• No results found

6. Conclusies en aanbevelingen

6.3 Aanbevelingen

Vanuit een praktisch oogpunt geven de uitkomsten van het onderzoek aanleiding tot heroverweging van de voorrangsregel. Het laten vervallen van de gehele voorrangsregel, waardoor de keuze weer

onbeperkt aan aanbestedende diensten gelaten wordt, zou een vergaande gevolgtrekking zijn. Voor de beoogde lastenreductie is dat allicht de beste optie. Gezien de overtuiging waarmee vanuit Europa en Den Haag de toepassing van kwalitatieve gunningscriteria gepropageerd wordt, lijkt het echter niet waarschijnlijk dat er draagvlak bestaat voor een terugkeer naar de oude keuzevrijheid.

Minder vergaand is de mogelijkheid om voor elk gunningcriterium een motivering te verplichten. Motiveren brengt weliswaar kosten met zich mee, maar vormt ook een prikkel om tijdig na te denken over de passende aanbestedingsstrategie, wat ook bij de toepassing van andere criteria dan laagte prijs zinvol is. Een uniform motiveringsvereiste lijkt mij ook niet in strijd met de nieuwe richtlijn, omdat geen van de gunningscriteria ten opzichte van specifieke andere gunningscriteria beperkt wordt.

Indien het uitgangspunt blijft dat gunnen op laagste prijs om wat voor reden dan ook minder wenselijk is, zullen ten minste de tekortkomingen van de voorrangsregel geadresseerd moeten worden. Mijns inziens betreft dit in de eerste plaats de voorrang voor EMVI bij 'bescheiden' werken die in aantallen het

leeuwendeel van de aanbestedingen vormen en waarbij de kosten van EMVI lastig te verantwoorden zijn in relatie tot de toegevoegde waarde. Het bereik van de voorrangsregel zou beperkt kunnen worden tot aanbestedingen van werken boven het drempelbedrag door de voorrangsregel te schrappen uit het ARW. Als alternatief zou het bereik van de voorrangsregel beperkt kunnen worden tot openbaar aangekondigde aanbestedingen, zodat in ieder geval de administratieve lasten bij de meervoudig onderhandse aanbestedingen gereduceerd worden.

In de tweede plaats kunnen de nadelen van de voorrangsregel beperkt worden door het verduidelijken van het motiveringsvereiste. Indien aanbestedende diensten beter weten op welke gronden zij voor laagste prijs als gunningscriterium mogen kiezen, zal het aandeel schijn-EMVI's afnemen. Omdat het lastig is voor de verscheidenheid aan aanbestedingen scherp afgebakende regels te formuleren, kan overwogen worden om hiervoor handreikingen op nemen in de Gids Proportionaliteit. Daarnaast is het mogelijk om aan de motivering van laagste prijs aandacht te besteden in het model-aanbestedingsbeleid van de VNG. In dergelijke handreikingen zou mijns inziens de proportionaliteit van de toepassing van complexe criteria zoals levenscycluskosten en beste prijs-kwaliteitverhouding centraal moeten staan. Hoewel daarvoor wellicht geen vaste omslagpunten vast te stellen zijn, is het zeker mogelijk om

vuistregels aan te reiken. Dat kan bijvoorbeeld in vorm van een 'stoplichtdiagram' zoals we kennen uit de Gids Proportionaliteit bij de keuze tussen verschillende aanbestedingsprocedures.

In de derde plaats bestaan er mogelijkheden om de toepassing van EMVI te verbeteren. Aanbestedende diensten zijn nu te vaak elk voor zich bezig met het uitvinden van het EMVI-wiel, wat tot een

versnipperde aanbestedingspraktijk leidt. Dit vraagt om betere kennisdeling. Door scherpe analyses van de resultaten, die met verschillende invullingen van EMVI bij verschillende typen werken bereikt worden, moet het ook voor minder ervaren aanbestedende diensten mogelijk zijn om binnen een aantal

muisklikken een duidelijk beeld te krijgen van een passende invulling van EMVI. De 'inkoopwetenschap' en een forum zoals Tenderned moeten deze uitdaging oppakken.

Tot slot zal de voorrangsregel in overeenstemming gebracht moeten worden met de nieuwe richtlijn. Dat betekent mijns inziens dat uitsluitend de beste prijs-kwaliteitverhouding voorrang mag krijgen, terwijl levenscycluskosten niet aan het motiveringsvereiste onderworpen mag worden.

Vanuit een wetenschappelijk oogpunt geven de uitkomsten aanleiding tot vervolgonderzoek. Bij het bestuderen van de verschillende bronnen valt op dat het aanbestedingsrecht nog een 'jong'

onderzoeksterrein is waarin wetenschappelijke ijkpunten grotendeels ontbreken. Dat maakte het lastig om het onderzoek op voorhand een duidelijk structuur mee te geven. Door afgeleide vragen dreigde het onderzoek soms te ontsporen. In het bijzonder trokken de volgende punten mijn aandacht:

- Er bestaat weinig inzicht in de economische werking van gunningscriteria. In dit onderzoek is gebruik gemaakt van de economische onderzoeken van het EIB en van Ecorys, waarvan de uitkomsten sterk uit elkaar lopen en vaak niet verder gaan dan een opsomming van kwantitatieve resultaten. Door

fundamenteel economisch onderzoek kunnen modellen van de werking van gunningscriteria ontwikkeld worden, waardoor discussie op dit punt meer richting en structuur krijgt.

- Bij de behandeling van het discriminatieverbod is naar voren gekomen dat de grensoverschrijdende deelname aan aanbestedingen dermate marginaal is dat het met de gekozen onderzoeksopzet niet mogelijk is om uitspraken te doen over de gevolgen van EMVI op dit punt. Geen van de respondenten had noemenswaardige ervaring met buitenlandse marktpartijen. Omdat dit in het licht van de

oorspronkelijke doelstellingen van het aanbestedingsrecht een tamelijk schrijnende bevinding is, lijkt mij nader onderzoek naar de drempels voor buitenlandse marktpartijen bij de deelname aan Nederlandse aanbestedingen geboden.

- In dit onderzoek is in globale termen gesproken over de hefboomwerking, die van de voorrangsregel uitgaat. Daarmee wordt gedoeld op het effect dat aanbestedende diensten ter voorkoming van kostbare en vertragende conflicten extra voorzorgsmaatregelen nemen. Daardoor gaan de lasten van de

aanbestedingsprocedures omhoog. Die hefboom lijkt mij op meer onderdelen van het

aanbestedingsrecht van toepassing omdat voor publieke inkopers de persoonlijke gevolgen van conflicten zwaarder kunnen tellen dan de gevolgen van voorzorgsmaatregelen voor de publieke

middelen. Door nader empirisch onderzoek kan getoetst worden of dit effect zich werkelijk voordoet en wat mogelijke maatregelen zijn om de gevolgen te beperken.