• No results found

Analyse-instrument inhoud: vaardigheden en media

In document Cultuuronderwijs door kunstenaars (pagina 40-45)

Hoofdstuk 3 - Case-study van vier Groningse bik’ers

3.2 Analyse-instrument inhoud: vaardigheden en media

bezuinigingen wel weer kan merken dat er minder grote projecten aangevraagd worden. Voor haar is er geen duidelijk scheiding tussen haar eigen werk en werk wat ze voor projecten doet, het vloeit in elkaar over.

3.2 Analyse-instrument inhoud: vaardigheden en media

De lessen van deze vier bik’ers verschillen sterk. Bij Rasker en Tromp ligt de techniek en inhoud van de lessen grotendeels vast, Tromp is echter wel flexibeler in het thema van de les. Top heeft een vast cultuuronderwerp en ze beheerst verschillende technieken. Moorlag is het meest flexibel. Ze beheert veel verschillende technieken en kan met veel onderwerpen aan de slag. Ze maakt al haar lessen op maat. Allemaal geven ze les aan groep 3 tot en met 8 en in het voortgezet onderwijs, hoewel dat bij Rasker tot nu toe nog niet heel vaak is geweest. Tromp en Moorlag geven ook lessen aan de kleuters.

Techniek/ handeling Onderwerp Doelgroep Rozemarijn

Tromp

Bedenken en maken van een animatie

Op afspraak, brede keus Groep 1 t/m 8, voortgezet onderwijs Hilda Top Maken van beeldend

object, beperkte keuze in techniek en materiaal.

Op afspraak, algemeen: van natuur cultuur maken

Groep 3 t/m 8,

voortgezet onderwijs,

Michiel Rasker Componeren en opnemen van een muziekstuk

Rol van muziek in maatschappij en voor kinderen persoonlijk

Groep 3 t/m 8, soms ook voortgezet onderwijs en groep 1 en 2

Ivonne Moorlag

Maken van een beeldend object, brede keuze in techniek en materiaal.

Op afspraak, brede keus Groep 1 t/m 8, voortgezet onderwijs

3.2.1 Ideeën in beweging

In Tromps lessen draait het om twee dingen; het bedenken en verbeelden van een verhaal en het maken van een animatie. Het onderwerp van de animatie overlegt Tromp vooraf met de school, dit is dus elke les weer anders. Het maken van een animatie op een lied of gedicht komt regelmatig terug, ze werkt hiervoor wel eens samen met kunstenaars uit andere disciplines. Ook actuele thema’s zijn vaak het onderwerp, zoals dit jaar de troonswisseling. Tromp begint haar lessen met een verhaaltje over wie zij zelf is en wat ze doet, daar laat ze ook filmpjes van zien. Hierdoor ontstaan vaak gesprekken over de techniek en krijgen de leerlingen inspiratie voor hun eigen animatie. Daarna legt ze uit hoe het animatieprogramma werkt en wat de opdracht is.

De leerlingen gaan vervolgens in groepjes aan de slag. Allereerst bedenken ze een verhaal en verbeelden dat in een storyboard. Tromp gaat alle groepjes langs en helpt de leerlingen; ze neemt het storyboard door en probeert te achterhalen hoe de kinderen dit gaan verbeelden en ze geeft hen tips en ideeën. Als de leerlingen tevreden zijn kunnen ze de decors gaan maken. Meestal zijn dit tekeningen of schilderingen, soms ook kleifiguurtjes. In het maken van de decors laat Tromp de leerlingen vrij, ze gaat er vanuit dat de leerlingen dit zelf kunnen maken naar aanleiding van het storyboard en de besproken ideeën. Als de leerlingen klaar zijn met knutselen kunnen ze gaan opnemen. Het animatieprogramma is heel simpel, dat kunnen ze zelf bedienen. De camera staat

40

opgesteld op een statief en daarvoor of -onder vind het spel plaats. Als de kinderen willen inzoomen of vanuit een andere hoek willen filmen, dan schat Tromp in of ze dit zelf kunnen of dat zij de camera moet bedienen. Voor haar is het belangrijk om in dit deel van het proces te helpen. Een van haar doelen is om de leerlingen te laten zien hoe ze zelf een mooie, verfijnde animatie kunnen maken. Ze merkt dat als ze leerlingen los laat, ze vaak teleurgesteld zijn in het eindresultaat, omdat het toch niet wordt wat ze in gedachten hadden. Ze helpt de leerlingen bijvoorbeeld door te laten zien hoe de snelheid het resultaat beïnvloed en door te laten zien op welke manieren ze hun decors kunnen laten bewegen. Toch wil ze hierin niet te sturend zijn, ze vindt dat het wel het product van de leerlingen moet zijn. Als de animaties klaar zijn worden deze klassikaal bekeken. Ook stuurt Tromp de scholen een dvd’tje met de animaties.

De actieve leermomenten zitten in het maken van het verhaal in de vorm van een storyboard en in het opnemen van de animatie. Dit zijn ook de onderdelen waar Tromp de kinderen het meest in ondersteunt. Omdat de begeleiding per groepje is zal de ontwikkeling van de vaardigheden door en in de media voor elk kind verschillen. De vaardigheden verbeelding en analyse spelen een grote rol, dit uiten ze in verschillende media. Het begint met het bedenken van een verhaal of analyseren van een songtekst (taal, lichaam), dit moeten ze vertalen in een storyboard en decors (voorwerpen en grafische symbolen). De animatie wordt stapje voor stapje opgenomen. In dit proces oefenen de leerlingen hun vaardigheden met verbeelden: ze moeten een verhaal of lied vertalen naar beelden. En ze moeten vanuit kleine stapjes de animatie opbouwen, dit is voor veel kinderen toch uitproberen. ‘Hoe snel gaan de stapjes? Hoe moet ik onderdelen verplaatsen? Hoe bereik ik de beweging die ik in gedachte heb?’. Tromp vindt het belangrijk dat de leerlingen beseffen dat alle films en animaties die ze zien niet zomaar even gemaakt worden en dat er best veel bij komt kijken. Zeker als er ook muziek gemaakt wordt bij de animatie. Ze wil dat de leerlingen zich bewuster worden van het werkproces achter iets wat ze dagelijks zien. Respect en waardering voor de makers van animaties is voor Tromp belangrijker dan de rol die animatie voor de leerlingen zelf speelt. Dit is iets wat de kinderen ervaren door het zelf te doen. Tromp reflecteert hier niet op met de leerlingen, tenzij de leerlingen hier zelf mee komen in de voor- of nabespreking.

3.2.2 Kunstige natuur of natuurlijke kunst?

Tops lessen hebben altijd te maken met de natuur of elementen uit de natuur, haar doel is dat de leerlingen leren ontdekken en vormgeven van en met de natuur. Ze heeft verschillende technieken en materialen waarmee ze werkt. Zo kan er bijvoorbeeld een muurschildering gemaakt worden, objecten met licht of juist ‘land art’. De meeste lessen zijn in de klas en de kinderen werken individueel, in groepjes of met de hele klas aan de opdracht. Bij grotere projecten wordt er vaak buiten een groot kunstwerk gemaakt, waar soms zelfs de hele school aan meewerkt. Bijvoorbeeld bij het maken van een zand- of suikerkleed. Hoe uitgebreid een les is ligt aan de wens van de school. Haar lessen sluiten aan bij verschillende vakken en thema’s zo kunnen haar lessen over een biologie onderwerp gaan door het verbeelden van insecten, of meer aansluiten bij aardrijkskundige onderwerpen als aarde en water. Het gaat hierbij om het ontdekken van de mogelijkheden van en met de materialen en de kenmerken van het onderwerp.

Bij lessen in de klas begint Top met een introductie over wie zij is en wat ze doet, ook laat ze voorbeelden zien van haar eigen werk en werk van kunstenaars die haar inspireren. Hiermee wil ze de leerlingen inspireren en laten zien dat de les ook een verbinding heeft met de maatschappij. Top vindt het belangrijk dat de kinderen het creatieve proces ondergaan, het grootste deel van de les zijn ze dan ook zelf bezig. Soms moeten de leerlingen zelf iets bedenken en uitvoeren aan de hand van een thema, andere keren voeren ze een ontwerp van Top uit. Het maakt volgens haar niet uit of de leerlingen het ontwerp wel of niet zelf maken, het is voor hen sowieso een hele beleving. Ze ziet elke keer weer hoe de kinderen veranderen tijdens het project. Eerst zijn ze verbaasd, “dan staan daar die zakken met zand en dan hoor ik ze ook echt zeggen van ‘huh, kun je daar kunst mee maken?’” en na

41

de les zijn ze supertrots op wat ze gemaakt hebben. “Dan denk ik, dan is er wel wat gebeurd”. Niet alleen zijn de leerlingen verbaasd op de mogelijkheden van de materialen, maar ook op hun eigen vermogen om hier wat mee te doen. Voor Top komt de emotionele beleving op de eerste plaats. Ze vindt het belangrijk dat de leerlingen ervaren hoe het is om zich te uiten met natuurlijke materialen en daar ook plezier aan beleven. Tops ervaring is dat het creatief denken hier vanzelf uit volgt, voor haar houdt dit in dat de leerlingen leren om op een andere manier naar hetzelfde te kijken. Ze kennen de materialen waarmee Top werkt, maar niet als een middel om kunst van te maken. De leerlingen kunnen in haar lessen ontdekken hoe ze deze materialen kunnen gebruiken voor andere doeleinden.

De belangrijkste vaardigheid in Tops lessen is verbeelding, hierdoor komen de leerlingen tot (zelf) begrip en analyse. In het verbeelden maken de leerlingen gebruik van hun eigen lichaam, voorwerpen en grafische symbolen. Het lichaam is niet alleen belangrijk als middel om objecten mee te maken, voor velen zijn de lessen van Top ook een meditatieve of spirituele bezigheid. Hoewel de lessen voornamelijk draaien om het doen, probeert Top wel altijd onder de aandacht te brengen dat de natuur niet alleen universeel is, maar ook dat de mens van de natuur cultuur maakt. Dit vertelt ze bijvoorbeeld aan de hand van de afbeeldingen van kunstwerken die haar inspireren. Ze wil hiermee overbrengen dat de kinderen hier zelf deel van uitmaken, het maken van een zandkleed is bijvoorbeeld een oud en wereldwijd gebruik. Door dit te beseffen ontwikkelen ze een beter begrip van zichzelf en hun positie op lokaal, maar ook wereldwijd niveau (analyse). Het gaat er vooral om dat de leerlingen dit zelf ervaren. In de klassenlessen besteedt Top hier aandacht aan in de introductie. Voor veel kinderen is het materiaal en de techniek nieuw en dus ook om jezelf hierin te verbeelden. De voorwerpen zijn voornamelijk natuurlijke materialen, daarnaast wordt er ook papier, verf, inkt e.d. gebruikt. Doordat Top natuurlijke materialen gebruikt zijn de kunstwerken voor een deel vergankelijk. Ook dit is vaak een bijzondere, nieuwe ervaring voor de leerlingen, omdat zij hun werkjes doorgaans mee kunnen bewaren en meenemen naar huis. Bij veel van Tops lessen vergaan de werken na een tijd. In het geval van een zand of suikerkleed wordt het zelfs al op de dag zelf, of binnen een paar dagen opgebroken en verwijderd.

3.2.3 Pas als de verf aan het plafond zit

In haar lessen wil Moorlag het liefst zo snel mogelijk aan de slag, de kinderen moeten vooral doen. Ze is van mening dat kinderen het best leren van ervaringen. Ze vindt het belangrijk dat kinderen vaardigheden ontwikkelen en leren creatief te denken. Na een introductie over wie ze is en wat ze doet, legt ze de opdracht uit en gaan de kinderen aan de slag. Afhankelijk van de opdracht werken de leerlingen individueel of in kleine groepjes. Zelf loopt ze rond en helpt de kinderen met een techniek of probeert ze ideeën te geven wanneer nodig. Ze heeft vooral een begeleidende rol en biedt de kinderen alles wat zij nodig hebben voor hun creatieve proces.

Al haar lessen maakt Moorlag op maat, maar er zijn wel lessen en thema’s die ze regelmatig gebruikt, en waar scholen zelf ook naar vragen. Enkele voorbeelden van deze lessen zijn ‘Joekelvis’, banieren of vlaggen maken en ‘Bubbelmonsters’. De les ‘Joekelvis’ is voor de allerjongsten, waarin zij van individueel gemaakte schubben één grote vis maken. De schubben worden gemaakt van mettalicverf op zwart papier. De kinderen mogen er zoveel maken als ze willen, daar wordt de vis alleen maar groter van. Als de vellen klaar zijn moeten ze natuurlijk in de vorm van een schub geknipt of gescheurd worden. Sommige kinderen vinden dat lastig, om iets ‘kapot’ te maken wat ze net gemaakt hebben, Moorlag wil ze leren dat ze meer kunnen met hun schilderwerkje. Dan mogen ze om de beurt een schub bij de vis aanleggen, die wordt vast gelijmd. Ook hier zit weer een leermoment, want de kinderen zijn gewend dat ze hun eigen werkje mogen houden, dat mag nu niet, het wordt onderdeel van een groter geheel. Sommige kinderen vinden dit erg lastig, maar hierdoor wil Moorlag laten zien dat het ook mogelijk is om van afzonderlijke werken één groot kunstwerk te maken van en voor de hele klas. Als alle schubben op zijn wordt de vis aan de muur gehangen. Er

42

ontbreekt echter nog één ding, Moorlag vraagt net zolang door totdat er iemand roept ‘een oog’, dit is een piepschuimbol die Moorlag als laatste op de vis plakt.

Een andere les die ze veel heeft gegeven is ‘Bubbelmonsters’, waarin de leerlingen van bubbeltjesplastic en andere verpakkingsmaterialen zelf een dier maken. De ene keer geeft ze deze les vanuit een fantasieverhaal, een andere keer moeten de kinderen zelf hun fantasie gebruiken aan de hand van een thema, zoals beesten uit het water of uit de lucht, weer een andere keer worden de beesten samengesteld uit verschillende bestaande dieren. Net als Top wil zij laten zien dat je materialen voor andere doeleinden kunt gebruiken, in dit geval (hergebruik van) verpakkingsmateriaal. Hoe de les verpakt wordt, maakt voor Moorlag niet zoveel uit, het belangrijkst voor haar is dat de leerlingen hun verbeeldingskracht gebruiken en een dier verzinnen en knutselen. Moorlag zoekt bewust naar uitdagingen voor de leerlingen. Zo heeft ze bijvoorbeeld in een project over het thema ‘wereld’ met een klas vliegtuigen gemaakt van dozen, de leerlingen moesten elke keer controleren of alle dozen wel aan elkaar bleven zitten. In een andere klas werden wereldbollen geschilderd. Dit lijkt heel simpel, maar de kinderen moesten wel uitvogelen hoe ze een rond, bewegend oppervlak konden beschilderen. Door uitdagingen in haar lessen te stoppen, worden vakoverstijgende vaardigheden als probleemoplossend vermogen en samenwerken ontwikkeld. Het maken van vlaggen of banieren is een opdracht die op veel verschillende manieren terugkomt, een belangrijk aspect hierbij is dat de kinderen moeten samenwerken. Per groepje van ongeveer vier krijgen de kinderen een vlag die ze samen moeten beschilderen. In het China-jaar moesten de kinderen bijvoorbeeld draken maken, ieder kind een ander deel: de kop, de poten, het lijf en de staart. Maar de les sluit ook aan bij de riddertijd, waarin een wapen de manier was om te laten zien wie je bent en waar je vandaan komt, want veel mensen konden toen niet lezen en schrijven. De kinderen leren dan juist om een boodschap zonder woorden over te brengen.

Verbeelding speelt een grote rol in Moorlags lessen, zeker bij de jongere kinderen. Ze laat in haar introductie nooit een kunstwerk zien wat de leerlingen na zouden kunnen maken, zodat de eigen fantasie en verbeelding van de leerling zoveel mogelijk gestimuleerd wordt en de opdracht geen namaakwerkje wordt. De leerlingen maken zowel sculpturen als schilderingen, dus zowel voorwerpen als grafische media. Het cultuuronderwerp is voor Moorlag minder belangrijk dan het leren van vaardigheden. Ze ziet het onderwerp meer als een aanleiding of kader waarbinnen de kinderen iets maken. Een opdracht als die van ‘Bubbelmonsters’ is hier een goed voorbeeld van. De opdracht blijft hetzelfde, maar over welke dieren het gaat en of dat nou fictief of non-fictief is maakt niet uit. Ze vindt het ook helemaal niet erg als leerlingen in het werkproces afwijken van de opdracht, het belangrijkst is dat de kinderen hun verbeelding gebruiken en vaardigheden ontwikkelen. Moorlag is geneigd om het oorspronkelijke lesplan los te laten als zij merkt dat de kinderen zelf ideeën hebben. Zij vindt het positief dat de les een creatief proces in werking heeft gezet. De vraag is of dit wenselijk is, want als docent raak je hier de controle over wat het kind leert kwijt.

3.2.4 Kleine componisten

In de opleiding heeft Michiel Rasker drie lessen ontwikkeld. In ‘BIK Beats’ maken de kinderen kennis maken met het componeren en opnemen van een lied. In de drie lessen van ‘SoundSpace MediaLab’ gaan de leerlingen geluiden en muziek componeren bij een film, toneelstuk, verhaal of gedicht. En in de derde les, ‘Smash Up’, wordt een remix gemaakt van een populair nummer. Dit project bestaat ook uit meerdere lessen. Voor Rasker is het belangrijk dat de leerlingen beseffen hoe muziek gemaakt wordt en dat het gebruikt kan worden in films en reclame om invloed uit te oefenen op de kijker. Daarnaast wil hij met zijn lessen kinderen stimuleren om zelf muziek te gaan maken. Hij laat hen zien hoe gemakkelijk het kan zijn en dat alle middelen die nodig zijn voor iedereen beschikbaar zijn.

43

Van de lessen is ‘BIK Beats’ de populairste, een eenmalige les van anderhalf á twee uur. In deze workshop leren kinderen kennismaken met de beginselen van het zelf muziek opnemen en het componeren en arrangeren van een liedje. In de klas bouwt Rasker een mini-studio. In een koffer zitten allerlei kleine instrumenten, er staat een keyboard, een microfoon en alle techniek is verbonden aan de laptop en opnameprogramma’s. Via een beamer kunnen de leerlingen meekijken met wat er op Raskers laptop gebeurd. Als de leerlingen binnenkomen is Rasker nog bezig met het testen en klaarzetten, zo laat hij de leerlingen wennen aan alle apparatuur en vaak beginnen ze mee te dansen als hij jamt op het keyboard. Als alles klaar staat begint hij met een introductie over zichzelf en zijn werk. Vaak laat hij een filmpje zien waar hij de muziek voor heeft gemaakt en vraagt de leerlingen welke instrumenten zij herkennen en hoe ze denken dat hij dit gemaakt heeft. Door deze introductie wekt hij een sfeer op in de klas. Hij vindt het belangrijk dat kinderen allereerst plezier hebben en enthousiast zijn om iets te leren. Voor hem is dit een belangrijke motivatie en hij wil zijn les ook beginnen met een geënthousiasmeerde, nieuwsgierige klas. Ook zoekt hij in deze introductie naar herkenningspunten van de leerlingen. Dit is niet alleen voor hem handig om te peilen welke kennis er al is bij de leerlingen, ook voor de kinderen is het bevorderlijk dat zij beginnen met relevante herinneringen en aanknooppunten in hun geheugen.

Voordat het echte lied gemaakt wordt, begint Rasker met een opwarmertje, op de IPad heeft hij een simpel muziekprogramma waar in een matrix allerlei noten staan. Hij speelt een beat en één voor één mogen de leerlingen een noot op de IPad spelen, ze zien en horen dit gelijk terug. Het programma is zo ingesteld dat het resultaat altijd goed klinkt, Rasker laat hiermee zien dat muziek

In document Cultuuronderwijs door kunstenaars (pagina 40-45)