• No results found

De illegaliteit en het naoorlogs bestel

In document tweede helft 1939 1945 (pagina 181-198)

Het sprak vanzelf dat, naarmate de bevrijding naderbij kwam, de vraag­ stukken van het naoorlogs bestel meer aandacht gingen vragen. Veel van die vraagstukken vormden ook een onderwerp van gedachtenwisseling binnen de illegaliteit, die overigens (zulks zal uit dit hoofdstuk duidelijk blijken) in dat opzicht allerminst een eenheid was. Ten eerste waren er illegale groepen die elke bemoeienis van de illegaliteit met de politieke vraagstukken die in de naoorlogstijd aan de orde zouden komen, prin­ cipieel verwierpen, ten tweede tekenden zich tussen de groepen die die bemoeienis niet uit de weg gingen o f er zelfs hoge prijs op stelden, allerlei tegenstellingen af; daarbij stond de vraag o f na de bevrijding een ‘ver­ nieuwd’ Nederland diende te ontstaan, centraal.

Ten aanzien van het principieel verwerpen van bemoeienis door de illegaliteit met naoorlogse politieke vraagstukken willen wij er om te beginnen op wijzen dat in lang niet alle groepen wereld- o f levensbe­ schouwelijke opvattingen een rol hadden gespeeld. Veel illegale werkers beperkten zich er toe, te doen wat hun hand te doen vond: zij bedreven spionage, zij saboteerden, zij hielpen onderduikers, zij gaven illegale bladen uit, zij zorgden voor clandestiene verbindingen, zij zamelden geld in voor illegale doeleinden, en zij keken bij dat alles niet verder dan de bevrijding. Hun was het besef voldoende dat zij de vijand bestreden en de bondgenoten hielpen — dat zagen zij als hun eigen, door vaderlands­ liefde bepaalde, strikt persoonlijke opdracht die uit de bezetting was voortgevloeid en die ten tijde van de bevrijding als voltooid zou mogen worden beschouwd. Zeker, individueel hadden ook deze illegale werkers wel bepaalde wensen met betrekking tot het naoorlogs bestel maar de verwezenlijking daarvan zagen zij als een taak die hun als staatsburgers aanging, niet als een die was weggelegd voor de illegale groepen waarvan zij deel hadden uitgemaakt.

Anderen waren er die hun illegale werk beleefden, althans mede beleefden, als een door duidelijke concepties ingegeven streven naar een betere samenleving — een streven dat uiteraard bij het einde van de bezetting niet moest worden opgegeven maar dan eerder met verdub­ belde kracht voortgezet. Zo werd het vooral gezien in linkse en

D E I L L E G A L I T E I T E N H E T N A O O R L O G S B E S T E L

milieus, met dien verstande dat daar op een duidelijke, naoorlogse politieke taak van de illegaliteit alleen werd aangedrongen door diegenen die dat streven naar een betere samenleving niet wilden kanaliseren via een vooroorlogse politieke partij. Men kan dan vooral denken aan de groepen van de illegale bladen Vrij Nederland en Het Parool - beide bladen werden gedragen door de overtuiging dat het vooroorlogse politieke bestel verouderd en in te veel van zijn representanten gecompromitteerd was en dat na de bevrijding een radicaal ‘vernieuwd’ Nederland moest ontstaan; de samenstellers van beide bladen meenden óók dat hun overtuiging werd gedeeld door een groot deel, misschien wel het grootste deel, van de publieke opinie.

Was dat zo?

Die vraag viel niet te beantwoorden; de publieke opinie kon zich niet uiten. Wie vóór de bezetting bepaalde staatkundige denkbeelden had aangehangen, zag die door sommigen aanvaard en door anderen bestre­ den en kon er zich, de reacties in de pers en in laatste instantie de uitslagen van de algemene verkiezingen nagaand, een denkbeeld van vormen hoe groot het deel van het volk was dat zijn denkbeelden deelde. Tijdens de bezetting was de pers gelijkgeschakeld en het parlementair bestel opge­ heven. Dat droeg er toe bij dat redacties van bladen als Vrij Nederland en

Het Parool de mate waarin hun opvattingen weerklank hadden gevonden,

verre konden overschatten. Van belang was bij dat alles óók dat er onder de vooroorlogse politieke partijen van enige betekenis slechts één was geweest, de Communistische Partij Nederland, die als zodanig in de illegaliteit was gegaan en van eind '40 af een eigen illegaal blad had uitgegeven: De Waarheid — een overeenkomstige actie was door de Rooms-Katholieke Staatspartij, de Anti-Revolutionaire Partij, de Chris- telijk-Historische Unie, de Liberale Staatspartij, de Vrijzinnig-Democra- tische Bond en de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij niet ontplooid. Zeker, van drie van die partijen: de ARP, de liberale partij en de SDAP, waren duidelijke verzetsimpulsen uitgegaan (verzet vooral tegen Seyss- Inquarts gelijkschakelingspolitiek) maar zij hadden niet door middel van het uitgeven van eigen illegale bladen getracht, hun aanhang vast te houden en eventueel uit te breiden. Dat vasthouden was wel met andere middelen nagestreefd: voormannen van die drie, maar ook van de andere partijen (zulks met uitzondering van de RKSP') waren in het land gaan

1 M en moet, wat de katholieken betreft, in het oog houden dat het het Episcopaat was dat op kritieke mom enten aan de gelovigen deed weten w elke houding zij jegens de bezetter en zijn instellingen dienden in te nemen.

rondreizen om op clandestiene kadervergaderingen de actuele situatie te bespreken (daarbij werd vaak op verzet tegen bepaalde Duitse maatrege­ len aangedrongen) en tot beginselvastheid aan te sporen. In feite was er in het land als geheel naast de als het ware zichtbare beïnvloeding van de publieke opinie door de illegale pers, sprake van een onzichtbare door leidende figuren van vooroorlogse partijen en die laatste beïnvloeding werd, al waren voordien ook talrijke leidende figuren door de bezetter gearresteerd, in de hongerwinter, alle moeilijkheden van het dagelijks leven ten spijt, voortgezet.

Van belang lijkt ons bij dit alles ook, te onderstrepen dat er bij de voormannen van de genoemde zes democratische partijen geen sprake was van enige behoefte om te abdiceren. In tegenstelling tot het Drie­ manschap van de Nederlandse Unie hadden zij in de zomer van '40 geweigerd, publiekelijk naar voren te treden toen de bezetter daaraan de eis had verbonden dat zij geen gewag zouden maken van de begrippen ‘Oranje’ en ‘onafhankelijkheid’ — nadien waren zij clandestien blijven samenwerken in het Politiek Convent, in het breder samengesteld Groot- burgercomité en het daaruit afgeleide Nationaal Comité.' Dat Nationaal Comité had er zich in '42 en in de eerste maanden van '43 op voorbereid om, mede teneinde aan de OD en de CPN de pas af te snijden, namens de regering in de overgangstijd het gezag uit te oefenen maar de leden ervan waren, met talrijke medewerkers, in de eerste dagen van april '43 als uitvloeisel van het Englandspiel gearresteerd. Nadien had vooral Drees, de vroegere fractievoorzitter van de SDAP in de Tweede Kamer, zijn best gedaan om de in het Politiek Convent en het Grootburgercomité tot stand gekomen samenwerking voort te zetten. Het Politiek Convent dat voordien bestaan had uit zes partijvoorzitters en zes fractievoorzitters, beperkte hij tot zes leden: mr. H. A. M. T. Kolfschoten voor de RKSP, dr. A. A. L. Rutgers voor de ARP, mr. G. E. van Walsum voor de CH U, mr. M. H. de Boer voor de Liberale Staatspartij en J. Schilthuis voor de Vrijzinnig-Democratische Bond — zelf bleef hij de SDAP vertegenwoor­ digen. Daarnaast zette hij het Nationaal Comité, waarin ook twee per­ sonen hadden gezeten die niet bepaalde partijen vertegenwoordigden (mr. E. E. Menten en ir. J. A. Ringers), voort in de vorm van het Vader­ lands Comité dat, behalve uit hemzelf, uiteindelijk kwam te bestaan uit Kolfschoten, de anti-revolutionair mr. J. Donner en opnieuw twee ‘par­ tijlozen’ : mr. K. P. van der Mandele en mr. H. J. Reinink; van der

1 W èl te onderscheiden van het begin 43 opgerichte Nationaal C o m ité van Verzet, hetw elk meestal als ‘het N C ’ w erd aangeduid.

d e P U B L I E K E O P I N I E K O N Z I C H N I E T U I T E N ’

D E I L L E G A L I T E I T E N H E T N A O O R L O G S B E S T E L

Mandele was voorzitter van de Rotterdamse Kamer van Koophandel, commissaris van de Rotterdamse Bankvereniging en tevens lid geweest van de door de president-directeur van deze bank, mr. H. Woltersom (een nauwe relatie van Hirschfeld), voorgezeten Organisatiecommissie- Woltersom — Reinink was in '40 betrokken geweest bij de oprichting van de Nederlandse Unie, had een tijdlang gefungeerd als waarnemend secretaris-generaal van het departement van onderwijs, kunsten en we­ tenschappen en was zich, toen hij eind '41 ten departemente zijn ontslag had genomen als hoofd van de afdeling hoger onderwijs, veel moeite gaan geven voor de illegale steunverlening aan kunstenaars die aanmel­ ding bij de Kultuurkamer hadden geweigerd. Anders dan het in '43 uitgeschakelde Nationaal Comité had het Vaderlands Comité (oftewel: het VC) er niet naar gestreefd, door de regering erkend te worden als haar representante in de overgangstijd — het had zich bescheidener opgesteld: het wenste aan de regering slechts adviezen uit te brengen en deed dat ook, nl. via de Zwitserse Weg. Uiteraard was dat een vorm van illegale activiteit maar met dat al werd het V C door sommige illegale groepen, met name door die van Vrij Nederland en Het Parool, met een zeker wantrouwen bezien: er bestonden bij die groepen bezwaren tegen Donner die tot begin '44 raadsheer in de Hoge Raad was geweest, en vooral tegen van der Mandele die als een bondgenoot van Hirschfeld werd gezien — het V C was in de visie van Vrij Nederland en Het Parool bij uitstek een representant van vooroorlogse maatschappelijke kaders van welke geen radicale ‘vernieuwing’ van de samenleving te verwachten was.

Uit wat nu volgt, zal blijken dat in de strijd die zich van de zomer van '44 af binnen de illegaliteit ging voordoen (wel te verstaan: aan de toppen — tot lagere regionen drong die strijd slechts door voorzover er iets over werd gepubliceerd), de twee vragen centraal stonden die wij al noemden: had de illegaliteit als zodanig een eigen politieke taak in de overgangstijd en in het gehele naoorlogse bestel, en was het wenselijk daarbij te streven naar een radicale ‘vernieuwing’ ?

Er was nog een derde vraag: kon men de CPN beschouwen als een groepering die in beginsel te vertrouwen was o f moest men er van uitgaan dat de communisten in wezen vroeg o f laat een gewelddadige omwen­ teling zouden gaan nastreven?

In hoofdstuk 7 (‘Koot, Thijssen en van Bijnen’) deden wij reeds uitkomen dat er in kringen van de KP en de LO bepaald sprake was van wantrouwen jegens de communisten — een wantrouwen, meer in het algemeen tegen ‘links’ gericht, dat, met de herinnering aan Troelstra’s

D R I E V R A G E N

revolutiedreiging in november ’ i8, van ’42 af een bepalend element was geweest in het denken van vele vooraanstaande O D ’ers. Wij wezen er ook al op dat die KP’ers en LO’ers, alsook verscheidene O D ’ers, vooral gevaren duchtten van de zijde van de RVV waarin communisten voor­ aanstaande posities waren gaan bekleden en waartoe groepen behoorden die, zo werd gemeend, goeddeels uit communisten bestonden. Die al in de herfst van '44 bestaande beduchtheid voor wat communisten ten tijde van o f na de bevrijding zouden kunnen ondernemen, werd in november aangewakkerd door de troebelen in België en in december door die in Griekenland - wij komen op die beduchtheid nog terug maar voordat wij dat doen, lijkt het ons wenselijk, een beeld te geven van de activiteit van de illegale CPN in de hongerwinter en van de denkbeelden die door haar werden verkondigd.

De illegale C P N

Schrijven wij over de activiteit van de illegale CPN, dan willen wij vooropstellen dat er met name in de hongerwinter talrijke communisten zijn geweest die een deel van hun illegale activiteit o f zelfs die gehele activiteit ontplooiden in het verband van een andere organisatie: de R W o f de BS. Impliciet hebben wij dan ook, toen wij in hoofdstuk 7 de RVV-groepen en in hoofdstuk 8 de Binnenlandse Strijdkrachten behan­ delden, al veel geschreven over door communisten bedreven illegaal werk. In deze paragraaf gaat het over iets anders, nl. over de illegale activiteit van de CPN als zodanig.

Die activiteit was begonnen (wij herhalen nu eerst enkele gegevens uit vorige delen) in de zomer van '40. Het Driemanschap waaraan de leiding was toevertrouwd (Paul de Groot, Lou Jansen, Jan Dieters), had toen eerst, tegen de achtergrond van het Duits-Russisch bondgenoot­ schap, een poging ondernomen om een deel van de legale activiteit voort te zetten, o.m. door het opnieuw doen verschijnen van het dagblad van de partij, het Volksdagblad, en van het theoretisch maandblad, Politiek en

Cultuur', in dat maandblad was een (vermoedelijk door de Groot ge­

schreven) artikel opgenomen waarin het wenselijk was genoemd dat ‘geen enkel gezag van de weggelopen regering’ meer zou worden erkend, dat die regering ‘tegenover Duitsland een waarlijke neutraliteit’ zou betrachten en dat ‘het Nederlandse werkende volk tegenover de Duitse bezetting . . . een correcte houding (zou) aannemen’. Deze uitlatingen

D E I L L E G A L I T E I T E N H E T N A O O R L O G S B E S T E L

hadden niet voorkomen dat beide bladen onmiddellijk werden verboden en dat de CPN spoedig, nl. eind juli '40, door de bezetter werd opgehe­ ven. Nadien voerde de illegale partijleiding strijd op twee fronten: tegen de bezetter, en tegen Engeland en de daar gevestigde Nederlandse regering. Zo stond in no. 5 van De Waarheid, dat begin februari '41 uitkwam, te lezen: ‘Engeland is even slecht als Duitsland . . . Zeker, ons land moet van de Duitse overheersing worden bevrijd en daarvoor moet goed en bloed op het spel worden gezet. Doch niet voor de zaak van het Oranjehuis en wat er om heen hangt, die is de knoken van geen enkele Nederlander waard.’

Die aanvallen op Engeland en het Oranjehuis, welke het al vóór de bezetting bestaande isolement van de CPN hadden versterkt, werden na het begin van de Duitse invasie van de Sowjet-Unie (22 juni '41) prompt gestaakt. Bij tegenstanders van de CPN versterkte dat de overtuiging dat de partij haar beleid volledig liet bepalen door wat zij voor de belangen van de Sowjet-Unie hield o f door wat haar wellicht zelfs aan directieven was overgebracht. Wat die directieven dan precies inhielden, weten wij niet — wèl dat de Groot (sterkste figuur in het Driemanschap) door de man die voor en na mei '40 de geheime radioverbindingen met Moskou onder zijn beheer had, Daniël Goulooze, beschouwd werd als een be­ krompen fanaticus die alle gevoel miste voor wat de brede massa in Nederland bewoog.

Begin april '43 werden Jansen en Dieters door de SD gearresteerd; de Groot bleef op vrije voeten maar dook zo diep onder dat hij nadien geen deel meer had aan het illegale werk van de partij. Goulooze ontving toen uit Moskou het advies, een vertrouwde partijgenoot met de vorming van een nieuwe leiding te belasten. Hij koos hiervoor Jan Postma uit die sinds enkele maanden in Amsterdam districtsleider van de CPN was, en deze liet zich terzijde staan door de twee communisten met wie hij het nauwst had samengewerkt: W. F. Puister en F. Reuter.

Postma dacht ruimer dan de Groot en hij was in dat opzicht binnen de illegale CPN niet de enige gebleven; hij zocht meer aansluiting bij andersdenkenden. Dat laatste was trouwens in overeenstemming met wat Moskou wenste: de Russische partijleiding ging er in die tijd op aan­ dringen dat de communistische partijen van bezet Europa zouden trach­ ten, de dominerende factor te worden in nieuwe ‘nationale fronten’ — wat Nederland betrof, vergde zulks dat de CPN zich breder opstelde. Inder­ daad, van Postma’s hand verscheen in de herfst van '43 een bijdrage in een illegale brochure, Om Neêrlands toekomst, waarin hij o.m. opkwam voor ‘het herstel van het rijk der Nederlanden in zijn volle omvang’

(daarbij werd bepleit dat Nederland nadien aan Nederlands-Indië eigener beweging de onafhankelijkheid zou schenken), ‘met al zijn staatsinstel­ lingen, zijn democratische grondwet, zijn gewetensvrijheid en al de rechten en vrijheden van zijn burgers.’ In dat nieuwe Nederland moesten, betoogde hij, de arbeiders zich in één vakbeweging en één politieke partij verenigen.

Met die tactiekwijziging van de CPN hing samen dat de nieuwe partijleiding de sabotagegroepen, die tevoren actief waren geweest in een eigen organisatie: het Militair Contact, uit dat verband losmaakte en besloot dat wat nog van de groepen over was (onbarmhartig vervolgd door de SD, hadden zij, evenals trouwens de illegale CPN in het algemeen, zware verliezen geleden), in de RVV zou worden ingebracht door Gerben Wagenaar, die in de leiding van het Militair Contact had gezeten; Wagenaar werd zelf lid van de Raad van Verzet. Hij was in dat college de enige communist. Het feit evenwel dat De Waarheid alle van de Raad uitgaande oproepen overnam en regelmatig berichten publiceer­ de omtrent de activiteit van RVV-groepen, gaf menige buitenstaander de indruk dat de RVV bezig was, zich tot een communistische mantel­ organisatie te ontwikkelen.

In november '43 werden Goulooze en Postma door de SD gearres­ teerd. Het was toen Jaap Brandenburg, districtsleider van de CPN te Amsterdam ten tijde van de Februaristaking, die de leiding van de partij overnam, niet als eenling overigens. Hij nam in die leiding behalve Puister en Reuter ook A. J. Koejemans, F. Baruch, B. Gillieron en Wa­ genaar op. Koejemans werd hoofdredacteur van De Waarheid en liet zich daarbij door Baruch bij staan, Puister en Reuter namen het organisatori­ sche werk voor hun rekening, Gillieron zette de leiding van het Solida­ riteitsfonds, het onderlinge steunfonds van de partij, voort (en ging haar, gelijk in hoofdstuk 6 vermeld, in de herfst van '44 vertegenwoordigen in het bestuur van de Stichting 1940—1945) en Wagenaar bleef lid van de Raad van Verzet. De nieuwe partijleiding kwam eens per week voor een nachtelijke vergadering bijeen — wij nemen aan dat daar wel aanteke­ ningen zijn gemaakt althans van de genomen besluiten maar o f die bewaard gebleven zijn, weten wij niet; zij zijn ons in elk geval onbekend.

Om te beginnen willen wij er nu op wijzen dat die derde partijleiding, in tegenstelling tot de eerste (de Groot) en de tweede (Postma), geen directe verbinding had met Moskou. Wel te verstaan: in oktober '44 werd, geheel buiten de Nederlandse regering om, met medewerking van de Britse geheime dienst een Russische geheime agent in bezet Nederland gedropt. Reuter geeft in zijn in '78 verschenen De Communistische Partij

D E C P N I N D E E E R S T E B E Z E T T I N G S J A R E N

D E I L L E G A L I T E I T E N H E T N A O O R L O G S B E S T E L

van Nederland in oorlogstijd zijn naam op als Albert Blumer en vermeldt

voorts dat deze via de in '42 in bezet Nederland gearriveerde Russische geheime agent Nico Kruyt (die in de herfst van '43 zijn verbindingen was kwijtgeraakt) in contact kwam met Brandenburg en dat zijn aankomst via Wagenaar en de Radiodienst van de RVV aan Londen (d.w.z. aan de Britse Intelligence) werd bericht. Blumer had, aldus Reuter, geen zender bij zich - men ging er een voor hem in elkaar zetten maar het apparaat was, toen de bevrijding kwam, nog niet gereed.

W ij nemen aan (Reuter schrijft er niet over) dat Blumer een monde­ linge boodschap uit Moskou heeft overgebracht; wat die inhield, weten wij niet, maar in elk geval konden Brandenburg en de zijnen uit de uitzendingen van Radio Moskou, die zij nauwlettend volgden, afleiden welke algemene koers door de Russische partijleiding wenselijk werd geacht. Inderdaad werd er in die uitzendingen impliciet nog steeds op aangedrongen dat de communistische partijen in elk bezet land moesten trachten een overheersende positie te krijgen in het geheel van de verzetsbeweging en dat zij er met name ook in de naoorlogstijd naar moesten streven dat er uiteindelijk in elk land slechts één arbeiderspartij kwam. De oprichting van die ene partij werd door Brandenburg en de zijnen in De Waarheid herhaaldelijk bepleit en daarbij stelden zij zich op het standpunt dat het onjuist zou zijn, onmiddellijk na de bevrijding tot de formele heroprichting van de CPN over te gaan — het denkbeeld

In document tweede helft 1939 1945 (pagina 181-198)