• No results found

3 Van kwaad tot erger

3.2 Carter en mensenrechten

Tijdens zijn presidentscampagne in 1976 sprak Carter af en toe over de funderingen van zijn buitenlands beleid. Zo sprak hij op 15 maart voor de Chicago Council on Foreign Relations. Hij uitte in deze speech ernstige kritiek op het buitenlands beleid van de zittende regering Ford. Secretary of State Kissinger had naar zijn idee te veel invloed binnen het buitenlandse beleid en handelde teveel in het geheim. Hierdoor was er in de ogen van andere landen een tweeledig Amerikaans buitenlands beleid ontstaan: een publieke en een geheime. Het vertrouwen in de VS daalde hierdoor en Amerikaanse burgers hadden nauwelijks invloed op het buitenlands beleid, zo stelde hij. Hij hekelde het gebrek aan moralisme en stelde dat de binnenlandse Amerikaanse waarden ook uitgedragen moesten worden. In een opsomming van zijn basisprincipes stelt hij:

[…] it must be the responsibility of the President to restore the moral authority of this country in its conduct of foreign policy. We should work for peace and the control of arms in everything we do. We should support the humanitarian aspirations of the world’s people. Policies that strengthen dictators or create refugees, policies that prolong suffering or postpone racial justice, weaken that authority. Policies that encourage economic progress and social justice promote it. 118

Zijn aandacht voor moraliteit en mensenrechten kwam voort uit een beweging die al langer bestond. Zoals eerder beschreven kwam er in de jaren ’70 een stroming in het congres op die non-interventie nastreefde. De beweging had sterke wortels in de anti- Vietnamoorlogssentimenten die op dat moment leefden. Figuren als congreslid Donald Fraser hielden zich hiernaast ook bezig met mensenrechtenpromotie. Ook kwam er, mede door de gebeurtenissen in Chili, aandacht voor de beschuldigingen

117 Baldwin, Amnesty International and U.S. Foreign Policy, 9.

118 Remarks by Jimmy Carter, 15-03-1976, FRUS, 1988-1980 vol. I, Foundations of Foreign Policy,

over geheime CIA-operaties. In 1975 werd onder voorzitterschap van senator Frank Church het Church Committee opgericht door de senaat om deze beschuldigingen te onderzoeken. Dit comité documenteerde verscheidene geheime operaties waaronder ook die in Guatemala. Volgens Church kwamen deze interventies en de Vietnamoorlog voort uit fundamentele fouten in her Amerikaanse buitenlandbeleid. Zijn oplossing was het uitdragen van de Amerikaanse waarden: vrijheid en democratisch bestuur.119

Een aantal factoren speelden een rol bij het ontstaan van deze stroming in het congres. Sikkink stelt dat tussen 1953 en 1973 mensenrechten vrijwel verdwenen uit het Amerikaanse beleid, waar er in Europa juist een supranationaal regionaal kader werd opgezet op basis van mensenrechten. De belangrijkste oorzaken hiervoor waren zowel het anticommunistische sentiment als de binnenlandse segregatie. Deze kwesties moesten worden aangepakt voordat mensenrechten weer een beleidsmotief konden worden. Ook werd anticommunisme gelijkgeschakeld met mensenrechtenrechtenpromotie. Communisme en respect voor mensenrechten sloten elkaar volgens het Amerikaanse discours namelijk uit. In de jaren ’60 en ’70 kwam er dankzij sterkere onafhankelijke media en NGO’s als Amnesty International nieuwe informatie op tafel. Deze informatie was kritisch op de effecten van Amerikaans beleid, met name in Latijns-Amerika. Tegelijkertijd vond er een generatieverschuiving plaats in het congres onder invloed van de protestgeneratie die zich bezighield met burgerrechten, Vietnam en Watergate.120

Sikkink onderscheidt twee groepen die zich met mensenrechten bezighielden in het congres in deze periode. De ene, bekend als de ‘Jackson Democrats’ hield zich onder leiding van senator Henry Jackson met name bezig met de mensenrechtensituatie in communistische landen en conflicteerde dus niet met het anticommunisme en zou tijdens Reagans presidentschap invloedrijk worden. De andere richtte zich meer op dictatoriale bondgenoten van de VS onder leiding van bijvoorbeeld Church en Fraser, maar ook senator Edward Kennedy en congreslid Tom Harkin. De Dominicaanse interventie was van grote invloed op deze groep. Journalisten die verslag deden vanuit de Dominicaanse Republiek ontdekten dat de communistische dreiging non-existent was en wisten de informatie die zij van de

119 David F. Schmitz, Vanessa Walker, ‘Jimmy Carter and the Foreign Policy of Human Rights: The

Development of a Post-Cold War Foreign Policy’, in: Diplomatic History 1 (2004) 113-143, aldaar 118.

overheid kregen te ontmaskeren als overdreven of zelfs onwaar. Dit droeg bij aan de invloed van de pers en NGO’s.121 Er was in 1976 derhalve al een belangrijk politiek

blok in Washington dat zich inzette voor een internationalistisch mensenrechtenbeleid.

Carter positioneerde zich in zijn presidentscampagne uitdrukkelijk als een buitenstaander en werd niet direct geassocieerd met de mensenrechtenvoorvechters. In zijn vorige politieke campagnes had hij zich niet uitdrukkelijk uitgelaten over bijvoorbeeld segregatie. Sommige commentatoren namen hem dit kwalijk maar anderen stelden dat het in het zuidelijke Georgia moeilijk was om verkozen te worden als je je hierover uitsprak.122 Zijn strategie stoelde voornamelijk op de belofte van behoorlijk bestuur. Toen hij aantrad als gouverneur in 1971 stelde hij in zijn inaugurele rede echter al dat het klaar moest zijn met rassendiscriminatie. Vanaf nu werd Carter bestempeld als progressief.123

Toch was Carter niet onverdeeld progressief in zijn opvattingen. Hij was een overtuigd evangelisch christen en zijn religie speelde een grote rol in zijn opvattingen. Dit had bijvoorbeeld invloed op zijn nadruk op moraliteit als basis van goed bestuur. William Steding stelt zelfs dat zijn religieuze overtuiging de drijvende kracht was achter Carters “evangelische missie” om de internationale mensenrechtensituatie te verbeteren. Steding wijst drie aspecten van Carters overtuiging die zijn mensenrechtenbeleid vormgaven: God’s liefde die uitging van sociale rechtvaardigheid, de zondigheid van de mens met de mogelijkheid op verlossing en redding, en zijn missie-ideaal (Carter was een getrainde evangelische missionaris).124 Carters National Security Advisor Zbigniew Brzezinski bevestigt in zijn memoires Power and Principle dat Carters religieuze overtuiging een belangrijke rol speelde in zijn mensenrechtenbeleid.125

De nadruk van Carter op moraliteit en mensenrechten kwam voort uit verschillende drijfveren. De eerder besproken Amerikaanse denktraditie dat de waarden van de VS geëxporteerd moeten worden speelde een rol. Hierbij kwam het opkomen van onafhankelijke verslaggeving en NGO’s die de informatievoorziening

121 Sikkink, Mixed Signals, 54.

122 Van Nijnatten, Tussen liberalisme en conservatisme, 111. 123 Ibidem, 216-218.

124 William Steding, Faith and Foreign Policy. Jimmy Carter the Disciple and Ronald Reagan the

Alchemist (New York: Palgrave Macmillan 2014) 42.

125 Zbigniew Brzezinski, Power and Principle. Memoirs of the National Security Adviser, 1977-

over mensenrechtenschendingen wereldwijd aan het licht brachten. Er ontstond in het Amerikaanse congres een stroming die de Amerikaanse rol hierin bekritiseerden en met wetgeving wilde beïnvloeden. Daarbij werden de Vietnamoorlog en het harde realistische beleid onder Nixon en Kissinger door veel Amerikanen als moreel gebrekkig gezien. Het Watergateschandaal had het vertrouwen in Washington ernstig geschaad. Carter, die zich presenteerde als een outsider en hamerde op moraliteit en deugdelijk bestuur, speelde op een handige manier in op deze binnen- en buitenlandse sentimenten en veroverde onverwachts het presidentschap waarna hij zijn mensenrechtenbeleid serieus vorm kon gaan geven.