248 249 250 252 253 255 261 268 273 291 299 323 328

(12)
(13)
(14)

Inleiding

Willem Adrianus Fabri als representant van de decoratieve

schil-derkunst tussen 1875-1925

Circa vijftig jaar geleden berichtte de Delftsche Courant dat er in een woning aan de Spoorsingel in Delft fraaie decora-tieve schilderingen waren ontdekt. Deze bleken jarenlang te zijn schuilgegaan achter timmerwerk. Ze waren aangebracht op de plafonds van de voor- en achtersalon, de twee grote schuifdeuren tussen de beide vertrekken en op een toegangs-deur tot de voorsalon. Onderzoek wees uit dat de plafond-schilderingen niet op het stucwerk waren geschilderd, maar ‘waarschijnlijk op de grond gemaakt op gewoon schilders-linnen en later tegen het plafond aangebracht.’1 Op wat

klei-ne beschadigingen na, bleken de decoraties in goede staat te zijn. De schilderingen waren gesigneerd door de Rotterdam-se decoratieschilder Willem Adrianus Fabri (1853-1925) die ze in 1888 had geschilderd2. (afb.1)

Afb.1. W.A. Fabri, urn-gvn-CBG01-006184-medium.

Op zijn speurtocht naar meer informatie over Fabri had de Delftsche Courant zich gewend tot de Haagse kunst-handelaar Pieter Scheen (1916-2003), auteur van het be-kende naslagwerk over Nederlandse beeldende kunste-naars. Volgens Scheen had Fabri in de periode 1885-1895 landschappen, portretten en figuurstukken geëxposeerd op diverse Tentoonstellingen van Levende Meesters. Van decoratieve schilderingen van Fabri had hij echter nog nooit gehoord. Wat Scheen en de Delftsche Courant niet wisten, was dat Willem Fabri in 1888 als decoratieschil-der werkzaam was voor de Rotterdamse stoommeubel-fabriek van C.H. Eckhart3. (afb.2) Als chef van het

schil-dersatelier was hij verantwoordelijk voor de uitvoering van het decoratieve schilderwerk in interieurs, meestal woonhuizen. Sommige auteurs spreken in dat verband dan ook van salonschilderkunst, hoewel die term niet verward moet worden met de negentiende-eeuwse schil-derkunst die de academische tradities tot vertrekpunt nam.

Zoals veel decoratieschilders leek Fabri het lot der vergetelheid beschoren. Om ons tot Rotter-dam te beperken, wie kent nog de namen van decoratieschilders als Klaas (‘Kos’) Koolhaarder (1868-1957) en Jannes Poutsma (1853-1922)? Stuk voor stuk bekende namen in het Rotterdam van omstreeks 1900. Omdat vrijwel niets van hun artistieke productie is bewaard gebleven, zeggen hun namen ons tegenwoordig weinig. Door het bombardement op 14 mei 1940 en de daarmee gepaard gaande stadsbrand, is bovendien veel interieurkunst in de binnenstad van

(15)

terdam vernietigd. Denk bijvoorbeeld aan de rijk gedecoreerde vooroorlogse patriciërspanden aan de Boompjes, Leuvehaven en het Haringvliet. Daar komt nog bij dat veel interieurs zijn verdwenen, doordat er achteloos mee werd omgesprongen. Dat geldt bijvoorbeeld voor veel he-renhuizen die in de eerste helft van de twintigste eeuw tot kantoren werden omgebouwd.4

Ons land kent dan ook weinig woonhuizen met een min of meer authentieke inrichting uit deze periode. Het monumentale grachten-pand van Simon van Gijn (1836-1922) in Dor-drecht en het herenhuis van Paulina Lefèvre de Montigny (1840-1923) in Haastrecht zijn daarvan schaarse voorbeelden.5

In 1962 werd de voormalige burgemeesters-woning aan de Westerstraat 3 in Rotterdam gesloopt. (afb.3)

Dit monumentale woonhuis beschikte over prachtig gedecoreerde interieurs in een mengvorm van Art Nouveau en het genre neo-renaissance.

Afb.3. Voormalig woonhuis Westerstraat 3 F.H. van Dijk, SAR httpsjanelburg.files.wordpress.com201505westerstraat.

Naast interieurschilderingen, trof men er een betimmering, siersmeed-werk en glas-in-lood in de vormentaal van de Art Nouveau aan. Zelfs de vullingen tussen de balusters van de trap en de haard kenden een derge-lijke versiering. De Belgische decoratieschilder Privat Livemont (1861-1937) had in 1902 de plafond- en wandschilderingen geschilderd6. (afb.4)

Eén vertrek had glas-in-lood ramen met een voorstelling naar De grote golf van de Kanaga-wa van de beroemde Japanse kunstenaar Hokusai 1760-1849)7. (afb.5) De wand- en plafondschilderingen berusten nu ongezien in het depot van het Maritiem Museum in Rotterdam. De overige interieurdelen zijn waarschijnlijk in de afvalcontainer be-land.

Rechts: Afb.4. Privat Livemont. Geschilderd behangsel 1902, Museum Rotterdam, objectnr 11182_1.

Onder links: Afb.5. Vertrek afdeling volksverzekering met ‘De Golf’ op glas-in-lood raam. SAR XII F 60 p. 3.

(16)

Rotterdam beschikte zelfs tot 1975 over een authentiek negentiende-eeuws woonhuis aan de Schiekade 13. Deze woning behoorde toe aan de Rotterdamse graanhandelaar en kunstverzame-laar Willem van Rede (1880-1953). Die schonk zijn huis en de bijbehorende kunstcollectie aan de staat. De inrichting die uit de periode 1884-1888 stamde, bevond zich tot aan de sloop in oor-spronkelijke staat. Hoe uniek zijn interieurs waren, blijkt wel uit de foto van de kamer en suite, die kort voor de ontruiming gemaakt werd8. (afb.6) Helaas kon dit huis niet voor de stad

Rotter-dam behouden worden vanwege de aanleg van de metro.9 Het meubilair werd opgenomen in de

collectie van de toenmalige Rijksdienst voor Beeldende Kunst (tegenwoordig Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed). De plafondschildering in de voorkamer is waarschijnlijk verloren gegaan, samen met de negentiende-eeuwse betimmering.

Afb.6. Voorkamer van het huis W. van Rede aan de Schiekade in Rotterdam. Van Voorst tot Voorst p. 17.

Het zonder protest verdwijnen van dergelijke schilderingen was het gevolg van de toentertijd geringe belangstelling onder kunsthistorici voor geschilderde interieurdecoraties uit de periode 1860-1925. Wellicht omdat het métier van decoratieschilder meer als een ambacht dan als kunst-uiting gezien werd, een opvatting die onder sommige (kunst-) historici nog altijd opgeld doet.

Daar komt nog bij dat veel decoratieschilders genrestijlen beoefenden, dus geen scheppers van oorspronkelijk werk waren.10

In deze studie staat het decoratieve oeuvre centraal van Willem Fabri. Als één van de weinige decoratieschilders uit het tijdvak tussen 1870-1925 is er redelijk wat van zijn werk bewaard ge-bleven. Bovendien bestaat er een bescheiden foto- en ontwerparchief, dat ondanks zijn geringe omvang een belangrijke bron van informatie is.11 Er wordt ingegaan op het oeuvre van Fabri en de

context waarbinnen dat werk tot stand kwam. Fabri’s netwerk, inspiratiebronnen, opdrachtgevers en concurrenten komen hierbij aan bod. Het was hoog tijd dat er een monografie gewijd werd aan een decoratieschilder van eigen bodem uit deze periode.12 Dat past in de herwaardering van de

negentiende-eeuwse interieurkunst die in de jaren negentig van de vorige eeuw werd ingezet met de tentoonstelling De Lelijke Tijd – pronkstukken van Nederlandse interieurkunst 1835-1895 die in 1995 in het Amsterdamse Rijksmuseum plaatsvond.13 Decoratieve schilderkunst in het

(17)

kunnen plaatsvinden zonder het voorafgaande pionierswerk door J.M.W. van Voorst tot Voorst. Zijn onderzoek culmineerde in het standaardwerk Tussen Biedermeier en Berlage waaraan ie-dereen die zich bezighoudt met de interieurkunst uit deze periode schatplichtig is, hoewel ook Van Voorst tot Voorst in dit opus magnum relatief weinig aandacht schonk aan de decoratieve schilderkunst in het interieur.14 Belangrijk voor de waardering van de decoratieve schilderkunst

in Nederland was de manifestatie ‘Historisch Interieur’ uit 2001. Parallel daaraan is het project Decoratieve Interieurschilderingen van start gegaan, onder auspiciën van de Rijksdiensten voor Kunsthistorische Documentatie en Monumentenzorg (nu Rijksdienst voor archeologie, cultuur-landschap en monumenten). Daarmee werd voor een breed publiek het cultuurhistorisch belang benadrukt van interieurschilderingen, waaronder de decoratieve schilderkunst in woonhuizen tussen 1840-1930. Onder leiding van de specialist decoratieve schilderkunst Richard Harmanni zijn meer dan duizend interieurs in ons land bezocht, beschreven en in een database opgenomen. Het RKD-project maakt het mogelijk om op een meer systematische wijze, onderzoek te doen naar deze vorm van versieringskunst.

De decoratieve schilderingen van Fabri in het catalogusgedeelte van deze studie zijn vrijwel allemaal door de auteur onderzocht op iconografische betekenis en ontstaansgeschiedenis. Een groot deel van Fabri’s loopbaan als decoratieschilder, is onlosmakelijk verbonden met de Rot-terdamse meubelfabriek C.H. Eckhart. De firma Eckhart richtte volledige interieurs in. Hieraan leverden verschillende disciplines van de meubelfabriek een bijdrage, waaronder de meubel-makerij, de stoffeerderij en het beeldhouw- en schildersatelier. Voor zover mogelijk heb ik de sa-menhang geschetst waarbinnen de behandelde decoratieve schilderingen tot stand kwamen. Een andere belangrijke principaal van Fabri was de Rotterdamse meubelfabriek Allan & Co. Fabri’s werkzaamheden voor dit bedrijf worden eveneens belicht, ondanks het feit dat het beschikbare archiefmateriaal zeer beperkt is. Naast deze meubelfabrieken heeft Fabri nauw samengewerkt met de Rotterdamse architect Jan Verheul Dzn (1860-1948). Architecten waren belangrijke op-drachtgevers voor decoratieschilders. Kenmerkend voor het oeuvre van Willem Fabri is de grote verscheidenheid aan werkzaamheden qua interieurtypen. Fabri decoreerde in zijn loopbaan woonhuizen, kerken, passagiersschepen, overheidsgebouwen, paleizen en schouwburgen. Zijn oeuvre is bij uitstek representatief voor het vak van decoratieschilder in de beschreven periode. Naast het werk van Willem Fabri heb ik mij tot doel gesteld om op hoofdlijnen de decoratieve schilderkunst in het Nederlandse interieur en enkele voorname beoefenaars te boekstaven, voor de periode tussen 1830 en 1930. Tientallen decoratieschilders en interieuropdrachten passeren de revue. De rol van enkele meubelfabrieken en architecten wordt daarbij eveneens belicht. Het oeuvre van Willem Fabri vormt de rode draad in dit proefschrift. De resultaten van dit onder-zoek kunnen als vertrekpunt dienen voor de interieurschilderkunst en haar beoefenaars in deze periode.

Ik hoop dat ik met dit onderzoek een bouwsteen heb geleverd waarmee ‘een coherent beeld ontstaat van het negentiende-eeuwse’ en vroeg twintigste-eeuwse (woon-)interieur.15 Zonder te

willen afdoen aan het belang van de door mij onderzochte al dan niet gedigitaliseerde archivalia, wil ik het belang van de door de Koninklijke Bibliotheek ontwikkelde (kranten-) site Delpher benadrukken. Ten behoeve van een onderzoek als het onderhavige, naar vaak in de vergetelheid geraakte decoratieschilders, was deze onuitputtelijke digitale nieuwsbron essentieel. Voor het in kaart brengen van de beroepsgroep van de negentiende-eeuwse decoratieschilders en het ver-garen van informatie over interieuropdrachten bleek Delpher een goudmijn. Dat geldt eveneens voor het inventariseren van de onderlinge netwerken van decoratieschilders, meubelfabrieken en architecten.

(18)

Inleiding - Noten

1 RKD, krantenknipsels: Delftsche Courant, 06/12/1966. Behalve in de Delftsche Courant werd de vondst gememoreerd in De Tijd en het Algemeen Dagblad van 7 december 1966.

2 Ibid.

3 Wat het pand aan de Delftse Spoorsingel zo interessant maakt, is de aanwezigheid van een boven-deurstuk in de voormalige salon, met rechtsonder de geschilderde tekst ‘Firma C.H. Eckhart, Rotter-dam, Dec 1888’. Een duidelijke aanwijzing dat het interieur door de firma Eckhart is ingericht. Dergelijke ‘visitekaartjes’ zijn zeldzaam. In de loop van haar bestaan zal de firma Eckhart veel interieurs hebben ingericht, maar de meeste daarvan zullen– als ze al niet onder de sloophamer zijn terechtgekomen- niet zo snel als zodanig geïdentificeerd worden.

4 Zo werd ‘t Huis de Wolf in het Groningse Haren ontdaan van de rijk gedecoreerde interieurs nadat het in 1918 door de universiteit van Groningen was aangekocht. Niet alleen de monumentale schouwen moesten het ontgelden, maar ook de door Willem Fabri aangebrachte decoratieve schilderingen. 5 Zelfs woonhuizen als deze, die de beschermde status van museum wisten te verwerven, waren niet

gevrijwaard van interventies door eigenzinnige conservatoren. De oorspronkelijke interieurs hadden daaronder zwaar te lijden. C.G. Bogaard en M. van Vlierden, Huismusea in Nederland. Kasteel-Museum

Sypesteyn en het ontstaan van verzamelaarshuizen in Nederland (ca. 1870-1930), Zwolle 2007, p.

144-173.

6 B. Schoonbroodt, Privat Livemont: Entre tradition et modernité au coeur de L’Art Nouveau, Bruxelles 2007.

7 Waarschijnlijk waren ontwerp en uitvoering ook van Livemont. Op het glas-in-lood raam dat hij ontwierp voor het woonhuis van de architect Paul Saintenoy (1862-1952) heeft de golf de trekken van een vrouw gekregen. Ibid., p. 42-43.

8 J.M.W. van Voorst tot Voorst, Tussen Biedermeier en Berlage; meubel en interieur in Nederland

1835-1895, Amsterdam 1994 (2e druk), p. 15.

9 N. Zemering, Willem van Rede (1880-1953), ’s-Gravenhage 1990, p. 43-72.

10 Onder decoratieve schilderkunst verstaat de auteur de omschrijving van kunsthistoricus P.T.A. Swillens: ‘het schilderen van versieringen en het als versiering bedoelde taferelen’. Daarbij moeten we volgens Swillens onder meer denken aan ‘het versieren van plafonds, interieurs (panelen, behangsels), toneel-schermen, praalwagens enz.’. P.T.A. Swillens, Encyclopedie van de schilderkunst, Utrecht 1960, p. 44. 11 Archief Fabri-Verbeek, eigendom Vereniging Oranje-Nassau Museum sinds 1946, thans in bruikleen

afgestaan aan Rijksmuseum Paleis Het Loo.

12 Enkele jaren geleden verscheen een studie over de Oostenrijker George Sturm (1855-1923), die onder meer betrokken was bij de decoratie van het Rijksmuseum. R. Delvigne en J.J. Heij, In de schaduw van

Cuypers. George Sturm (1855-1923), Amersfoort 2017.

13 R. Baarsen ed., ‘De Lelijke Tijd’. Pronkstukken van Nederlandse interieurkunst 1835-1895, Amsterdam 1995.

14 Zie noot 8.

15 T.M. Eliëns, ‘Interieurportretten. De visuele verbeelding van het interieur in de negentiende-eeuw’, in:

(19)
(20)

Hoofdstuk 1

De decoratieve schilderkunst in het interieur tussen 1840-1930 een

beknopt overzicht

1.1 De herleving van de decoratieve schilderkunst vanaf circa 1840

Na enkele tientallen jaren te hebben gesluimerd, kwam de decoratieve schilderkunst in het Ne-derlandse interieur vanaf 1840 geleidelijk tot bloei.1 Het ontstaan van de eenheidsstaat en de

afschaffing van het gildestelsel hadden een grote invloed op de bestuurlijke organisatie en het sociaaleconomische leven. Het gildestelsel had eeuwenlang garant gestaan voor de scholing van de ambachtsman en daardoor de kwaliteit van de productie gewaarborgd. Met het verdwijnen hiervan moest het leer- en opleidingssysteem op een nieuwe leest wordengeschoeid. Pas in de tweede helft van de negentiende eeuw zou het onderwijs in de decoratieve schilderkunst goed van de grond komen. Minstens zo belangrijk voor de ontwikkeling van de decoratieve schil-derkunst waren de nationale nijverheidstentoonstellingen die in ons land georganiseerd werden in navolging van Frankrijk. Qua decoratieve schilderkunst werd er aanvankelijk veel hout- en marmerimitatie-schilderwerk getoond. Dit werd geïllustreerd door de nijverheidstentoonstellin-gen van 1861 en 1866.2 Groot was het verschil met de kunstnijverheidstentoonstellingen in 1877,

1879 en 1888. Hier werd een grote variëteit aan decoratief schilderwerk geëxposeerd, waaronder wand- en plafondschilderingen.3 Dat er in 1881 in Arnhem zelfs een nationale tentoonstelling

gewijd werd aan de decoratieve schilderkunst, illustreert het toegenomen belang van deze tak van kunstnijverheid.

1.2 Johannes Stortenbeker als wegbereider van de negentiende-eeuwse decoratieve schil-derkunst in het interieur

De Hagenaar Johannes Stortenbeker (1821-1899) was één van de eerste decoratieschilders van wooninterieurs in Nederland in deze peri-ode.4 Vanaf circa 1840 verrichtte hij tal van

op-drachten in kastelen, buitenplaatsen en monumentale stadswoningen. Stortenbeker was opgeleid aan de Haagse Tekenacademie en werkte als decora-tieschilder voor het familiebedrijf W. Stortenbe-ker & Zoonen.5 In 1843 schilderde Stortenbeker

een plafond in de Grote of Blauwe Salon van kasteel Keukenhof.6 Het cassettenplafond werd

gedecoreerd met een wolkenhemel en dartelende putti binnen een architectonische ‘quadratura’ omlijsting. De schijnarchitectuur, vazen, guir-landes en exotische vogels versterken de per-spectivische illusie. Samen met de wolkenhemel doen zij het vertrek hoger lijken. (afb.1)

Afb.1. J. Stortenbeker, twaalfdelig cassettenplafond, 1843. RKDexplore 69171.

Stortenbeker plaatste zich met deze schildering op doek in een traditie die verwijst naar de Itali-aanse renaissance en de Franse barok, maar ook naar een voorganger uit eigen land: Jacob de Wit

(21)

(1695-1745). De voorstelling van putti die een bloemkorf dragen, is mogelijk een citaat uit zijn werk. (afb.2) Evenals De Wit hanteerde Stortenbeker een licht palet, waarbij de gekleurde

bloe-men en lendendoeken van de putti voor het gewenste contrast zorgen. Met het plafond in kasteel Keukenhof blies Stortenbeker het schilderkunstig decoreren van plafonds nieuw leven in.7

Mo-gelijk ook geïnspireerd door De Wit decoreerde Stortenbeker in 1850 het cassettenplafond in de Rode Salon.8 De zoldering werd versierd met grisaillevoorstellingen op doek waaronder

pluim-vee, gevogelte en een vos. Op de centrale plafondvakken schilderde Stortenbeker voorstellingen van putti die een tak vasthouden. Op deze wijze verbond de schilder op subtiele wijze de putti op de cassettes die door de balken van elkaar gescheiden waren9. (afb.3) De beide plafondstukken

verwijzen naar het rijke verleden van de decoratieve schilderkunst in ons land zonder hiervan een pastiche te zijn. Qua uitbeelding en kleurgebruik zijn ze herkenbaar als ‘Stortenbeker’.

Afb.2. J. de Wit, ontwerp plafond met putti met korf, ca. 1705 - ca. 1754. RP-T-1898-A-3749. Afb.3. J Stortenbeker, cassettenplafond met kring van putti omgeven door dieren. 1850 RKD 69034.

Naast plafondstukken schilderde Stortenbeker haardstukken, bovendeurstukken en behangsels. Dat Stortenbeker zich veelvuldig liet inspireren door achttiende-eeuwse voorgangers, illustreren de twee medaillons op het centrale plafondstuk in de grote conversatiezaal van Sociëteit Witte. Ze verbeelden Venus met Cupido en bevatten verwijzingen naar haar geboorte en hoedanigheid als liefdesgodin10. (afb.4) Het medaillon met Venus en Cupido is gebaseerd op een gravure van

Gilles Demarteau (1722-1776).11 (afb.5)

Afb.4. J. Stortenbeker, me-daillon met Venus en Cupido 1871-1872 RKD 72181. Afb.5. Gilles Demarteau, Ve-nus en Amor. Rijksmuseum, objectnr. RP-P-1950-290.

(22)

Een grote opdracht betrof de

deco-raties voor kasteel Slangenburg in Doetinchem. Voor de vestibule pen-seelde Stortenbeker negen wandbe-hangsels met klassieke beelden in nis-sen en zeven bovendeurstukken.12 Ze

zijn als grisaille geschilderd. (afb.6). Tenminste drie door Stortenbeker ge-schilderde beelden zijn te herleiden tot de collectie antieke sculpturen uit het Louvre, waaronder Diana Gabii13.

(afb.7) De vijf bovendeurstukken in de

vestibule refereren naar de vaak ver-beelde elementen en seizoenen.

Afb.6. J. Stortenbeker, Diana Gabii, RKD 199873. Kasteel Slangenburg.

Afb.7. Artemis Gabii, Louvre Ma529. Foto Marie-Lan Nguyen.

De voorstellingen van de elementen zijn kopieën naar prenten van het werk van François Boucher (1703-1770). Dat geldt ook de personificatie van de herfst.14 Het bovendeurstuk met ‘de vier

seizoenen’ is gebaseerd op de gelijknamige ets van De Wit.15 (afb.8) Voor de opkamer van het

kasteel schilderde Stortenbeker zes wandbehangsels naar prenten die Isaac de Moucheron (1687-1744) van zijn ‘zaalstucken’ had vervaardigd.16 Men zou gemakkelijk kunnen concluderen dat

Stortenbeker een kopiist was, niet behept met originaliteit. Helaas weten we niet in hoeverre zijn opdrachtgevers een eigen stempel drukten

op het bestelde decoratieve schilderwerk. Op het vermeende gebrek aan authenticiteit valt het een en ander af te dingen. De hier niet be-sproken bloemstillevens die Stortenbeker als bovendeurstuk schilderde, zijn vrijwel altijd te herkennen als ‘Stortenbeker’. Dat geldt ook voor zijn immer rake kinderfiguurtjes en het doorgaans lichte coloriet waarin zijn decoratieve schilderwerk is getoonzet. Als

pionier in een periode dat voor de decora-tieve schilderkunst in het wooninterieur nog nauwelijks belangstelling was, geldt Storten-beker als een wegbereider.17 Dat is een

ver-dienste op zich.

Afb.8. J. Stortenbeker, bovendeurstuk met de 4 seizoenen. RKD199886.

1.3 De unieke nalatenschap decoratieve interieurontwerpen van Hendrik Bakker

In Rotterdam waren tot circa 1860 geen in wooninterieurs gespecialiseerde decoratieschilders actief. Daarna werden steeds meer opdrachten verstrekt voor de vervaardiging van interieurschil-deringen. Dit ‘in navolging van het buitenland’ waarbij vooral naar België, Frankrijk en

(23)

Duits-land gekeken moest worden.18 Behalve in woonhuizen werden er ook decoratieve schilderingen

aangebracht in kerken, winkels, horecagelegenheden, theaters, concertzalen, sociëteiten, stations, overheidsgebouwen en paleizen. Bronnen die inzicht geven in de productie zijn schaars. Het Rotterdamse schildersbedrijf Jansen en Knipping decoreerde tussen 1863 en 1865 circa veertig plafonds.19 Bewaarde ontwerpen uit deze periode zijn dun gezaaid. Van de talrijke

plafondschil-deringen die Jansen en Knipping heeft uitgevoerd, resteert slechts één tekening die bovendien uit 1883 dateert.20 Een bijzondere collectie decoratieve ontwerpen voor wooninterieurs uit de

periode 1865-1890 is afkomstig uit de ateliernalatenschap van Hendrik Bakker (1843-1893).21

Samen met zijn oom Bernardus van de Laar (1804-1872) vestigde Bakker in 1866 een huis-schildersbedrijf in Rotterdam. Ontwerpen voor plafondschilderingen vormen het grootste aandeel uit zijn ateliernalatenschap. Ze verschaffen een uniek beeld van het portfolio van een decoratie-schilder uit de tweede helft van de negentiende eeuw.22 Twee gesigneerde dessins van Hendrik

Bakker dragen het jaartal 1860 en zijn wellicht tijdens zijn studietijd vervaardigd. Eén van beide toont een plafondschildering. Het grotendeels houten cassettenplafond kent een fraai geome-trisch patroon, bestaande uit verdiept liggende vierkante- en zeshoekige vakken. De vierkanten zijn beschilderd met een damastpatroon, terwijl in de zeshoeken een guirlande geschilderd is. 23,

(afb.9) Op de kruiselingse verbanden zijn houten rozetten geplaatst. Waarschijnlijk betreft het een

neogotisch ontwerp. Zowel het vierkant als de zeshoek behoren tot de gotische vormentaal even-als de rozet. De damastschildering werd in neogotische kerkinterieurs toegepast.24 Het plafond

was geschikt voor een wooninterieur in het neogotische genre dat tot aan het eerste decennium van de twintigste eeuw op bescheiden schaal toepassing vond.25 Een voorbeeld in situ is de

‘Go-tische zaal’ van Huize Ekenstein in het Groningse Tjamsweer uit 1870.26 Enkele plafondvakken

zijn beschilderd met een gestileerde bladversiering. Het plafondontwerp van Bakker toont zijn bedrevenheid in het schilderen van houtimitatie.27 De fijne nerftekening is nog beter te zien op een

andere hout-imitatieschildering, eveneens uit 1860.28 (afb.10)

Afb.9. H. Bakker, ontwerp voor plafondstuk gedateerd 1860. Coll. St. Cornelis Bakker. Afb.10. H. Bakker, ontwerp voor een plafond gedateerd 1860. Coll. St. Cornelis Bakker.

Een fraaie proeve van hout- én marmerimitatie toont het ongedateerde ontwerp van een wand die door de sierschilder is opgedeeld in vakken en lijsten. De wanden en deurposten werden door Bakker met verschillende marmersoorten gedecoreerd. (afb.11) Het is aannemelijk dat Bakker

tijdens zijn studietijd diverse Franse modellenboeken met voorbeelden van interieurschilderin-gen bestudeerd zal hebben. Parijs gold immers als het Mekka van de decoratieve schilderkunst in het interieur.29 Een ontwerp voor een plafondstuk van Bakker toont vier varianten. (afb.12)

Dat was een beproefd concept dat reeds door Jean le Pautre (1618-1682) werd toegepast, zoals geïllustreerd wordt door een voorbeeld uit L’Art Décoratif.30 Bij het in zachte tinten gedecoreerde

(24)

plafond van Bakker kon de opdrachtgever een keuze maken, al naar gelang de voorkeur voor een meer of minder weelderig geornamenteerd plafond. Ook qua kleurstelling, vorm van de plafond-perken en het lijstwerk,waren er keuzes mogelijk. Dergelijke dessins zullen deel uitgemaakt heb-ben van het portfolio van de decoratieschilder. Het ontwerp is een amalgaam van verschillende stijlen. Men kan zich de particulier, aannemer of architect voorstellen, die op basis van dergelijke ontwerpen een ‘eigen’ plafond samenstelde.

Afb.11. H. Bakker, ontwerp voor een wand. Coll. St. Cornelis Bakker. Afb.12. H. Bakker, ontwerp voor een plafond. Coll. St. Cornelis Bakker.

Het dessin van Bakker dat een kwart van een plafond toont, oogt als een oorspronkelijk ontwerp. (afb.13) De gestileerde margriet in het denkbeeldige centrum wordt omkaderd door een

raam-werk van ruitvormen en driehoeken. Een cirkelvormig perk, waarbinnen een ara-besk is geschilderd, sluit het raamwerk af. Op de hoek van het plafond schilderde Bakker een medaillon met bloemstilleven dat bekroond wordt door een driehoek.

Men kan het ontwerp typeren als een oefening in vlakverdeling. Een preoccu-patie met geometrische vormen was ka-rakteristiek voor deze periode waarin de beheersing van ‘de grammatica van het ornament’ centraal stond. Of zoals Owen Jones stipuleerde: ‘All ornament should be based on a geometrical construction’.31

Afb.13. H. Bakker, ontwerp voor een plafond. Coll. St. Cornelis Bakker.

De kleurrijkdom van een wooninterieur uit deze periode wordt geïllustreerd door een ontwerp van een wand met openslaande deuren. (afb.14, zie volgende pagina) Het feloranje van de lin-kerlambrekijn komt in onze ogen nogal onrustig over, maar wie er langer naar kijkt, ziet dat de kleuren goed op elkaar zijn afgestemd. De kooflijst is met een gesjabloneerd ornament beschil-derd. Bakker schetste twee varianten voor dezelfde raamwand, met inbegrip van de stoffering. Het is een reële mogelijkheid dat het hier beschilderde gordijnen en lambrekijns betrof.

(25)

Dit was een activiteit die tot het métier van de decoratieschilder behoorde. Een voorbeeld van een beschilderde lambrekijn wordt getoond in de eerste jaargang van het Journal Manuel de Peintures.32 (afb.15) De behangselschildering met een imitatie lambrekijn als randversiering en

daarboven een bloemstilleven is bijna net zo kleurrijk als het vorige ontwerp.33 (afb.16) Het is

de vraag van wanneer deze dessins dateren. Op het behangsel is een cartouche geschilderd met een voorstelling waarin een ode aan de kunsten gebracht wordt. De cartouche is behangen met guirlandes, Hendrik Bakker werd duidelijk niet gehinderd door een strenge opvatting ten aanzien van vermenging van stijlen. Zijn ontwerp sloot naadloos aan op het eclecticisme binnen de kunst en architectuur dat vanaf 1850 opgeld deed. Mogelijk is dit ontwerp uitgevoerd gezien de liniaal aan de onderkant die de schaal aangaf.

Afb.14. Ontwerp wanddecoratie H. Bakker. Coll. St. Cornelis Bakker.

Afb.15. Ontwerp voor geschilderde lambrekijn. Journal Manuel de Peintures 1849. Afb.16. Ontwerp behangselschildering door H. Bakker. Coll. St. Cornelis Bakker.

1.4 Polychromie in het interieur: bronnen van inspiratie

Helaas weten we niet waar Bakker zijn inspiratie vandaan haalde voor het door hem toegepaste coloriet. In de vijftiger jaren van de negentiende eeuw verschenen drie traktaten die van grote invloed zijn geweest op het kleurgebruik in het in- en exterieur door architecten en kunstnijve-raars.34 De drie auteurs hadden nauwkeurig studie gemaakt van polychromie in het verleden. Dit

waren Jakob-Ignatius Hittorff (1792-1867) met zijn L’Architecture polychrome chez les Grecs (1851), de door hem beïnvloede Gottfried Semper met Ueber Polychromie (1851) en The Gram-mar of Ornament van Owen Jones uit 1856.35 Vooral Owen Jones kreeg veel aandacht in de

vaderlandse pers. Zo werd er in de Bouwkundige Bijdragen een vertaling opgenomen van diens lezing over ‘het gebruik van kleuren in orneringen’.36 In advertenties werd Owen Jones’

stan-daardwerk, waarin hij veel aandacht schonk aan de oosterse ornamentiek en kleuren, herhaalde-lijk aangeprezen.37 Zijn algemene principes voor het ordelijk toepassen van vorm en kleur in de

architectuur en de decoratieve kunsten had Owen Jones vastgelegd in 37 proposities waarvan er 24 betrekking hebben op het gebruik van kleur.38 Simon Thomas stelt in haar proefschrift dat de

regels voor het gebruik van kleur waarvoor Owen Jones het theoretisch fundament legde, tot ver in de negentiende eeuw werden nagevolgd door architecten en kunstnijveraars.39

(26)

in ons land vanaf halverwege de jaren zeventig toegepast op wanden en plafonds.40 Voordien waren het

vooral wit-, grijs-, crême- en pas-teltinten die toepassing vonden in het interieur.41 Afgaand op de

chro-molitho’s in het Journal-Manuel de Peintures, nam de kleurrijkdom en ornamentele versiering in Parijs vanaf het eind van de jaren vijftig toe. Dat is goed te zien op het eclectische plafondontwerp van de Franse peintres-décorateurs Petit en Bisiaux uit 1860. (afb.17)

Afb.17. Ontwerp Petit & Biseaux voor plafonddecoratie. Journal manuel de peintures 1860.

1.5 Ook kunstschilders manifesteren zich als decoratieschilder

Dat de scheiding tussen de decoratieschilder en kunstschilder in de onderzochte periode soms fluïde was, bewijst het voorbeeld van Willy Martens (1856-1927). Martens heeft een aantal be-langrijke decoratieopdrachten vervuld, maar hij is toch vooral bekend als portrettist en schilder van genrestukken. Hetzelfde geldt voor Co Breman (1865-1935), Andries van den Berg (1852-1944) en Otto Kriens (1873-1930), om enkele voorbeelden te noemen. Aan de andere kant waren

er fulltime decoratieschilders zoals Willem Fabri en Michel Hendrickx.

Met het decoratief beschilderen van interieurs kon een goed belegde boterham wordenverdiend. Dat gold vooral dedecoratieschilders die aan de top van de markt opereerden, onder wie George Sturm, Antonius Trautwein, Andreas Sommer, Michel Hendrickx en Willem Fabri. Drie van hen combineerden hun werkzaamheden als decoratieschilder met een docentschap. Deze sierkun-stenaars, in de betekenis van Jacobus de Kruyff, behoorden tot de meest vakbekwamen in hun discipline.42

1.6 Buitenlandse decoratieschilders in Nederland: Auguste Graux en Michel Hendrickx

In de bronnen wordt veelvuldig gewag gemaakt van buitenlandse decoratieschilders die op de Nederlandse markt actief waren. Een aantal van hen werd aangetrokken voor een bepaalde op-dracht, anderen vestigden zich hier ‘metterwoon’ en wisten een bloeiend bestaan op te bouwen. De bekendste ‘blijver’ is de Oostenrijker George Sturm (1855-1923) die als hoofdontwerper/ uitvoerder door Pierre Cuypers werd aangetrokken voor de decoratieve schilderingen en tegel-tableaus van het Rijksmuseum en het Amsterdamse Centraal Station.43

Minder bekend is de Belg Auguste Graux (1831-1889) die zich in 1859 in Amsterdam vestigde.44

Voordien was Graux in Parijs en Brussel actief geweest.45 In ons land legde Graux zich toe op

het schilderen van toneel- en feestdecoraties, horecagelegenheden en wooninterieurs.46 In het

museum Willet-Holthuysen en de Gelderse Toren in Spankeren zijn interieurschilderingen van Graux in situ te vinden.47 Een andere buitenlandse decoratieschilder die een bloeiend

schilders-bedrijf wist op te bouwen, is de eveneens uit België afkomstige Michel Hendrickx (1847-1906).48

In 1889 decoreerde Hendrickx het door Eduard Cuypers in Venetiaanse stijl ontworpen woon-huis aan de Sarphatistraat 5.49 Hendrickx was zowel bedreven in ornamenteel als figuratief

(27)

schil-derwerk. De blikvanger in de salon was het centrale plafondstuk met een voorstelling van het firmament met geschilderde balustrade. Hierop stonden bloemvazen in de trant van Marot. (afb.

18) Wellicht voerde Hendrickx als uitvoerend decoratieschilder de ontwerpen van Jan de Quack (1864-1941) uit.50 De Quack heeft namelijk enkele jaren voor Ed. Cuypers gewerkt.51 Behalve

voor Ed. Cuypers heeft Hendrickx opdrachten uitgevoerd voor de architectenbureaus Van Arkel en Salm.52 Verder heeft Hendrickx interieurschilderingen vervaardigd in horecagelegenheden,

winkels, het Koninklijk Huis Archief en Paleis Noordeinde. Zijn belangrijkste schilderingen schilderde Hendrickx in de Koninklijke Wachtkamers in Den Haag.53 (afb.19) Hendrickx was als

docent verbonden aan de Teekenschool voor Kunstambachten.54

Afb.18. Cuypers & Hendrickx Sarphatistraat 5 plafondstuk salon Beeldbank SAA.

Afb.19. A. Hendrickx, De Nijverheid in Koninklijke Wachtkamer Hollandsche Spoor, 1893 RKD 66491.

1.7 Een nieuw product: de imitatiegobelin

In 1885 bezochten de Russische grootvorst Michaël en zijn gemalin het atelier van de Am-sterdamse decoratieschilder Antonius Trautwein (1851-1919)55. Hun aandacht werd getrokken

door ‘een tweetal imitatie-Gobelin-tafreelen’.56 De ‘doorluchtige bezoekers’ visiteerden voor de

tweede maal het atelier van Trautwein in aanwezigheid van ‘andere hooge kunstvrienden’. Het gezelschap was onder de indruk van de wijze waarop de schilder ‘de geweven stof met zijn pen-seel wist na te bootsen’.57 De ‘Kunst-, Kerk- en Salonschilder’ Trautwein had zich

gespeciali-seerd in deze tak van decoratieve schilderkunst en propageerde als geen ander deze vorm van kunstnijverheid. In 1889 had Trautwein ‘eenige imitaties gobelin en verschillende ornamenten van carton pierre’ opgehangen in het lokaal van Hôtel Americain, waar Architectura et Amici-tia zijn vergadering hield.58 Een half jaar later toonde Trautwein enkele ‘plaatwerken’ met

af-beeldingen uit Les Tapisseries décoratives du Garde-Meuble voor dit architecten-genootschap.59

Op die manier hoopte Trautwein onder deze beroepsgroep belangstelling te wekken voor deze nieuwe vorm van toegepaste kunst. In hetzelfde jaar werd er in de uitstalkast van de heer Cossa in de Kalverstraat een imitatie-gobelin van Trauwein geëxposeerd. Het betrof een allegorie van ‘de Poëzie’, voorgesteld door ‘half-ontkleede vrouwenfiguren steunende op een harp of lier, te midden van een boschrijk landschap’.60 Dit moet een ruim vertrek geweest zijn, want het

(28)

ontwerp van de kunstenaar. Dat deze vorm van wanddecoratie nog niet erg in zwang was, blijkt uit de woorden van de verslaggever. Hij hoopte dat de schildering van Trautwein zou bijdragen ‘om deze soort van kamerbekleeding ook te onzent meer bekend […] te maken dan tot heden het geval is’.62 Voor de audiëntiezaal van het Ministerie van Justitie schilderde Trautwein een

imitatiegobelin schoorsteenstuk. (afb. 20) De titel luidde ‘Salomo’s eerste recht’.63 Op de circa

twee meter hoge schildering was Salomo’s oordeel uitgebeeld. Onder de voorstelling schilderde Trautwein een cartouche met de spreuk ‘Justitia elevat gentem’, uit ‘Spreuken, vers 14.34’.64

De voorstelling was gebaseerd op het vermaarde marmeren reliëf van Artus Quellinus de Oude (1609-1668).65 In 1905 vervaardigde Trautwein een imitatie-gobelin met een portret van koningin

Wilhelmina (afb.21) Het staatsieportret van de koningin diende als voorbeeld. Naast de vorstin liggen de uitgestalde regalia.66

Afb.20. Trautwein, schoorsteenstuk Salomo’s eerste recht in audientiezaal Ministerie van Justitie Beeldbank HGA 056412.

Afb.21. A.H. Trautwein, imitatiegobelin RKD 173663.

De imitatie-gobelin als wand- en plafonddecoratie werd in 1861 opnieuw geïntroduceerd door de Fransman Louis Alfred Binant (1822-1904).67 Tot en met de tijd van Louis XIV werden

wand-tapijten schilderkunstig geïmiteerd.68 Imitatie-gobelins waren

veel goedkoper dan een geweven wandtapijt en niet veel duur-der dan behangpapier van hoge kwaliteit. Bovendien hadden imitatie-gobelins een solide en warme uitstraling. Daarom waren ze zeer geschikt als wanddecoratie voor een eet- of ontvangstka-mer.69 Illustratief zijn de imitatiegobelins die Willy Martens in

1886 schilderde voor de eetkamer van Simon van Gijn in Dor-drecht. (afb.22)

(29)

Om het effect van een tapisserie na te bootsen, werd gebruik gemaakt van speciaal grof linnen. Dit was zo geweven dat het leek op het materiaal waarvan wandtapijten vervaardigd werden.70 Het

canvas werd vervolgens mat beschilderd met een speciale waterige verf die door het grove linnen geabsorbeerd werd.71 Daardoor behield het materiaal zijn textuur en buigzaamheid. De

schilde-ring oogde alsof zij vervaardigd was van gekleurde draden. De imitatiegobelin kon opgehangen worden zoals een wandtapijt, met een hechtmiddel op de wand bevestigd of opgespannen op een houten frame.72 Een vooraanstaand architect als de Fransman Eugène Viollet-le-Duc (1814-1879)

propageerde de toepassing van imitatiegobelins.73 Van veel andere decoratieschilders is bekend

dat zij imitatiegobelins schilderden, onder wie Willem Fabri (1853-1925), Jakob Smits (1855-1928), Michel Hendrickx en Johannes Stortenbeker.

1.8 De samenwerking tussen meubelfabrieken en decoratieschilders

In de onderzochte periode werkten decoratieschilders vaak samen met meubelfabrieken, waar-onder H.F. Jansen & Zonen in Amsterdam, Gebroeders Horrix, H.P. Mutters en H. Pander & Zonen in Den Haag en in Rotterdam C.H. Eckhart en Allan & Co. Deze meubelfabrieken waren gespecialiseerd in de inrichting van (woon)interieurs, zoals de betimmering, het beeldhouwwerk, de stoffering, het meubilair en het decoratieve schilderwerk.

Het atelier van Stortenbeker heeft zowel decoratiewerk verricht voor Gebroeders Horrix als voor H.P. Mutters.74 Van de hier genoemde meubelfabrieken beschikte C.H. Eckhart aantoonbaar over

een eigen schildersatelier, waarover Willem Fabri jarenlang de scepter zwaaide.75

Eduard Kerling (1860-1923) vervulde na Stortenbekers overlijden diens vacante plek bij de firma Mutters, hoewel hij ruim voordien werkzaamheden verrichtte voor deze Haagse meubelfabriek.76

Van Kerling zijn diverse interieurschilderingen bekend die mogelijk in verband staan met Mut-ters.77 Voor Sociëteit De Harmonie vervaardigde Kerling het ontwerp, dat door George Bauer

(1856-1902) werd uitgevoerd.78 Kerling heeft ook opdrachten verricht voor Allan & Co. en

Pan-der.79 Voor de firma Allan & Co. betrof het glaskunst op passagiersschepen van de

Holland-Amerikalijn.80 In 1903 schilderde Kerling de ornamentele decoraties op de plafondvakken en

koven van de koninklijke trein, naar ontwerp van Hermanus Pieter Mutters III.81 Evenals zijn

Rotterdamse concurrent Christiaan Eckhart was Hermanus Mutters een geschoold ornamentist.82

Elke grote meubelfabriek had een tekenafdeling waar decoratieve ontwerpen het licht zagen. Maar zelden is bekend wie als ontwerper verantwoordelijk was voor een bepaalde decoratie uit deze periode. Andere schilders wier namen in verband gebracht worden met Mutters zijn Otto Kriens (1873-1930) en Jemmy van Hoboken (1900-1962). Van de eerdergenoemde Trautwein is bekend dat hij diverse decoratiewerkzaamheden verrichtte voor H.F. Jansen & Zonen.

1.9 Architecten als ontwerpers van interieurschilderingen: Ed. Cuypers en Willem Kromhout

Met de professionalisering van de bouwkunst werd de rol van de architect belangrijker bij de toepassing van decoratieve schilderkunst in interieurs. Eduard Cuypers voerde als architect re-gelmatig interieurontwerpen uit. Vanaf 1903 in het speciaal hiervoor opgerichte ‘Atelier voor dekoratieve kunst Het Huis’. Hiertoe behoorde een schilderwerkplaats. Bij het bureau van Ed. Cuypers werkten diverse tekenaars en architecten die zich met het interieurontwerp bezighielden. Vanaf 1900 kregen de geschilderde interieurdecoraties in woonhuizen van Cuypers een meer ornamenteel en soberder karakter. De sjabloonschilderingen die afgebeeld zijn in Cuypers’ tijd-schrift Het Huis (1903) en later Het ‘Huis, Oud en Nieuw’ zijn op de tekenafdeling ontworpen en uitgevoerd door het eigen schildersatelier onder leiding van H.C. Koch. In de villa Alsberg in Amsterdam zijn (gerestaureerde) decoraties van het bureau van Ed. Cuypers te zien. De decoratie bestond uit beschilderde friezen, sober gedecoreerde plafondvakken en met de hand getrokken

(30)

biezen die de muurvlakken accentueerden. (afb.23) Van weinig architecten zijn interieurontwer-pen en/of interieurfoto’s bewaard gebleven. Een uitzondering vormt het architectenbureauvan Willem Kromhout.83 De plafondschilderingen die Kromhout in 1899 ontwierp voor het

Neder-landsch Panopticum illustreren de zoektocht van veel architecten en kunstnijveraars naar een authentieke vormtaal. De ‘grillige figuren’ op het ontwerp voor het plafond van de voorzaal zijn sterk geabstraheerd. De bijzondere configuratie en de paars-roze-oranje kleurstelling zijn hoogst origineel. Verder vallen de driehoeken op waaruit de plafonddecoratie is opgebouwd.84 Ook op

de zoldering van het vertrek naast de buffetzaal werd de driehoek toegepast bij het ontwerp voor de decoratie van de hoekplafondvakken.85 (afb.24) Als zijn belangrijkste

werk geldt het American Hotel in Amsterdam.86Voor dit

gebouw ontwierp Kromhout de betimmering, het glas-in-lood, de armaturen en het decoratieve schilderwerk.87 De

vormen refereerden aan de door Kromhout bewonderde ‘Arabische Renaissance’.88 Voor de gestucte overkapping

tussen de moerbalken van de feestzaal ont-wierp Krom-hout een geschilderde decoratie. Deze bestond uit voluut-vormige-, florale motieven.89 Kromhouts kleurrijke

ont-werp voor de decoratie van de podiumwand is bewaard gebleven. (afb.25)

Afb.23. Ed. Cuypers, plafond in kamer op bel-etage Villa Alsberg, circa 1906. SAA 10122. Afb.24. Kromhout, beschildering plafonds. Nederlands Panopticum, HNI KROM_26-8. Afb.25. Kromhout, Hotel American, Ontwerp wanddecoratie feestzaal 1900. HNI KROM_20-40. Afb.26. Engelbartus Bokhorst, plafondschildering 1900. RKD 102682 (rechtsonder).

1.10 Ontwerpen van en voor decoratieschilders

Bewaard gebleven ontwerpen van decoratieschilders uit deze periode zijn evenzeer zeldzaam, zeker waar het (woon) in-terieurschilderingen betreft. Aan de reeds genoemde kunnen die van de Deventer familie Bokhorst worden toegevoegd, zij het dat de activiteiten van dit atelier een breder terrein besloegen dan de decoratieve schilderkunst in het interieur.90

(afb.26) Veel kunstnijveraars die oorspronkelijk als decora-tieschilder waren opgeleid, sloegen na 1900 andere wegen in, onder anderen Jacques van den Bosch (1868-1948), Chris

(31)

Lebeau (1878-1945) en de eerdergenoemde Kerling. Van den Bosch vervaardigde het Nieuwe Kunst ontwerp voor de beschildering van café De Kroon in Amsterdam, waarschijnlijk in op-dracht van architectenbureau Van Arkel.91 (afb.27) Het Drents Museum bezit ontwerpen voor

in-terieurschilderingen van zijn hand zoals een dessin voor een wandecoratie in een salon uit 1898.92

Lebeau zou in de twintiger jaren enkele belangwekkende decoratieve schilderingen vervaardi-gen.93 Eduard Kerling zou zich vanaf 1900 hoofdzakelijk toeleggen op het ontwerpen van

glas-in-loodramen.94 Hieraan lagen uiteenlopende redenen ten grondslag, zoals de behoefte om zich

breder te ontwikkelen. Dit kan niet los gezien worden van de grote vlucht die het kunstnijverheidsonderwijs in de laatste decennia van de negentiende eeuw door-maakte. De verminderde vraag naar de toepassing van decoratieve schilderkunst in gebouwen na 1905 is waarschijnlijk ook van invloed geweest. Verbreding was in dat geval een voorwaarde om het hoofd boven water te kunnen houden. Sommige kunstnijveraars zoals Carel Lion Cachet (1864-1945), Gerrit Dijssel-hof (1866-1924) en Theo Nieuwenhuis (1866-1951) hebben decoratieve schilderingen vervaardigd, maar men kan hen bezwaarlijk onder de beroepsgroep van de decoratieschilders scharen. Zij waren in de eerste plaats ontwerpers die uiteenlopende materialen toe-pasten en een oorspronkelijk idioom nastreefden.

Afb.27. Jac. van den Bosch, wand- en plafond restaurant ‘De Kroon’ L’Art Décoratif, no. 21, Juin 1900 p. 118.

1.11 Een bijzonder portfolio met ontwerpen van de Haarlemse School voor Kunstnijverheid

Van vóór 1890 dateren bijna veertig florale ontwerpen van leerlingen van Karel Sluyterman (1863-1931) aan de Haarlemse School voor Kunstnijverheid. Deze ontwerpen verdienen het predicaat Nieuwe Kunst.95 Zoals veel kunstnijveraars in Europa werkte Sluyterman met zijn leerlingen aan

een nieuwe beeldtaal voor de decoratie van het interieur. De genoemde ontwerpen stammen uit de jaren 1886-1888.96 De florale ontwerpen waren bedoeld voor de beschildering van zwikken,

friezen, boogsegmenten, plafonds en wanden.97 Hieruit blijkt het belang dat architecten en

kunst-nijveraars in deze periode hechtten aan de decoratieve schilderkunst in het interieur. Met acht ont-werpen was C. van Brederode

de meest productieve leerling, althans op basis van deze port-folio.98 Fraai is het ontwerp voor

een wandschildering, bestaande uit een florale decoratie boven de lambrisering met daarboven een friesschildering van pau-wen en bloemen. (afb.28) Op het bovendeurstuk penseel-de Van Brepenseel-deropenseel-de een kalkoen, geflankeerd door onder hun ge-wicht buigende bloemstelen.99

(32)

1.12 Nieuwe Kunst ontwerpen voor de huis- en decoratieschilder (1899-1905)

Een belangrijke bron voor de huis- en decoratieschilder was het Geïllustreerd Schildersblad.100

De decoratieschilder van interieurs trof in dit vakblad tal van ontwerpen en technieken die hij bij zijn opdrachten kon toepassen. Het vakblad verschaft een goed beeld van de activiteiten van de decoratieschilder, variërend van het

vervaar-digen van ‘kamerversiering’ tot en met het beschilderen van lijkkisten.101 De ontwerpen

werden vervaardigd door medewerkers als Sipke Baars (1877-1956), Johannes Kesler (1873-1938), Pieter de Jong (1878-1953) en J. Engelbart.102 Deze ontwerpen dienden de

zich eveneens decoratieschilder noemende huisschilder tot voorbeeld.103 Uit 1899 stamt

het ontwerp op ware grootte voor een fries-schildering van Engelbart. (afb.29) Het knal-gele ontwerp ‘tulpenrand’, heeft een fraaie ritmiek.

Afb.29. J. Engelbart, ontwerp voor friesschildering. Het Geïllustreerd Schildersblad, oktober 1899.

Afb.30. J. Kesler, ontwerp voor deurbeschildering, Het Geïllustreerd Schildersblad 16-05-1900.

Afb.31. P. de Jong, moderne deurversiering. Het Geïllus-treerd Schildersblad 24-04-1901.

De deur- en paneelversiering, door Kesler uit 1900, zal waarschijnlijk zijn uitgevoerd. (afb.30) Het ontwerp geeft een indruk van een deurdecoratie in deze periode, waarvan weinig specimina bewaard zijn gebleven. Een jaar later ontwierp De Jong een zwierige ‘moderne deurversiering’ die geënt was op de Frans-Belgische Art Nouveau. (afb.31) De deurpanelen waren voorzien van

een eenvoudig floraal ornament. De blikvanger was de zweepslagbeschildering die de deuromlijs-ting accentueerde. Deze versiering werd boven de lambrisering voortgezet. De friesschildering voltooide het wandontwerp.

In het tijdschrift verschenen ook strakker gestileerde ontwerpen, wellicht onder invloed van kunstnijveraars als Jac. van den Bosch en H.P. Berlage. De meeste ontwerpen konden met een sjabloon worden aangebracht. Uit 1901 stamt een ontwerp voor een plafondschildering die met een zogenaamde paustekening of sponsblad kon worden aangebracht. Die kon in de praktijk wor-den gebruikt ‘door haar langs de lijnen door te prikken [..] Hoe fijner doorgeprikt hoe zuiverder

(33)

teekening.’104 (afb.32 en 33) De doorgeprikte tekening wordt paus genoemd.105 Men behoefde niet

langer de tekenkunst machtig te zijn om een plafond, lambrisering, deur of schouw te decoreren. Een mal kon worden gebruikt voor het schilderen van een eenvoudig vlakornament.106 Sjablonen

en pausen waren in de handel ruim voorradig, evenals kant en klare stucornamenten.107 Enkele

specimina van met een sjabloon aangebrachte Art Nouveau sierranden in gangen, geeft Har-manni.108

Afb.32. Paustekening Paardebloem en Madelief. Het Geïllus-treerd Schildersblad 10-07-1901.

Afb.33. Ontwerp voor plafondschildering met Paardebloem en Madelief. Geïllustreerd Schildersblad 12/06/1901.

1.13 Veranderende opvattingen over interieurschilderkunst omstreeks 1900, het gedachtegoed van Jan Kam, Jakob von Falke en Theo Molkenboer.

Al ruim voor 1900 was er discussie over de toepassing van decoratieve schilderkunst in het wooninterieur. Een belangrijke contemporaine bron is De versiering van onze woning uit 1886 van architect Jan Kam (1860-1932). In 1898 volgde een goedkope herdruk. Dit doet

vermoe-den dat zijn vermoe-denkbeelvermoe-den over de decoratieve aankleding van het wooninterieur in goede aarde vielen.109 Het werk van Kam ‘was op de leest geschoeid’ van het populaire Die Kunst im Hause

(1871) van de Oostenrijkse kunsthistoricus Jakob von Falke (1825-1897).110 Het was het eerste

Duitstalige werk dat aan de decoratie van het wooninterieur gewijd was.111 Hoe invloedrijk deze

publicatie was, bleek uit de verschijning van een Amerikaanse editie in 1879.112 Ook in

Neder-land gold Von Falke als een autoriteit waar zijn Kunst im Hause veel werd gelezen.113 Voor Von

Falke waren de schoonheid en de indruk die een modern woonhuis op een beschouwer maakte, gebaseerd op een grondslag van waarheid ‘one in which unity is attained by means of color and form’.114Waarheid en eenheid werden geschonden, aldus Von Falke, wanneer men de begrenzing

van een woonvertrek ophief door de toepassing van decoratieve middelen op de vloer (kleed), de wand (behangsel) en het plafond (schildering).115 Vanwege het onnatuurlijke karakter vond Von

Falke een plafondschildering van het uitspansel met zilverachtige wolken, vogels en gevleugelde cherubijntjes ongeschikt voor het wooninterieur.116 Juist deze vorm van Franse woondecoratie

was erg in zwang in ons land tussen 1870 en 1900.117 Omdat ‘de beschouwer slechts met moeite

het juiste standpunt kan vinden [….] staat hij met het hoofd achterover die vlucht van engelen of godinnen te bezien’. Daardoor ging ‘de decoratie van het geheele vertrek voor hem verloren’.118

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Elf jaar laar later bestond er weinig twij- fel bij Verheul over de capaciteiten van Fabri voor wat betreft de uitvoering van een dergelijke majeure opdracht zo illustreert

Behalve Kapelle betrof het de Nederlands Hervormde kerkgebouwen in Wemeldinge, Kloetinge en ‘s Heer Arendskerke, alle op Zuid-Beveland gelegen.. 27 Daarnaast werd de Nederlands

Enkele specimina zijn het kamerscherm voor de salon van koningin Wilhelmina, de drie boven- deurstukken voor de balzaal in het paleis Lange Voorhout, het plafondstuk in de zitkamer van

De door de firma Eckhart vervaardigde parketvloer in de voormalige ambtswoning van de commissaris van de koningin in Brabant geeft een indruk hoe deze parketvloer eruitgezien

62 ‘De décors zijn ontworpen door een kunstschilder, die inmiddels overleden is, en vermits men van de dooden het liefste niets dan goeds zegt, verdient het aanbeveling

Voor wat betreft Fabri’s decoraties in woonhuizen, zijn er geen aanwijzingen dat de Rotterdam- mer naar voorbeeld van andere tekenaars of architecten werkte zoals Jan de Quack,

For about half a century, Willem Fabri (1853-1925) has been active as a decorative painter of fireplaces, ceilings, vaults, upper door pieces, doors, paneling, wall hangings

Liggende rechthoek, afmetingen niet bekend Toegeschreven aan