• No results found

Bijdrage beleidsstrategieën voor gebiedsprocessen aan maatschappelijke betrokkenheid

In document Lerende evaluatie van het Natuurpact 2020 (pagina 143-148)

Provinciaal beleid draagt bij aan actieve inzet en beleving van natuur Provinciaal beleid leidt tot toename nieuwe groepen en initiatieven

4.2 Bijdrage beleidsstrategieën voor gebiedsprocessen aan maatschappelijke betrokkenheid

Provincie geeft nieuwe partijen voortouw bij gebiedsprocessen Natuurnetwerk

Om de maatschappelijke betrokkenheid bij de realisatie van het Natuurnetwerk te vergro- ten, geven provincies tientallen nieuwe maatschappelijke en bestuurlijke partners een rol als trekker in concrete gebiedsprojecten. Sinds het Natuurpact (2013) hebben steeds meer maatschappelijke en bestuurlijke partners de rol van trekker of regisseur in gebiedsproces- sen op zich genomen. Daarbij gaat het voornamelijk om de ontwikkelopgave voor het Natuurnetwerk en dus om het realiseren van nieuwe natuur via zelfrealisatie en/of

vrijwillige grondverwerving en inrichting (zie paragraaf 3.2). Veel van deze partijen speelden al voor 2011 een rol in gebiedsprocessen, bijvoorbeeld als lid van gebiedscommissies met de Dienst Landelijk Gebied (DLG) of in opdracht van Rijk/provincies als gebiedstrekker/ uitvoerder. Na het opheffen van de DLG in 2015 kwamen deze taken bij de provincie te liggen. De provincies Overijssel, Gelderland, Zuid-Holland, Noord-Brabant en Limburg hebben vervolgens in overleg met maatschappelijke en bestuurlijke partners besloten om de regie voor een deel van de gebiedsprocessen met een natuuropgave neer te leggen bij deze partners (PBL & WUR 2017: 68-73; zie tekstkaders 3.2, 3.3, 3.4 in paragraaf 3.2). Deze partners hebben die verantwoordelijkheid ook op zich genomen. Meer recent heeft in de provincie Fryslân een grote groep van natuur- en landbouworganisaties het initiatief genomen om de uitvoering van de resterende ontwikkelopgave voor het Natuurnetwerk over te nemen van de provincie. Dit voorstel is ingediend in het kader van Right to Challenge. Een concrete aanleiding was het stilleggen van natuurrealisatie buiten de internationale verplichtingen (Natura 2000 en KRW) vanwege dreigende provinciale tekorten op de begroting. Het initiatief is vervolgens uitgewerkt in het voorstel ‘Natuur mei de Mienskip’ (natuur door de samenleving) en omarmd door de Friese politiek

(Gedeputeerde Staten en Provinciale Staten). Het uitgangspunt is om dezelfde ecologische doelen te realiseren als de provincie had aangegeven op haar ambitiekaart. Wel willen ze bekijken of dit slimmer kan door wat te schuiven met de begrenzing en natuurdoeltypen. Hiermee denken de initiatiefnemers het Natuurnetwerk in Fryslân op tijd te kunnen afronden op basis van vrijwilligheid en goede samenwerking met toekomstige beheerders. In 2019 wordt in twee pilots samengewerkt om de taakverdeling tussen provincies en partners goed op elkaar af te stemmen (Kuindersma et al. 2020).

Provincies en voortouwnemers maken afspraken over verantwoordelijkheden en geld

In de meeste gevallen zijn de afspraken over doelstellingen (hectares en kwaliteit nieuwe natuur), taakverdeling en financiën vastgelegd in een prestatieovereenkomst of convenant tussen de partner/trekker van het gebiedsproces en met de provincie. Er zijn wel grote verschillen in het soort partners, het type gebiedsopgave en de precieze taken en bevoegd- heden die provincies overdragen aan deze partners. Zo werkt de provincie Zuid-Holland voornamelijk met bestuurlijke partners (gemeenten en waterschappen) en werken andere provincies zowel met bestuurlijke als met maatschappelijke organisaties, zoals natuur- en landbouworganisaties, bosgroepen en burgerinitiatieven. Ook het type gebiedsopgave verschilt. In de meeste gevallen houden provincies de realisatie van de PAS/Natura

144 | Lerende evaluatie van het Natuurpact 2020

2000-opgaven liever in eigen hand, terwijl de opgaven in de rest van het Natuurnetwerk wel aan andere partijen worden gegeven. Uitzondering is de provincie Overijssel, die in het kader van het samenwerkingsverband Samen werkt beter juist ook de PAS/Natura 2000-ont- wikkelopgave heeft neergelegd bij externe gebiedsregisseurs zoals gemeenten, waterschap- pen en LTO (zie tekstkader 3.3). De taken en bevoegdheden van deze Overijsselse externe partners zijn dan wel weer minder omvangrijk dan in sommige andere provincies waar soms ook de zeggenschap over de precieze gebiedsuitwerking en grondverwerving grotendeels bij de externe partners ligt. Voorbeelden daarvan zijn de Krimpenerwaard (zie tekstkader 3.2) en het burgerinitiatief in het Brabantse Markdal (PBL & WUR 2017: 74). Omdat deze processen geleid door voortouwnemers nog lopen, is er weinig bekend over de effecten van deze aanpak voor natuur en samenwerking. Wel kan geconstateerd worden dat er een gedeelde verantwoordelijkheid is ontstaan voor veel van de gebiedsprocessen. Provinciale strategieën voor particuliere grondeigenaren en omwonenden bij Natuurnetwerk zijn anders In de gebiedsprocessen ligt de focus vaak op de betrokkenheid van particuliere grondeigena- ren. Uit de ervaringen in de gebiedsprocessen voor het realiseren van het Natuurnetwerk blijkt dat slechts een beperkt aantal nieuwe agrariërs geïnteresseerd is in natuurontwikkeling in het Natuurnetwerk. Tegelijkertijd is er een klein aandeel particuliere eigenaren dat hierin wel kansen ziet (zie hoofdstuk 3). In gebiedsprocessen staan omwonenden vaak niet centraal. Provincies zetten samen met partners ook in op het betrekken van omwonenden bij het Natuurnetwerk via activiteiten gericht op natuurbeleving en vrijwilligerswerk. Samen met terreinbeherende organisaties, gemeenten en maatschappelijke organisaties werken enkele provincies actief aan het betrekken van de maatschappij door het vergroten van de natuurbele- ving van bewoners en met name de jeugd, zoals in het programma Groen doet Goed (Zuid- Holland en Utrecht). Ook ondersteunen ze activiteiten gericht op groen vrijwilligerswerk die mede plaatsvinden in het Natuurnetwerk (zie tekstkader 4.2, casus Betrekken bij Groen).

4.3 Handelingsopties maatschappelijke betrokkenheid

Met het beleid rondom maatschappelijke betrokkenheid is in de afgelopen periode al veel bereikt – tegelijkertijd lijkt er nog meer potentie te zijn omdat nog maar een deel van de samenleving meedoet. Om het beleid verder te brengen, is op basis van de casussen, groepsreviews en de workshop over handelingsperspectieven een aantal handelingsper- spectieven naar voren gekomen.

Meer investeren in bestaande provinciale programma’s en netwerken

Investeren in vrijwilligers, burgerinitiatieven en initiatieven van maatschappelijke organisaties loont om de maatschappelijke betrokkenheid bij natuur te versterken. Hierbij is het wenselijk om het beleid te richten op een breed scala aan doelen op sociaal en ecologisch gebied omdat dit aansluit bij de wensen van betrokkenen. Daarbij dient ook aandacht gegeven te worden aan hoe de effecten van maatschappelijke betrokkenheid op deze doelen geëvalueerd kunnen worden.

Provincies kunnen het beleid op dit vlak nog verder versterken door nog meer in te zetten op de begeleiding van vrijwilligers en groene initiatieven. Hiervoor is enerzijds de begelei- ding van nieuwe groepen vrijwilligers en initiatieven in al lopende programma’s essentieel. Dit vergt extra menskracht en financiële middelen, bij provincies of maatschappelijke organisaties. Anderzijds is het ook goed om de bestaande netwerken tussen de betrokken vrijwilligers en initiatieven te versterken. De onderlinge uitwisseling in deze netwerken draagt bij aan het versterken van de initiatieven. Het regelmatig organiseren van netwerk- bijeenkomsten en voldoende tijd voor de betrokken organisaties om bijeenkomsten bij te wonen zijn hiervoor belangrijk.

Strategische samenwerkingen met nieuwe partijen

Voor het verder versterken van maatschappelijke betrokkenheid is het nodig dat andere partijen structureel betrokken raken. Veel van de initiatieven ontstaan van onderaf – door de betrokkenheid van individuele burgers of medewerkers. Echter, voor het opschalen van deze initiatieven naar meer plekken, scholen of instellingen kan het nodig zijn om betere randvoorwaarden te creëren. Deze randvoorwaarden gaan over het aanpassen van bestaan- de regels en werkvoorschriften, over het gezamenlijk opbouwen van kennis, ervaring en scholing en over het beschikbaar stellen van budget of het aanpassen van financiële vergoedingsmogelijkheden. Hiervoor is strategische samenwerking tussen organisaties gewenst. Soms vergt dit dat in provincies nieuwe partijen betrokken worden die in andere provincies al wel meedoen in programma’s. Soms is het nodig om geheel nieuwe partijen te betrekken. Zo werken vier provincies al samen met diverse partijen om schoolpleinen te vergroenen, terwijl andere provincies dat nog niet doen. Maar het kan ook wenselijk zijn om partijen zoals zorgverzekeraars bij zorginitiatieven te betrekken. Om de samenwerking met nieuwe partijen vorm te geven, is het van belang eerst de huidige netwerken te analyseren en te kijken waar bij andere sectoren de energie zit. Verschillende sectoren en groepen hebben mogelijk gedeelde belangen en doelen en kunnen daarom samen optrekken. Hierbij is het belangrijk dat de provincie natuur ook als middel ziet om sociale en economische doelen te bereiken. Als deze belangen en doelen duidelijk zijn, is de volgende stap om de partijen aan een concreet programma te verbinden, bijvoorbeeld met convenanten. Om ervoor te zorgen dat betrokken partijen bij een convenant van elkaar kunnen leren en geïnspireerd blijven, is het relevant om netwerkbijeenkomsten te houden en samen successen te realiseren en te vieren. Bij de ontwikkeling van nieuwe samenwer- kingen dient voldoende aandacht te worden gegeven aan het faciliteren van overleggen en netwerkbijeenkomsten. Dit vergt specifieke capaciteiten van medewerkers.

Verbeteren leerprocessen door inzet op kennisdeling en leercultuur

Uit de casussen volgt dat leerprocessen binnen provincies vooral op individuen of sleutelfi- guren leunen en bovendien sterk informeel en weinig doelbewust van aard zijn. Deze leerprocessen zijn beter te organiseren en te faciliteren wanneer er op verschillende niveaus in de provinciale organisatie aandacht voor is. Op het niveau van individuele medewerkers kan een reflectieve houding worden aangemoedigd, zodat medewerkers in staat zijn om lessen te trekken, te delen en bespreekbaar te maken. Deels is dit een persoonsgebonden eigenschap. Wat uit onze analyses naar voren komt, is dat individuen die verbindingen weten te leggen en het voortouw nemen het succes van een strategie bepalen. Deze

146 | Lerende evaluatie van het Natuurpact 2020

medewerkers zijn een spil, maar kunnen lessen alleen verder brengen als er sprake is van kennisdeling en een faciliterende kennisinfrastructuur. Op sociaal niveau moeten individu- en met elkaar collectief geheugen opbouwen, zodat niet steeds opnieuw het wiel hoeft te worden uitgevonden. Instrumenten zoals (tussentijdse) evaluaties en reflexieve monitoring zijn behulpzaam om lessen op te tekenen, maar eveneens is inzet op ervaringsgericht (on-the-job) leren nodig, zoals meekijken met andere projecten, dakpanconstructies, buddysystemen, duobanen/duotrekkerschap. Dit soort werkwijzen is erbij gebaat dat leren als sociale norm gangbaar is binnen de organisatie. Dit kan via structurele routes, zoals het inbouwen van leerelementen in werkprocessen, bijvoorbeeld door het gebruik van de genoemde instrumenten te standaardiseren, experimenten en pilots toe te staan. Kennisplatforms of kenniscoördinatoren kunnen aanmoedigen tot het delen en bespreek- baar maken van ervaringen en lessen tussen personen en afdelingen die niet vanzelfspre- kend bij elkaar komen. Lerend vermogen kan versterkt worden door lessen inzichtelijk te maken, actiever te delen en te verbinden aan de lopende werkpraktijken.

148 | Lerende evaluatie van het Natuurpact 2020

5 Verbinden natuur

In document Lerende evaluatie van het Natuurpact 2020 (pagina 143-148)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN