• No results found

Volgens Schopenhauer zijn we als individu volstrekt onbetekenend. Ons leven heeft geen enkel doel. Bovendien is ons bestaan een aaneenrijging van verlangens die om bevrediging smeken, terwijl ware bevrediging een waanbeeld is. Wanneer we toch bevredigd geraken worden we aan een nieuwe kwelling blootgesteld: de verveling (Schopenhauer e.a., 2012,

35

pp. 315). Dit alles ontlokt aan Schopenhauer volgende overpeinzing: “Wellicht zal niemand aan het einde van zijn leven, wanneer hij er goed over nadenkt en tevens oprecht is, de wens koesteren zijn leven nog een keer te leven; veeleer zal hij kiezen voor het totale niet-zijn.” (Schopenhauer e.a., 2012, pp. 381). De nietzscheaanse gedachte van het amor fati, de volledige aanvaarding van het eigen lot, is hier ver weg. In zijn geschriften flirt Schopenhauer nochtans af en toe met stoïcijnse idealen, onder andere wanneer hij ons duidelijk maakt dat de zekerste weg tot het geluk hierin schuilt dat men beter geen uitgesproken verlangen koestert om gelukkig te worden. Een ander voorbeeld is de gedachte dat het leven niet iets is dat we moeten beschouwen als iets genietbaar. Indien het lot ons gunstig gestemd is kunnen we het leven op zijn best verdragen, meer vragen van het leven zou aan dwaasheid grenzen (Schopenhauer e.a., 2011, pp. 48). Ondanks zijn uitgesproken pessimisme ziet Schopenhauer net als Benatar geen heil in de optie om op massale wijze zelfmoord te plegen. Volgens Schopenhauer is de zelfmoord essentieel een vergissing want “De zelfmoordenaar wil wel degelijk het leven; hij is alleen maar ontevreden over de omstandigheden waarin het hem ten deel is gevallen. Door de afzonderlijke verschijning te vernietigen geeft hij dus geenszins de wil tot leven op, maar alleen het leven zelf.” (Schopenhauer e.a., 2012, pp. 456). De zelfmoord is dus ten gronde een bevestiging van de wil tot leven, het is met andere woorden nonsensicaal om jezelf van het leven te beroven. Door de zelfmoord komt aan de bron van het lijden, de wil, immers geen einde. Enkel de individuele manifestatie van de wil houdt op te bestaan.

Eenmaal we in leven zijn hebben we volgens Schopenhauer redenen om het leven zo goed mogelijk te doorstaan - een gedachte die we ook bij Benatar terugvinden. Schopenhauers geschriften bulken dan ook van de richtlijnen, bedenkingen en adviezen om de kansen op een gelukkiger leven te vergroten. Ware het echter niet beter geweest indien we nooit waren geboren? Ons individuele leven heeft immers geen diepere waarde, behalve misschien voor onszelf en onze dierbaren. Bovendien zouden we van alle ongemakken gespaard blijven indien we nooit het levenslicht hadden gezien. Voor Schopenhauer is het antwoord op voorgaande vraag een uitgemaakte zaak: indien iemand zijn leven mocht overdoen zou deze persoon resoluut voor het niet-bestaan kiezen.

Eerder werd David Benatars filosofie onder de loep genomen. Volgens hem is er een asymmetrie tussen pijn en genot. Wanneer we bestaan met niet-bestaan vergelijken komen we tot de vaststelling dat het netto voordeel van niet-bestaan steeds groter uitvalt. Het is

36

bijgevolg moreel problematisch om een kind te laten geboren worden. Men berokkent het kind immers schade door het ter wereld te brengen, schade dat het niet had ondervonden indien het nooit geboren was. Ook Schopenhauer maakt gewag van een tegenstelling. In de gehele natuur ontwaart hij talloze inspanningen, ieder wezen is een uiting van de wil tot leven en dit laat zich ook blijken. Dieren en mensen zetten zich dag na dag in voor hun levensonderhoud en dat van hun nakomelingen. Het enige resultaat is dat deze nakomelingen, wanneer ze zelf oud genoeg zijn om zich voort te planten, dezelfde taken als hun voorouders moeten voltrekken. Er wordt geen hoger doel gediend, er wacht geen beloning aan het eind van de meet. De enige beloning die valt te ontwaren is een tijdelijk gevoel van verlichting wanneer behoeftes, zoals honger of seksuele lust, bevredigd zijn. Deze kortstondige bevrediging kan echter geenszins opwegen tegen de geleverde inspanningen:

Wanneer we die twee dingen naast elkaar zetten, aan de ene kant de enorme vernuftigheid van de voorbereidingen en de immense rijkdom aan middelen, en aan de andere kant de poverheid van dat wat ermee wordt beoogd en bereikt, dan dringt zich het inzicht aan ons op dat het leven een zaak is, waarvan de kosten bij lange na niet opwegen tegen de baten. (Schopenhauer e.a., 2012, pp. 934-935)

Alle inspanningen die geleverd worden leveren uiteindelijk, in vergelijking met de gedane investering van tijd en energie, helemaal niets op - integendeel. Wanneer we de balans tussen kosten en baten analyseren komen we volgens Schopenhauer tot de vaststelling dat de kosten de baten overstijgen. Er is met andere woorden “een wanverhouding tussen enerzijds de inspanningen en kwellingen van het leven en anderzijds de opbrengst of winst ervan.” (Schopenhauer e.a., 2012, pp. 935). Is dit echter voldoende reden om te concluderen dat Schopenhauer net zoals Benatar een netto voordeel ontwaart in niet geboren worden? Laten we ter ondersteuning Benatars diagram terug onder de aandacht brengen.

37 Scenario A (X bestaat) Scenario B (X bestaat nooit) (1)

Aanwezigheid van Pijn (Slecht)

(3)

Afwezigheid van Pijn (Goed) (2) Aanwezigheid van Genot (Goed) (4) Afwezigheid van Genot (Niet Slecht)

Figuur 2. De asymmetrie. Aangepast overgenomen uit Every Conceivable Harm: a Further Defence of Anti-Natalism (pp. 129) door D. Benatar, 2012, South African Journal of

Philosophy, 31 (1), 128-164.

De hamvraag is of scenario A ooit een netto voordeel kan behalen ten opzichte van scenario B. Voor Benatar is het antwoord een duidelijk ‘neen’. Volgens mij volgt uit Schopenhauers filosofie dezelfde conclusie. Laten we eerst Scenario B onder de loep nemen, het scenario waarin iemand nooit komt te bestaan. In (3) zien we dat de afwezigheid van pijn goed is. Ook al onderstreept Schopenhauer telkenmale dat het lijden alomtegenwoordig is en dat de mens hieraan niet kan ontsnappen laat hij ruimte over voor verlossing. Omdat het ons teveel van het centrale thema zou afleiden zal hier binnen deze masterproef niet dieper op ingegaan worden. Het is mogelijk om bevrijd te worden van de wil en zodoende ontheven te worden van al het lijden, Schopenhauer noemt deze staat de “Ware zaligheid” (Schopenhauer e.a., 2012, pp. 455). De afwezigheid van pijn is voor Schopenhauer dus ontegensprekelijk een positief gegeven, het is net de alomtegenwoordigheid van pijn die onze wereld tot een tranendal maakt. Dat deze afwezigheid van pijn ook goed is voor diegene die nooit komt te bestaan wordt bevestigd door het positieve oordeel dat Schopenhauer over de dood uitspreekt. Ja, we vrezen de dood en dat maakt ons leven des te ellendiger, maar dit betekent niet dat de dood, of het niet-zijn, negatief is. De dood valt niet te vrezen en het niet-zijn is geenszins problematisch: “Als het de gedachte aan het niet-zijn was, die ons de dood zo verschrikkelijk doet lijken, dan zouden wij met evenveel huiver moeten denken aan de tijd dat we er nog niet waren.” (Schopenhauer e.a., 2012, pp. 1043). De afwezigheid van lijden is altijd positief, ook wanneer er niemand is die van deze afwezigheid kan genieten. De dood is volgens Schopenhauer een positief gegeven, onder meer omdat er dan geen sprake kan zijn van een individu waarin de wil zichzelf objectiveert.

38

Schopenhauer spreekt een positief oordeel uit over elke conditie waarin van willen - en bijgevolg lijden - geen sprake is, stelling (3) wordt vanuit zijn filosofie dan ook positief beoordeeld.

Ook stelling (4) vormt binnen Schopenhauers filosofie geen bezwaar. Het niet-zijn is geen negatieve conditie. Dat er binnen het niet-zijn geen genot ervaren wordt vormt geen enkel probleem. We zagen eerder dat binnen Schopenhauers filosofie geluk louter een negatie moet begrepen worden, het is een tijdelijke afremming van het aldoor aanwezige lijden. Dat er niemand is om zo’n tijdelijke verlichting te ervaren is geenszins problematisch.

Laten we dit nu contrasteren met Scenario A, het scenario waarin iemand bestaat. We zagen dat (3) en (4), zoals door Benatar geschetst, in overeenstemming zijn met Schopenhauers filosofie. Bij (1) en (2) komen we tot dezelfde vaststelling. Stelling (2) zegt ons dat voor een bestaand persoon de aanwezigheid van genot goed is. Genot bestaat volgens Schopenhauer weliswaar niet op zichzelf, maar desondanks dat gegeven is nog steeds positief wanneer men heel even verlichting vindt. Niettegenstaande de vervulde verlangens haast ogenblikkelijk ingenomen worden door nieuwe verlangens is de bevrediging een positief gegeven voor het individu. Deze kortstondige bevrediging kan zoals eerder vermeld niet opwegen tegen het lijden waarmee we geconfronteerd worden. Jordi Fernández merkt dat door het gegeven dat genot louter negatief is het genot nooit de bovenhand kan halen. Hoeveel verlangens we ook bevredigen, de balans helt altijd over naar het lijden. Men kan op geen enkele manier aan het lijden ontkomen, het is altijd aanwezig. De onafgebroken toestroom van nieuwe verlangens garandeert dat we eigenlijk nooit in een staat van permanente bevrediging kunnen belanden (Fernández, 2006, pp. 651).

Stelling (1) stelt dat de aanwezigheid van pijn slecht is voor het bestaande individu. Schopenhauers filosofie bevestigt dit, want het is net de pijn, het lijden, dat ons leven tot een troosteloze zaak maakt. Bovendien is het lijden positief, in die zin dat het altijd aanwezig is. Dit heeft als gevolg dat stelling (1) zwaar doorweegt wanneer we de balans willen opmaken. Het lijden haalt altijd de overhand binnen iemands bestaan. Het is als mens dan ook geenszins positief om te bestaan. Er is geen enkele reden om ons tot optimisme te laten verleiden. Het feit dat we leven valt niet te bejubelen, integendeel:

39

Voordat we zo optimistisch uitspreken dat het leven een wenselijk of dankenswaardig goed is, zouden we eerst eens op ons gemak de som van de ook maar enigszins mogelijke genoegens die een mens tijdens zijn leven ten deel kunnen vallen, moeten vergelijken met het ook maar enigszins mogelijke leed dat hem tijdens zijn leven kan treffen. Ik denk dat het niet moeilijk is de balans hiervan op te maken. (Schopenhauer e.a., 2012, pp. 1152).

Het leed dat een mens tijdens zijn leven moet verdragen weegt vele malen zwaarder door dan het genot, terwijl men binnen de staat van het niet-bestaan niet aan negativiteit wordt blootgesteld. Er is volgens Schopenhauer overigens geen enkele reden om het niet-bestaan van mensen te betreuren. Eenmaal we in leven zijn worden we geteisterd door ongemakken en rampspoed, zaken die ons bespaard blijven wanneer we nooit het levenslicht zien. Het is volgens Schopenhauer dan ook “absurd het niet-zijn voor een kwaad te houden” (Schopenhauer e.a., 2012, pp. 1045). Net zoals bij Benatar haalt binnen Schopenhauers filosofie Scenario B dus een netto voordeel boven Scenario A. Dit wordt bekrachtigd door het feit dat het Schopenhauer niet zozeer te doen is om de hoeveelheid leed. Ook al leidt iemand een gelukkig bestaan, van zodra er ook maar een ogenblik sprake is van lijden heeft Scenario B een netto voordeel. Het kwade, het lijden, kan zodra het optreedt met geen mogelijkheid gecompenseerd worden. Met andere woorden: hoeveel geluk er ook is, momenten waarop geleden wordt kunnen nooit uitgebalanceerd worden. Wanneer je wil onderzoeken hoe lijden en geluk zich verhouden ten opzichte van elkaar is volgens Schopenhauer de balans altijd negatief van zodra er lijden aanwezig is (Vanden Auweele, 2014, pp. 311). Het leven, dat essentieel door lijden gekenmerkt wordt, verdient bijgevolg geen enkele optimistische beschouwing. Het aanwezig genot in de wereld kan nooit tegenover het lijden opwegen. Mensen die dit niet inzien begaan volgens Schopenhauer een ernstige dwaling: “Whoever wants summarily to test the assertion that the pleasure in the world outweighs the pain, or at any rate that the two balance each other, should compare the feelings of an animal that is devouring another with those of that other.” (Schopenhauer, 2000b, pp. 292). Schopenhauer bespeurt dus een essentieel verschil tussen de ervaringen van genot en pijn. Lijden is altijd aanwezig, geluk is niets meer dan een kortstondige negatie. Bovendien zijn er vormen van lijden, zoals voorgaand citaat aangeeft, die iedere vorm van genot overtreffen. De slotsom is dus dat lijden altijd de bovenhand haalt. Lijden kan, zolang

40

het aanwezig is, nooit uitgebalanceerd worden. Aangezien lijden onlosmakelijk deel uitmaakt van de wereld als voorstelling helt de balans permanent naar de negatieve zijde.

De vergelijking die we moeten maken betreft dus niet diegene tussen levens met veel en weinig geluk. De enige relevante distinctie is diegene tussen levens waarin lijden voorkomt en diegene waarin dit niet voorkomt. Van zodra er sprake is van lijden - en dit is in ieder mensenleven het geval - zou het beter zijn indien we er niet waren geweest, het netto voordeel van Scenario B is altijd groter:

“in de grond van de zaak is het volstrekt overbodig te strijden over de vraag wat er meer is op de wereld, goed of kwaad; want alleen al het blote feit dat het kwaad bestaat, geeft in deze zaak de doorslag, aangezien het kwaad nooit door het goede dat ernaast bestaat of erop volgt kan worden tenietgedaan, en er dus ook nooit door kan worden gecompenseerd.” (Schopenhauer e.a., 2012, pp. 1152)

Schopenhauer en Benatar beschouwen bestaan, door de onvermijdelijkheid van lijden, als moreel problematisch wanneer het gecontrasteerd wordt met niet-bestaan. Dat sommige mensen een gelukkiger leven leiden dan anderen doet niet ter zake, in de grond is ieder leven miserabel: “The ‘happiest’ life is still, on balance, an unhappy one.” (Young, 2005, pp. 214). Geluk is niet werkelijk, het is louter een tijdelijk afwezig zijn van lijden. Het leven is miserabel omdat het ten gronde door lijden gekenmerkt wordt, dit lijden kan zoals eerder besproken nooit gecompenseerd worden. Zelfs wanneer een leven gelukkiger is dan het gemiddelde leven verdient het nog steeds een negatieve kwalificatie. Het zou met andere woorden beter geweest zijn indien we nooit hadden bestaan.

Deze gedachte vinden we ook terug in Plato’s Apologie. Misschien niet zo een verwonderlijke gegeven aangezien Schopenhauer - naast Kant en de Oosterse filosofieën - Plato als een van zijn drie grote inspiratiebronnen aanduidt (Boogs e.a., 2012, pp. 6). In de

Apologie wordt bij monde van Socrates beweerd dat het leven geen voordeel oplevert ten

opzichte van het niet-zijn. Over het niet-bestaan wordt gezegd: “Neem nu eens aan dat er van geen enkel besef sprake is, maar dat het gaat om een soort slaap waarin men zelfs geen enkele droom heeft - wat valt er dan verbazend veel bij de dood te winnen!” (Plato, 2012a, pp. 315). Volgens Plato kan er geen twijfel over bestaan dat een droomloze slaap steevast te verkiezen valt boven het leven. Men blijft binnen deze slaap immers van alle ongemakken

41

bespaard. Bovendien wordt opgemerkt dat deze droomloze slaap te verkiezen valt boven ieder leven. Zelfs het gelukkigste leven kan niet wedijveren met het niet-zijn. Deze gedachte vinden we wegens de asymmetrie tussen pijn en genot ook bij Schopenhauer en Benatar terug.