• No results found

Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/138694

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/138694"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Cover Page

The handle

http://hdl.handle.net/1887/138694

holds various files of this Leiden University

dissertation.

Author:

Herwijnen, H.F. van

Title: Aan de vergetelheid ontrukt: Willem Adrianus Fabri (1853-1925), een Rotterdamse

decoratieschilder van interieurs

(2)
(3)

Hoofdstuk 11

Willem Fabri: een halve eeuw decoratieschilder van interieurs

Ongeveer een halve eeuw is Willem Fabri actief geweest als decoratieschilder van haardstukken, plafonds, gewelven, bovendeurstukken, deuren, lambriseringen, behangsels en meubels. Deze vonden hun bestemming in woonhuizen, musea, schouwburgen, kerken, koninklijke paleizen, ambtswoningen en schepen. Vooreerst was Fabri decorateur van woonhuizen, een beoefenaar van wat kunsthistorica M. Halbertsma salonschilderkunst noemt.1 Een passende term, omdat

de salon als het meest representatieve vertrek van het woonhuis meestal het rijkst gedecoreerd werd. De bewoners van de door Fabri gedecoreerde woonhuizen behoorden maatschappelijk gezien tot de bovenkant van de samenleving. Behalve enkele renteniers waren de meesten ac-tief in de industrie, de handel en wat tegenwoordig de zakelijke dienstverlening heet. Door de representatieve vertrekken van hun woonhuizen te voorzien van decoratieve schilderingen, meestal als onderdeel van de totale aankleding van het interieur, gaven zij uitdrukking aan hun maatschappelijke welstand. Dat is een fenomeen van alle tijden en in die zin geen opmerkelijke constatering.

Een nieuwe ontwikkeling was dat met de opkomst van gemechaniseerde productietechnieken, luxe interieurs binnen het bereik kwamen van een grotere groep mensen. Zo kon er in meubel-fabrieken door de toepassing van stoom- en later elektrokracht meer geproduceerd worden tegen lagere kosten. Bovendien deden andere, goedkopere bouwmaterialen hun intrede, zoals carton-pierre en prefab-ornamenten. Die werden in groten getale vervaardigd en uitgezocht in model-lenboeken. Ook voor decoratieschilders gold dat zij gebruik konden maken van ontwerpen uit vakbladen, modellen- of ornamentboeken. Aanvankelijk waren dit vooral buitenlandse bronnen maar na 1880 kwam er steeds meer Nederlandstalige vakliteratuur.2

Fabri was ruim vóór 1880 actief als decoratieschilder. Wat zijn inspiratiebronnen aangaat, weten we dat hij over een exemplaar beschikte van Das Ornamentwerk van Jessen. Waarschijnlijk was hij ook bekend met andere bronnen, zoals Het Groot Schilderboek van De Lairesse. Hierin werden tal van aanwijzingen gegeven voor decoratieschilders.3 Ook de praktijk was een goede

leerschool. Vóór 1900 waren er in Rotterdam nog voldoende voorbeelden van achttiende-eeuwse interieurs met decoratieve schilderingen voorhanden, zo leert de door Bouwkunst en Vriend-schap opgebouwde fotoverzameling van interieurschilderingen.

Als restaurateur zal Fabri meer gezien hebben dan de door hem herstelde of gereconstrueerde achttiende-eeuwse plafondschildering in het pand Haringvliet 34, waarvan een foto in zijn nalatenschap voorkomt. Bovendien was Fabri’s kennis van de decoratieve schilderkunst niet beperkt tot Rotterdamse voorbeelden. Tenslotte boden lidmaatschappen van het Aesthetisch Genootschap en de Vereniging Bouwkunst en Vriendschap gelegenheid tot het uitwisselen van vakinformatie. Het integreren van vakdisciplines met als oogmerk de totale inrichting van interieurs was een nieuwe ontwikkeling. De firma Eckhart was daarin niet de eerste.4 Ondanks de mechanisatie

van productieprocessen ging de meubelfabriek op een ambachtelijke wijze te werk. Handwerk nam nog altijd een belangrijke plaats in. Dat blijkt uit de aanwezigheid van ateliers voor schrijn-werk en decoratieve schilderkunst. Zodoende kon de meubelfabriek hoogwaardig maatschrijn-werk leveren. Afgaande op wat er bekend is over de door Eckhart uitgevoerde opdrachten in woonhui-zen, lijken deze zich te concentreren op de regio Dordrecht-Den Haag. Toch moeten we ervoor waken daar niet al te vergaande conclusies aan te verbinden. Dat leert het voorbeeld van Huis

(4)

De Wolf in het Groningse Haren. Veel interieurs zijn verloren gegaan. Bovendien blijft het lastig om wooninterieurs die niet voorzien zijn van decoratieve schilderingen te herleiden tot Eckhart of één van haar concurrenten. De sleutel tot identificatie van de wooninterieurs van Eckhart zijn immers de schilderingen van Fabri. Er is nog weinig onderzoek naar deze interieurs verricht. De opdrachten voor de aankleding van woonhuizen werden al dan niet via architecten verleend. Dat netwerken zoals de Vereniging Bouwkunst en Vriendschap en het Aesthetisch Genootschap een rol speelden bij het leggen van contacten tussen de bouwmeester en de uitvoerende kunstnij-veraar, staat buiten kijf. De eerdergenoemde Rotterdamse beeldhouwer Simon Miedema kreeg via Bouwkunst en Vriendschap veel opdrachten van Rotterdamse architecten. Voor Fabri zal dat niet anders geweest zijn. Wat er qua decoratieve beschilderingen door Fabri in woonhuizen bewaard is gebleven, is aanzienlijk. Zeker in verhouding tot het werk van andere decorateurs uit de beschreven periode.

De symboliek en vormentaal van de Griekse en Romeinse mythologie waren Fabri en zijn col-lega’s vertrouwd. In tegenstelling tot zeventiende- en achttiende-eeuwse decoratieschilders als De Lairesse en De Wit die rijkelijk putten uit de Metamorfosen van Ovidius, was het decoratieve repertoire vrij beperkt en oppervlakkig. Men krijgt de indruk dat vaak hetzelfde ‘kunstje’ werd opgevoerd, zij het dat de uitwerking verschilde per interieur al naar gelang de wensen en het budget van de opdrachtgever. Zo’n veel toegepast ‘kunstje’ is de geschilderde wolkenhemel met vogels, die overigens een eeuwenoude traditie kent in de decoratieve schilderkunst. Vanwege het gesuggereerde ruimtelijke effect was deze uitbeelding geliefd als plafonddecoratie in salons of eetkamers.

Op de decoratieve schilderingen werden vaak dezelfde thema’s uitgebeeld, zoals Venus of Flora al dan niet in een triomfwagen gezeten, in combinatie met de door putti gepersonifieerde jaar-getijden of elementen. Wie kennisneemt van wat De Lairesse schrijft over de behandeling van Cupido door de decoratieschilder, beseft hoe diep de schilderkunst van Fabri en de zijnen gewor-teld was in de zeventiende- en achttiende-eeuwse iconografie.5

Over de wijze waarop Eckhart te werk ging bij particuliere opdrachten, is weinig bekend. Waarschijnlijk werd eerst een ontwerp gemaakt dat vervolgens met de opdrachtgever werd be-sproken. Dit ontwerp mondde soms uit in een proefstuk. In het archief van Fabri op Paleis Het Loo bevinden zich diverse ontwerpen voor salons in woonhuizen met schetsen van haardstuk-ken, bovendeurstukken en wandschilderingen als onderdeel van de betimmering. Waarschijnlijk werden foto’s gebruikt om de opdrachtgever te tonen wat er mogelijk was.

Naast particulieren en architecten, was de rijksoverheid een belangrijke opdrachtgever. Rijks-bouwkundige Jacobus van Lokhorst en diens leerling en opvolger Johannes Vrijman hebben Eckhart een groot aantal opdrachten verstrekt. In deze studie is hoofdzakelijk aandacht ge-schonken aan de inrichting van Statenzalen en ambtswoningen van de commissaris van de Ko-ningin. Wat de meubelfabriek concreet kan worden toegeschreven, blijft vooralsnog in nevelen gehuld. Waarschijnlijk omdat de Rotterdamse meubelfabriek doorgaans als onderaannemer op-trad.

Een hoogtepunt voor Eckhart en Fabri waren de werkzaamheden in de koninklijke paleizen Noordeinde, Het Loo en Soestdijk tussen 1895-1903. Met deze koninklijke opdrachten bewees Eckhart tot de top van de Nederlandse meubelfabrikanten te behoren. Hetzelfde geldt voor Willem Fabri die in Rotterdam de belangrijkste decoratieschilder was van woonhuizen tussen 1890-1910. Op landelijk niveau had Fabri concurrentie te duchten van decoratieschilders als Trautwein, Hendrickx, Martens en Van den Berg. De vraag wie binnen dit gezelschap de beste decoratieschilder was, is lastig te beantwoorden. Hoe het ook zij, Fabri behoorde rond 1900 tot de top van de decoratieschilders in Nederland die de zogenaamde genrestijlen beoefenden.

(5)

Dat is geen geringe prestatie voor een zoon van een pakhuisknecht, in een tijd waarin sociale mobiliteit minder vanzelfsprekend was dan nu. Om maatschappelijk te kunnen slagen, waren tekenvaardigheid en technische beheersing van het schildersvak vereisten, maar er was meer voor nodig. Doorzettingsvermogen, een goed netwerk en sociale vaardigheden waren minstens zo belangrijk.

Dat Fabri ooit aspiraties gehad heeft om ‘fulltime’ kunstschilder te worden, blijkt uit zijn deel-name aan verschillende tentoonstellingen van levende meesters.6 In het kielzog van de schilders

van de Haagse School bezocht hij als zovelen Drenthe en de Veluwe en schilderde herfstland-schappen en schaapskuddes tegen de achtergrond van een heidelandschap. Hij deed dat op een verdienstelijke, maar weinig onderscheidende wijze. Fabri bewandelde niet het pad van een Ja-kob Smits, die zich letterlijk ontworstelde aan een bestaan als decoratieschilder dat hij als een te strakzittend keurslijf ervoer.7 Fabri had blijkbaar niet die sterke roeping zich als vrij kunstenaar

te manifesteren. We moeten niet vergeten dat Smits in een ander milieu was opgegroeid. Uit de brieven van de jonge Smits rijst het beeld op van een getourmenteerd, maar zeer intelligent en ontwikkeld persoon. Dergelijke persoonlijke bronnen met betrekking tot Fabri ontbreken vrijwel. Een vergelijking tussen beiden is daarom niet goed mogelijk. Maar dat Fabri een soort-gelijke ontwikkeling doorgemaakt had als Smits, ligt niet voor de hand gezien het eenvoudiger milieu waaruit hij afkomstig was. Dat hij vasthield aan een bestaan als decoratieschilder, is dan ook zeer verklaarbaar. Daarmee had hij immers al een aanzienlijke stap voorwaarts gezet op de maatschappelijke ladder, zeker toen hij later chef-decoratieschilder werd bij Eckhart.

Een bijzondere relatie had Fabri met de Rotterdamse architect Jan Verheul Dzn. Fabri werd door Verheul voor het eerst ingeschakeld bij de decoratie van het Trappenhuis van de Doele. Daarna volgden een aantal kerken, de bestuurskamer van het Heilige Geesthuis, het onderkomen van de Rotterdamsche Studenten Sociëteit en hoogstwaarschijnlijk enkele salondecoraties voor woon-huizen. Bij de kerken op Beveland trad Verheul op als restauratiearchitect, met uitzondering van de nieuwbouw van de NH-kerk in Biezelinge. Bij die werkzaamheden kwam een andere kwaliteit van Fabri aan het licht, namelijk die van restaurateur en ornamentist. De neogotische gewelfschilderingen waren naar zijn ontwerp. De vruchtbare samenwerking tussen Verheul en Fabri heeft meer dan twintig jaar geduurd.8 Willem Fabri is zo’n dertig jaar voor de firma

Eck-hart werkzaam geweest. Eerst als chef-decoratieschilder en later als zelfstandig decorateur via zijn ‘Inrichting voor Vercieringskunst’.

Nadat het roer bij Eckhart in 1905/1906 omging door de samenwerking met het Atelier voor Decoratieve Kunst van Ed. Cuypers, verdween Fabri van het toneel. De Rotterdamse firma Allan ontving Fabri met open armen. Diens verdiensten als decoratieschilder ten paleize en het com-merciële potentieel daarvan, zullen de directie van Allan niet zijn ontgaan. Zijn schilderkunst sloot bovendien goed aan bij de nogal behoudende interieurinrichting die het handelsmerk van de firma Allan was. Helaas kan uit deze periode tot op heden slechts één bescheiden haardstuk in een wooninterieur in situ met zekerheid aan Fabri worden toegeschreven. Daarentegen is er veel werk van Fabri ‘ontdekt’ op passagiersschepen van onder meer de Holland-Amerika lijn. Voor deze schepen vervaardigde Fabri haardstukken, bovendeurstukken, wandschilderijen en tegeltableaus. Overigens is er niets van dit werk bewaard gebleven. Sloop en oorlogsgeweld zijn daar debet aan. Of Fabri ooit in vaste dienstbetrekking gestaan heeft, is onduidelijk, maar wel is zeker dat hij tot op gevorderde leeftijd opdrachten voor Allan & Co uitgevoerd heeft.

In de periode dat Fabri voor Allan werkte, werd hij door koningin Wilhelmina gevraagd enkele nieuwe vertrekken op paleis Het Loo te decoreren. Na deze koninklijke opdracht, zou Fabri nog een aantal jaren werkzaam blijven voor Allan. Zijn naam werd echter niet meer in verband ge-bracht met grote decoratieve schilderwerken. Het is alsof hij in de anonimiteit verdween. Fabri werd zelfs niet gememoreerd toen de allegorische wandschildering die hij in 1918 schilderde

(6)

voor de feestzaal van de Rotterdamsche Studenten Sociëteit werd onthuld. Het schilderij ver-beeldde treffend de symbiose tussen de havenstad en de Handelshogeschool, maar de gekozen iconografie was hopeloos verouderd. De decoratieve schilderkunst zoals Fabri en vele andere decorateurs decennialang beoefend hadden, was op haar retour. Een nieuwe generatie kunste-naar-decorateurs had de fakkel overgenomen. In Rotterdam moeten we daarbij denken aan kun-stenaars als Jaap Gidding en Pieter den Besten. Beheersing van de decoratieve schilderkunst alleen was waarschijnlijk niet meer voldoende om in een redelijk inkomen te kunnen voorzien.

Vergelijk dat eens met de vele opdrachten die Fabri uitvoerde tussen 1877 en 1923. In werkelijk-heid zal zijn productie nog veel groter geweest zijn wanneer we bijvoorbeeld denken aan de Vernis Martin gedecoreerde meubels en kamerschermen die de firma Eckhart vervaardigde. In het interbellum werden decoratief beschilderde meubels echter nauwelijks meer gemaakt. Ook de vraag naar decoratieve schilderkunst in openbare gebouwen was fors teruggelopen. Willem Fabri staat symbool voor het vrijwel verdwenen beroep van decoratieschilder. Zijn carrière valt naadloos samen met de (weder)opkomst van de decoratieve schilderkunst in het laatste kwart van de negentiende eeuw. Haar ondergang maakte hij niet mee, maar van de neergang die inzette met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, moet hij zich bewust zijn geweest. Dat hij zich na 1914 toch in zijn beroep wist te handhaven, had hij te danken aan zijn werkzaamheden voor de meubelfabriek van Allan & Co.

Een goed voorbeeld hiervan vormen de door Allan ingerichte passagiersschepen. De moderni-teit met haar voorliefde voor licht, ruim en strak, had nog maar mondjesmaat vat gekregen op de inrichting van deze scheepsinterieurs. Dat gaf Fabri vooralsnog de ruimte voor zijn traditionele stadsgezichten, zeeslagen en allegorische schilderingen. Overigens dienen we ervoor te waken om Fabri alleen maar als vertolker van ‘genrestijlen’ te zien, ook al valt het merendeel van zijn werk onder die noemer. Zijn Art Nouveau-schilderingen voor de grote zaal van Kunstmin in Dordrecht en de vlakornament gewelfschilderingen in de Haagse Regentessekerk en Wilhelmi-nakerk tonen juist zijn veelzijdigheid. Fabri was echter geen vernieuwer of decoratieschilder met een uitgesproken oorspronkelijk vocabulaire. Zijn respect en bewondering voor het werk van een kunstenaar als Marot maakte dat hij zich moeilijk kon losmaken van deze klassieke voor-beelden. Dat zien we ook bij zijn vrije schilderwerk. Waar het de genrestijlen betreft, toont zijn schilderkunst overeenkomst met die van Johan Stortenbeker, strikt gesproken een voorganger. In hoeverre Fabri slechts uitvoerder was van de ontwerpen van anderen, is een vraagstuk dat in het hoofdstuk over interieurschilderingen in koninklijke paleizen kort aan de orde kwam. Fabri bewonderde het werk van Daniël Marot zeer, maar hij was niet de ‘slaafse’ uitvoerder van diens ontwerpen. Niet in het minst doordat diens ontwerpen de nodige ruimte voor interpretatie boden. Bovendien heeft Fabri de nodige decoratieve schilderingen gepenseeld die hoogstwaarschijnlijk niet geënt waren op historische voorbeelden.

Voor wat betreft Fabri’s decoraties in woonhuizen, zijn er geen aanwijzingen dat de Rotterdam-mer naar voorbeeld van andere tekenaars of architecten werkte zoals Jan de Quack, die enige tijd decoratieve ontwerpen vervaardigde voor woonhuizen van Ed. Cuypers. Behalve Ed. Cuypers waren er meerdere architectenbureaus die decoratieve ontwerpen vervaardigden, zoals de archi-tectenbureaus Van Arkel, Van Gendt en Zoon, Kromhout, Muysken en Van Nieukerken. Het is de vraag hoe vaak door Fabri vervaardigde interieurschilderingen in woonhuizen onder auspiciën van een architect tot stand kwamen. Zo dateren de wand- en plafondschilderingen in het door Fabri overvloedig gedecoreerde woonhuis aan de Westzeedijk 102 uit 1893. Dat wil zeggen drie jaar na de oplevering en twee jaar nadat de architect van het wooncomplex J.C. van Wijk was overleden. Wat Fabri’s exacte inbreng was en hoe die zich verhield tot de wensen van de opdrachtgever weten we niet. Maar gezien zijn bagage als decoratief kunstenaar, zal

(7)

zijn conceptuele inbreng groot geweest zijn. Zowel Eckhart als Allan & Co. was in staat tot de inrichting van volledige interieurs, inclusief kleine verbouwingen. Een prachtige illustratie van hun bouwkundige expertise is het bestek dat Fabri in samenspraak met Eckhart schreef voor de restauratie van het trappenhuis in paleis Het Loo. Daar kwam geen architect aan te pas. Ook architect Jan Verheul Dzn met wie Fabri decennialang heeft samengewerkt, bemoeide zich waarschijnlijk nauwelijks met de geschilderde decoraties van Fabri voor de gebouwen waar-voor Verheul eindverantwoordelijk was. En dat terwijl Verheul de decoratieve schilderkunst in het interieur van majeur belang achtte. Voorbeelden zijn het Heilige Geesthuis, het trappenhuis van De Doele, Schouwburg Kunstmin en de door Verheul gerestaureerde en ontworpen kerk-gebouwen. Ongetwijfeld zal Verheul vooraf zijn goedkeuring hebben gegeven aan het ontwerp van Fabri. Bovendien zal er afstemming hebben plaatsgevonden over de toegepaste kleuren en de samenhang met de overige interieurdelen. De architect bewaakte de samenhang tussen de betrokken disciplines, zoals beeldhouwkunst en decoratieve schilderkunst. Dat was zoals Von Falke stelt een voorwaarde om een vertrek tot een kunstwerk te transformeren.9

Verheul had veel waardering voor het vakmanschap van Fabri, zowel als ontwerper als uitvoer-der. Veelzeggend is wat de architect in 1934 schreef in zijn geschiedenis van het Rotterdamse Aesthetisch Genootschap waaraan beiden jarenlang verbonden waren geweest. Fabri had ‘altijd veel bestellingen onderhanden en versierde verscheidene openbare gebouwen en kerken, omdat hij ook als ornamentist en stijlkenner veel ervaring en smaak had’ (cursivering HvH).10 Bij de

beschildering van de balzaal in Paushuize en de gedenktafel voor het gebouw van de KMA in Breda werkte Fabri aantoonbaar naar aanwijzingen van respectievelijk Van Lokhorst/Berden en De Quack.

Toch wist Fabri zijn eigen signatuur te drukken op de genoemde decoratieve kunstwerken. De werkelijkheid zal bovendien minder zwartwit geweest zijn dan we soms geneigd zijn aan te nemen. Dit bij ontstentenis van bronnen die inzicht zouden kunnen geven in de exacte rolverde-ling tussen ontwerper en uitvoerder. Het is aannemelijk dat dergelijke decoratieve kunstwerken veelal in een dialoog tot stand kwamen. Fabri was dus bij gelegenheid zowel ontwerper/uitvoer-der als uitvoerontwerper/uitvoer-der van interieurschilontwerper/uitvoer-deringen. Fabri’s decoratief schilontwerper/uitvoer-derwerk dient ontwerper/uitvoer-derhalve op zijn eigen merites te worden beoordeeld.

Hoewel dit niet het vooropgezette doel was, heeft deze studie weinig inzicht opgeleverd over de mens achter de decoratieschilder. Dit is het gevolg van het ontbreken van persoonlijke bronnen, zoals brieven of dagboeken. Willem Fabri had twee dochters, Mary en Willy, van wie Mary op jonge leeftijd overleed aan tuberculose.11 Mary was getrouwd maar had geen nageslacht en

Willy bleef ongehuwd. In de rechte lijn zijn er dus geen nakomelingen. Het is aan de weduwe Fabri-Verbeek te danken dat we beschikken over het, weliswaar bescheiden, ontwerparchief van Fabri. Dit is één van de weinige bewaarde archieven van een decoratieschilder uit deze periode. Op basis van de spaarzame informatie van persoonlijke aard en niet te vergeten de foto’s waarop Fabri is vastgelegd, rijst het beeld op van een beminnelijk en met humor gezegend mens. Zijn leven lang zou Fabri woonachtig blijven in zijn geboortestad. Zijn gehechtheid aan Rotter-dam blijkt uit enkele topografische schilderijen en aquarellen, waaronder één van zijn atelier aan de Bergse Plas.12 Willem Fabri overleed op 3 maart 1925 op 71-jarige leeftijd. Hij werd begraven

op de algemene begraafplaats Crooswijk, niet ver van het huis in de Delfgauwstraat waar hij sinds 1917 woonachtig was. Het Rotterdamsch Nieuwblad wijdde een kort in memoriam aan zijn heengaan. Hierin werd Fabri decoratief kunstschilder genoemd, een omschrijving die recht doet aan zijn circa vijftigjarig kunstenaarschap.13 Zijn werkzaamheden voor de firma Eckhart werden

niet gememoreerd, maar wel dat hij interieurs geschilderd had voor Allan.

Voor de weduwe Fabri-Verbeek stak één activiteit van haar overleden echtgenoot er met kop en schouders bovenuit. Dat waren zijn werkzaamheden in opdracht van koningin Wilhelmina. Toen

(8)

de Rotterdamse notaris en stadshistoricus L.J.C.J. van Ravesteijn in 1936 zijn ambt beëindigde, ontving hij een schrijven van mevrouw Fabri-Verbeek en haar dochter Willy. Zij bedankten Van Ravesteijn voor de wijze waarop hij jarenlang de zaken van de familie Fabri had behartigd. Daartoe boden zij hem een exemplaar aan van een reeds lang uitverkocht boekwerk, ‘waarin de Paleizen met het schilderwerk van onzen overleden echtgenoot en Vader’, ter herinnering ‘ook aan hem die U zoo vele jaren gekend hebt’.14 Dat dit boekwerk niet meer te verkrijgen was, leek

een symptoom van de teloorgang van deze vorm van kunstnijverheid. Er was een nieuwe tijd aangebroken waarin de decoratieve schilderkunst in gebouwen een marginale rol speelde. Vier jaar later deed het bombardement op Rotterdam daar nog een schep bovenop, door veel van wat er aan fraaie decoratieve schilderingen in het centrum resteerde weg te vagen. Het visueel histo-risch archief ging daarmee grotendeels verloren.

De publiciteit die gepaard ging met de vondst in 1966 van de schilderingen van Fabri in het woonhuis aan de Delftse Spoorsingel, zou men als een voorzichtige stap richting herwaardering kunnen opvatten. Inmiddels krijgt het decoratieve schilderwerk van Fabri de aandacht die het verdient. Dit blijkt onder meer uit het feit dat in de afgelopen jaren diverse schilderingen van Fabri gerestaureerd zijn, waaronder de Pompejaanse schilderingen in Paushuize te Utrecht, de interieurschilderingen in de voormalige woonhuizen het Zeepaert en Roodenburch in Dordrecht en het plafondstuk dat Fabri destijds vervaardigd heeft voor de Havezate Laarwoud. Hetzelfde geldt voor de wand- en plafondschildering in de vestibule van het pand Herengracht 19/19a in Den Haag. Fabri’s wand- en plafondschilderingen in het pand Mauritsweg 55 worden op dit mo-ment gerestaureerd. Het oudst bekende plafondstuk van Fabri aan het Smidswater eveneens in Den Haag, is recentelijk gerestaureerd. Ook de balzaal in de voormalige ambtswoning van de commissaris van de Koningin in Groningen is in de oude luister hersteld.

Eerder werden de decoratieve interieurschilderingen van Fabri in de voormalige Rotterdamse woonhuizen aan de Eendrachtsweg en het Koningin Emmaplein gerestaureerd c.q. gerecon-strueerd. De gewelfdecoraties in de NH-kerk in het Zeeuwse Kapelle zijn teruggerestaureerd op basis van het origineel. Daarmee is overigens een lang veronachtzaamde periode uit de Ne-derlandse interieurgeschiedenis nog niet geboekstaafd. Deze studie hoopt daartoe een aanzet te geven. Er zijn immers nog veel meer decoratieschilders uit deze periode wier oeuvre met het stof der vergetelheid is bedekt. Dat dit niet langer geldt voor Willem Fabri, beschouwt de auteur van deze studie als gerechtigheid.

(9)

Hoofdstuk 11 - Noten

1 M. Halbertsma, En maar altoos duurt het vitten op het nieuwe raadhuis voort…Het Rotterdamse

stad-huis als representatie van Rotterdam 1912-1929, Zwolle 1999, p. 60-61.

2 Zie voor een overzicht van Nederlandse ornamentboeken, M. Simon-Thomas, p. 287-297.

3 De Lairesse wijdde een speciaal hoofdstuk aan de techniek van het verkorte perspectief, waarvan de beheersing tot het verplichte repertoire behoort van decoratieschilders van plafonds. Gerard de

Lai-resse, Groot Schilderboek, Haarlem 1740, Boek II, Hoofdstuk 9, p. 137 e.v.

4 Die eer valt waarschijnlijk de Haagse meubelfabriek H.P. Mutters toe, die reeds in 1863 een vertrek op paleis Noordeinde inrichtte. Van Voorst tot Voorst, p. 45.

5 ‘Daar is noch een ander minder slag van Cupidootjes, wat jonger en onnozelder als de eerste, om de liefde te vermeerderen, en het vermaak der wellust des te aanlokkelijker te maaken (…). Dezen worden, om hunne onnozelheid te kennen te geeven, kinderlyke en ydele werkingen toegepast, als danssen, springen, loopen, tuimelen, vliegen, malkander met appelen gooijende, en meer diergelyke, kinder-achtige potsen aanregtende (…). Hun passen (…) alleen mandjes met vruchten en bloemen, bloemen-kransen, spiegel en alles wat tot de bevalligheden van Venus kan trekken’. De Lairesse, p. 185. 6 Fabri exposeerde zijn vrije schilderwerk tussen 1886 en 1895 op verschillende tentoonstellingen van

levende meesters in Arnhem, Den Haag, Rotterdam en Amsterdam.

7 H.F. van Herwijnen, Jakob Smits, een eigenzinnige Rotterdamse decoratieschilder, Rotterdams

Jaar-boekje, Rotterdam 2013, p. 114-137.

8 De goede verstandhouding blijkt uit Verheuls publicatie in Het Bouwkundig Weekblad over de beschilde-ring van het trappenhuis van Paleis Het Loo. Dit artikel werd op de voorpagina afgedrukt. Als lid van de redactiecommissie had Verheul duidelijk zijn invloed doen gelden. Een dergelijk met drie foto’s geïllus-treerd artikel in het vakblad voor architecten, was een onverhulde aanbeveling van het werk van Fabri.

Bouwkundig Weekblad, (25) 1905, p. 37.

9 Tot op zekere hoogte waren de handen van de decoratieschilder gebonden aan die van de architect en de beeldhouwer, ‘for the arts are intended to exalt and not to destroy or disturb each other’. De deco-ratieschilder schiep geen autonoom werk. Zijn decoratieve schilderkunst was functioneel en daardoor per definitie begrensd door de andere disciplines. Von Falke, p. 177.

10 Verheul Dzn, Het Aesthetisch Genootschap te Rotterdam, Rotterdam 1934, p. 28.

11 De oudste dochter Maria Willemina Johanna was geboren op 01/12/1887. De jongste dochter Willemina Ida Johanna op 22/11/1898. SAR, Bevolkingsregister, gezinskaart Fabri-Karoline, F 15.

12 Deze werden in 1940 aan het toenmalige Rotterdamse Museum van Oudheden geschonken, ‘uit de nalatenschap van mevrouw J. Fabri-Verbeek’. Museum Boijmans, Jaarverslag 1940, no. 27, p. 14. 13 Rotterdamsch Nieuwsblad, 04/03/1925, derde blad.

14 SAR, archief van L.J.C.J. van Ravesteijn, inv. no. 20: Stukken betreffende de beëindiging van het nota-riaat van L.J.C.J. van Ravesteijn, 1936-1937 (1 omslag).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Willem Fabri heeft diverse zeeslagen geschilderd als onderdeel van een betimmering, waaronder waarschijnlijk in twee woonhuizen van architect Jan Verheul Dzn die zijn afgebroken..

Elf jaar laar later bestond er weinig twij- fel bij Verheul over de capaciteiten van Fabri voor wat betreft de uitvoering van een dergelijke majeure opdracht zo illustreert

Behalve Kapelle betrof het de Nederlands Hervormde kerkgebouwen in Wemeldinge, Kloetinge en ‘s Heer Arendskerke, alle op Zuid-Beveland gelegen.. 27 Daarnaast werd de Nederlands

Enkele specimina zijn het kamerscherm voor de salon van koningin Wilhelmina, de drie boven- deurstukken voor de balzaal in het paleis Lange Voorhout, het plafondstuk in de zitkamer van

De door de firma Eckhart vervaardigde parketvloer in de voormalige ambtswoning van de commissaris van de koningin in Brabant geeft een indruk hoe deze parketvloer eruitgezien

62 ‘De décors zijn ontworpen door een kunstschilder, die inmiddels overleden is, en vermits men van de dooden het liefste niets dan goeds zegt, verdient het aanbeveling

For about half a century, Willem Fabri (1853-1925) has been active as a decorative painter of fireplaces, ceilings, vaults, upper door pieces, doors, paneling, wall hangings

Liggende rechthoek, afmetingen niet bekend Toegeschreven aan