• No results found

Contacten met kinderen herstellen

de trajecten volgens de cliënten

6.2 Behoeften van de ouderen

6.2.5 Contacten met kinderen herstellen

Twaalf ouderen in het onderzoek hebben volwassen kinderen waar ze al vele jaren geen contact meer mee hebben. Hoewel het verbroken contact de meesten van hen vaak bezighoudt, gaan ze hier zeer verschillend mee om. Sommigen hebben maar één wens: het contact met hun kinderen herstellen.

Ik heb al vierendertig jaar geen contact met mijn twee kinderen, een zoon en een dochter. Ik ben er heen geweest, deden ze de deur niet open. Ik heb kaarten gestuurd, geen kaarten terug. Dus daar ben ik mee opgehouden. Ik ga er niet meer naar toe, dat doe ik niet, dat durf ik niet. Stel dat ze me weer laten staan. Nee, dat doe ik niet, dat vind ik een afgang. Dat zou ik niet meer kunnen opbrengen. Maar ik heb al bedacht, je hebt dat program- ma… een familiediner. Dat zou ik heel graag willen. Dan zou ik gelukkig zijn. Want dat is het enige waar ik nog voor bid dat het gebeurt. Dat ik toch nog contact krijg. Dat zeg ik iedere avond. Ik zeg tegen moeder Maria: stuur alsjeblieft die liefde van mij naar hen. Ik kan het zelf niet doen. Ja, dat doe ik iedere avond, hoe moe ik ook ben. Mijn deur staat altijd open. Daar bid ik iedere avond om, maar ja, mijn gebed wordt niet verhoord, want ik doe het al zo lang. (interview C6)

Anderen willen geen pogingen meer doen om het contact te herstellen. Ze vrezen dat contact opnieuw pijn en verdriet met zich mee zal brengen en houden de situatie liever zoals die is.

Ik heb er nu geen verdriet meer van. Niet meer. In het begin wel, maar het gaat slijten. Want dan denk ik bij mezelf: het was toch niet goed, het ging niet goed. Dus dan kan je het beter niet hebben. Ik ben eraan gewend. Nu, na al die jaren. En je gaat steeds meer denken: nou, ik heb het toch maar lie- ver zo. Ik wil niet steeds die problemen en al die moeilijkheden. Als ze weer komen, dan begint het weer, dan begint het weer die ellende. En daar zie ik tegenop en dan wil ik het niet meer. Ik ben het wel gewend dat ik alleen ben. (interview C4)

Dat wil overigens niet zeggen dat ze aan de situatie gewend zijn.

Het went nooit. Kinderen die niet komen, went nooit. Maar nee, ik begin er niet meer aan, dat doe ik niet meer. Nee, want ik weet toch dat ik de kous op mijn kop krijg. Het gaat misschien een paar maanden goed en dan zeg- gen zij ‘zwart’ en ik ‘wit’ en dan is het weer foute boel. (interview C20)

Sommige van deze ouderen hebben last van ernstige gevoelens van een eenzaamheid; ze tobben er dagelijks mee.

Ik voel me erg eenzaam. Vreselijk eenzaam. Ik ken niemand, ik heb niemand. En ik kom uit zo’n goede, gezellige familie. En dan zit ik hier maar te huilen, dan denk ik: God, kom me toch halen. Ik heb zo veel verdriet en narigheid meegemaakt, dat is alleen maar erger geworden. Ik heb vreselijk veel mee- gemaakt. En als ik dan zo alleen ben, dan denk ik: God, God, was ik maar naar boven. En zo blijf ik maar dag in dag uit aan het tobben. (interview C1)

6.2.6 Levenseinde

Verschillende ouderen geven aan dat ze nadenken over de dood. Enkele geïnter- viewde ouderen spreken met de professional over het levenseinde; het gaat dan vooral om praktische zaken die betrekking hebben op een nalatenschap, zoals het regelen van financiën, het maken van een testament, of wensen over een uitvaart. Hun wensen daaromtrent willen ze graag tijdig vastleggen. Zij zijn zich bewust van het feit dat ze niemand hebben die hun belangen kan behartigen als hun gezond- heid achteruit gaat en ze allerlei praktische zaken niet meer zelf kunnen regelen.

Ik kwam al gauw tot de conclusie dat ik personalia moest hebben omdat ik nergens een beroep op kon doen. Ik had geen familieleden meer en niemand waarmee ik in contact ben en daarom moest er voor mij, als oudere eenling, er moest toch iets zijn waar je naartoe kan, als ze je bijvoorbeeld ergens vinden of zoiets, dan moeten ze toch ergens mee verder kunnen.

En vooral omdat ik verschillende zaken moet regelen, ik heb een heleboel abonnementen en zo, die moeten allemaal opgezegd worden en al die dingen meer en daar moet je rekening mee houden en dat wil ik allemaal op schrift hebben. (interview C18)

Het is natuurlijk een raar verhaal, maar de feiten liggen er wel. Want als ik dood zou gaan… u ziet ook wel, dat ik ook niet meer één van de jongsten ben. En dan is er niemand die mijn boel kan regelen. Die kan zeggen: nou, daar ligt dat en daar ligt dat en daar is de sleutel. Niemand. Er is geen ver- trouwenspersoon in mijn leven die weet waar mijn spullen liggen, zeg maar, en ik heb ook geen familie of iets dergelijks, die zijn allemaal overleden. En daarom wil ik een vertrouwd persoon kennen. (interview C13)

Andere ouderen hebben geen behoefte om zaken rondom hun overlijden te regelen. Ze gaan ervan uit dat het wel goed komt.

Ik heb nog wel wat spaargeld, dus ik zou begraven kunnen worden. Dus daar zit ik niet over in. Maar ik zou niet weten waar ik begraven word en hoe. (interview C50)

Of ze vinden dat het hun verantwoordelijkheid niet is.

Ik wil gewoon dat de gemeente Rotterdam het betaalt. Het is mijn laatste rot- streek. Dat zit er eigenlijk in. Dat je in je kist nog kan glimlachen. (interview C8)

Het merendeel van de geïnterviewde ouderen denkt liever niet over na over de dood. Het zijn vooral de hoopvollen en overlevers die niet gewend zijn de regie over hun eigen leven te voeren of het moeilijk vinden om beslissingen te nemen. Hoewel ze zich realiseren dat er niemand voor hen is als ze ziek worden, hebben ze niet de behoefte om allerlei zaken te gaan regelen of na te denken over de toekomst. Ze laten dat graag aan anderen over.

Als ik niet meer goed uit de voeten zou kunnen? Dat weet ik niet, daar denk ik maar niet over na. Dat zie ik dan wel weer. Komt tijd, komt raad. (interview C4)

Anderen hopen daarentegen wel regie te kunnen houden.

Ik leef per dag. Soms denk ik over de dood, wie denkt daar eigenlijk niet aan. Maar hoe ouder je wordt, hoe meer je erover nadenkt. En dan denk ik:

ben ik er eigenlijk wel geschikt voor? Nee, daar ben ik niet geschikt voor. Maar je kan het niet meer wegduwen, je moet er wel over doordenken en je moet zelf maatregelen nemen. Pas drie jaar geleden ben ik bij een uitvaart- vereniging gekomen, ik kon er nog net bij. En ik heb dus angst, de ergste angst die een mens kan hebben, dat is dood gaan. Niet dood zijn, maar dood

gaan. En ik ben een beetje bang voor die palliatieve zorgtoestanden, dus ik

zou eigenlijk een alternatief willen voor pijnbestrijding, zoveel dat je niet meer bijkomt. Dus het regelen voordat je het niet meer kan regelen. Ik zou dan liever euthanasie plegen. Met een paar goed uitgekozen mensen en dan neem ik het spul in en ik vertrek. En de rest ja, dat doet de begrafenisonder- nemer wel, daar betaal ik voor. (interview C12)