• No results found

In zijn hoofdwerk, De Wereld als Wil en Voorstelling, vermeldt Schopenhauer meerdere malen Goethes meesterwerk Faust, in dit boek verwoordt Goethe bij monde van Mefistofeles de visie dat de aanwezigheid van het kwade, dus de facto van lijden, betekent dat er beter nooit een wereld zou geweest zijn: “Ik ben de geest die eeuwig ondermijnt. En dat terecht! Want alles wat ontstaat verdient dat het te gronde gaat. Beter ontstond er niets, dan ging er niets te gronde! En dus is alles wat de mens als zonde, verder, kortom als het kwade kent mijn enig ware element.” (Goethe, 2008, pp. 54). Mefistofeles identificeert zichzelf met het eeuwig durend verval dat onze wereld kenmerkt. Het is een kracht die alles vooruit stuwt maar tegelijkertijd de noodzakelijke teloorgang van alles wat bestaat in zich draagt. Alles dat ontstaat is gedoemd ten onder te gaan, daarom had het beter nooit bestaan (Callaghan e.a., 2013, pp. 463).

De parallellen met Schopenhauers metafysische wil zijn opvallend. De wil is een blind, amoreel, eeuwig streven. Mensen zijn hier manifestaties van en dit genereert lijden. We zagen dat binnen Schopenhauers filosofie - net zoals bij Benatar - sprake is van een asymmetrie tussen pijn en genot. Lijden maakt deel uit van leven en dit lijden kan nooit door genot gecompenseerd worden. Deze stelling doet Schopenhauer besluiten dat de mensheid - en bij uitbreiding de hele wereld als voorstelling - beter nooit had bestaan. Net zoals bij Benatar is het niet de hoeveelheid leed die van tel is. De loutere, en tevens onvermijdelijke, aanwezigheid van lijden is voor beide filosofen voldoende reden om tot de grimmige conclusie te komen dat niet-bestaan altijd te verkiezen valt boven bestaan. Of zoals Schopenhauer het verwoordt:

42

Zou er honderd keer minder leed zijn op de wereld, dan nu het geval is, dan zou toch het enkele bestaan ervan voldoende zijn om een waarheid te bevestigen, die zich op verschillende manieren laat uitdrukken, […], namelijk dat we niet blij moeten zijn over het bestaan van de wereld, maar veeleer verdrietig; dat haar niet-zijn te verkiezen was boven haar bestaan; dat ze iets is, wat ze in de grond van de zaak niet had behoren te zijn. (Schopenhauer e.a., 2012, pp. 1152)

De wereld had volgens Schopenhauer beter niet bestaan, de mens bijgevolg ook niet. Ons bestaan wordt gekenmerkt door een eindeloos streven dat geen hoger doel in zicht draagt, op zich heeft ons individuele leven geen enkele substantiële waarde. We worden gedomineerd door onze verlangens - wat lijden genereert. En zelfs wanneer we er in slagen deze verlangens te bevredigen maken nieuwe verlangens zich aan ons kenbaar. Het lijden houdt met andere woorden nooit op. Schopenhauer concludeert hieruit dat het menselijk bestaan een fout is, iets wat geen enkele meerwaarde biedt en er bijgevolg beter niet zou zijn (Schopenhauer, 2000b, pp. 287). De geboorte van een kind is dus niet iets dat we moeten vieren. Zoals eerder besproken is volgens Benatar iedere geboorte moreel problematisch. Door een kind ter wereld te brengen berokkenen we het kind immers schade. Schopenhauer is dezelfde mening toegedaan. Het leven dient volgens hem geenszins als een geschenk opgevat te worden. Eenieder die het leven op voorhand zou mogen uitproberen zou ervoor bedanken. Wanneer een kind geboren wordt is er geen enkele reden om te feesten. Het kind komt te bestaan maar het zou een misvatting zijn om dit als een geschenk aan het kind te zien want “het menselijk bestaan heeft niet het karakter van een

geschenk, verre van dat: het heeft juist alles van een schuld, die we zijn aangegaan.”

(Schopenhauer e.a., 2012, pp. 1156). Deze schuld wordt aangegaan door het kind dat geboren wordt. Indien het leven een schuld is rest de vraag wanneer we deze zijn aangegaan, het antwoord is duidelijk: “Op het moment dat we verwekt werden.” (Schopenhauer e.a., 2012, pp. 1156). De procreatie is met andere woorden hoogst problematisch. Het bovenstaande citaat van Goethe indachtig betekent deze schuld ook dat we het verdienen te sterven. Bovendien betekent het dat er volgens Schopenhauer een rechtvaardigheid schuilt in het feit dat we lijden (Schopenhauer e.a., 2012, pp. 388). Het is diep tragisch dat het menselijk leven het karakter van een schuld heeft. De verantwoordelijkheid voor deze schuld ligt ten volle bij onze verwekkers.

43

Seks en Procreatie

De tragiek van het menselijk bestaan toont zich ook hierin dat de seksuele drift volgens Schopenhauer de heftigste van alle driften is. Ieder verlangen brengt lijden met zich mee en hoe sterker de drift, hoe groter het leed dat men moet doorstaan. Echter, indien men er in slaagt om toch - weliswaar kortstondig - seksuele bevrediging te vinden creëert men mogelijk een nieuw wezen waarin de wil zich manifesteren kan. Ook dit nieuwe wezen, dit kind, zal aan lijden onderhevig zijn. Net zoals bij Benatar vinden we dus de gedachte terug dat de ouders, door zich voort te planten, hun eigen lijden de facto overzetten in een nieuw leven. Bovendien garanderen ze op deze wijze dat aan het tranendal dat deze wereld is nooit een einde komt. De ouders dragen hierbij een verpletterende verantwoordelijkheid. Want het leven is een schuld. Iedereen probeert zich op eigen vermogen doorheen de ellende te slaan maar op het einde van de rit krijgt men er niets voor terug. Wie draagt de verantwoordelijk voor de schuld die ieder mens moet dragen? Het antwoord: “Niemand anders dan zijn verwekker, tijdens het botvieren van zijn wellust. Omdat de een zijn wellust botviert, moet de ander leven, lijden en sterven.” (Schopenhauer e.a., 2012, pp. 1144). Iedere seksuele act die reproductief van aard is behoort men bijgevolg als problematisch te beschouwen. Door ons voort planten zadelen we immers iemand met een schuld op die enkel bij het sterven afgelost wordt.

Ook Benatar is inzake deze kwestie categoriek: “for sex to be morally acceptable it must

not be reproductive. In other words: sex can only be morally acceptable if it is not

reproductive.” (Benatar, 2006a, pp. 126). Bemerk dat het voor Benatar hier niet om de afwijzing van iedere seksuele handeling gaat. Zolang er de garantie is dat er geen nakomelingen volgen uit de seksuele act is er geen vuiltje aan de lucht. Ook Schopenhauer wijst seks niet resoluut af. Dit betekent weliswaar niet dat Schopenhauer een groot voorstander van seksuele activiteit is. Seks ziet hij namelijk als de ultieme bevestiging van de wil tot leven. En laat het nu net deze wil tot leven zijn die verantwoordelijk is voor het feit dat ons leven bittere ellende is. Seksuele activiteit heeft niets met rationaliteit te maken, het is de zuiverste uiting van de wil.

Seks met het oog op procreatie is moreel problematisch. Wanneer ouders beslissen een kind ter wereld te brengen doen ze dit nooit om aan de noden van het kind tegemoet te komen. Het is, net zoals Benatar beweert, ten gronde een egoïstische keuze (Benatar, 2006a,

44

pp. 2). Ook vanuit Schopenhauers optiek kan men een kind, door het te laten geboren worden, enkel schade berokkenen. We zadelen het kind immers met een schuld op, de persoon in kwestie is gedoemd te lijden tot hij het leven laat. Dit weerhoudt ons er echter niet van ons voort te planten, een gegeven dat Schopenhauer niet verwondert aangezien het egoïsme de “meest fundamentele drijfveer bij zowel dier als mens is, […], dat wil zeggen de drift tot bestaan en welzijn.” (Schopenhauer, 2010, pp. 102). Ieder mens is doordrongen van een zodanig verregaand egoïsme dat hij zichzelf als middelpunt van de wereld beschouwt. De andere zijn eigenlijk niets meer dan voorstellingen (Schopenhauer e.a., 2012, pp. 388- 389). Dit dominante egoïsme indachtig is het niet meer dan logisch dat de mens zichzelf verliest in de overweldigend sterke drang die de geslachtsdrift is. De eigen bevrediging staat hierbij centraal, niet de eventuele gevolgen.

Inzake de geslachtsdrift blijven bij de mens rationele overwegingen dus achterwege. Volgens Schopenhauer is de ratio sowieso slechts een secundair gegeven, de ware kern van de mens hoeven we niet in de rationaliteit te zoeken. Het enige dat werkelijk onverwoestbaar is in de mens is de wil (Schopenhauer, 2010, pp. 36). Ja, men heeft inzake de seksualiteitsbeleving kennis van wat men doet - men weet dat het geslachtsverkeer tot nakomelingen kan leiden maar men laat zich hier niet door weerhouden. De geslachtsdrift “vloeit namelijk direct voort uit de wil tot leven” (Schopenhauer e.a., 2012, pp. 1089). Het is met andere woorden een instinctieve handeling die ons door de wil tot leven ingegeven wordt. We worden op dit moment als het ware misleid door de wil. In ons blind egoïsme - we willen immers onze seksuele lusten botvieren - beseffen we niet dat we een speelbal zijn van de wil tot leven. De wil is amoreel en hecht geen enkel belang aan het individu. Voor de wil is het geen enkel bezwaar dat het resultaat van de procreatie opnieuw een lijdend wezen zal zijn. Dat de belangen van de soort behartigd worden, in die zin dat de soort blijft voorbestaan, is het enige dat werkelijk van tel is (Von Tevenar, 2012, pp. 128-129). Dat iedere individuele manifestatie van de soort lijdt is voor de wil geen enkel probleem. Voor de wil tot leven is het enkel van belang dat hij niet in zijn eindeloze streven gestuit wordt. Wanneer we ons voortplanten komen we aan de wil tegemoet, daarom “doet de geslachtsdaad zich voor als de meest directe en volmaakte bevrediging van de wil” (Schopenhauer e.a., 2012, pp. 1074). Het is een daad waarbij alle overleg achterwege blijft. De wil neemt ons geheel in beslag. Dat onze seksuele handeling mogelijk tot het bestaan van een ongelukkig wezen leidt weerhoudt ons niet wanneer we door passie bevangen worden.

45

Dit hoeft volgens Schopenhauer geenszins te verwonderen want volgens hem “zijn de geslachtsdelen het eigenlijke brandpunt van de wil en dus de tegenpool van de hersenen.” (Schopenhauer e.a., 2012, pp. 387). Door ons voort te planten komen we aan de wil tot leven tegemoet. Morele overwegingen blijven hierbij achterwege. Indien we seksualiteit op een rationele manier benaderden zouden we alle voorzorgsmaatregelen treffen om zwangerschappen te kunnen voorkomen. Er is geen enkele reden om het lijden dat wij moeten ondergaan door te geven aan toekomstige generaties:

Let us for a moment imagine that the act of procreation were not a necessity or accompanied by intense pleasure, but a matter of pure rational deliberation; could then the human race really continue to exist? Would not everyone rather feel so much sympathy for the coming generation that he would prefer to spare it the burden of existence, or at any rate would not like to assume in cold blood the responsibility of imposing it such a burden? (Schopenhauer, 2000b, pp. 300).

Door een kind ter wereld te brengen komt men nooit aan de noden van het kind tegemoet. Net zoals bij Benatar is het netto voordeel van niet-bestaan altijd groter. Iedere geboorte is daardoor moreel problematisch. Volgens Schopenhauer zouden mensen zich dan ook onthouden van procreatie indien ze rationeel stilstonden bij de gevolgen. De wereld is immers een hel, het zou beter zijn indien geen enkel mens deze kwellingen moet doorstaan. Volgens Benatar is procreatie een egoïstische daad. De belangen van het kind worden niet behartigd, enkel die van de ouders. Het tragische hieraan is dat ouders wel het beste voorhebben met hun kinderen. De enige manier om hen alle ellende te besparen, om hen dus te vrijwaren van lijden, is door hen niet te laten geboren worden (Benatar, 2006a, pp. 6). Bij Schopenhauer vinden we een gelijkaardige gedachte terug. Indien we ons eigenbelang opzij schuiven en de belangen van - eventuele - toekomstige generaties vooropstellen zullen we ons van procreatie weerhouden. Door een kind ter wereld te brengen zadelen we dit kind met een schuld op, een schuld die enkel met de dood kan afgelost worden. Bovendien dragen de ouders een verpletterende verantwoordelijkheid. Het zijn immers de ouders die de oorzaak van hun ellende zijn. Indien zij zich van procreatie hadden weerhouden zou er geen wezen ontstaan zijn waarin de wil, en dus de facto het lijden, zich kan laten gelden.

46

Benatars oordeel is streng: “any pair of procreators can view themselves as occupying the tip of a generational iceberg of suffering.” (Benatar, 2006a, pp. 6). Deze stelling sluit naadloos aan bij het voorgaande citaat van Schopenhauer. Wie wil het daadwerkelijk op zijn geweten hebben om een wezen met zoveel lijden te belasten? Iedere goede ouder wil enkel het beste voor zijn kinderen. Aangezien het netto voordeel van niet-bestaan altijd groter is doet men er beter aan niet aan kinderen te beginnen. Het bestaan der mensen is in die mate tragisch dat men zijn kinderen het best behandelt door ze nooit het levenslicht te laten zien. Indien het voortbrengen van kinderen als een egoïstische act kan gezien worden is het duidelijk dat de onthouding van procreatie een altruïstische daad is: “Where people refrain from procreating in order to avoid inflicting the harm of coming into existence, their motives are altruistic not selfish.” (Benatar e.a., 2006a, pp. 9). Door zich niet voort te planten komt men dus aan de noden van mensen tegemoet, zelfs wanneer dit betekent dat er de facto nooit sprake zal zijn van deze mensen.

De Dood

De wil tot leven uit zich naast de seksuele driften ook in de doodsangst die ieder levend wezen bezit. We hoeven evenwel niets te vrezen. Wanneer we onszelf belangrijk achten en ons individuele leven willen bestendigen is dit te wijten aan een dwaling. Op het niveau van de wereld als voorstelling is er tijd, ruimte en causaliteit. Hierdoor leven we in de illusie dat de wereld bevolkt wordt door unieke individuen - Schopenhauer heeft het over het

principium individuationis. Het is de wil die de wereld bestiert, op het niveau van de wereld

als wil is er geen onderscheid tussen individuen, we maken allemaal deel uit van één en dezelfde wil - de sluier van Maya ontneemt ons echter het zicht op de werkelijkheid. Wanneer we sterven valt er bijgevolg niets te betreuren. Het leven is slechts een temporeel fenomeen, wanneer we sterven ontdoen we ons van de illusie van het principium

individuationis en versmelten we terug ten volle met de wil. De stervende hoeven we dus

niet te beklagen, tegen hem kunnen we zeggen: “Je houdt nu op iets te zijn wat je beter nooit had kunnen worden” (Schopenhauer e.a., 2012, pp. 1078). Ook al kan de dood in zeker opzicht als positief gezien worden - men wordt immers eindelijk uit zijn lijden verlost - toch is de dood in de allereerste plaats een negatief gegeven voor de mens. Het einddoel van het

47

leven maakt immers duidelijk dat al het lijden nergens toe diende. Omdat men uiteindelijk toch moet sterven zou het beter zijn indien men nooit het levenslicht had gezien:

De dood is de grote terechtwijzing, die de wil tot leven, en meer in het bijzonder het egoïsme dat er inherent aan is, van de kant van de natuur ontvangt; hij kan dus worden opgevat als een straf voor ons bestaan. Het is de pijnlijke ontwarring van de knoop, die met zoveel wellust door de procreatie gelegd werd; het is de gewelddadige verbrijzeling van de fundamentele illusie van ons wezen, die ons van buitenaf overvalt: het is de grote ontgoocheling. In de grond van de zaak zijn wij iets, wat er niet zou horen te zijn […]. (Schopenhauer e.a., 2012, pp. 1084)

We zijn als mensen onderhevig aan een zichzelf permanent hernieuwende stroom van verlangens. Iedere dag lijden we en wanneer we sterven krijgen we er niets voor terug. Volgens Schopenhauer hoeven we niet te hopen op een hiernamaals waar we eindelijk zorgeloos kunnen genieten. Het leven is niets anders dan een tijdelijk onderkomen. In werkelijkheid zijn we, net zoals alles wat deel uitmaakt van de kosmos, niets anders dan Schopenhauers metafysische wil. De procreatie is een gevolg van de wil tot leven, het is de wil die zichzelf uit om zo het eeuwige streven te kunnen bestendigen. Omdat onze ouders hun lusten botvierden moeten we ons doorheen dit pijnlijke bestaan strompelen. Het is bovendien ironisch dat we ons tijdens dit leven bijzonder wanen. Het principium

individuationis misleidt ons dus. We zijn miserabele wezens, ons leven kent geen hogere

bestemming. Door onze conceptie werden niet onze belangen maar die van de soort gediend. Wanneer we de analyse maken moeten we toegeven dat we beter nooit hadden bestaan, enkel op deze manier was ons al het leed bespaard gebleven. De dood wijst ons op het feit dat ons leven zinloos is, maar zoals reeds vermeld hoeven we de dood niet te vrezen. Wanneer we sterven gaan we terug naar de conditie van voor onze conceptie, we gaan terug ten volle op in de wil - terug naar wat we in essentie zijn. De dood zegt eigenlijk tegen ons: “Jij bent het product van een daad, die er niet had behoren te zijn; om deze daad ongedaan te maken, moet jij sterven.” (Schopenhauer e.a., 2012, pp. 1084).

Vanuit Schopenhauers filosofie kunnen we besluiten dat iedere geboorte moreel problematisch is, daar het netto voordeel van niet-bestaan altijd positiever is dan dat van bestaan. Iedere persoon wordt in een wereld vol kwellingen geworpen, zonder hier ooit

48

toestemming voor te hebben gegeven. Dit is voor Schopenhauer een heikel punt: “De mens heeft zijn wezen en zijn bestaan ofwel met zijn wil, dat wil zeggen met zijn inwilliging, of

zonder deze; in het laatste geval zou zulk een, door veelvuldig en onvermijdelijk lijden

verbitterd bestaan een schrijnende onrechtvaardigheid zijn.” (Schopenhauer e.a., 2012, pp. 1178). Aangezien geen enkel mens voor zijn eigen conceptie gekozen heeft is iedere geboorte een onrechtvaardigheid. Door geboren te worden wordt men immers geschaad - wanneer je het vergelijkt met niet geboren worden. Uiteindelijk dient men, na veel jaren van kwellingen, toch te sterven. Bij onze dood belanden we terug in de positie van voor onze geboorte (Schopenhauer, 2000b, pp. 272), een positie waarin we nota bene niet lijden. Er is dan ook geen enkele rationele reden die in het voordeel van de geboorte pleit. Alles in beschouwing genomen is het beter mensen het leven te besparen, des te meer omdat iemand nooit zijn toestemming kan verlenen om geboren te worden. Men wordt blootgesteld aan lijden zonder ooit de kans te hebben gehad te bedanken voor het leven. Vanuit een egoïstische act laten ouders een kind tot stand komen. Dit kind wordt met lijden geconfronteerd zonder ooit te keuze te hebben gehad om eeuwig in de veilige armen van de dood te mogen vertoeven - ver weg van alle pijn en zorgen.