• No results found

Men kon het hooren aan het welkom met applaus, dat het vele publiek gisterenavond in het Concertgebouwzaaltje 't Boheemsche strijkkwartet begroette als oude bekenden. Het programma bestond uit een kwartet van Reger opus 209, ‘Aus meinem Leben’ van Smetana en het negende kwartet van Beethoven, het derde der Russische in C groot. Deze werken en hunne uitvoering schonken ons een avond van zeer rijk genot.

De kunstenaars gaven 't voortreffelijkst denkbare samenspel en hun sterk

individueele spel stoorde nooit de eenheid. De klank luidde prachtig. Reger's kwartet leek hiervoor de zware toetssteen. Dààr toonden zij hunne kracht van klank. Het deed soms denken aan klein orkest. Vooral het L a r g h e t t o , een droeve zang vol hartstochtelijkheid, werd uitstekend vertolkt. Vermeld zij, om het groote, schoone geluid hieruit een zeer interessant trekje voor gedempten alt. In het laatste, gefugeerde deel werd de polyphonie uitgevoerd vol klaarheid; in de grootsche doorvoeringen bij het slot gaf vooral de cello eene gave schoonheid. Dit laatste deel, een a l l e g r o c o n g r a z i a e c o n s p i r i t o is het eenige, waarin Reger zich verwaardigt een melodie te schrijven in den ouderwetschen, goeden trant - zij klinkt geenszins Regeriaansch. Overigens componeerde hij in dit werk een zeer belangrijk stuk muziek.

Doch overal merkt men den componist voor orkest en in het eerste deel vermoeiend vele fermates.

Het tempo van 't a n d a n t e s o s t e n u t o uit Smetana's concert was wat langzaam. Nooit echter hoorden wij het mooie werk in zóó hoogstaande vertolking. Veelal spelen de vier kunstenaars een artistiek rubato. Dàt geeft hunne voordracht het energieke, en het diepe inzicht in 't kunstwerk geeft de eenheid. Ook Beethoven's quartett werd glansrijk uitgevoerd. Alleen der inleiding ontbrak 't hier en daar aan zuiverheid. Het laatste deel en het a n d a n t e c o n m o t o vormden de hoogtepunten. In het andante klonken de pizzicati der violoncel als zachte, volle paukenslagen. Hartstochtelijkheid vulde het spel van den a l l e g r o m o l t o en maakte hem schoon.

Amsterdamsch a Cappella Koor [o.l.v. Anton Averkamp, soliste

Aaltje Noordewier-Reddingius, Hassler, Händel, Bach en Brahms]

Het ongewoon veelzijdige in het programma van gisterenavond gaf de

twee-en-veertigste uitvoering van gewijde muziek door het Amsterdamsch a-cappella koor in de Westerkerk eene bijzondere aantrekkelijkheid. Mevrouw

Noordewier-Reddingius werkte mede als soliste met een aantal zangen van Händel, het koor zong eene achtstemmige mis van Hans Leo Hassler, drie koraal bewerkingen van Bach en het motett ‘Warum ist das Licht gegeben den Mühseligen?’ van Brahms. Het eerste, dunkt ons, dat aan deze uitvoering valt te roemen, is, naast de volmaakte klankschoonheid, een ruim opgevatte voordracht, die iederen meester het zijne gaf. En het verrastte ons vooral, in de Brahms-uitvoering niets terug te vinden der Palestrina-wijze. Want het schijnt, dat aan dezen stijl gemakkelijk genoeg componisten, zangers en dirigenten onverlosbaar vast groeien.

Het schamel dwalen onzer kerkcomponisten in den dooltuin der Palestrijnsche school, toonde ons weer de mis van Hassler. Want de klanken lokken tot

vergelijkingen, de stemvoering, de declamatie, de opzet en meer dwingt tot een parallel. Alsof het beschreven stond in pauselijke bullen, vindt men alles - behalve hooge ernst, die blijft velen verre! - gestereotypeerd terug in het werk der huidige kerkmuziekmakers, luie, zwakke wandelaars in de schoone tuinen der oude meesters.

De mis van Hassler is een onvergelijkelijk mooi werk. Hassler leefde te laat, dat hindert. Doch men bewondert de gave, waarmee hij hoedanigheden en werkwijzen van verschillende meesters bracht tot eigen, rijpe zelfstandigheid. Het koor zong uit een zijner achtstemmige missen het ‘Kyrie’, ‘Gloria’, ‘Sanctus’ en ‘Benedictus’ met het ‘Agnus Dei’. Bewonderenswaardig was de leidende kracht van Anton Averkamp, zooals de hoorder die voelde bruisen door heel dit werk, met de grootste klaarheid ten gehoore gebracht. Een nauw merkbare verhooging van een der stemmen (ook zeer schoon in de drie werkjes van Bach) gaf verrukkelijke klank effecten. Ontledend, maar alles dwingend tot eenheid, dirigeerde Averkamp de ingewikkeldste brokken, en de helderheid waarmee het mooie en zeer verstandelijke ‘Sanctus’ de kerk inklonk, was van zijn fijne directie het schoonste bewijs. Bovendien plaagde niet het

geaccentueerde der moderne maatindeeling, welke men bijna niet mag hooren bij de oude contrapuntici, al had ik af en toe de maat graag nog meer teruggedrongen gewenscht. Ook de echowerkingen van den ‘Gloria’-inzet getuigden van het meest artistieke inzicht. Averkamp, men hoorde het aan alles, heeft heel de partituur doorgesnuffeld, zijne effecten berekenend, maar als groot kunstenaar.

De oude meesters beschouwden hun ‘Agnus Dei’ als het hoogtepunt der

de forsche toren eener groote kerk. Heerlijk van klank en doortinteld van spontane verrukking om deze meesterlijke maten, vol kracht en glans, zong het koor dit polyphone wonder van muziek. Op andere plaatsen evenwel speurde men een klein gebrek aan devotie, ook wel eens scheen de klank niet één genoeg, enkele stemmen domineerden dan, doch in de Westerkerk is zang als deze niet overal even fijn hoorbaar.

Mevrouw Noordewier-Reddingius, begeleid door den heer Anton Tierie, zong drie aria's voor sopraan uit den ‘Judas Maccabäus’, de ‘Cäcilien-ode’ en ‘Sieg der Zeit und Wahrheit’; verder twee recitatieven en aria's uit den Messias: ‘Schau ihn’ en ‘Doch du liessest ihn’ allen van Händel. De orgel-registreering der aria uit Judas Maccabäus wilde me niet bevallen. Er was geen eenheid van timbre, want de rijke stem van mevrouw Noordewier heeft haar eigen kleur, waarmee geen rekening gehouden is. De Cäcilien-ode is niet zeer belangrijk, evenmin als de aria uit ‘Sieg der Zeit und Wahrheit’, doch beide zijn echte solisten stukjes, en met onzegbare schoonheid van geluid en voordracht werden zij gezongen door de kunstenares. Een summum van intensiteit en verrukking gaf zij ons in de twee innige zangen uit den ‘Messias’. Vol gloed, waarin men aanbidding proefde, vol meesterschap, dat men bewonderde, en klank, die deed denken aan de stemmen der mystieke jongelingen, die den mysticus Suso in extase, zingend verblijdden, zijn deze sublieme aria's uitgevoerd. Waarom echter deed mevrouw Noordewier het triomfantelijke in de verrijzenis-aria niet majestueus uitkomen? Daar schuilde een fout in de opvatting.

De koraalbewerkingen van Bach bewezen opnieuw de hooge technische vaardigheid van het koor. Vooral het laatste (‘Aus tiefer Noth’ prachtig ingezet!) met de zware harmoniewendingen en harde combinaties, werd zeer zuiver gezongen.

Het tweede (Nun lob' mein Seel den Herrn) stond hoog door voordracht. Te onderstreepen met lof zijn: ‘Der Köning schafft Recht’ en ‘Errett' dein armes Leben’ door de bassen. Onvergetelijk blijft voor mij de ontroering, die de vertolking bracht van Brahms. ‘Siehe, wir preisen selig’ en het slot-koraal ‘Mit Fried' und Freud ich fahr dahin’ waren zeldzaam fijn van klank.

[E. Moór Violoncelconcert (solist Gerard Hekking) – symfonieën

van Mozart en Beethoven o.l.v. Willem Mengelberg] (Concertgebouw)

Het tweede concert van Emanuel Moór tusschen eene symphonie van Mozart en de vijfde symphonie van Beethoven! Zoo hadden de hoorders bij den aanvang van Moórs gedrochtelijke combinaties het prettige vooruitzicht van Beethovens liefelijk meesterwerk. Want zelfs het eerste gedeelte der vijfde is onder Mengelberg's leiding liefelijk geworden.

De heer Hekking trad op als solist. Dat zijn toon maar zelden ontroerde ligt aan Moór's compositie. Want grooter maakwerk lijkt me ondenkbaar. Het hoofdthema uit zijn eerste deel geef ik cadeau voor het eerste 't beste slechtere. Stuur uw kat over de pianotoetsen en wellicht verbetert ze Emanuel Moór. Ook het tweede deel bestaat uit dat ongeïnspireerde goedje. De hoofdthema's van het laatste deel winnen 't misschien in gewilde bizarre rythmeering en melodiek, in gebrek aan plastiek en intensiteit, doch daarenboven komt God betere 't, die fatale armoede, het vorige rommeltje tegen 't slot terugspoken. En toch kàn Moór componeeren. Schoon is het oogenblik, als de solist in het eerste deel het tweede hoofdthema overneemt. (Even te voren, helaas, werd het geradbraakt door een dik, vol orkest). Niet minder schoon klinkt ze later, voorgedragen door de gedempte violen met een heerlijk contrapunt

der solovioloncel. Ook schoone, gevoelde trekken vindt men in het adagio. Doch van den inzet af door den solohoboïst tot de slot-noot blijft de inspiratie Moór geenszins trouw, en het leuteren schijnt hij niet te kunnen laten En men moet lachen met den heer Moór, als hij ons in zijn laatste deel nog even wil imponeeren met wat fortissimo koper-accoorden, quasi-pompeus.

De heer Hekking speelde het concert naar gewoonte als groot kunstenaar. Wij danken hem menige ontroering. Dat ze vluchtig was, ligt aan het werk.

Mengelberg dirigeerde de twee reeds genoemde symphonieën, doorsprankeld van zijn veelzijdigen geest. Mij dunkt echter, dat deze gisteravond Mozart meer

convenieerde dan Beethoven. Wat zou men zeggen, als verzen van Hadewijch, Maerlant of andere naïeve middeneeuwers werden voorgedragen op pronkerigen predikantentoon of in onze stijve taal?

Het werk van Mozart (in D groot, Köchels Verzeichnis No. 504.) werd schitterend vertolkt. Vooral de houtblazers gaven zeer delicaat spel. Bij Beethoven echter boette er de diepe innerlijkheid bij in. Het andante b.v. verloor door Mengelberg's opvatting veel van zijn hooge tragiek. Ook de tempo's zal menigeen zich anders denken. De herhaaldelijke ritardando's in 't scherzo leken me niet wel ter plaatse. Een groot moment daarentegen was de inzet der finale.