• No results found

Volgens Schopenhauer zijn mensen niet in het bezit van een vrije wil. Een belangrijk fundament van zijn filosofie is het principe van de toereikende grond. Dit principe maakt ons duidelijk dat op het niveau van de wereld als voorstelling niets zonder oorzaak is. Het principe van toereikende grond voldoet met andere woorden aan het universaliteitscriterium: er kunnen geen toestanden zijn zonder oorzaak. Ook aan het externaliteitscriterium wordt voldaan, aangezien binnen de wereld als voorstelling zelfveroorzaking volstrekt uitgesloten is. De wereld als voorstelling wordt dus gekenmerkt door noodzakelijkheid, en noodzakelijk is “datgene wat uit een gegeven toereikende grond volgt.” (Schopenhauer e.a., 1989, pp. 11). Van vrijheid kan de facto geen sprake zijn, aangezien absolute vrijheid iedere afwezigheid van noodzakelijkheid vooropstelt. Binnen Schopenhauers filosofie kan met andere woorden geen sprake zijn van een vrije wil, daar er geen toestanden zijn waarvoor geen toereikende grond kan gevonden worden.

Zoals eerder besproken is het subject volgens Schopenhauer constitutief voor het bestaan van de objecten. De wereld als voorstelling wordt gekenmerkt door de categorieën van tijd, ruimte en causaliteit. Volgens Schopenhauer is de wet van de causaliteit “de meest algemene en oorspronkelijke vorm van het verstand.” (Schopenhauer e.a., 1989, pp. 31). Dit betekent dat geen enkele verandering zonder oorzaak is en dat iedere verandering op onmiddellijke wijze waargenomen wordt. Aangezien hier iedere vorm van reflectie achterwege blijft betekent dit dat causaliteit het eigenlijk wezen van de materie is. De kennis van causaliteit steunt met andere woorden geenszins op de ervaring aangezien “in elke empirische aanschouwing het gebruik van de wet van de causaliteit reeds besloten ligt.” (Schopenhauer e.a., 2012, pp. 121). Als fysiek object is de mens dan ook essentieel gebonden aan de wet van de causaliteit. Bovendien is de wereld volgens Schopenhauer deterministisch, dit betekent dat “er op elke toestand van een systeem maar één volgende toestand kan volgen.” (Verplaetse, 2011, pp. 59). Of in de woorden van Schopenhauer zelf:

63

Er is geen waarheid die gewisser is dan deze, namelijk dat alles wat gebeurt, of het nu groot is of klein, volstrekt noodzakelijk gebeurt. Dientengevolge is op elk gegeven moment de totale toestand van de dingen streng en precies gedetermineerd door wat er net aan vooraf is gegaan, of we nu oneindig ver teruggaan in de tijd of oneindig ver vooruitgaan. Daarom is de loop van de wereld is als die van een uurwerk, nadat het in elkaar is gezet en opgewonden. (Schopenhauer e.a., 2012, pp. 901).

Schopenhauers causaal determinisme indachtig is het nonsensicaal om te fantaseren over hoe een gebeurtenis zich op een andere manier had kunnen ontvouwen want “wat niet gebeurd is, dat wil zeggen niet werkelijk geworden is, was ook niet mogelijk” (Schopenhauer e.a., 2011, pp. 74). De mens kan als fysiek object op geen enkele wijze ontkomen aan het causaal determinisme dat eigen is aan de wereld als voorstelling. Van een vrije wil kan geen sprake zijn. Wanneer mensen reflecteren over het verleden en denken dat ze ooit een andere beslissing hadden kunnen nemen begaan ze een vergissing.

Volgens Schopenhauer ben je wat je wil. Over dit willen heb je geen enkel zeggenschap. Aangezien onze handelingen een uiting zijn van deze wil voltrekken onze handelingen zich op een causaal deterministische wijze. Acausaliteit is volstrekt uitgesloten want “de wet van de causaliteit kent geen uitzonderingen” (Schopenhauer e.a., 2012, pp. 901). Aan de mens een vrije wil toedichten zou een flagrante inbreuk op deze regel zijn, iets wat binnen Schopenhauers filosofie compleet onmogelijk is. Mensen hebben niettegenstaande vaak het gevoel dat ze wel degelijk een vrije wil hebben, dat ze zonder enige hinder kunnen kiezen tussen twee opties. Dit is te wijten aan het feit dat mensen zich niet bewust zijn van de factoren die ons beletten een bepaalde weg in te slaan. Je bent volgens Schopenhauer wat je wil - zoals je bent, zo handel je. De wil en de handeling zijn dus niet van elkaar te onderscheiden. Er is op ieder moment slechts één keuze mogelijk. Bovendien kunnen we nooit met zekerheid zeggen welke keuze we zullen maken wanneer een bepaalde situatie zich aandient. De richting van de wil leren we enkel a posteriori kennen (Gardiner, 1997, pp. 250). Onze handelingen worden - volgens Schopenhauer - op causale wijze door twee zaken bepaald: de motivatie en het karakter.

64

Het Karakter

Van motivatie kan er volgens Schopenhauer pas sprake zijn wanneer deze daadwerkelijk een invloed op de wil uitoefent. Wanneer je jezelf inprent dat je gewicht moet verliezen zonder stappen te ondernemen die tot een gewichtsverlies leiden kan met andere woorden geen sprake zijn van een motivatie, het voornemen om gewicht te verliezen is in dit geval niets meer dan een gedachte. Motieven zijn daarentegen essentieel een oorzakelijke factor, zonder een motief kan geen gedrag tot stand komen. Schopenhauers causaal determinisme indachtig ontstaat een motief niet op acausale wijze. Een motief zit altijd verankerd in een welbepaalde keten. Bovendien kan een motief nooit tot twee verschillende handelingen leiden. Eenmaal het motief intreedt kan er slechts één welbepaalde handeling volgen. Bij de totstandkoming van menselijke handelingen hebben de motieven dus een cruciale rol te vervullen. Deze motieven zitten zoals vermeld verankerd in een causale keten, wat resoluut uitsluit dat de mens vrij is. Het is een misvatting wanneer de mens denkt om het even welke handeling te kunnen stellen want “Zonder de oorzaken is het hem onmogelijk; zijn de oorzaken echter aanwezig, dan móet hij wel” (Schopenhauer e.a., 1989, pp. 49). Gesteld dat eenzelfde motief bij twee verschillende mensen optreedt is kan de uitwerking ervan wel verschillende vormen aannemen, dit is te wijten aan het unieke karakter dat aan ieder individu toekomt. Het karakter heeft volgens Schopenhauer vier kenmerken:

1) Aan ieder persoon komt een uniek karakter toe. Wanneer eenzelfde motief optreedt bij verschillende mensen zal de uitwerking dan ook iedere keer verschillen. Pas wanneer je kennis hebt van het motief en het individuele karakter van de persoon in kwestie kan men het gedrag verklaren of proberen voorspellen (Schopenhauer e.a., 1989, pp. 55-56).

2) Men kan enkel op empirische wijze het karakter leren kennen. Indien iemand nog nooit met een bepaalde gebeurtenis geconfronteerd is valt het niet te bepalen hoe deze persoon zal reageren. De mens leert doorheen zijn leven kennen wie hij is, men verwerft dus a posteriori kennis over zichzelf (Schopenhauer e.a., 1989, pp. 56-57). Dit kan confronterend zijn, aangezien je onder nieuwe omstandigheden kan handelen op een manier die je voorheen niet aan jezelf toeschreef.

3) Het karakter is constant. Men hoeft niet op wijzigingen te rekenen. Indien de omstandigheden hetzelfde blijven zal iemand steeds op dezelfde wijze handelen. Gedrag kan

65

veranderen doorheen het leven, omdat men meer kennis verwerft over de wereld of over zichzelf. Dit betekent echter geenszins dat iemands inborst gewijzigd is (Schopenhauer e.a., 1989, pp. 57-61).

4) Het karakter is aangeboren. Van zodra je geboren bent beschik ieder persoon over zijn eigen, unieke karakter (Schopenhauer e.a., 1989, pp. 61).

Aan ieder persoon komt een uniek karakter toe dat doorheen het leven constant blijft. Handelingen komen, vanuit de combinatie van motief en karakter, op noodzakelijke wijze tot stand, wat niet wegneemt dat gedrag door stijgend inzicht kan wijzigen. Een beter inzicht in de wereld en onszelf kan ons vatbaar maken voor nieuwe motieven, wat een gedragswijziging tot gevolg kan hebben (Janaway, 2012, pp. 443). Onze handelingen komen dus op causale wijze tot stond uit de interactie die plaatsvindt tussen wat we zijn - met andere woorden ons karakter- en de ervaringen die ons van buitenaf beïnvloeden (Janaway, 1989, pp. 240). Hoe langer we leven, hoe meer ervaring we opdoen. Volgens Schopenhauer leren we doorheen ons leven onze ware inborst kennen, we ontwikkelen met ouder worden wat hij het verworven karakter noemt. We hebben al te vaak, en zeker in het begin van ons leven, een verkeerde indruk van onszelf. Naarmate we ouder worden en aan diverse omstandigheden blootgesteld worden leren we onszelf kennen. We kiezen niet wie we zijn en wie we zijn is fundamenteel onwijzigbaar. De inborst is onveranderlijk en “Daarom kan hij niet besluiten om zus of zo te zijn, en evenmin kan hij een ander worden. Hij is wat hij is, voor eens en voor altijd, en hij leert pas gaandeweg kennen wat hij is.” (Schopenhauer e.a., 2012, pp. 349).

Is het nodig om een onveranderlijk karakter te poneren? Ik denk het niet. Ook zonder een onveranderlijk karakter kunnen handelingen op noodzakelijke wijze tot stand komen. De relevante vraag die gesteld moet worden is of iemand op een gegeven moment ooit anders had kunnen handelen dan hij deed. Het antwoord is duidelijk ‘neen’. Schopenhauers causaal determinisme sluit een vrije wil uit, ook zonder een onveranderlijk karakter wordt de mens niet vrijgesteld van noodzakelijkheid. Op het niveau van de wereld als voorstelling gebeurt alles op noodzakelijke wijze, de mens kan hier als fysiek object niet aan ontkomen. Het wel of niet in bezit zijn van een onveranderlijk karakter verandert niets aan het feit dat de mens geen vrije wil heeft en nooit een keuze tussen alternatieve opties kan maken - ook al lijkt het alsof we een keuze hebben. A priori wanen we ons volstrekt vrij, terwijl we, wanneer we op

66

een ernstige wijze de analyse maken, a posteriori begrijpen dat we nooit anders hadden kunnen handelen.