• No results found

De motivatie (handelingsoriëntatie) met betrekking tot sociale participatie

definitie, achtergronden en interventies

2 De motivatie (handelingsoriëntatie) met betrekking tot sociale participatie

Een tweede dimensie heeft betrekking op de behoefte van een persoon aan sociale contacten en diens motivatie om daaraan te werken. Dat kan gaan om contacten met een partner, familie, vrienden, buren (informele contacten) of om participatie in bredere zin, bijvoorbeeld in het verenigingsleven, vrijwilligerswerk of betaald werk (formele contexten). Niet alle sociaal geïsoleerde ouderen hebben behoefte om onder de mensen te zijn of nieuwe contacten te leggen. Sommigen willen dit graag, maar zien zelf geen mogelijkheden om het tot stand te brengen. Anderen willen liever geen nieuwe contacten of durven dat (vooralsnog) niet aan. Op basis van hun motivatie kan binnen elke hoofdcategorie onderscheid worden gemaakt tussen:

• personen die gericht zijn op sociale participatie en graag contact willen leggen

met anderen en

• personen die niet (duidelijk) gericht zijn op sociale participatie en (vooralsnog)

geen contacten met anderen zoeken.

Deze dimensie zegt iets over de ambities en verwachtingen van de cliënt ten aanzien van de hulpverlening en biedt zicht op het soort interventies dat succesvol kan zijn. Bij ouderen met een sterke behoefte aan contacten liggen interventies die gericht zijn op sociale activering en netwerkontwikkeling voor de hand. Als die behoefte er niet is, of als iemand daar (om welke reden dan ook) nog niet aan toe is, kunnen interventies worden ingezet die gericht zijn op het vergroten van de zelfredzaamheid, het bijstellen van verwachtingen van relaties of het beter leren omgaan met de situatie.

3 De copingstrategie (actief of passief)

Een derde − meer strategische − factor die van belang is voor de keuze van een interventie, is de copingstrategie van een cliënt. Deze zegt iets over iemands sociale competenties en over de mogelijkheden om de negatieve situatie ten goede te keren. Diverse onderzoeken tonen aan dat beide strategieën dwars door de twee eerder genoemde dimensies heenlopen (Rokach & Brock, 1998; Hortulanus et al., 2006; Schoenmakers, 2013). Een verdere differentiatie van de eerder onderscheiden categorieën is daarom noodzakelijk.

De typologie

Een combinatie van de twee dimensies (persistentie en motivatie) en de strategische factor (copingstrategie) leidt tot een typologie met acht profielen, die elk getypeerd worden door termen die een specifieke strategie aangeven voor het omgaan met de kwetsbare situatie (zie schema 1).

• actieven voelen zich prettig als ze een actief sociaal leven hebben;

• achterblijvers verlangen naar de emotionele steun van een hechte relatie; • afhankelijken zoeken geborgenheid in een afhankelijkheidsrelatie;

• compenseerders vullen het gebrek aan persoonlijke contacten in door functionele

activiteiten;

• buitenstaanders functioneren het liefst buiten de reguliere samenleving;

• hoopvollen hebben veel behoefte aan contacten en blijven hopen dat hun situatie

ten goede zal keren;

• overlevers hebben de moed opgegeven en zijn uitsluitend bezig met overleven. Schema 1 - Typologie van interventieprofielen bij sociaal isolement

Motivatie (handelingsoriëntatie)

Duur (persistentie) van de situatie Gericht op sociale

participatie

Niet (duidelijk) gericht op sociale participatie

Situationele problematiek

Actieve

copingstrategie Actieven Geborgenen Passieve

copingstrategie Achterblijvers Afhankelijken

Structurele problematiek

Actieve

copingstrategie Compenseerders Buitenstaanders Passieve

copingstrategie Hoopvollen Overlevers

Bron: Machielse, 2011, 2015.

De typologie is geen statisch model. Door de aanpak van problemen kan de situatie van een cliënt dusdanig veranderen dat andere doelen kunnen worden gesteld en andere interventies mogelijk zijn. Verschuivingen vinden vooral plaats met be- trekking tot het handelingsperspectief van de cliënt. Een zorgmijdende cliënt die aanvankelijk geen hulp of ondersteuning wil, kan door het opbouwen van een vertrouwensrelatie met een hulpverlener geleidelijk de wens ontwikkelen om iets aan de situatie te veranderen. Op dat moment komen andere interventies in beeld en worden andere doelen haalbaar.

2.6 Effectiviteit van interventies bij sociaal

isolement

De intensiteit van de hulp en het soort interventies dat geschikt is voor de onder- scheiden typen kan sterk verschillen. Bij personen die door omstandigheden of gebeurtenissen in een isolement (dreigen te) raken, kan vaak worden volstaan met kortdurende vormen van hulp en ondersteuning. Bij de meesten kunnen lichte, gerichte en vroegtijdige interventies voorkomen dat de situatie verergert. Voor

degenen die gemotiveerd zijn om in het sociale leven te participeren, ligt toeleiding naar sociale activiteiten voor de hand (actieven en achterblijvers). Bij degenen die geen duidelijke behoefte hebben aan nieuwe contacten (geborgenen, afhankelij-

ken), kan vergroting van de zelfredzaamheid een doelstelling zijn. Bij een groot

deel van hen is in relatief korte tijd een verbetering in de situatie te realiseren. In andere gevallen kan een preventieve interventie voorkomen dat iemand in een sociaal isolement terecht komt (Machielse & Hortulanus, 2011).

Wanneer het isolement al lange tijd bestaat en structureel is geworden, zijn interventies die gericht zijn op sociale participatie en vergroting van het sociale netwerk vaak niet realistisch omdat het isolement zeer moeilijk te doorbreken is. De overlevingsstrategieën die deze mensen (al dan niet bewust) hebben gekozen, werken vaak negatief uit in de zin dat ze het isolement bestendigen of zelfs verster- ken (Machielse, 2006a). De meesten komen pas in beeld als de situatie uit de hand loopt of leidt tot overlast in de omgeving. Ze zijn gewend hun problemen zelf op te lossen en houden de hulpverlening het liefst buiten de deur (compenseerders en

buitenstaanders). Degenen die passieve strategieën volgen (hoopvollen en overle- vers) nemen zelf geen initiatieven en zien de problemen geleidelijk cumuleren. Als

zij uiteindelijk bij de hulpverlening in beeld komen, zijn vaak intensieve, langdurige trajecten met veel professionele inzet noodzakelijk. De vraag die in dit onderzoek centraal staat, heeft betrekking op de effectiviteit van interventies voor deze doelgroep.

Onderzoek naar de effectiviteit van interventies blijft over het algemeen beperkt tot het meten van resultaten in termen van netwerkontwikkeling of vermindering van eenzaamheidsgevoelens (zie bijvoorbeeld Fokkema & Van Tilburg, 2006). Dat het isolement na een interventie niet is opgeheven, hoeft niet te betekenen dat de hulpverlening niets heeft opgeleverd. In dit onderzoek gaan we na hoe de betrok- ken professionals en de sociaal geïsoleerden hier zelf over denken. De belangrijkste vraag is welke elementen en mechanismen interventies bij deze doelgroep succes- vol maken in de ogen van de betrokken cliënten zelf en de professionals die hen begeleiden. Omdat deze vraag vooral speelt bij de typen met structurele vormen van sociaal isolement, is het onderzoek beperkt tot deze typen: structureel sociaal geïsoleerde ouderen met een actieve copingstrategie (compenseerders en buiten-

staanders) en sociaal geïsoleerde ouderen die een passieve overlevingsstrategie

Schema 2 - Typologie van interventieprofielen bij sociaal isolement

Motivatie (handelingsoriëntatie)

Duur (persistentie) van de situatie Gericht op sociale

participatie

Niet (duidelijk) gericht op sociale participatie

Situationele problematiek

Actieve

copingstrategie Actieven Geborgenen Passieve

copingstrategie Achterblijvers Afhankelijken

Structurele problematiek

Actieve

copingstrategie Compenseerders Buitenstaanders Passieve

copingstrategie Hoopvollen Overlevers

De ‘ervaren baat’