• No results found

Hoofdstuk 5 Onderzoeksmethodieken en uitvoering onderzoek

5.1 Vraaggestuurd werken

5.1.3 Belanghebbenden matrices

5.1.3.1 Belanghebbendenanalyse Centrum voor de Kunsten a7

30

verwachtingen binnen die groep. Andere groepen bestaan slechts uit een paar of zelfs één individu, waarbij het dus van belang is om goed op de hoogte te zijn van de verwachtingen van dit individu of die paar individuen.

Een belanghebbendenmatrix identificeert de verwachtingen en de macht van de belanghebbenden en helpt bij het begrijpen van prioriteiten. Het geeft aan hoe geïnteresseerd iedere belanghebbendengroep is om zijn verwachtingen tot uiting te laten komen in de doelen en de keuze van de specifieke strategieën van de organisatie en of de belanghebbenden ook daadwerkelijk de macht hebben om dat te doen.

Er kan een macht / belang matrix worden gemaakt door de belanghebbenden te classificeren in relatie tot de macht die ze hebben en de mate waarin ze geïnteresseerd zijn om een bepaalde strategie te steunen of bestrijden. De matrix geeft aan welk type relatie de organisatie met de betreffende belanghebbendengroep in de verschillende kwadranten kan aangaan. Een voorbeeld van een algemene macht/belang matrix is tabel 3.

De aanvaardbaarheid van bepaalde strategieën voor sleutelspelers (D) zijn van groot belang. De grootste moeilijkheden komen vaak bij belanghebbenden in segment C. Deze zijn vaak passief, maar kunnen op bepaalde gebieden overstappen naar segment D en dan wel grote invloed uitoefenen en bepaalde strategieën laten slagen of falen. De belanghebbenden in groep B kunnen belangrijke verwanten zijn het beïnvloeden van de houding van andere, meer belangrijkere belanghebbenden, ze kunnen bijvoorbeeld lobbyen. (Johnson et al.2005)

Laag belang Hoog belang

Lage macht (A) minimale moeite (B) hou op de hoogte Hoge macht (C) hou tevreden (D) sleutelspelers Tabel 3 Algemene macht/belang matrix

5.1.3.1 Belanghebbendenanalyse Centrum voor de Kunsten a7

De macht / belang matrix voor het Centrum voor de Kunsten a7 is opgenomen in tabel 4. In deze paragraaf worden de diverse belanghebbenden besproken en hun huidige relatie met het Centrum voor de Kunsten a7. Daarnaast wordt voor een aantal belanghebbenden(groepen) aangegeven wat een meer gewenste situatie zou kunnen zijn en hoe de organisatie dat zou kunnen bereiken. Er zal worden begonnen met de bespreking van belanghebbenden uit cel A, waarna respectievelijk de belanghebbenden uit de cellen B, C en D worden besproken.

5.1.3.1.1 Cel A minimale moeite

In cel A kunnen de centrale overheid, de vakbond, de leveranciers van instrumenten, bedrijven en organisaties binnen en buiten het verzorgingsgebied, andere Centra voor de Kunsten, opleidingsinstituten en onderwijsinstellingen voor het voorgezet onderwijs worden geplaatst. Dit zijn de belanghebbenden waarvoor de organisatie minimale moeite moet doen. Het is niet wenselijk dat al deze groepen ook in de toekomst tot cel A worden gerekend.

Het kunst en cultuurbeleid op landelijk niveau geeft de algemene kaders aan voor het gemeentelijk beleid, maar gemeentes zijn autonoom ten aanzien van hun kunst- en cultuureducatiebeleid binnen de gemeentes. Voor het Centrum is de centrale overheid niet direct van groot belang, het is meer een taak voor de branchevereniging en andere landelijke instellingen om zich met de centrale overheid bezig te houden. Dit laatste geldt ook ten aanzien van de vakbonden, het is voor de individuele Centra ondoenlijk om te onderhandelen met de vakbonden over de CAO, dit is een taak voor

31

de landelijke instellingen. De centrale overheid en de vakbonden kunnen ook in de toekomst tot belanghebbenden in cel A worden gerekend.

De leveranciers van instrumenten kunnen weinig invloed uitoefenen op het Centrum en zijn ook niet van zeer groot belang voor het Centrum. Als men niet tevreden is over de producten en diensten van de leveranciers, kan men relatief makkelijk overstappen naar andere leveranciers. Deze groep belanghebbenden kan in de toekomst dan ook prima in cel A blijven.

Bedrijven en organisaties binnen en buiten het verzorgingsgebied zijn momenteel nog van laag belang voor het Centrum voor de Kunsten a7. Er wordt weinig mee samengewerkt en men heeft weinig aanbod voor deze groep. Omdat de budgets steeds verder onder druk komen te staan, is het wenselijk dat het Centrum andere vormen van financiering aanboordt, waardoor de continuïteit van de organisatie minder in gevaar komt mocht de overheid de budgets nog verder verlagen. Door een groter aanbod voor deze groep te ontwikkelen, kan het Centrum een groter deel van haar inkomsten genereren uit dit marktsegment. Om dit te kunnen realiseren is het aan te raden meer belang te hechten aan deze groep en de relatie met deze groep aan te halen en een grotere prioriteit te geven. Door meer met deze groep samen te werken kan men bovendien bepaalde competenties verwerven waarover men nu nog niet beschikt of unieke producten en diensten aanbieden waarmee men zich van de andere aanbieders kan onderscheiden. Dit kan de innovatie binnen de organisatie een belangrijke impuls geven. Het kan mogelijk ook de innovatie in andere delen van de organisatie en voor andere segmenten bevorderen. De bedrijven en instellingen binnen en buiten het verzorgingsgebied zouden dan in de toekomst in cel B terecht kunnen komen.

De samenwerking met andere Centra voor de Kunsten, zowel in de regio als landelijk, is nog niet zeer uitgebreid. Er is in het verleden wel een convenant geweest met Keunstwurk, Centrum voor de Kunsten Parnas te Leeuwarden, Centrum voor de Kunsten Sneek Wymbritseradiel en Centrum voor de Kunsten Meldij te Drachten, mar dit bleek niet veel rendement op te leveren en is daarom niet gecontinueerd. Door meer te overleggen, samen te werken en te kijken hoe andere Centra werken, processen organiseren en het aanbod bepalen (benchmarking) kan a7 leren wat de meest optimale processen en vormen van organiseren zijn en haar eigen organisatie verbeteren. Daarnaast kan men door samenwerking het aanbod verbeteren en uitbreiden en benodigde competenties en vaardigheden verkrijgen en uitwisselen. De Kunstconnectie en Keunstwurk kunnen hierbij zeer waardevolle partners zijn. Het is voor a7 dan ook aan te raden om meer belang te hechten aan de samenwerking en netwerkvorming met andere Centra voor de Kunsten, waardoor deze in de toekomst in cel B kunnen worden gesitueerd.

Er wordt momenteel weinig structureel samengewerkt met verschillende opleidingsinstituten. Dit geldt zowel voor opleidingsinstituten voor docenten voor kunst- en cultuureducatie als voor instituten op het gebied van management, organisatie, personeel en andere ondersteunende diensten. Er zijn wel enkele stageplaatsen binnen het Centrum, zowel op het gebied van personeel en ondersteuning als op het gebied van de kunst- en cultuureducatie, maar de mogelijkheden die dit zou kunnen bieden worden nog niet optimaal benut. De stagiairs beschikken nog onvoldoende over de benodigde voorkennis om (volledig) zelfstandig te kunnen functioneren, waardoor ze vaak een ondersteunende rol krijgen bij de uitvoerende taken van de huidige medewerkers van de organisatie. Juist de stagiairs zouden een goede aanvulling kunnen zijn op het huidige personeel, vanwege hun nieuw opgedane kennis en onbevangen blik op de organisatie en werkprocessen.

32

Om de stagiairs in te kunnen zetten voor de vernieuwing en verbetering van de processen, producten en dienstenvan het Centrum en de innovatie te stimuleren, zou het wenselijk kunnen zijn dat het Centrum een intensiever contact heeft met de opleidingscentra. Door middel van die contacten kan men beter aan de opleidingsinstituten aangeven wat men van de stagiairs verwacht en welke vaardigheden en competenties de stagiairs nodig hebben om goed en zelfstandig te kunnen functioneren binnen de instelling. De onderwijsinstellingen kunnen dan hun curriculum hierop proberen aan te passen of samen met het Centrum onderzoeken hoe de stagiairs zo optimaal mogelijk kunnen functioneren en leren. Daarnaast zou het waardevol kunnen zijn om naast een stagiair op P&O en secretarieel gebied enkele stagiairs op het gebied van kunst en cultuureducatie ook stagiairs op het gebied van management en organisatie te hebben. Deze kunnen de processen binnen de organisatie analyseren en ondersteuning bieden bij veranderingen daarin. Door deze contacten verder aan te halen, zouden de opleidingsinstituten in de toekomst tot cel B kunnen worden gerekend.

Tot slot vallen de onderwijsinstellingen voor het voortgezet onderwijs in cel A. Momenteel werkt het Centrum weinig samen met onderwijsinstellingen voor het voortgezet onderwijs. Er is weinig aanbod voor deze belanghebbenden, terwijl kunst- en cultuureducatie in het voortgezet onderwijs een prominentere rol heeft gekregen sinds de invoering van de tweede fase. In het voortgezet onderwijs zijn vaak al docenten werkzaam die de traditionele kunstvakken verzorgen, maar met de komst van vakken als Culturele en Kunstzinnige vorming is de invulling van de kunst- en cultuureducatie in het voortgezet onderwijs veranderd en uitgebreid. Het Centrum zou voor deze belanghebbenden speciale projecten kunnen ontwikkelen of specifieke onderdelen van de kunsteducatie op zich kunnen nemen waarvoor de kennis bij het Centrum wel, maar bij de docenten op de onderwijsinstellingen niet aanwezig is. Door een hoger belang te hechten aan deze instellingen kan men meer eigen inkomsten genereren, het aanbod uitbreiden en verbeteren en kan men door samenwerking met de scholen leren, zowel op het gebied van kunst- en cultuureducatie als het management en de organisatie van een onderwijsinstelling, wat de organisatie als geheel ten goede komt, en de innovatie ten aanzien van het aanbod een impuls kan geven. Deze groep zou in de toekomst dan tot groep C kunnen worden gerekend.

Het hechten van een hoger belang aan een aantal groepen hoeft niet perse ten koste te gaan van andere groepen. Indien men meer inkomsten kan genereren uit bepaalde groepen, heeft men meer middelen beschikbaar om de producten en diensten te ontwikkelen en te leveren en om meer personeel in dienst te nemen. Op die manier kan men extra medewerkers inhuren voor de specifieke doelgroepen, zonder dat dit ten koste gaat van andere doelgroepen / belanghebbenden.

5.1.3.1.2 Cel B Hou op de hoogte

De individuele cursisten, de ouders van kinderen die cursussen volgen, de personen met een lichamelijke of geestelijke handicap, de verhuurders van de cursuslocaties, de stichting Keunstwurk en de muziekverenigingen zijn allemaal van groot belang voor de organisatie, maar hebben zelf weinig macht ten opzichte van de organisatie. Zij zijn dus in te delen in cel B. Het Centrum moet ervoor zorgen dat deze belanghebbenden tevreden zijn en goed bediend worden, zodat ze niet naar een andere cel verschuiven of overstappen naar andere aanbieders / afnemers of andere vormen van vrijetijdsbesteding.

De individuele cursisten en ouders van kinderen nemen vaak maar één of enkele cursussen af en hebben individueel weinig macht ten opzichte van de

33

organisatie, ze kunnen hooguit overstappen naar een andere aanbieder. Collectief zijn deze groepen echter wel van hoog belang voor het Centrum, aangezien ze de grootste groep directe afnemers vormen en voor ongeveer een derde van de inkomsten zorgen.

Voornamelijk via zorginstelling Talant worden personen met een lichamelijke of geestelijke handicap een aantal producten en diensten aangeboden vanuit het Centrum. Ook voor deze groep geldt dat de klanten individueel weinig macht hebben, maar gezamenlijk zijn ze van hoog belang voor het Centrum.

De verhuurders van cursuslocaties vormen een belangrijke voorwaarde voor het kunnen functioneren van het Centrum. Zonder goede huisvestingsfaciliteiten is het voor het Centrum vrijwel onmogelijk om haar producten en diensten aan te bieden. Ze oefenen vrijwel geen invloed uit op het beleid van de organisatie en willen dat ook niet. Hun onderhandelingsmacht ligt voornamelijk in het gebied van de tijden waarop ze de locaties beschikbaar stellen en tegen welke prijs. Ze zijn dus wel van groot belang voor de organisatie, maar hebben geen grote macht (macht is uitgedrukt in de mate waarin men invloed wil uitoefenen op de organisatie). Het Centrum wil in de toekomst proberen meer invloed te krijgen op de huisvestingsfaciliteiten en indien mogelijk een aantal locaties in eigen beheer krijgen. Het belang van de cursuslocaties blijft even hoog, maar de macht van de aanbieders wordt dan nog lager, omdat men dan meer alternatieven heeft.

De stichting Keunstwurk kan een grote bijlage leveren voor het Centrum voor de Kunsten a7 door haar aanbod van cursussen voor docenten, haar activiteiten in verschillende disciplines en het ontwikkelen van eigen producties. Daarnaast kan ze ondersteuning bieden bij het aanvragen van budgets voor bepaalde projecten en samenwerkingsverbanden ondersteunen. Er wordt door het Centrum redelijk veel overleg gepleegd met de stichting en gekeken hoe men optimaal gebruik kan maken van de ondersteuning die de stichting biedt, wat een goede ontwikkeling is.

Veel cursisten voor de HaFaBrasla opleidingen spelen bij één of meerdere muziekverenigingen. Deze muziekverenigingen zijn dan ook een belangrijke partner bij het doorverwijzen van leden naar het Centrum. Het is raadzaam om goede contacten te onderhouden met deze verenigingen en te kijken welke vaardigheden en kennis de leerlingen moeten opdoen in de lessen, om goed te kunnen functioneren bij de verenigingen. Het contact met de verenigingen is momenteel goed.

5.1.3.1.3 Cel C Hou tevreden

In cel C kan de maatschappij als geheel worden geplaatst. Ze heeft een passieve houding heeft ten aanzien van de organisatie, maar kan wel een grote invloed uitoefenen als ze dat zou willen. Als het algemene beeld van de maatschappij ten aanzien van het Centrum voor de Kunsten ten nadele veranderd (bijvoorbeeld door bepaalde acties die het Centrum onderneemt of juist achterwege laat) zou dit een gevaar kunnen opleveren voor het voortbestaan van de organisatie, omdat ze invloed kan uitoefenen op het beleid van de overheid en dus indirect op het Centrum voor de Kunsten. Daarnaast kan de algemene opinie van de maatschappij de klanten van het Centrum beïnvloeden en ervoor zorgen dat deze geen of minder producten en diensten afnemen van het Centrum.

Het is daarom van belang om de maatschappij als geheel tevreden te houden, zodat ze passief blijft en geen (negatieve) invloed uitoefent op de overheid of de (potentiële) klanten van het Centrum. Het is zeer moeilijk om de gehele maatschappij tevreden te houden omdat er zoveel verschillende groepen in de samenleving zijn, elk met hun eigen wensen, verlangens, ideeën, normen en waarden. Daarnaast is het ook vrijwel onmogelijk om al deze groepen apart te beïnvloeden.

34

De organisatie kan proberen de publieke opinie positief te beïnvloeden met behulp van de activiteiten die men onderneemt en door het belang van de organisatie voor de maatschappij als geheel duidelijk te maken, bijvoorbeeld met behulp van een mediacampagne, door projecten in de samenleving op te zetten en het aanbod aan te passen aan de veranderingen in de maatschappij.

5.1.3.1.4 Cel D Sleutelspelers

Cel D bevat de medewerkers van het Centrum voor de Kunsten a7, de vier gemeentes, de instellingen voor het basisonderwijs en de Kunstconnectie. Dit zijn de huidige sleutelspelers voor de organisatie, welke van groot belang zijn voor de organisatie en ook een grote macht hebben ten opzichte van de organisatie. Een goede relatie met elk van deze groepen is van belang voor toekomstig succes en de continuïteit van de organisatie.

De medewerkers zijn de belangrijkste bron voor het Centrum en zij kunnen ervoor zorgen dat de organisatie succesvol is en blijft of voor de ten ondergang van de organisatie. Bovendien zijn zij degenen die innovatie kunnen vormgeven en uitvoeren. Individueel hebben ze geen grote macht ten opzichte van de organisatie, maar collectief kunnen ze van grote invloed zijn. Hun gezamenlijke inspanning en werkzaamheden zorgen voor een groot deel voor de kwaliteit van de producten en diensten, zoals die door de afnemers wordt ervaren. Gezamenlijk kunnen ze ervoor zorgen dat de organisatie succesvol is en blijft. Voor innovatie zijn de individuele docenten van groot belang, maar ook het collectief. Er moet dus worden geprobeerd deze groep belanghebbenden zo tevreden mogelijk te houden en zo veel mogelijk te betrekken bij de organisatie.

Het contact met de vier gemeentes waarin het Centrum opereert is momenteel vrij beperkt. Er vindt voornamelijk overleg plaats over de budgetten. Het contact met de gemeentes vindt vooral plaats op initiatief van het Centrum, wat op zich goed is, maar het zou nog beter zijn als het contact meer tweezijdig was. Het Centrum is momenteel initiatiefnemer, waarop de gemeentes dan reageren. Door de gemeentes meer te betrekken bij het beleid en de uitvoering daarvan, door ze tussentijds op de hoogte te houden van de ontwikkelingen in de kunst- en cultuureducatiesector en door te proberen meer samen te werken aan oplossingen voor bepaalde maatschappelijke problemen, kan het Centrum ervoor zorgen dat de gemeentes het belang van kunst- en cultuureducatie in hun gebied niet uit het oog verliezen. Het is dan misschien mogelijk dat men ook samen naar andere toepassingen van de producten en diensten van het Centrum zoekt om hun gemeentebeleid uit te voeren. Of zelfs nieuwe producten en diensten te ontwikkelen om hieraan te kunnen voldoen. Dit kan voor een stabielere relatie en mogelijk tot een meer stabiele structurele financiering leiden. Door zelf de relatie vorm te geven en zich minder afhankelijk van de gemeentes op te stellen ten aanzien van de financiën kan de macht van de gemeentes enigszins afnemen. Uiteraard kan dit alleen bereikt worden door ook op andere gebieden en ten aanzien van andere belanghebbenden veranderingen aan te brengen.

De instellingen voor het basisonderwijs zijn een belangrijke bron van inkomsten vanwege de geoormerkte budgets die ze ontvangen voor kunst- en cultuureducatie en zijn daarnaast van groot belang vanwege hun doorverwijsfunctie voor leerlingen die zich verder willen ontwikkelen in de kunst en cultuur. Door deze relatie goed te onderhouden en waar mogelijk de samenwerking te intensiveren, kan men bestaande producten en diensten verbeteren en nieuwe producten en diensten ontwikkelen om de kunst- en cultuureducatie vorm te geven binnen de instellingen en een langdurige relatie opbouwen.

35

De Kunstconnectie is van redelijk groot belang voor de organisatie en dit zal in de toekomst alleen maar toenemen. De branchevereniging stelt steeds meer protocollen en normen op voor haar leden, waar men zich aan moet houden. Hierbij valt te denken aan het kwaliteitskader en de benchmarkstudie. Daarnaast kan de vereniging een belangrijke bron van informatie en ondersteuning zijn op het gebied van het volgen van marktontwikkelingen en het verkrijgen en onderhouden van de benodigde vaardigheden en competenties.