• No results found

Agentschapstheorie

In document De controller als veranderaar (pagina 39-42)

Hoofdstuk 4 Theoretische Stromingen Management Accounting

4.5 Agentschapstheorie

4.5.1 Inleiding

De agentschapstheorie is in de jaren zeventig ontstaan als stroming binnen de neoklassieke economie. Deze theorie gaat net zoals de neoklassieke economie over winstmaximalisatie en het marktmechanisme (Scapens en Arnold, 1986). De agentschapstheorie draait om de ongelijkmatige verdeling van informatie tussen partijen die transacties afsluiten (Bouma en Van Helden, 1994). De ongelijkmatige verdeling van informatie wordt informatieasymmetrie genoemd. De agentschapstheorie gaat over informatieasymmetrie, over de gedragsrisico’s die hieraan verbonden zijn, en over de beperking van de kosten van informatie-asymmetrie. De agentschapstheorie gaat vooral over individuen en het individuele keuzeproces (Jensen en Meckling, 1976, Pratt en Zeckhauser, 1985, Baiman, 1990, in Bouma, Van Helden en Ter Bogt, 2001).

4.5.2 Principaal en agent

In veel bedrijven hebben de eigenaren, bijvoorbeeld de aandeelhouders, de dagelijkse leiding overgegeven aan de managers. De managers moeten zich inzetten voor de belangen van de eigenaren, maar daarbij kunnen ze zelf andere belangen hebben. Er zijn dan agentschapsrelaties aanwezig.

Een agentschapsrelatie is een relatie tussen een principaal: een leidinggevende, en een agent: een ondergeschikte. Deze relatie kan ontstaan door contracten via de markt, of door afspraken binnen een organisatie. De agentschapstheorie beschouwt organisaties als een “nexus of contracts” (aaneenrijging van contracten), het gaat daarbij vooral om de contracten (relaties) binnen de

organisatie. Als een organisatie meerdere hiërarchische niveaus heeft, dan zijn er ook meerdere niveaus van principalen en agenten. Degene die is het ene geval de principaal is, kan in het andere geval de agent zijn. Er kunnen ook relaties zijn met meerdere principalen, dus met meerdere opdrachtgevers, of met meerdere agenten zijn.

De agent en de principaal hebben verschillende doelen. De principaal is vooral geïnteresseerd in zoveel mogelijk winst maken. De agent is in dienst van de principaal om voor hem werkzaamheden te verrichten en de principaal draagt daarbij bevoegdheden over aan de agent. De principaal wil dat de agent zich inzet voor de doelen die hij zelf heeft. De agent heeft echter ook zijn eigen doelen, en deze doelen komen niet zonder meer overeen. Bij het uitvoeren van zijn werkzaamheden zal de agent ook zijn eigen doelen nastreven, zoals een rustig werktempo. Daarnaast moet hij tegenzin overwinnen bij het leveren van een inspanning. Door middel van een beloning van de principaal moet dit worden gecompenseerd.

4.5.3 Informatie-asymmetrie

Bij het resultaat van de werkzaamheden van de agent spelen naast zijn inspanning ook niet-beheersbare omstandigheden een rol. De agent en principaal hebben niet dezelfde informatie over deze factoren en deze informatie is niet kosteloos en in gelijke mate beschikbaar. Er is dus sprake van informatie-asymmetrie tussen de principaal en de agent. De agent heeft meer informatie over zijn inspanning en de omstandigheden waaronder hij zijn werkzaamheden uitvoert dan de principaal. Daarnaast veronderstelt de agentschapstheorie dat beide partijen hun eigenbelang nastreven en daarbij opportunistisch kunnen zijn en niet geheel betrouwbaar. Voorbeelden van opportunistisch en onbetrouwbaar gedrag van de agent zijn liegen, verzwijgen, halve waarheden vertellen en uitvluchten zoeken wanneer hij zich moet verantwoorden. De principaal loopt een risico doordat de agent misbruik kan maken van zijn informatievoorsprong. Binnen de agentschapstheorie ontstaat verandering door het verschil in informatie. De risico’s die hieraan verbonden zijn worden gedragsrisico’s genoemd.

4.5.4 Gedragsrisico’s

De agentschapstheorie onderscheidt twee vormen van gedragsrisico’s: “adverse selection” en “moral hazard”. Het risico van adverse selection is aanwezig voordat het contract is afgesloten (ex ante). De agent beschikt over informatie die de principaal niet heeft en het contract wordt onder valse voorwendselen afgesloten. Moral hazard vindt plaats nadat het contract is afgesloten (ex post). Bij moral hazard komt de agent het contract niet naar behoren na, en daarbij kan hij de schuld afschuiven op niet-beheersbare en toevallige omstandigheden.

Volgens Bouma en Van Helden (1994) kunnen er een aantal instrumenten gebruikt worden om deze gedragsrisico’s te beperken, dit worden risicobeheersingsmaatregelen genoemd:

• Met behulp van een waarnemings- en meldingssysteem (“monitoring system”) kunnen de geleverde inspanning en omstandigheden geregistreerd en gerapporteerd worden.

• De beloning van de agent koppelen aan zijn prestaties door een beloningssysteem (“incentive system”) in te stellen. Hierdoor worden de risico’s over de principaal en agent verdeeld.

• Het instellen van beperkingen van de vrijheid van handelen van de agent, waarvan de principaal de naleving makkelijk kan controleren (het “bonding” systeem). Dit is vooral afschrikkend bedoeld. De waarde van het onderpand is hoger dan de waarde van het voordeel dat door wanprestatie behaald kan worden. Voorbeelden zijn een boete, een onderpand, een reputatie en goede carrièreperspectieven.

De risicobeheersingsmaatregelen kunnen door de principaal gebruikt worden om het gedrag van de agent te sturen. Daardoor kan de principaal deze instrumenten toepassen bij individuele gedragsverandering.

Ondanks bovenstaande risicobeheersingsmaatregelen zullen er verschillen zijn tussen de uitkomsten van de beslissingen van de agent en de uitkomsten van de beslissingen die geleid zouden hebben tot maximale opbrengsten voor de principaal. Dit verschil wordt het “residual loss” (resterende verlies) genoemd. Het resterende verlies is nooit volledig te bepalen, omdat niet bekend is welke beslissingen precies tot maximale opbrengsten hadden geleid. De “monitoring costs”, de “bonding costs” en het resterende verlies vormen samen de agentschapskosten. De agentschapskosten zijn de kosten van de maatregelen en de niet te voorkomen vormen van opportunistisch gedrag.

4.5.5 Management accounting en de agentschapstheorie

De agentschapstheorie houdt, evenals de neoklassieke economie, geen rekening met de begrenzing van rationaliteit. Doordat deze theorie uitgaat van een onfeilbaar menselijk geheugen, ziet deze theorie de registrerende functie van een informatiesysteem over het hoofd.

Doordat de agentschapstheorie over informatieverschillen en belangentegenstellingen binnen organisaties gaat, kan de agentschapstheorie een verklaring bieden voor de verschillende management accountingtechnieken die in organisaties worden gebruikt. Het verschil in informatie vormt vaak de grondslag voor de verdeling van verantwoordelijkheden aan de verschillende personen in een organisatie. Dit vormt een basis voor de “responsibility accounting”. Bij responsibility accounting worden bepaalde mensen in een organisatie aangesproken op de uitkomsten van bepaalde financiële variabelen, zoals kosten, opbrengsten en winsten. Bij de management accounting komt het element van de belangentegenstellingen bijvoorbeeld naar voren bij het budgetteringsproces. Het beloningssysteem kan bijdragen aan het beperken van de invloed van belangentegenstellingen.

Er is ook een verband tussen de toerekening van indirecte kosten en de agentschapstheorie. Als de indirecte kosten worden toegerekend aan de afdelingen, dan daalt de winst van die afdelingen en daardoor daalt de bonus van de manager (als ervan wordt uitgaan dat de bonus gerelateerd is aan de afdelingswinst). De manager wordt dan geprikkeld zo weinig mogelijk gebruik te maken van de diensten die tot de indirecte kosten leiden. De afdelingswinst wordt dan zo hoog mogelijk en dit leidt tot een hogere organisatiewinst, wat voordelig is voor de eigenaren en het topmanagement.

Omgekeerd kan de management accounting eveneens een bijdrage leveren aan de agentschapstheorie. De agentschapstheorie kan ongewenst gedrag verminderen en bijdragen aan het beperken van de agentschapskosten. De management accounting kan ook bijdragen aan het verkrijgen van een goed inzicht in de agentschapskosten en de onderdelen daarvan, zoals de monitoring en bonding costs.

De management accounting kan het management ondersteunen bij het waarnemen, registreren en rapporteren van de verrichtingen van de agenten, en de resultaten van hun activiteiten. Daardoor kan de management accounting bijdragen aan het beperken van de informatie-asymmetrie in organisaties. Een goed bij de omstandigheden aansluitend accounting systeem kan ervoor zorgen dat het topmanagement snel wordt voorzien van goede en betrouwbare informatie. Behalve door cijfermatige gegevens kan ook de verdere opzet van het accounting systeem bijdragen aan de verkleining van de informatie-asymmetrie. Een goed opgezet en gebruikt accounting systeem maakt het voor de agenten moeilijker om informatie over hun activiteiten en functioneren te verdraaien en verdoezelen, om bijvoorbeeld ten onrechte een hoge bonus te krijgen.

Op basis van de neoklassieke theorie van de onderneming en de agentschapstheorie werd de transactiekostentheorie ontwikkeld, omdat de agentschapstheorie wel over informatie, maar niet over transactiekosten gaat. De nadruk kwam vervolgens te liggen op de transactiekostentheorie binnen het management accounting onderzoek.

In document De controller als veranderaar (pagina 39-42)