• No results found

Coproductie als interventie (I)

In document Een Lokaal Sociaal Contract (pagina 33-36)

Hoofdstuk 3: Theoretisch kader

3.2 Coproductie als interventie (I)

3.2.1 Coproductie volgens Ostrom (1996), Brandsen en Honingh (2016)

De interventie (I) is het begin van het conceptuele ICMO-model (figuur 5). De interventie is de sociale hypotheek; een nieuwe vorm van coproductie. Deze paragraaf behandelt de definitie van het concept coproductie van Brandsen en Honingh (2016). Deze definitie is (grotendeels) gebaseerd op artikelen van Elinor Ostrom (1990; 1996) over coproductie. Bijna alle state-of-the-art-literatuur over coproductie volgt de initiële conceptualisatie van Nobelprijswinnares Elinor Ostrom en Roger Parks [CITATION Bra15 \p 427 \t \l 1043 ]. De conceptualisatie van Ostrom is (vrij vertaald) als volgt: het proces waarbij input wordt geleverd bij het produceren van goederen of diensten door individuen die niet werkzaam zijn bij de organisatie die deze goederen of diensten levert [CITATION Ost96 \p 1073 \t \l 1043 ].

Deze scriptie volgt indirect ook de conceptualisatie van Elinor Ostrom, omdat de conceptualisatie van coproductie van Brandsen en Honingh (2016) grotendeels is gebaseerd op de initiële conceptualisatie van Ostrom. Zij schreef in 1996 een artikel waarin zij coproductie op de kaart probeerde te zetten als oplossing voor de groeiende kloof tussen staat en gemeenschap (Ostrom, 1996). Ostrom geeft daarin aan dat de ‘normale’ producent van onderwijs, zorg of infrastructuur vaak een overheidsorganisatie is [CITATION Ost96 \p 1073 \t \l 1043 ]. De overheidsorganisatie die de dienst levert spreekt vaak over de term ‘cliënt’, aldus Ostrom in 1996. Elinor Ostrom vindt de term cliënt passief en zij stelt dat “a client is acted upon” [CITATION Ost96 \p 1073 \t \l 1043 ]. Coproductie daarentegen, aldus Ostrom (1996), impliceert dat burgers

een actieve rol vervullen bij het produceren van publieke dienstverlening die voor henzelf van belang zijn.

Anno 2019 spelen burgers een actievere rol. In de Nederlandse samenleving is er meer oog voor de overheid als een van de actoren bij het collaboratief verlenen van publieke diensten (Klijn en Koppenjan, 2004). De overheid ‘roeit niet zelf’, maar stuurt ook niet aan: de overheid behoort te faciliteren [ CITATION How17 \l 1043 ]. New Public Governance, zoals uitgelegd door Osborne et al. (2006); Howlett et al. (2017) en vele anderen beargumenteren dat coproductie een gemeente (in dit geval) in staat stelt horizontaal beleid te voeren met meer draagvlak en daadkracht dan wanneer een bestuurlijk systeem verticaal publieke dienstverlening oplegt. Verder stellen Howlett et al. (2017) ook dat coproductie zorgt voor een betere post-competitieve houding wat betreft de rolverdeling tussen overheid en burger. Door de meer natuurlijke vorm (in tegenstelling tot hiërarchisch en verticaal) van samenwerking, ontstaat meer legitimiteit [ CITATION How17 \l 1043 ]. Het artikel van Howlett et al. (2017) beargumenteert dat het concept coproductie als beleidsinstrument goed past bij de New Public Governance-manier van overheidsdenken. Howlett et al. (2017) noemen het concept coproductie zelfs de kern van het NPG-denken.

De keuze voor coproductie binnen de sector zorg en welzijn kwam niet uit de lucht vallen. Na het millennium dwongen overheidstekorten in de zorgsector beleidsmakers tot alternatieve interventies en mechanismen bij het bereiken van sociale dienstverlening (Brandsen & Pestoff, 2006; Pestoff, 2006). De ideeën van Parks et. al (1973; 1981) en Ostrom (1990; 1996) over coproductie werden opnieuw populair, ook omdat de rolverdeling tussen de noodgedwongen teruggetrokken overheid en de burger veranderde [ CITATION Fle15 \l 1043 ]. De gemeente kan de burger actief en direct betrekken bij publieke dienstverlening, zo is het idee [CITATION Bra15 \t \l 1043 ].

Brandsen en Honingh (2016) zijn van mening dat er sprake is van coproductie als een overheidsinstantie burgers actief en direct betrekt bij publieke dienstverlening. Voor de definitie van Brandsen en Honingh (2016), grotendeels gebaseerd op die van Ostrom (1996), is input van burgers via een relatie met een professionele organisatie nog steeds de kern van het concept coproductie. De definitie van Brandsen en Honingh is (vrij vertaald) als volgt: “coproductie is een relatie tussen een betaalde werknemer van een organisatie en (een groep van) individuele burgers waarbij de burgers een actieve en directe bijdrage leveren aan het werk van de organisatie” [CITATION Bra15 \p 430 \t \l 1043 ]. Brandsen en Honingh (2016) maken in hun overzichtswerk over het concept coproductie onderscheid tussen twee soorten input. Het gaat om enerzijds of de burger actief betrokken is bij de vormgeving en de participatie van beleid (of alleen de participatie) en anderzijds over hoe direct de burger betrokken is bij de kern van het doel van het beleid van de

organisatie (Ibidem). Een voorbeeld daarbij is, dat ouders bijvoorbeeld actief meehelpen met de vormgeving van een basisschooluitje en daarbij ook meegaan als begeleiding (participatie), maar zij zich niet direct bezighouden met de kern van de basisschool: onderwijs verlenen.

3.2.2 De sociale hypotheek en coproductie in de wijk Dolphia

Er is sprake van coproductie in Dolphia, omdat er bij de sociale hypotheek sprake is van een ongewoon hoog niveau van actieve en directe input van burgers bij de dienst die zij zelf ontvangen. Ostrom (1996) stelt dat ambtenaren een grote rol spelen bij coproductie. Hun beleid moet bij coproductie bestaan uit het actief aanmoedigen van een ongewoon hoog niveau van burgerinput bij het produceren van publieke dienstverlening [CITATION Ost96 \p 1074 \t \l 1043 ]. Beleidsmakers die coproductie van de grond proberen te krijgen behoren de input van burgers actief aan te moedigen (Ibidem). Bij het vormen van de sociale hypotheek is de input van de burgers de kern: de burgers willen een buurthuis en zijn bereid om daarvoor actieve input te leveren. De gemeente wilde blijven samenwerken en het buurthuis faciliteren, zodat beleid ontstond waarbij de bewoners van Dolphia constant een ongewoon hoog niveau van burgerinput bij het produceren van publieke dienstverlening bleven houden.

De gemeente Enschede probeert met de sociale hypotheek een ongewoon hoog niveau van burgerinput te stimuleren. De gemeente wil de burger actief en direct betrekken bij het leveren van een sociale dienst. Deze poging van de gemeente Enschede is in lijn met wat Brandsen en Honingh (2016) omschrijven als actieve en directe input, en daarom is er sprake van coproductie. De burger wordt actief en direct betrokken bij publieke dienstverlening, omdat de bewoners van de wijk Dolphia ten eerste actief bij de vormgeving van het beleidsinstrument zijn betrokken en ten tweede direct participeren in activiteiten met maatschappelijk rendement. De ambtenaren van de gemeente moedigen, naar politiek initiatief, actief en direct burgerschap aan en hopen op een ongebruikelijk hoog niveau van participatie. Ambtenaren die actief burgerschap stimuleren is in lijn met de oorspronkelijke ideeën van Elinor Ostrom (1996) over coproductie. De sociale hypotheek is een nieuwe vorm van coproductie, omdat burgers – door het organiseren van en participeren in activiteiten met maatschappelijk rendement – zichzelf actief en direct betrekken bij het verlenen van publieke dienstverlening. Deze activiteiten van maatschappelijk rendement zijn de activiteiten die de burgers van Dolphia organiseren en zelf aan participeren. Dus de sociale hypotheek is een nieuwe vorm van coproductie.

In document Een Lokaal Sociaal Contract (pagina 33-36)