• No results found

Bezwaren gerelateerd aan de doelgroep

In document Contact gezocht (pagina 59-71)

Een theoretisch kader van waaruit de waarde en de betekenis van relationele zorg in de forensische

2.6. De presentiebenadering als zorgethische benadering

2.8.4. Presentie en contact na behandeling

2.9.1.3. Bezwaren gerelateerd aan de doelgroep

Een derde categorie bezwaren betreft de kritiek die gerelateerd is aan de doelgroep. Kan, of sterker nog, moet je dit wel doen met mensen met forensische problematiek? Dit bezwaar veronderstelt dat relationeel werken een tamelijk naïeve vorm van zorg verlenen is, die niet voor iedereen geschikt zou zijn.

Vanuit het perspectief van de cliënt is een argument om het wel te doen dat erkenning, en dat is wat deze manier van werken beoogt, een helpende kracht in zichzelf is. Een fat- soenlijke behandeling krijgen is helend (Baart, 2001a). Een tweede invalshoek is die van de professionals en de kennis die is ontwikkeld over de cliënt. Van daaruit kan gesteld worden dat relationeel werken misschien juist moet (in plaats van niet) en wel om de volgende redenen. De meeste cliënten in de forensische psychiatrie hebben meerdere opnames en/ of justitiecontacten achter de rug voordat zij op deze plek komen (Boonmann et al., 2015; Van Outheusden & Schaftenaar, 2016; Peek & Nugter, 2009). Men zou kunnen stellen dat die niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. Al het andere is als het ware al gepro- beerd (Schaftenaar & Van Outheusden, 2014). Behalve relationeel werken.

Daarbij komt dat de forensische kennis in de ggz over het algemeen niet groot is. Er is huiver om cliënten met een forensische achtergrond op te nemen. Het relationeel zorg verlenen en als uitvloeisel hiervan contact houden na behandeling, borgt de kennis die er is over de cliënt bij de (onvermijdelijke) transitie van de forensische ggz naar de reguliere ggz. Door het houden van contact in een nieuwe situatie, gaat de kennis niet verloren, maar wordt deze toegepast in de nieuwe context.

Een volgend argument om toch relationeel te werken is dat er, zeker als het gaat om forensische patiënten die volledig ontoerekeningsvatbaar zijn verklaard, sprake is van chronisch zorgafhankelijke mensen. De ziekte gaat niet over. Herstel en ondersteuning bij herstel gebeuren dan in en via de relatie (Droës & Witzenburg, 2012). Daarbij zijn cliënten door hun veelvuldige hulpverleningservaringen murw geworden (Baart & Carbo, 2013; Van Outheusden & Schaftenaar, 2013) – ‘Ze zitten hun tijd wel uit’ (Peek & Nug- ter, 2009) – en wekken de indruk niet gemotiveerd te zijn en weerstand te hebben. Een ingang is bij hen alleen te vinden door geduld, door aan te sluiten, door te erkennen en verbinding te leggen. Dus via present werken. Deze manier van werken is misschien juist bij deze forensische cliënten relevant omdat de relatie moeilijke situaties verteerbaar of dragelijk maakt. Ook als het niet te doen is, in tijden bijvoorbeeld van crisis, insluiting of afzondering, is het de relatie die specifieke hoop geeft, waar weer ruimte voor herstel kan en mag ontstaan (Schaftenaar & Ruiter, 2016).

17 Zoals voor de herstelondersteunende zorg (Van Gestel-Timmermans et al., 2015) het werkboek High

and Intensive Care (Van Mierlo, Bovenberg, Voskes, & Mulder, 2013), Modelbeschrijving Forensische (F)ACT (Place et al., 2011) en Handboek FACT (Van Veldhuizen, Bähler, Polhuis, & Van Os, 2016).

2.9.2. Opbrengst

In eerdere onderzoeken zijn elementen aangereikt over wat deze manier van werken ople- vert of toevoegt. Daar wordt in de nu volgende paragraaf aandacht aan gegeven.

Het basisstramien van zorg of mensgerichte beroepen, beschrijft Baart (2001a, p. 813), bestaat uit sociaal-technische interventies en methodieken. Het jargon laat dat zien: ‘scree- nen, intake doen, een diagnose stellen, de gewenste eindsituatie bepalen, weerstanden verkennen, strategieën kiezen, behandelen (implementeren) enzovoort’. Omdat de zorg uiteindelijk aan iemand gegeven wordt, is de therapeutische relatie in veel gevallen (maar zeker niet in alle!) het middel om dit te bereiken. De presentiebenadering heeft een her- formulering gegeven van wat goede zorg is op basis van kritische concepten (Baart, 2001a, p. 808 e.v.). Ziekte, gebrek of beperking zijn niet (alleen) leidend, maar de pijn die hier- achter verscholen ligt – de uitstoting, de eenzaamheid, het niet tellen – wordt zichtbaar. Relationeel werken betekent accepteren van het brekelijke en het onverbeterlijke en daar- mee ruimte maken voor wat niet verholpen kan of hoeft te worden, zonder dat dit leidt tot uit- of afstoting. En vaak, zo blijkt, is dat ook wat mensen nodig hebben. Ze willen niet ‘meer instrumenten, meer hulp’ of wat dies meer zij. Ze zoeken bevestiging, erkenning, aandachtige betrokkenheid. Ze zoeken een mogelijkheid om gehoord en gezien te worden, om in tel te zijn en worden daar ook beter van. Ze zoeken iemand die het met hen kan uithouden (Baart, 2001a, p. 825-826).

Baart (2014) ontwikkelde een zorgethisch kwaliteitsmodel voor goede zorg waarin een uitvoeringscomponent en een organisatiecomponent een plek hebben. Goede zorg (de kwaliteitsmaat) steunt in de uitvoering op bekommernis en in de organisatie op her- bergzaamheid. Herbergzaamheid is de organisatorische insteek tot goede zorg en heeft betrekking op de vraag of de organisatie ‘een goed oord’ is om goede zorg te kunnen waarborgen. Herbergzaamheid behelst het zijn van een fatsoenlijke institutie, het bieden van faciliterend management, het zijn van een lerende organisatie en het ondersteunen en faciliteren van reflectieve professionaliteit. In de uitvoering maakt Baart het onderscheid tussen ‘verzorgd’ (al het nodige goed doen), ‘zorgzaam’ (aandachtig en relationeel aanstu- ren), ‘zorgvuldig’ (trouw de zorg afmaken) en ‘bezorgd’ (zorgen uit betrokkenheid). Het kwaliteitsmodel maakt het mogelijk om goede relationele zorg ook te beoordelen en te verantwoorden.

De opbrengst van relationele afstemming is niet alleen ‘geholpen worden’ in de zin dat er aan het probleem gewerkt wordt. Het zit (juist ook) in de ervaringen van a) gezien worden zoals je bent en er mogen zijn, b) ervaren dat het uitmaakt voor de ander dat je het zwaar hebt, erkenning van je worsteling en c) probleemoplossende suggesties ontvangen die aansluiten bij jouw referentiekader en betekenisgeving en die je kunt bijsturen zonder de goedkeuring van de hulpverlener te verliezen (Goossensen et al., 2014, p. 93).

Onderzoek naar de opbrengst van werken op basis van de presentiebenadering bij cliën ten (Baart et al., 2011) beschrijft als belangrijke punten het gezien en gehoord wor- den, het niet verlaten worden (ook als ze terugvallen) en passende steun die met aandacht gegeven wordt. Daarbij worden ze gestimuleerd in het behoud van hun waardigheid, in het ontplooien van kracht en talenten zonder dat hun kwetsbaarheid miskend wordt.

2.10. Integratie

In dit hoofdstuk heb ik gepoogd in zijn algemeenheid zicht te geven op de huidige fo- rensisch psychiatrische behandelingen en ontwikkelingen hierin. Ik heb aandacht besteed aan de recidivecijfers. Recidivereductie is immers de belangrijkste uitkomstmaat van een forensisch psychiatrische behandeling. De recidivecijfers zijn lager bij programma’s of be- handelingen die langer duren, gericht zijn op resocialisatie en in combinatie met verplicht toezicht. In andere gevallen is de recidive hoger. Dat brengt zeer veel leed, schade en kos- ten met zich mee. De vraag die ik gesteld heb is of werken vanuit een ander paradigma deze problemen zou kunnen verminderen. Dit andere paradigma is de zorgethiek, een andere ethische stroming dan welke op dit moment opgeld doet in de forensisch psychia- trische zorg. In plaats van de mens als autonoom en onafhankelijk te positioneren, stelt zij dat mensen relationele wezens zijn en dat zorg (voor elkaar) een belangrijke pijler is waarop de mens en (dus ook) de samenleving zich ontwikkelt. De presentiebenadering, ontwikkeld in de jaren ’90 en nu ruim vijftien jaar geïntroduceerd (in meer of mindere mate) in de zorg, is een zorgethische benadering die relationeel werken centraal zet. Het werken vanuit de zorgrelatie tussen hulpverlener en cliënt, maar ook tussen organisatie en cliëntengroep (relationeel werken heeft gevolgen voor de manier van organiseren) voegt zowel tijdens als na de forensisch psychiatrische behandeling iets toe. Tijdens de behande- ling betekent het relationeel werken dat de cliënt meer vertrouwen krijgt, meer zichzelf kan tonen en van daaruit ondersteund wordt om zijn leven in te richten. Omdat de relatie niet ophoudt na afloop van de behandeling, maakt het de weg vrij om contact met elkaar te houden en op deze wijze zo lang als nodig is elkaars steun en toeverlaat te zijn. Dit contact doet recht aan de tijdens de behandeling ontwikkelde zorgrelatie en hoopt een bijdrage te leveren aan het verminderen van de fragmentatie en de effectiviteit van de zorg. Aangetoond is dat begeleiding na behandeling meer helpend is om niet te recidiveren dan dit niet (kunnen) bieden.

2.11. Referenties

Al Shamma, S., Van den Dries, L. & Wolf, J. (2013). CTI na detentie. Onderzoek naar Critical Time

Intervention bij ex-gedetineerden. Nijmegen: Onderzoekscentrum maatschappelijke zorg & UMC

St. Radboud.

Andrews, D.A. & Bonta, J. (2010) (5th edition). The psychology of criminal conduct. New Providence: Anderson Publishing.

Askola, R., Nikkonen, M., Paavilainen, E., Soininen, P., Putkonen, H. & Louheranta, O. (2016). Forensic psychiatric patients’ perspectives on their care: A narrative view. Perspectives in Psychiatric

Care. http://dx.doi.org/10.1111/ppc.12201

Baart, A. (2001a, derde vermeerderde druk 2011). Een theorie van de presentie. Den Haag: Boom Lemma Uitgevers.

Baart, A. (2001b). Aanzetten tot een theorie van de Derde Partij met behulp van de presentiebenadering. Den Bosch en Den Haag: Actioma en LCO.

Baart, A. (2014). Het politieke welkom aan de cultivering van kwaliteitsbewustzijn. Een essay. In E. Bolt, A. Baart, & G. Palmboom (Red.), Het cultiveren van kwaliteitsbewustzijn. Een onderzoek naar

de werking van leermiddelen. Utrecht: Actiz. Verkregen van: http://www.presentie.nl

Baart, A. & Carbo, C. (2013). De zorgval. Amsterdam: Uitgeverij Thoeris.

Baart, A. & Grypdonck, M. (2008). Verpleegkunde en presentie. Den Haag: Boom Lemma Uitgevers. Baart, A., Van Dijke, J., Ouwerkerk, M. & Beurskens, E. (2011). Buigzame zorg in een onbuigzame

wereld. Presentie als transitiekracht. Den Haag: Boom Lemma Uitgevers.

Beltman, E. (2008). Nazorg uit voorzorg. Inventarisatie van de samenwerking tussen justitiële jeugd-

inrichtingen en gemeenten in Gelderland op het gebied van nazorg voor ex-gedetineerde jeugdigen.

Utrecht: Universiteit Utrecht.

Beukers, M. (2008). De psychische stoornis in het strafrecht. In B.A. Blansjaar, M.M. Beukers, & W.A. van Kordelaar (Red.), Stoornis en delict (pp. 10-27). Utrecht: De Tijdstroom.

Biharie, M., Raatgever, R., Righart, E. & Zanen, V. (2013) (2e editie). Handboek Forensische Zorg. Den Haag: Ministerie van VenJ, Directie Forensische Zorg.

Blanchette, K. & Brown, S.L. (2006). The assessment and treatment of women offenders: An integrative

perspective. Chichester, England: John Wiley & Sons.

Bohlmeijer, E., Westerhof, G., Bolier, L., Steeneveld, M., Geurts, M. & Walburg, J. (2013). Welbe- vinden: van bijzaak naar hoofdzaak? Over de betekenis van de positieve psychologie. De Psycho-

loog, 11, 49-59.

Boonmann, C., Wartna, B.S.J., Bregman, I.M., Schapers, C.E. & Beijersbergen, K.A. (2015). Recidive

na forensische zorg. Een eerste stap in de ontwikkeling van een recidivemonitor voor de sector Forensi- sche Zorg. Cahier 2015-3. Den Haag: Ministerie van Veiligheid en Justitie, WODC.

Bordin, E.S. (1979). The generalizability of the psychoanalytic concept of the working alliance. Psy-

chotherapy: Theory, Research and Practice, 16, 252-260.

Botha, U.A., Koen, L., Joska, J.A., Parker, J.S., Horn, N., Hering, L.M. & Oosthuizen, P.P. (2009). The Revolving door phenomenon in psychiatry: comparing low-frequency and high-frequency users of psychiatric inpatient services in a developing country. Social Psychiatry and Psychiatric

Epidemiology. http://dx.doi.org/10.1007/s00127-009-0085-6

Boumans, J. (2012). Naar het hart van empowerment. Een onderzoek naar de grondslagen van empower-

ment van kwetsbare groepen. Utrecht: Movisie.

Bowring-Lossock, E. (2006). The forensic mental health nurse – A literature review. Journal of Psychi-

atric and Mental Health Nursing, 13, 780-785.

Bregman, I.M. & Wartna, B.S.J. (2011). Recidive tbs 1974-2008. Factsheet 2011-6. Den Haag: Mi- nisterie van Veiligheid en Justitie, WODC.

Cahn, W. (2015). Voorwoord. In E. van Meekeren & J. Baars (Red.), De ziel van het vak. Over contact

als kernwaarde in therapie (p. 9). Amsterdam: Boom Uitgevers.

Clarkson, R., Murphy, G.H., Goldwell, J.B. & Dawson, D.L. (2009). What characteristics do service users with intellectual disability value in direct support staff within residential forensic services?

Journal of Intellectual & Developmental Disability, 34(4), 283-289.

Coffey, M. (2006). Researching service user views in forensic mental health: A literature review. The

Journal of Forensic Psychiatry & Psychology, 17(1), 73-107.

Coffey, M. (2011). Resistance and challenge: competing accounts in aftercare monitoring. Sociology of

Health & Illness, 33(5), 748-760.

http://dx.doi.org/10.1111/j.1467-9566.2010.01321.x

Couturier, L., Maue, F. & McVey, C. (2005). Releasing inmates with mental illness and co-occurring disorders into the community. Corrections Today, 67(2), 82-85.

Craik, C., Bryant, W., Ryan, A., Barclay, S., Brooke, N., Mason, A. & Russell, P. (2010). A qualitative study of service user experiences of occupation in forensic mental health.

Cusack, K.J., Morrissey, J.P., Cuddeback, G.S., Prins, A. & Williams, D.M. (2010). Criminal justice involvement, behavioral health service use, and costs of forensic assertive community treatment: A randomized trial. Community Mental Health Journal, 46(4), 356-363. http://dx/doi.org/10.1007/ s10597-010-9299

Davis, K., Fallon, J., Vogel, S. & Teachout, A. (2008). Integrating into the mental health system from the criminal justice system: jail aftercare services for persons with a severe mental illness. Journal

of Offender Rehabilitation, 46(3-4), 217-231. http://dx.doi.org/10.1080/10509670802143599

Dixon, J. (2012). Mentally disordered offenders’ views of ‘their’ risk assessment and management plans. Health, Risk & Society, 14(7-8), 667-680.

DJI (2017). Forensische zorg in de praktijk. Verkregen van: https://www.forensischezorg.nl/introduc- tie/keten-forensischezorg/forensische-zorg-in-de-praktijk

Doyle, M. & Jones, P. (2013). Hodges’ Health Career Model and its role and potential application in forensic mental health nursing. Journal of Psychiatric and Mental Health Nursing, 20, 631-640. Droës, J. & Witsenburg, C. (2012). Herstelondersteunende zorg. Behandeling, rehabilitatie en ervarings-

deskundigheid als hulp bij herstel van psychische aandoeningen. Amsterdam: Uitgeverij SWP.

Eklund, M. (2009). Work status, daily activities and quality of life among people with severe mental illness. Quality of Life Research, 18(2), 163-170.

Engster, D. (2004). Care Ethics and natural law theory: Toward an institutional political theory of caring. The Journal of Politics, 66(1), 113-135.

http://dx.doi.org/j.1468-2508.2004.00144.x

Engster, D. (2005). Rethinking care theory: The practice of caring and the obligation to care. Hypatia,

20(3), 50-74.

Farnworth, L., Nikitin, L. & Fossey, E. (2004). Being in a secure forensic psychiatric unit: every day is the same, killing time or making the most of it. British Journal of Occupational Therapy, 67(10), 430-438.

Fazel, S., Singh, J.P., Doll, H. & Grann, M. (2012). Use of risk assessment instruments to predict violence and antisocial behaviour in 73 samples involving 24 827 people: systematic review and meta-analysis. BMJ. https://dx.doi.org/10.1136/bmj.e4692

Fluttert, F., Van Meijel, B., Webster, C., Nijman, H., Bartels, A. & Grypdonck, M. (2008). Risk ma- nagement by early recognition of warning signs in patients in forensic psychiatric care. Archives of

Psychiatric Nursing, 22(4), 208-216.

Forchuk, C., Martin, M.L., Chan, Y.L. & Jensen, E. (2005). Therapeutic relationships: From psychi- atric hospital to community. Journal of Psychiatric and Mental Health Nursing, 12(5), 556-564. Gestel-Timmermans, van, H., Place, C., Van Vugt, M., Van Rooijen, S. & Van Nieuwenhuizen, Ch.

(2015). Herstelondersteunende interventies voor forensisch psychiatrische patiënten met psychotische

stoornissen: een overzicht van de wetenschappelijke evidentie. Utrecht: KFZ.

Gideon, L. (2009). What shall I do now? Released offenders’ expectations for supervision upon re- lease. International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, 53(1), 43-56. Gildberg, F.A. (2012). Reconstructing normality – Interactional characteristics of forensic mental health

nursing. PhD-thesis. University of Southern Denmark.

Gildberg, F.A., Elverdam, B. & Hounsgaard, L. (2010). Forensic psychiatric nursing: a literature review and thematic analysis of staff-patient interaction. Journal of Psychiatric and Mental Health

Nursing, 17, 359-368.

Gildberg, F.A., Bradley, S.K. & Hounsgaard, L. (2013). Comparing the obvious: interactional cha- racteristics of staff in acute mental health nursing and forensic psychiatric nursing. International

Journal of Forensic Mental Health, 12, 205-214.

Gillespie, M. & Flowers, P. (2009). From the old to the new: Is forensic mental health nursing in transition? Journal of Forensic Nursing, 5, 212-219.

Gilligan, C. (1982). In a different voice. Psychological theory and women’s development. Cambridge, MA: Harvard University Press.

Godin, P. (2008). Trust built on shared power. Nursing standard, 23(12), 62-63.

Goldsmith, L.P., Lewis, S.W., Dunn, G. & Bentall, R.P. (2015). Psychological treatments for early psychosis can be beneficial or harmful, depending on the therapeutic alliance: an instrumental variable analysis. Psychological Medicine. http://dx.doi.or/10.1017/S003329171500032X Goossensen, A. (2011). Zijn is gezien worden. Presentie en reductie in de zorg. Inaugurele rede, Univer-

siteit Tilburg.

Goossensen, A. (2014) (Red.). Schetsen van Mismatch. Een zorgethische visie op evaluatieonderzoek. Utrecht: Movisie.

Groot, I., De Hoop, T., Houkes, A. & Sikkel, D. (2007). De kosten van criminaliteit. Een onderzoek

naar de kosten van criminaliteit voor tien verschillende delicttypen. SEO-rapport 971. Den Haag:

Ministerie van Justitie, WODC.

Haan, de, E. (2013). De herstelspecial. De route naar herstelondersteunende zorg, wat werkt wel en wat

werkt niet? Amersfoort: GGZ-Nederland.

Hafkenscheid, A. (2015). De therapeutische relatie. In E. van Meekeren & J. Baars (Red.), De ziel van

het vak. Over contact als kernwaarde in therapie (pp. 75-81). Amsterdam: Boom Uitgevers.

Hanrath, J.J. (2013). De groepsleider als evenwichtskunstenaar. Ph.D.-thesis. Utrecht: Universiteit Utrecht.

Harte, J. & Breukink, M. (2010). Objectiviteit of schijnzekerheid? Kwaliteit, mogelijkheden en be- perkingen van instrumenten voor risicotaxatie. Tijdschrift voor criminologie, 52, 52-72.

Harte, J.M., Van Kalmthout, W.D. & Knüppe, J.J.M.C. (2010). Forensisch psychiatrisch toezicht.

Evaluatie van de testfase van een vernieuwde vorm van toezicht op tbs gestelden. Amsterdam: Vrije

Universiteit.

Heijst, van, A. (2005). Menslievende zorg. Een ethische kijk op professionaliteit. Kampen: Klement. Held, V. (2006). The ethics of care. In D. Copp (Red.), The Oxford handbook of ethical theory. New

York, NY: Oxford University Press.

Helm, van der, G.H.P. (2011). First do no harm. Ph.D.-thesis. Amsterdam: Vrije Universiteit. Helm, van der, G.H.P., Boekee, I., Stams, G.J.J.M. & Van der Laan, P.H. (2011). Fear is the key.

Keeping the delicate balance between flexibility and control in a Dutch youth prison. Journal of

Children’s services, 6, 248-263.

Helm, van der, G.H.P.  & Drenth, J.D. (2013). Behandelklimaat in een forensisch psychiatrische setting. In P. van der Helm, U. Kröger, P. Schaftenaar, & J. van Vliet (Red.), Leefklimaat in de

klinische forensische zorg (pp. 79-96). Amsterdam: SWP.

Helm, van der, G.H.P. & Van Velzen, J. (2013). Behandeldilemma’s in een forensisch psychiatrische setting. In P. van der Helm, U. Kröger, P. Schaftenaar, & J. van Vliet (Red.), Leefklimaat in de

klinische forensische zorg (pp. 97-105). Amsterdam: SWP.

Helm, van der, G.H.P. & Schaftenaar, P. (2014). Eigen schuld, dikke bult? Leefklimaat en straf in de klinisch psychiatrische zorg. MGV, 96(6), 28-34.

Holmes, D., Murray, S.J. & Knack, N. (2015). Experiencing seclusion in a forensic psychiatric set- ting: A phenomenological study. Journal of Forensic Nursing, 11(4), 200-213.

Hooff, van den, S. & Goossensen, A. (2013). How to increase quality of care during coercive admis- sion? A review of literature. Scandinavian Journal of Caring Science, 28, 425-434. http://dx.doi. org/10.1111/scs.12070

Hörberg, U. & Dahlberg. K. (2015). Caring potentials in the shadows of power, correction, and dis- cipline: Forensic psychiatric care in the light of the work of Michel Foucault. International Journal

of Qualitative Studies on Health and Well-being, 10. http://dx.doi.org/10.3402/qhw.v10.28703

Hörberg, U., Sjögren, R. & Dahlberg, K. (2012). To be strategically struggling against resignation: The lived experience of being cared for in forensic psychiatric care. Issues in Mental Health Nur-

James, C. (2015). Beyond detention. The effectiveness of aftercare for juvenile and young adult offenders. Ph.D.-thesis. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam.

James, C., Stams, G.J.J.M., Asscher, J.J., De Roo, A.K. & Van der Laan, P.H. (2013). Aftercare pro- grams for reducing recidivism among juvenile and young adult offenders: a Meta-Analytic Review.

Clinical Psychology Review, 33, 263-274.

Klaver, K., Van Elst, E. & Baart, A.J. (2014). Demarcation of the ethics of care as a discipline: Dis- cussion article. Nursing ethics, 21(7), 755-765. http://dx/doi.org/10.1177/0969733013500162 Kogel, de, C.H. & Nagtegaal, M.H. (2008). Toezichtprogramma’s voor delinquenten en forensisch psy-

chiatrische patiënten. Effectiviteit en veronderstelde werkzame mechanismen. Den Haag: Ministerie

van Veiligheid en Justitie, WODC. Meppel: Boom.

Lachmeijer, R. (2015). Verkregen van: https://www.decorrespondent.nl/3648/999995-procent-van- alle-tbsers-op-verlof- ontsnapt-niet-maar-de-rest-krijgt-alle -aandacht/277839369984-03e3f639 Lammie, C., Harrison, T.E., Macmahon, K. & Knifton, L. (2010). Practitioner attitudes towards

patients in forensic mental health settings. Journal of Psychiatric and Mental Health Nursing, 17, 706-714.

Livingston, J.D., Nijdam-Jones, A. & Brink, J. (2012). A tale of two cultures: examining patient centered care in a forensic mental health hospital. The Journal of Forensic Psychiatry & Psychology,

23(3), 345-360. http://dx.doi.org/10.1080/14789949.2012.668214

Lord, K., Priest, H. & McGowan, A. (2016). Therapeutic engagement in medium-care: an interpre- tative phenomenological analysis of service users’ experiences. The Journal of Forensic Psychiatry &

Psychology, 27(1), 55-76. http://dx.doi.org/10.1080/14789949.2015.1090622

Lösel, F. & Farrington, D.P. (2012). Direct protective and buffering protective factors in the develop- ment of youth violence. American journal of preventive medicine, 43(2 Suppl 1), 8-23.

Marle, van, H.J.C. (2012). De stagering met profielen in de forensisch psychiatrische delictanalyse.

Tijdschrift voor Psychiatrie, 54(11), 973-978.

Martin, T. (2001). Something special: forensic psychiatric nursing. Journal of Psychiatric and Mental

Health Nursing, 8, 25-32.

Martin, T. & Street, A.F. (2003). Exploring evidence of the therapeutic relationship in forensic psychi- atric nursing. Journal of Psychiatric and Mental Health Nursing, 10, 543-551.

Mason, K. & Adler, J.R. (2012). Group-work therapeutic engagement in a high secure hospital: male service users perspectives. The British Journal of Forensic Practice, 14(2), 92-103.

Mason, T., Lovell, A. & Coyle, D. (2008a). Forensic psychiatric nursing: skills and competencies: I. role dimensions. Journal of Psychiatric and Mental Health Nursing, 15, 118-130.

Mason, T., Coyle, D. & Lovell, A. (2008b). Forensic psychiatric nursing: skills and competencies: II. clinical aspects. Journal of Psychiatric and Mental Health Nursing, 15, 131-139.

Meehan, T., McIntosh, W. & Bergen, H. (2006). Aggressive behaviour in the high secure forensic setting: the perceptions of patients. Journal of Psychiatric and Mental Health Nursing, 13, 19-25. Mierlo, van, T., Bovenberg, F., Voskes, Y. & Mulder, N. (2013). Werkboek HIC. High en intensive care

In document Contact gezocht (pagina 59-71)