• No results found

Dataverzamelingsmethoden en inclusie

In document Contact gezocht (pagina 72-75)

Een theoretisch kader van waaruit de waarde en de betekenis van relationele zorg in de forensische

2.6. De presentiebenadering als zorgethische benadering

3.2.3. Dataverzamelingsmethoden en inclusie

3.2.3.1. Dataverzameling door middel van participerende observatie

Participerende observatie, zo stellen DeWalt en DeWalt (2011, p. 2), is een onderzoeks- methode waarbij data verzameld worden in een ‘natuurlijke’ setting door het observeren van en het deelnemen aan gebruikelijke en ongebruikelijke activiteiten van de mensen die bestudeerd worden. Het is een bruikbare methode om fysieke, sociale en culturele contex- ten te leren begrijpen en om zicht te krijgen op relaties tussen mensen en hun gedrag en activiteiten (Guest, Namey, & Mitchell, 2012; Mack, Woodsong, MacQueen, Guest, & Namey, 2005). Bij participerende observatie is de onderzoeker voor een langere periode in de onderzoekscontext (DeWalt & Dewalt, 2011, p. 5; Guest et al., 2012, p. 77).

Participerende observatie probeert de cultuur, de motieven en de betekenis van een situa tie te begrijpen vanuit het perspectief van de observandi. Complexe interacties wor- den in beeld gebracht, waarbij meerdere perspectieven, de vele factoren die betrokken zijn en een groter plaatje dat ontstaat, meegenomen moeten worden (Creswell, 2013).

De onderzoeksinteresse van dit deelonderzoek maakt dat participerende observatie een geschikte dataverzamelingsmethode is. Er is in dit deelonderzoek sprake van een speciale interesse in de menselijke betekenis en interactie vanuit het perspectief van de mensen in die specifieke situatie of setting (Jorgensen, in Flick, 2014, p. 312). Dagelijkse, ‘gewone’ situaties in het ‘hier en nu’ zijn de basis van het onderzoek, waarin de onderzoeker actief participeert (DeWalt & Dewalt, 2011, p. 5; Jorgensen, in Flick, 2014, p. 312; Guest et al., 2012, p. 76).

Fasering en duur van de dataverzameling

De participerende observatie in dit onderzoek vindt plaats op twee afdelingen, in twee verschillende tijdsperiodes. De eerste periode was in 2015. Drie maanden lang heb ik twee dagen per week, in dezelfde wisseldiensten (vroeg, dag, avond, nacht en weekend) als de begeleiders, geobserveerd op een afdeling. Deze observatieronde I had tot doel tot een beschrijving te komen van de werkzaamheden en was daarmee descriptief van aard: het werk en de omstandigheden zijn op een systematische wijze beschreven (Kumar, 2014). Na observatieronde I is de beschrijving gemaakt en is een start gemaakt met de analyse van het materiaal. Op basis hiervan is in 2016 observatieronde II gestart. De tweede ronde was daarmee meer exploratief. Op basis van de verkende thema’s is toen specifieker geobserveerd om meer zicht te krijgen op hoe er in deze specifieke situatie gewerkt werd (Kumar, 2014). Om dit te kunnen doen heeft het proces van observeren en analyseren meer gelijktijdig plaatsgevonden. Na elke observatie is er meteen gecodeerd. Door constant comparison (Glaser, 2008) is het nieuwe materiaal naast het eerdere gelegd om te zien waar het aanvult, het tegendeel is, ofwel iets anders weergeeft. De observatie was nog steeds ‘open’: nieuwe thema’s moesten zich kunnen aandienen. Maar er was meer sprake van col- lateral conversation dan bij observatieronde I. Aan de werkers is gevraagd wat ze doen en wat hun afwegingen hierbij zijn. De tweede observatieronde is dus enerzijds meer gericht op specifieke thema’s en bestond naast observaties uit collateral conversation. Om dit goed te kunnen uitvoeren en diepgang te krijgen, is de tweede observatieronde uitgevoerd door

mee te lopen met één specifieke werker. Zij is geselecteerd op twee gronden. Ten eerste op basis van de scholing die zij heeft gevolgd in de presentietheorie. Ten tweede op grond van reflecties van haar collega’s en leidinggevende: ze staat bekend als een professional die relationeel werkt. Haar werk was in de tweede participerende observatie het vertrekpunt, vanuit die positie is gepoogd waar te nemen. Daarmee blijft het hele werk nog steeds zichtbaar: werkers werken altijd samen met anderen en bij hun functie-uitoefening horen alle voorkomende taken.

In totaal is voor dit deelonderzoek 230 uur geobserveerd in twee periodes van drie aan- eengesloten maanden, verspreid over twee jaren, op twee verschillende afdelingen. Van de observaties is verslag gedaan in fieldnotes, door ter plekke het geobserveerde zo precies en concreet mogelijk te noteren. Dit heeft geresulteerd in 85 pagina’s verslagen, variërend van twee tot acht pagina’s per verslag. Daarnaast zijn memo’s gemaakt, waarin eerste ideeën, aanzetten of opvallende kwesties zijn genoteerd.

Onderzoeksprotocol

Bij het uitvoeren van de participerende observatie zijn de volgende uitgangspunten ge- hanteerd.

Rol van de onderzoeker

Bij participerende observatie heeft de onderzoeker een rol als participant. Onderdeel daar- van is dat hij relaties vestigt en onderhoudt met de mensen in die situatie (Jorgensen, in Flick, 2014; Guest et al., 2012, p. 76; Mack et al., 2005). Daarbij observeert en ervaart de onderzoeker de omgeving als een participant, maar is hij met name gericht op het begrij- pen, analyseren en verklaren van het geobserveerde (Mack et al., 2012, p. 75). Ik ben met deze twee punten als volgt omgegaan.

Mijn aanwezigheid op de afdelingen heeft voor zorgontvangers introductie nodig. De uitleg over mijn aanwezigheid geef ik zelf door in algemene termen open te zijn over de doelen van het onderzoek. Inforsa onderzoekt of de zorg die zij levert iets toevoegt in het leven van de mensen die deze zorg krijgen. Om dat goed uit te kunnen zoeken, moet er eerst precies bekeken en beschreven worden hoe de zorg gegeven wordt. Hoe doen mensen dat? En hoe reageren anderen daarop? Dat is waar ik antwoorden op wil vinden door een paar maanden aanwezig te zijn en mee te kijken op de afdelingen.

Introductie bij de werkers vond plaats door aanwezig te zijn in een overleg voorafgaand aan de observatie. Daarin heb ik het doel van het onderzoek uitgelegd en mijn rol als on- derzoeker benoemd. Ook heb ik aandacht gegeven aan de rolwisseling: enkele jaren eerder was ik de manager van de kliniek. Met het stoppen van die functie ben ik onderzoeker geworden en in die hoedanigheid ben ik aanwezig.

Tijdens mijn observaties op de afdeling praatte en deed ik mee met de dagelijkse din- gen en gewone conversaties vanuit een neutrale opstelling. Gewone conversaties bete- kenen ‘small and social talk’, over de zaken die zich voordoen. Ik gaf geen mening over dat wat zich voordeed. Daar waar mogelijk probeerde ik een zinvolle rol te nemen in het afdelingsleven. Deze functie was tweeledig: enerzijds zo ‘normaal’ mogelijk aanwezig zijn en ‘op kunnen gaan in de omgeving’. Anderzijds is stilzitten niet mijn sterkste kant. Ik

nam hierbij geen taken of klussen over van anderen. Als het corvee gedaan moest worden volgens schema, kon ik daarbij helpen, maar ik nam het niet over.

Als er zich gedurende de observatie zaken voordeden waarover ik (enige) verduidelij- king nodig had om het te kunnen begrijpen, heb ik zo neutraal en beperkt mogelijk vragen gesteld.

Op de afdeling kunnen complexe situaties ontstaan, waarbij grenzen gesteld moeten worden of ingegrepen wordt. Ik hield me buiten deze situaties: ik doe niet mee aan ingrij- pen en stel alleen dan een grens als dit nodig is voor de directe veiligheid van mijzelf of mensen in mijn nabijheid. De reden om hier niet aan mee te doen is dat ik het handelen van anderen niet wil beïnvloeden. Situaties moeten zo veel mogelijk hun beloop hebben en niet door ingrijpen of actie van mij een richting krijgen (die ze anders misschien niet gekregen zouden hebben).

Als ik samen met professionals was (in overleggen of situaties waarin zij onder elkaar waren), heb ik vooral meegelopen en indien nodig verduidelijkende vragen gesteld. De mate van participatie door mij was hier minder, ik heb zo veel mogelijk toegekeken. Ik ken de aard van de werkzaamheden (in principe) goed: ik heb het werk zelf ook jaren uitgevoerd. Door mee te doen in plaats van toe te kijken, verdwijnt de ‘verwondering’. Sensitizing concepts

Met deze participerende observatie wil ik antwoord geven op de vraag hoe de praktijken van relationele zorg er in de forensische psychiatrie uitzien. Daarom zijn op voorhand de volgende observatiepunten (Tabel 1) geformuleerd. Dit overzicht is geen statisch con- ceptueel perspectief, maar geeft relevante punten betreffende relationele zorg aan en deze fungeren als sensitizing concepts (Patton, 2015, p. 358).

Kenmerk Observatieaspecten

Nabijheid Hoe krijgt dat vorm? Fysieke nabijheid, emotionele nabijheid, aanrakingen. Aandacht Tijd, betrokkenheid, luisteren, inbreken in gesprekken, wie vertelt,

verjaardagen, leuke dingen.

Aansluiting Wat wordt opgelegd, waar mag een cliënt zelf kiezen, wiens mening telt, worden voorstellen gevolgd in bijvoorbeeld behandelaspecten, maar ook dagelijks leven (eten, drinken, bedtijd, keuzes), tempo, taal?

Zorgzaamheid Wat doen mensen, hoe steunen ze, hoe handelen ze, feitelijke gedragingen (pleisters plakken, situaties oplossen, troosten), wordt er ‘afgerond’: feedback gevraagd op de geleverde zorg?

Verlangen Verschil tussen wat iemand zegt en krijgt/geeft (‘Laat me met rust’ – waarom doet iemand dat dan niet?), wat toont men?

Trouw Wanneer stopt het? Blijven proberen? Mag het mis gaan, mogen er fouten gemaakt worden? Hoe reageert men daar op?

Benaderbaarheid Hoe benaderbaar is de werker feitelijk, hoe bereikbaar? Fouten maken, hoe wordt daarover gesproken? Hoe wordt het contact aangegaan? Laagdrempelig of niet? Lichaamshouding.

Toewending kwetsbaren

Verschil tussen cliënten, telt iedereen? Mag iedereen meedoen? Krijgt iedereen dezelfde kans/mogelijkheden?

3.2.3.2. Dataverzameling door middel van een focusgroepinterview

Na de participerende observaties en het schrijven van de analyse hiervan, zijn onderdelen van de observaties met een groep van vijf medewerkers en een oud-medewerker van de afdelingen waar de participerende observatie is uitgevoerd, besproken in de vorm van een focusgroep (Mack et al., 2012; Patton, 2015, p. 475). De techniek van participerende observatie brengt met zich mee dat de onderzoeker beschrijft en op die manier benoemt wat zich afspeelt. Het focusgroepinterview heeft daarmee de functie gehad van feedback- bijeenkomst. De benoeming door de onderzoeker is besproken door geselecteerde voor- beelden te bespreken. Die zijn door de deelnemers onderschreven. Aanvullend werd in het focusgroepinterview een specifieke duiding gegeven over het waarom van het handelen. Die duiding is meegenomen in de analyse.

Het focusgroepinterview is door mij in samenwerking met eerste promotor Andries Baart voorbereid door fragmenten uit de observaties die we wilden bespreken, te selecteren. Het interview is door beide onderzoekers geleid. De promotor had de rol van leider en mijn rol was het notuleren en maken van verbinding tussen de bediscussieerde fragmenten en de overige data. Het interview is opgenomen en door mij verbatim uitgewerkt. De deelne- mers aan het interview hebben het verslag toegestuurd gekregen en geaccordeerd.

In document Contact gezocht (pagina 72-75)