• No results found

Benatar merkt op dat Homo sapiens niet enkel jegens de soortgenoten en dieren destructief gedrag vertoont (Benatar e.a., 2015, pp. 99). Ook de natuurlijke omgeving moet eraan geloven. In de laatste eeuwen is het beslag dat op de omgeving gelegd wordt exponentieel gestegen. De twee kernproblemen zijn de stijgende ecologische voetafdruk per capita en de bevolkingsgroei die sinds de industriële revolutie geëxplodeerd is.

Inmiddels, anno 2020, zien we dat de gevolgen van deze twee ontwikkelingen zich steeds duidelijker aan ons openbaren: de globale temperatuur blijft stijgen, er is luchtvervuiling, wouden worden genadeloos gekapt, poolkappen smelten, de permafrost ontdooit, er treedt wereldwijd verwoestijning op, bosbranden nemen jaar na jaar in aantal toe en de periode waarin ze voorkomen duurt steeds langer, in het dier- en plantenrijk woedt een ware extinctiegolf, etc. De mens heeft het niveau bereikt waarop hij het ecologisch evenwicht op een wereldwijde schaal compleet verstoort. Dit heeft zware gevolgen voor zowel mens als dier. Zo toont een recente studie aan dat tegen 2070 grote delen van de wereld de facto onbewoonbaar zullen zijn omdat de temperatuur te hoog zal zijn opgelopen (Xu e.a., 2020, pp. 1). Door onze onstuitbare consumptiedrang en stijgende wereldbevolking bemoeilijken we het leven van de toekomstige generaties, bij zowel mens als dier. Hoe minder kinderen er geboren worden, hoe beter. Het is om velerlei redenen de beste oplossing voor enkele prangende problemen, zoals Etienne Vermeersch formuleert:

59

Zodra men de bevolkingsexplosie in het perspectief ziet van het moreel en sociologisch onontwijkbare gelijkheidsstreven en van de even onvermijdelijke veralgemening van de

consumptiegerichtheid, dringt de conclusie zich op dat geen enkel geheel van

maatregelen uiteindelijk een catastrofe kan afwenden, als de oplossing van het

bevolkingsvraagstuk er niet een wezenlijk onderdeel van vormt. (Vermeersch, 2013, pp.

70)

Het misantropisch argument indachtig moeten we concluderen dat “de voornaamste bron van het allerergste kwaad de mens zelf” is (Schopenhauer, 2012, pp. 1154). Deze constatering geeft extra redenen om tot antinatalisme te besluiten. Volgens Benatar hebben we de plicht om geen nieuwe mensen ter wereld te brengen. De mens schaadt immers zowel de soortgenoten, dieren als de omgeving. Een soort die zoveel pijn en dood veroorzaakt zou eigenlijk beter niet bestaan. Bovendien kunnen we door ons van procreatie te weerhouden potentiële mensen beschermen tegen geweld van andere mensen en hen vrijwaren van een weinig rooskleurige toekomst. Belangrijk te vermelden is dat Benatar geenszins mensen wil verbieden nakomelingen voort te brengen. Zijn focus ligt niet op anderen iets opleggen, hij stelt dat we onszelf ervan moeten weerhouden wezens voort te brengen die meer lijden zullen creëren (Benatar e.a., 2015, pp. 101). Ook ik zie geen heil in een wettelijk verbod op het hebben van kinderen. Toch is het echter maar zeer de vraag in hoeverre je een onbegrensd recht op reproductie kan behouden wanneer je weet dat het nageslacht een grote kans heeft om weinig benijdenswaardige levens te hebben (Benatar, 2006b, pp. 2492). Het kan initieel contradictorisch klinken maar indien men aan de rechten van mensen tegemoet wil komen doet men er het best aan zich geheel van procreatie te onthouden. Iemands belangen worden niet geschonden wanneer deze persoon nooit het levenslicht ziet. Iedere geboorte stelt onvermijdelijk een nieuwe mens bloot aan lijden. Bovendien houdt het geboren worden van een kind telkens een risico in voor de wezens die reeds bestaan.

Wanneer we kijken naar wat de mens veroorzaakt - dus de schade die aan medemensen, dieren en de omgeving wordt toegebracht - zou het moreel wenselijker zijn geen nieuwe mensen voort te brengen. Een stelling die voor vele mensen moeilijk verteerbaar zal zijn maar die volgens Benatar aan overtuigingskracht wint wanneer we ons voorstellen dat een andere soort gelijkaardig destructief gedrag zou vertonen. Hij merkt

60

terecht op dat we er alles aan zouden doen om de verspreiding van dieren of virussen die op dezelfde schaal vernietigingen aanbrengen in te dijken. Mensen die dit soort dieren zouden kweken of wetenschappers die een dergelijk destructief virus zouden creëren (en verspreiden) zouden op de strengste veroordelingen kunnen rekenen (Benatar e.a., 2015, pp. 101-102).

Vanuit een optimistisch perspectief zou er kunnen geopperd worden dat de mens zich steeds moreler zal gedragen. De manier waarop men met medemensen, dieren en de omgeving omgaat zal door toegenomen inzichten steeds verbeteren - we hoeven dus niet te stoppen ons voort te planten. Mits voldoende vooruitgang, inzet en goeie wil kunnen we het tij keren en op termijn niet langer onze medemensen, de dieren en de natuurlijke omgeving uitbuiten. Volgens Benatar zouden deze aannames echter van een volstrekt misplaatst optimisme getuigen:

In fact […] we cannot expect that human destructiveness will ever be reduced to such levels. Human nature is too frail and the circumstances that bring out the worst in humans are too pervasive and likely to remain so. Even where institutions can be built to curb the worst human excesses, these institutions are always vulnerable to moral entropy. It is naïve utopianism to think that a species as destructive as ours will cease, or all but cease, to be destructive. (Benatar e.a., 2015, pp. 104)

Ook volgens Schopenhauer hoeven we op weinig vooruitgang te rekenen. De mens is door en door egoïstisch. Als geobjectiveerde wil is de mens in de allereerste plaats gericht op zijn eigen voortbestaan. In de eindeloze strijd om de eigen behoeftes te bevredigen ontziet de mens niets of niemand. Het is bijgevolg een vorm van naïef utopisme wanneer men aanneemt dat de mens op een dag iedere vorm van immoraliteit, of op zijn minst iedere vorm van wreedaardigheid, achter zich zal laten. Het tegendeel is waar want het is aardsmoeilijk een “drijfveer te vinden die de mens kan bewegen tot een handelswijze die in strijd is met al zijn natuurlijke neigingen.” (Schopenhauer, 2010, pp. 108). De voorgaande beschouwingen indachtig liegen die natuurlijke neigingen er niet om. De mens heeft een neiging tot destructie en het is moeilijk denkbaar dat er ooit een punt bereikt wordt waarop deze destructieve neiging niet langer geactualiseerd wordt. Zolang er mensen bestaan is een wereld waarin menselijke wreedheid achterwege blijft een utopie.

61

Iedere geboorte plaatst een wezen op aarde dat bijdraagt tot de verdere vernietiging van de natuurlijke omgeving. Hierbij kan opgemerkt worden dat mensen ook kunnen bijdragen tot de conservatie van de natuurlijke omgeving. Toch hebben we vanwege de explosieve bevolkingsgroei reeds een punt bereikt waarop het beperken van deze exponentiële stijging hoogst wenselijk is. Het zou de belasting op medemensen, dieren en de omgeving kunnen verkleinen. Voor Benatar behoeft het geen enkele twijfel: “Humanity is a moral disaster. There would have been less damage had we never evolved. The fewer humans there are in the future the less damage there will still be.” (Benatar e.a., 2015, pp. 111). Iedere geboorte is moreel problematisch. Niet enkel omdat niet-bestaan een netto voordeel heeft ten opzichte van bestaan maar ook omdat de mens een destructief potentieel in zich draagt - en naargelang de omstandigheden helaas ook actualiseert.

Iedere geboorte resulteert in een wezen waarbij de belasting op mens, dier en omgeving doorgaans zwaarder doorweegt dan de conservatie ervan. Vanuit de filosofieën van Schopenhauer en Benatar kunnen we dan ook concluderen dat iedere geboorte van een mens er eigenlijk één teveel is - een visie die ik ten volle onderstreep.

62

Deel 4