• No results found

174. Artikel 14, tweede lid, van de Kaderrichtlijn is van toepassing op situaties waarin twee of meer ondernemingen gezamenlijk een positie van aanmerkelijke marktmacht innemen. In het navolgende zal deze situatie worden aangehaald als een collectieve economische machtspositie. Blijkens bijlage II van de Kaderrichtlijn wordt in artikel 14, tweede lid, van de Kaderrichtlijn, met name gedoeld op de vaststelling van een collectieve machtspositie in de afwezigheid van structurele banden tussen de betrokken ondernemingen.88 Dit wordt in de Richtsnoeren van de Commissie geformuleerd als ‘een collectieve machtspositie in de vorm van stilzwijgende coördinatie’.

85 Gesloten gebruikersgroepen zijn groepen mobiele gebruikers die deel uitmaken van dezelfde economische groep en die veelvuldig onderling communiceren. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan bedrijven of gezinnen. Het feit dat deze gebruikers tot dezelfde economische groep behoren, heeft tot gevolg dat de hoge tarieven om gebeld te worden voor rekening van deze groep komen.

86 NMa (2002), Rapportage over de marktdefinitie van het afwikkelen van gesprekken op mobiele netten, p. 15.

87 NMa, Rapportage over de marktdefinitie van het afwikkelen van gesprekken op mobiele netten, 1 augustus 2002

88 Dit laat onverlet dat artikel 14, tweede lid, van de Kaderrichtlijn ook van toepassing kan zijn in een situatie waar wel sprake is van structurele banden tussen de betrokken ondernemingen.

Beoordeling aanmerkelijke marktmacht

175. Op de relevante markt van gespreksafgifte op een individueel mobiel netwerk is slechts sprake van één aanbieder. Ook bestaat binnen afzienbare termijn geen mogelijkheid tot toetreding van andere partijen als aanbieder op deze markt. Op grond hiervan kan per definitie geen sprake zijn van collectieve dominantie.

176. Het college concludeert dat op de relevante markt voor gespreksafgifte op het netwerk van KPN geen collectieve dominantie bestaat.

6.4 Bedenkingen marktpartijen

177. KPN stelt dat voor verkeer binnen bepaalde besloten gebruikersgroepen (closed user groups) wel sprake zou zijn van gevoeligheid voor gespreksafgiftetarieven en dat van deze groepen een zekere concurrentiedwang uitgaat.

178. Het college overweegt hierover het volgende. In dit besluit is onderkend dat bepaalde besloten gebruikersgroepen een sterkere prijsgevoeligheid kunnen hebben.89 Sommige van deze groepen zijn kennelijk in staat om over de prijs van het totale pakket dat zij afnemen (gespreksopbouw en

gespreksafgifte) te onderhandelen. Deze onderhandelingspositie op een klein segment van de markt heeft echter geen enkel effect op de positie van de mobiele operator ten opzichte van andere afnemers, zo blijkt uit het rapport van de d-g NMa90. Van deze besloten gebruikersgroepen gaat dus geen disciplinerende werking uit op de positie van de operator ten opzichte van andere afnemers. Het college ziet dan ook geen reden om tot een andere afbakening van de relevante markt te komen. 179. Vodafone, T-Mobile, Orange en Tele2 stellen dat er sprake zou zijn van (een zekere mate van) inkoopmacht, zo al niet algemeen dan toch in ieder geval specifiek op de eigen afgiftemarkt. De argumenten die partijen hiervoor aandragen zijn voor een belangrijk deel gestoeld op de veronderstelling van partijen dat de markt voor toegang en gespreksopbouw en de markt voor gespreksafgifte als een geheel gezien moeten worden.

180. Het college heeft in hoofdstuk 5 van dit besluit beargumenteerd dat de markt voor toegang en gespreksopbouw en de markt voor gespreksafgifte niet als een geheel gezien moeten worden, en dat sprake is van separate markten voor gespreksafgifte op individuele mobiele netwerken. Afnemers op deze markten kunnen pas een zekere mate van onderhandelingsmacht uitoefenen indien zij een geloofwaardig alternatief hebben voor gespreksafgifte op het betreffende netwerk. Zoals in dit besluit uitgebreid is onderbouwd, is daarvan geen sprake.91

181. Ten aanzien van de specifieke afgiftemarkt van kleinere MNO’s en de MVNO merkt het college op dat de dominante positie op de markt voor gespreksafgifte op het eigen netwerk geldt voor elke

89 Zie randnummer 170 van dit besluit.

90 NMa (2002), Rapportage over de marktdefinitie van het afwikkelen van gesprekken op mobiele netten.

Beoordeling aanmerkelijke marktmacht

aanbieder van mobiele gespreksafgifte, ongeacht zijn relatieve positie op de eindgebruikersmarkt voor mobiele telefonie.92 Dit heeft het college vastgesteld aan de hand van de mogelijkheden en de prikkels die partijen hebben om – bijvoorbeeld – buitensporig hoge tarieven te rekenen; deze gelden voor alle aanbieders van mobiele gespreksafgifte.93 Deze conclusie wordt bevestigd door het feit dat mobiele aanbieders gelijke voorwaarden hanteren voor hun dienst gespreksafgifte tegenover alle afnemers, ongeacht de omvang van deze afnemers en de hoeveelheden die ze afnemen.94

182. Het college is dan ook van oordeel dat hij afdoende heeft beargumenteerd dat er geen

afnemers zijn die beschikken over een significante mate van kopersmacht op de relevante markt voor mobiele gespreksafgifte.

6.5 Conclusie

183. Het college concludeert dat KPN aanmerkelijke marktmacht heeft op de markt voor gespreksafgifte op het eigen netwerk.

184. Daarnaast concludeert het college dat op de relevante markt voor gespreksafgifte op het netwerk van KPN geen collectieve dominantie bestaat.

92 Zie randnummers 166 en 171 van dit besluit.

93 Zie randnummers 189-192 van dit besluit.

94 De tegenwerping van Telfort dat partijen niet differentiëren omdat dat door de NMa als misbruik van

machtspositie zou worden gezien staat hieraan niet in de weg. Integendeel, het geeft eens te meer aan dat er in inderdaad sprake is van een machtspositie.

Gevolgen aanmerkelijke marktmacht

7 Gevolgen aanmerkelijke marktmacht

7.1 Inleiding

185. In het voorgaande heeft het college geconstateerd dat KPN beschikt over een positie van aanmerkelijke marktmacht op de markt voor gespreksafgifte op zijn mobiele netwerk. In dit hoofdstuk voert het college een analyse uit van de mededingingsbeperkende gedragingen die deze positie met zich mee kunnen brengen (paragraaf 7.2). Daarnaast analyseert het college in hoeverre dit

daadwerkelijk het geval is (paragraaf 7.3). Voorts gaat het college in op de bedenkingen van marktpartijen met betrekking tot dit onderwerp, die zijn ingediend naar aanleiding van de consultatie van het ontwerpbesluit op 17 maart 2005. Afgesloten wordt met een conclusie.