• No results found

Analyse van de zelfbeschrijvingen op kenmerken van morele oordeelsvorming

4 Zorgvuldig oordelen

4.1 Analyse van de zelfbeschrijvingen op kenmerken van morele oordeelsvorming

beoordeling betrekken is gestart met een analyse van hun zelfbeschrijvingen (4.1). Voor die analyse is gebruik gemaakt van aspecten van morele oordeelsvorming die Gordon (2003) in het hoofdstuk Use (Gebruik, Nut) heeft verwoord en van een overzichtsartikel van Colnerud (2006), Teacher ethics as a research problem: syntheses achieved and new issues, waarin ze een helder beeld schetst van vier centrale onderzoeksproblemen bij onderzoek naar de ethiek van le- raren. In het volgende deel (4.2) worden de deugden nut, leren van fouten, perspectiefwisseling en uitvinding/creatie onderbouwd en wordt aan de hand van de resultaten beschreven welke rol oordeelsvorming speelt in het dagelijks handelen van de leraren. In 4.3 en 4.4 wordt aan de hand van de resultaten respectievelijk beschreven welke visies de leraren hebben op de aspecten van oordeelsvorming die kenmerkend zijn voor deze deugden en in welke mate deze deugden in hun biografie verankerd zijn. In 4.5 wordt als bijzonder kenmerk beschreven dat leerlingen de ethiek van hun leraar begrijpen en accepteren. In 4.6 worden conclusies geformuleerd over de betekenis van de bevindingen voor de relevantie en definitie van de onderzochte deugden, worden de kenmerken van oordeelsvorming op een rij gezet en wordt een eerste voorstel gefor- muleerd voor een referentiekader voor reflectie en morele oordeelsvorming.

4.1 Analyse van de zelfbeschrijvingen op kenmerken van morele oordeelsvorming

Onderbouwing

Levi’s utilitisme: verwerping van extremen, praktische wijsheid

Levi verzet zich tegen zwart-wit-denken; hij kiest voor de middenpositie, de grijze zone waar- in ambiguïteit en onzekerheid regeren. De deugd nut kan in ditzelfde perspectief geplaatst worden; in deze deugd ligt de nadruk op een goede afweging van morele en praktische per- spectieven. Gordon ziet Levi’s wijze van oordelen of iets nuttig of onnuttig is als een karakte- ristiek kenmerk van Levi’s ethiek. Om dit te verhelderen behandelt Gordon het utilitisme van

Levi; hij laat zien dat Levi in deze traditie een eigen plaats inneemt. Utilitaire ethiek ontwik- kelt zich rond twee determinanten van menselijke actie: pijn en plezier. Die moeten in balans worden gebracht om het belangrijkste doel, maximaal geluk te bereiken. Levi gaat echter op een heel eigen manier om met deze sleutelbegrippen uit het utilitisme. Zo wordt in Is dit een

mens? het lijden van het kamp verstaan als uitdrukking van een cruciaal inzicht in de aard van

geluk en de menselijke geest:

Iedereen ontdekt vroeg of minder vroeg in zijn leven dat het volmaakte geluk onbereikbaar is, maar weinigen staan stil bij de tegenovergestelde gedachte: dat hetzelfde geldt voor vol- maakt ongeluk. De krachten die zich tegen de verwezenlijking van beide uitersten verzetten zijn van dezelfde aard: ze komen voort uit onze menselijke aard, die niets dat oneindig is verdraagt. (Levi, 1996, p. 18)

Volgens Levi is de menselijke conditie vijandig aan alle extremen. Een vitaal algemeen uit- gangspunt van Levi is zijn consistente vijandigheid tegenover rigide systemen en zekerheden, tegen optelsommen, zelfs als ze gericht zijn op nagestreefde waarden. Pijn en plezier vormen de wereld wel, maar niet op een systematische, controleerbare manier; ze staan in een ambi- gue relatie t.o.v. elkaar; de grenzen ertussen zijn vaag. Er is geen sprake van een zero-sum- relatie tussen beiden maar van een heen-en-weer-beweging tussen pijn en plezier. Onderzoek van deze beweging kan leiden tot inzicht in onze ethische keuzes en handelingen, tot kennis en praxis. Zo is herkenning van pijn ook van waarde voor de ontwikkeling van onze moraal. Wat voor geluk en ongeluk geldt, geldt ook voor nut en onnut. Levi’s utilitisme is geen pure berekening tussen binaire extremen. Pijn en plezier zijn niet tegen elkaar af te kruisen, even- min als het nuttige en het nutteloze. Integendeel: juist in de interactie tussen beide zijn ze herkenbaar en kan iets van waarde ontstaan.

Een pragmatische verkenning van geweld: zinloos geweld, moreel geweld

De bron van Levi’s ethiek is vervat in zijn ervaringen in Auschwitz. Kenmerkend voor zijn niet-absolute benadering is de door Levi gestelde (reflectie)vraag: Waar was of is Auschwitz nuttig, goed, voor? In De verdronkenen en de geredden definieert Levi de essentie en de uni- citeit van de Nazi Endlösung als zinloos geweld. De focus van dit essay ligt op de specifieke manier waarop de Nazi’s geweld toepasten. Het Nazi-geweld was te vaak nutteloos omdat het geen enkel ander doel diende dan het geweld zelf, alleen gericht op het veroorzaken van pijn. Als er al een relatie met een doel was, was het geweld overtollig. Er blijkt, bij nadere bestudering, veel sprake te zijn van zinloos geweld met name omdat, hoewel geworteld in een rationele praktijk, ideologie en culturele traditie, er een drempel wordt overschreden met excessen, disproportie, zinloosheid en absurditeit als gevolg. Hoewel Levi wel het doel, de rationale, ziet van de uitroeiing van Joden blijkt dit niet alle geweld te verklaren:

In my convoy there were two dying 90-year-olds, taken away from the infirmary at Fossoli: one died during the journey, vainly cared for by her daughters. Wouldn’t it have been simpler, more ‘economical’, to leave them to die, or even to kill them, in their beds, instead of includ- ing their agony in the collective agony of the transport. (Gordon 2003. p. 96)

Levi zoekt, achter de primaire nutteloosheid van geweld naar een mogelijk indirecte, ver- vreemde bruikbaarheid binnen de opvattingen van de nazi´s waardoor hij laat zien dat er sprake kan zijn van een secundair, symbolisch, verschrikkelijk immoreel nut. De deportatie van de stervenden kan symbolisch dienst doen als een bevestiging en uitdrukking van de to- tale en onomkeerbare aard van de Endlösung, door zelfs vorm en plaats van de dood van de Joden te controleren en hen daarmee een laatste toevlucht tot vrijheid en een eigen zelfbeeld te ontnemen. Levi gebruikt hiervoor de term moreel geweld. Het kernproces van ontmenselij- king van het kampsysteem wordt hiermee zichtbaar gemaakt. De symbolische kracht van dit immorele nut blijkt o.a. uit de wijze waarop gevangenen, in hun naaktheid, zichzelf gaan zien: ze gedragen en voelen zich als prooi die klaar is om vermorzeld te worden.

Consequenties van deze pragmatische analyse van geweld voor de ethiek

Levi’s pragmatische benadering van nutsdenken, zoals verwoord in dit voorbeeld van zinloos geweld is volgens Gordon om minstens drie redenen van belang voor het begrijpen van nut als ethisch gereedschap. Ten eerste laat Levi’s essay over zinloos geweld zien dat er grenzen zijn aan consequentialisme; de erkenning dat er wetten zijn die een moraliteit gebaseerd op resultaten te boven gaan, begrenzen. Ten tweede kunnen we binnen deze absolute grenzen overgaan naar een meer subtiele en flexibele notie van nut. De vraag: “Wat is het nut van X? Waar is X goed voor?” Deze vraag heeft het mogelijk gemaakt de zinloosheid van het nazi- geweld te analyseren. Nut alleen blijkt onvoldoende te zijn als ethisch beoordelingscriterium, maar in zijn onvolkomen, feilbare, toepassing neemt het de positie in van een gids naar een mijnenveld van ethische vragen. De beweging tussen nut en nutteloosheid wordt daarmee een ondersteunende meta-ethische beweging, die ons een taal schenkt om de problemen van Auschwitz én om alledaagse problemen te doordenken. Het derde element is volgens Gordon het meest vruchtbaar in het onderzoeken van Levi’s oeuvre als geheel en in het beproeven van de rol van nut en nutteloosheid. Door de selectie van een variëteit aan voorbeelden uit Auschwitz formuleert hij in het essay een aantal verwante opvattingen over nut. Opvattingen of werkdefinities die ook in zijn andere werken teruggevonden kunnen worden en die de basis leggen voor meerdere van de alledaagse deugden in dit boek:

Je eigen maat vinden in een doelgericht en betekenisvol leven

Tegenover de afgrond van zinloosheid plaatst Levi zijn opvatting van een doelgericht en be- tekenisvol leven door vol, vrij, menselijk, sociaal en nuttig te zijn. Iedereen moet daarin zijn eigen strijd strijden. Levi gebruikt deze notie van doelgerichtheid om te komen tot een begin- sel van proportionaliteit: Voor het bereiken van zijn levensdoelen moet de mens gepaste mid- delen gebruiken. Daarmee komt de (Aristotelische) regel van proportie, de ethiek van maat in het vizier: telkens weer moet onderzocht worden wat het nut, de betekenis, is.

Actieve betrokkenheid op anderen: (burgerschap) en dialoog

Op dezelfde wijze stelt Levi tegenover het solipsisme een ethiek van actieve burgerbetrok- kenheid op anderen. Dit aspect wordt besproken in hoofdstuk 5 Aandachtige betrokken- heid.

Een praktische kijk op de wereld, aandacht voor het concrete

Een laatste aspect van nutteloosheid, rigide generalisatie of abstractheid, staat tegenover een praktische, specifieke en concrete kijk op de wereld als kerneigenschap van Levi’s werk. Veel van zijn werk gaat over de grens tussen pure theorie met de daarbij horende gevaren en toe- gepaste wetenschap, zijn eigen professioneel werkveld.

Met bovengenoemde benadering wordt het denken over het bruikbare verbonden met het morele. Levi’s utilitisme dient als een flexibel vehikel om andere ethische waarden te verhel- deren én vertegenwoordigt een kernwaarde als zodanig.

Twee idiomen: een economisch en een tranformationeel

Nutsdenken is een efficiënt, flexibel medium om uit de hybride, willekeurige materie van ervaring het goede te halen. Volgens Gordon komt deze combinatie van efficiënte extractie en vreemde transformatie tot uitdrukking in twee idiomen die Levi’s benadering van bruikbaar- heid lijken te beheersen: een economisch idioom en de taal van de transformatie.

In het idioom van de economie wordt gefocust op het samengaan van het nuttige met het morele. Er is een duidelijke lijn zichtbaar tussen Levi’s behandeling van ruilwaarde (uitwisse- ling van waarden, goederen) als een maat voor waarde (worth) en de notie van bruikbaarheid/ nut. Niet alleen omdat het Italiaanse woord “l’utile” beide kan betekenen (ook de Engelse woorden worth en value hebben tegelijk een ethische en een economische betekenis) maar ook omdat de balansen en plichten van fair handelen het hart vormen van wat bespot wordt in de excessen en onevenwichtigheden van het kampsysteem. Dit is een centraal aandachts- punt in Levi’s (1996) beschrijving van het kamp in Is dit een mens? Nut is, tegelijk met de vaak sobere taal van de economie ook verbonden met de taal van verandering: waardeloos materiaal in iets bruikbaars omzetten. Levi herleidde de oorsprong van zijn voorliefde voor transformatie tot twee vertrouwde bronnen: scheikunde en Auschwitz:

A career as a chemist (fortified in my case by the experience of Auschwitz) teaches you to overcome, even to ignore, certain forms of disgust, which are neither necessary nor inborn: matter is matter, neither noble nor vile but infinitely transformable. (Gordon, 2003, p. 107)

In scheikunde en na Auschwitz richt Levi zich op de verandering van vormloze materie, die ner- gens goed voor is, in materie die ‘ergens goed voor is’. Gordon sluit het hoofdstuk af met: “The lesson is easely translated into a language of ethics: turn the useless to good use. This holds true even with Auschwitz, whether in Auschwitz – where in the very early days, Levi tells us. … ‘We have learned that everything has its use’) - or after Auschwitz: … ‘even from disasters (a pessi- mist would say, especially from disasters) we can learn many things’. ‘Pessimism of the intellect, optimism of the will’, we might say; another version of the ethical turn” (Gordon, 2003, p 108).

Samenvattend

Het begrip praktische wijsheid lijkt van toepassing: is én constructief én staat open voor mo- gelijke onvolkomenheden in het eigen denken. Kenmerkend voor Levi’s ethiek is:

– Zijn verzet tegen extremen. Oog voor een grijze zone, een ambigue relatie tussen geluk en ongeluk, nut en onnut

– Een pragmatische analyse van situaties die gekenmerkt wordt door een combinatie van morele met praktische oordeelsvorming, met aandacht voor de context

– Erkenning dat er morele grenzen zijn aan het nutsdenken

– Aandacht voor maatvoering, proportionaliteit, in de praktische realisatie van levensdoe- len

– Actieve betrokkenheid op, dialoog met, anderen

– Een specifiek taalgebruik: een economische taal van fair handelen waarin de praktische en morele betekenis van ‘waarde’ met elkaar verweven zijn. Een transformationele taal die erop gericht is iets dat ogenschijnlijk onnuttig is in iets nuttigs te veranderen.

Colnerud: Kenmerken en dilemma’s van een beroepsethiek voor leraren

Colnerud (2006) geeft, in het overzichtartikel Teacher ethics as a research problem: syntheses

achieved and new issues een helder beeld van vier centrale onderzoeksproblemen bij onder-

zoek naar de ethiek van leraren: de relatie tussen zorg en rechtvaardigheid, het conflict tussen deugdenethiek en regelethiek (ethics of rules), de relatie tussen morele opvoeding (moral education) en professionele ethiek en de vraag wat moreel relevant is in het leraarsberoep. Haar artikel is erop gericht om tot een synthese te komen tussen voorheen polemische stand- punten. Hierin schrijft ze met name over de oordeelsvorming van leraren, hetgeen dit artikel geschikt maakt om kenmerken van oordeelsvorming van leraren te articuleren. Colnerud betoogt dat het beroep, en daarmee de ethiek, van de leraar niet in alle opzichten vergeleken kan worden met andere beroepen, vooral waar het gaat om de relatie tussen professional en cliënt. Zij noemt daarvoor drie unieke condities:

– In tegenstelling tot andere beroepen handhaven leraren nu juist niet een kennisverschil tussen henzelf en de leerlingen. Integendeel: het gaat er juist om dat de leerling alles leert wat de leraar weet en, indien mogelijk, zelfs meer. De ongelijkheid tussen leraar en leer- ling wordt dus niet bepaald door de expertkennis van de leraar maar o.a. door zijn recht om macht uit te oefenen.

– De leraar kan ook niet dezelfde sociale afstand bewaren zoals dat geldt voor andere pro- fessionals. Een leraar moet in staat zijn tot nabijheid om de leerling te kunnen begrijpen en helpen.

– De leraar kan zijn taak niet alleen uitvoeren. Resultaten kunnen alleen worden bereikt als er sprake is van wederkerigheid.

Colnerud benadrukt wel dat een belangrijke overeenkomst met andere beroepen zoals die van arts, psycholoog ligt in het gegeven dat kwetsbare personen afhankelijk van hen zijn. Interessant voor dit onderzoek zijn vooral de vier dilemma’s die Colnerud bespreekt omdat zij hierin laat zien dat wat als een polemiek tussen onderzoekers wordt beschouwd ook de uitdrukking is van (dagelijkse) dilemma’s tussen kernwaarden in het leraarsberoep:

Zorg of recht(vaardigheid)

Colnerud schetst een geschiedenis waarin aanvankelijk (o.a. door Kohlberg) een ethiek ge- baseerd op zorg als moreel minder ontwikkeld werd beschouwd waarna vervolgens de zor- gethiek een sterke positie in het onderzoek naar leraren verwierf. In deze traditie werd een tegenstelling gezien tussen een reflectieve, tactvolle, dienende en moreel goede leraar en een leraar met strikte principes en een sterk ontwikkeld gevoel voor rechtvaardigheid. Ge- leidelijk kwam er meer oog voor de complexe relatie tussen beide ethische uitgangspunten. Noddings maakt duidelijk dat de zorgbenadering vooral van toepassing is op de behoeften van individuen, terwijl opvattingen over recht vooral van toepassing zijn op relaties tussen groepen of in het systeem als geheel. Juist in de omgang met concrete situaties wordt een complexe verhouding tussen beide ethische uitgangspunten zichtbaar. Colnerud noemt als voorbeeld een leraar die, bij uitzondering, afwijkt van de volgorde waarin leerlingen vragen gesteld hebben, juist omdat sommige leerlingen minder goed in staat zijn te wachten. Col- nerud verwijst voor het vinden van een goede verhouding tussen beide ethische uitgangs- punten naar Ricoeur die onderscheid maakt tussen drie niveaus. De relatie van de persoon tot zichzelf is gebaseerd op zelfwaardering; hij ziet zichzelf als een verantwoordelijke per- soon, met autonomie, eigen wil en reflexiviteit. De relatie met andere personen is gebaseerd op zorg; respect voor de ander als individu. Een probleem ontstaat als de afstand tot de andere persoon te groot is voor interactie of een vorm van communicatie. Dan moeten rechtsinstituten zorg dragen voor een eerlijke verdeling van maatschappelijke goederen; zij zijn dan een uitdrukking van respect voor de andere persoon. Colnerud plaatst de ethische dilemma’s van leraren in de context van morele praktijken van scholen. Leraren moeten er elke dag weer voor zorgen dat enerzijds zorg eerlijk wordt verdeeld en anderzijds recht zorgvuldig wordt toegepast. Op grond hiervan concludeert zij dat beide ethische principes complementair zijn in plaats van conflicterend. Er is sprake van een dynamische dialoog tussen beide posities.

Deugden en regels

Analoog aan bovengenoemde schetst Colnerud een ontwikkeling van een ethiek gebaseerd op regels naar een deugdenethiek die nadruk legt op het vertrouwen op het eigen oordeels- vermogen: Aristoteles’ praktische wijsheid. Ook bij Aristoteles is er geen tegenstelling tussen beide maar vormen ethische regels een aanvulling op deugden. Het gaat dan om vuistregels, voorbeelden van valide oordeelvorming, die ons kunnen helpen bij het beoordelen van een si- tuatie maar ons niet ontslaan van de noodzaak elke situatie apart te beoordelen. In aansluiting op de Aristotelische traditie beval Dewey twee gedragslijnen aan. Ten eerste morele geboden die lokaal en niet-onderhandelbaar zijn (zoals het niet pesten). Ten tweede (vuist)regels als gereedschap voor reflectie; regels die het mogelijk maken een situatie te analyseren en beoor- delen, zoals de gouden regel: behandel de ander zoals je zelf behandeld zou willen worden. Colnerud maakt daarmee duidelijk dat regels ons denken niet hoeven te belemmeren, maar ons zelfs kunnen ondersteunen bij onze analyse. Ook hier is geen sprake van een conflict; de combinatie van beide maakt deel uit van onze bredere rationaliteit. Colnerud erkent wel dat regels maar beperkt helpen bij de ontwikkeling van deugden.

Beroepsethiek en morele opvoeding: interpersoonlijk handelen én het hanteren van gedragsregels

Volgens Colnerud is in de situatie van leraar en opvoeder het respect tonen voor de ander om twee redenen van belang: basaal is dat iedereen respectvol met anderen omgaat, een extra reden is dat leerlingen hierdoor leren om de waarden en normen die van belang zijn voor het respectvol omgaan met anderen te omarmen. Uit onderzoek is gebleken dat leraren vooral door hun interactie met hun leerlingen, bewust en onbewust ethische normen overdragen. Leraren functioneren in hun dagelijks handelen als rolmodel voor hun leerlingen; door hun stijl van optreden en door de manier waarop ze klasregels toepassen. Het belang van de stijl voor morele opvoeding bevestigt Colnerud met een citaat van Hansen: ”Morals are caught, not taught”. Kortom: (vóór)doen is belangrijker dan vertellen. Op basis van de diverse onder- zoeken concludeert Colnerud dat stijl en manier van optreden een uitdrukking zijn van hoe de leraar als persoon functioneert, ze zijn zichtbaar in elke handeling van die leraar. Daarmee formuleert Colnerud kenmerken van alledaagse deugden zoals gehanteerd in dit onderzoek: deugden als ontwikkelde goede gewoontes, een patroon van handelen.

Hoewel regels op zich helder zijn is de toepassing daarvan niet altijd even gemakkelijk. De leraar speelt een belangrijke rol én in de bepaling van wat belangrijke regels zijn én in de toepassing ervan, als regels strijdig met elkaar zijn. Juist door het met de groep bespreken en formuleren van de omgangsregels in de klas draagt de leraar in belangrijke mate bij aan