• No results found

Aanwijzen van prioritaire soorten voor het natuurbeleid in de provincie Limburg

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Aanwijzen van prioritaire soorten voor het natuurbeleid in de provincie Limburg"

Copied!
196
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Aanwijzen van prioritaire soorten

voor het natuurbeleid

in de provincie Limburg

Sandra Colazzo

Dirk Bauwens

Verslag van het Instituut voor Natuurbehoud

2003.5

(2)

I

NHOUD

1. INLEIDING...7

1.1. Het soortgerichte natuurbeleid...7

1.2. Uitgangspunten: Natuurbeleid en prioritaire soorten...8

1.3. Natuurbeleid en prioritaire soorten in de provincie Limburg ...9

2. METHODEN...10

2.1. Schatting van het relatieve belang van populaties in Limburg ...10

2.2. Aanvullende motieven voor het relatieve belang van populaties in Limburg ...12

2.3. Toepassingen van de procedure ...13

2.4. Aanvullende informatie...13

3. PADDESTOELEN...14

3.1. Gegevens...14

3.2. Beperkingen bij onderzoek paddestoelen ...15

3.3. “Prioritaire” paddestoelen...16

3.4. Bedreigingen en bescherming ...21

4. HOGERE PLANTEN...26

4.1. Gegevens...26

4.2. Prioritaire soorten ...26

4.3. De prioritaire soorten per socio-ecologische groep...31

4.4. Trends bij de prioritaire soorten ...38

4.5. Bedreigingen en Bescherming...40

5. MIEREN...48

5.1. Gegevens...48

5.2. Prioritaire soorten ...49

5.3. Verspreiding van prioritaire soorten...51

5.4. Bedreiging en bescherming ...61

5.5. Belang van de provincie Limburg voor mieren...63

5.6. Algemene nabeschouwing...65

6. SPRINKHANEN EN KREKELS...68

6.1. Gegevens...68

6.2. Prioritaire soorten ...69

6.3. Soortbespreking ...72

6.4. Biotopen, Bedreigingen en Bescherming ...79

7. LIBELLEN...84

7.1. Gegevens...84

7.2. Prioritaire soorten ...85

7.3. Soortbesprekingen ...88

(3)

8. DAGVLINDERS...106 8.1. Gegevens...106 8.2. Prioritaire soorten ...107 8.3. Soortbesprekingen ...109 8.4. Bescherming...126 9. AMFIBIEËN EN REPTIELEN...129 9.1. Gegevens...129 9.2. Prioritaire soorten ...129 9.3. Soortbesprekingen ...131 9.4. Bescherming...139

10. VISSEN VAN BEKEN EN RIVIEREN...142

10.1. Gegevens...142 10.2. Prioritaire soorten...142 10.3. Soortbesprekingen...144 10.4. Bescherming ...155 11. BROEDVOGELS...161 11.1. Gegevens...161 11.2. Prioritaire soorten...163

11.3. Recente trends bij de prioritaire soorten...167

(4)

D

ANKWOORD

Onze hartelijke dank gaat naar Dr. Jan Stevens en Luc Crevecoeur (LIKONA) die het initiatief namen voor de uitvoering van deze opdracht en die samen met de leden van de stuurgroep tarlijke

constructieve opmerkingen formuleerden.

(5)

S

AMENVATTING

Uitgangspunten

Verschillende beleidsinstanties (regionaal, nationaal, internationaal) en NGO’s beschouwen het behoud van de bestaande biodiversiteit (i.e., de verscheidenheid aan levende organismen) als de meest actuele en expliciete doelstelling voor het natuurbehoud. Dat impliceert dat, naast het behoud van

natuurgebieden, ook het behoud van individuele soorten als een uitgesproken doel voor het natuurbehoud wordt beschouwd.

Een voor de hand liggende vraag luidt dan: aan welke soorten dient het natuurbehoud prioritair aandacht te besteden? In deze studie, die werd uitgevoerd in opdracht van de bestendige deputatie van de provincie Limburg, hebben we aan de hand van wetenschappelijke gegevens en voor meerdere taxonomische groepen planten en dieren, lijsten opgesteld met soorten waaraan het natuurbeleid in de provincie Limburg prioritaire aandacht dient te besteden.

Onze studie maakt gebruik van wetenschappelijke gegevens en van kwantitatieve procedures. Anderzijds steunt ze op een aantal welomschreven uitgangspunten, die niet strikt wetenschappelijk onderbouwd kunnen worden, maar eerder gebaseerd zijn op maatschappelijke en sociaal-politieke omstandigheden. Deze uitgangspunten zijn dus geen absolute waarheden, eerder een keuze uit vele mogelijke. Het gebruik van andere uitgangspunten zal (mogelijk) leiden tot een verschillende keuze van prioritaire soorten. De voorgestelde set van prioritaire soorten mag dus niet als onvoorwaardelijk beschouwd worden, maar is afhankelijk van de geografische context en het tijdskader waarin deze studie werd verricht.

(6)

Een tweede uitgangspunt bestaat uit het bepalen van het belang van de bescherming van de Limburgse populaties voor het behoud van een soort in Vlaanderen. Hiertoe maken we een schatting van het aantal Limburgse populaties van elke soort, en vergelijken dit met het geschatte totale aantal populaties in Vlaanderen. Het belang van de bescherming in Limburg voor het behoud van een soort in Vlaanderen beschouwen we als hoog wanneer het merendeel van de Vlaamse vindplaatsen in Limburg gelegen is. Het verdwijnen van de Limburgse populaties zou dan immers impliceren dat de soort sterk achteruitgaat niet alleen in Limburg, maar noodzakelijkerwijs ook in gans Vlaanderen. Voor dergelijke soorten is het behoud van de Limburgse populaties dus van belang niet alleen voor het natuurbeleid in Limburg, maar tevens voor het Vlaamse natuurbehoud.

Methoden

We gebruikten verspreidingsgegevens geregistreerd op basis van standaard rastersystemen (UTM of IFB). Voor enkele groepen planten en dieren zijn die beschikbaar voor (vrijwel) het volledige Vlaamse grondgebied.

De hier gebruikte procedure bestaat uit het tellen van het aantal uurhokken waarin een gegeven soort werd aangetroffen in Limburg én in gans Vlaanderen. Deze waarden laten toe het percentage van de bezette verspreidingshokken gelegen in Limburg te berekenen.

Wanneer voor een gegeven soort het percentage van bezette hokken gelegen in Limburg (%SLim) hoger

is dan 18%, kan gesteld worden dat een relatief groot aantal van de Vlaamse vindplaatsen in Limburg gelegen is. Hoe hoger de waarde van %SLim, hoe groter het belang van de Limburgse populaties voor

het behoud van de soort in Vlaanderen. In dit werk wordt de arbitraire waarde van 33% gehanteerd. We beschouwen een soort dus als belangrijk voor Limburg indien minstens één derde van de bezette hokken in Vlaanderen gelegen zijn in de provincie Limburg. Een alternatieve methode om te bepalen of een soort meer dan verwacht voorkomt in Limburg dan in de rest van Vlaanderen, bestaat uit het formeel statistisch toetsen (Chi²-toets) van het percentage van bezette hokken gelegen in Limburg.

Een soort die aan één van beide criteria voldeed, beschouwden we als duidelijk meer voorkomend in Limburg dan in de overige delen van Vlaanderen en werd weerhouden als mogelijk prioritaire soort voor het Limburgse natuurbeleid.

Voor deze selectie van soorten werd dan hun Rode Lijststatus nagegaan is. Alle soorten met status “Met uitsterven bedreigd”, “Bedreigd” en “Kwetsbaar” werden opgenomen in de lijst van prioritaire soorten. Bijkomend criterium voor het bepalen van prioritaire soorten was hun eventuele vermelding in de Annexen van de Vogel- of Habitatrichtlijn. Indien andere (internationale) lijsten werden opgesteld die de bedreigingstatus van de soorten weergeven, werden deze mee in aanmerking genomen als

(7)

Behandelde groepen planten en dieren

Er werden lijsten met prioritaire soorten opgesteld voor volgende groepen planten en dieren:

paddestoelen, hogere planten, mieren, sprinkhanen en krekels, libellen, dagvlinders, vissen, amfibieën en reptielen, broedvogels en zoogdieren.

Hierbij werd de hiervoor beschreven procedure zo strikt mogelijk gevolgd. Afwijkingen hierop waren noodzakelijk indien de onvoldoende gegevens beschikbaar waren; dit wordt in de tekst duidelijk aangegeven.

We herhalen dat de resulterende lijst met prioritaire soorten mede afhankelijk is van de gebruikte criteria, die voor een deel gebaseerd zijn op uitgangspunten, die niet strikt wetenschappelijk onderbouwd kunnen worden. De voorgestelde lijsten van prioritaire soorten mogen dus niet als onvoorwaardelijk beschouwd worden; de eindgebruiker is vanzelfsprekend vrij om deze lijsten op een specifieke manier te

(8)

1. I

NLEIDING

1.1. Het soortgerichte natuurbeleid

De bescherming van individuele soorten ligt historisch aan de basis van het natuurbehoud. Hierbij was het behoud van één of enkele, meestal opvallende en “charismatische” soorten (vb. ooievaar) de uiteindelijke doelstelling van specifieke beschermingsacties. Gaandeweg verschoof de aandacht evenwel van soortbescherming naar het behoud van natuurgebieden, met alle daarin aanwezige elementen van fauna en flora, maar ook van de abiotische omgeving. Hierbij werden individuele soorten nog vaak naar voor geschoven, maar dan als symbolen voor het behoud van een bepaald gebied, eerder dan als het enige doel van de beschermingsacties.

Tijdens de laatste jaren is, naast de blijvende inspanningen voor het behoud van natuurgebieden, de aandacht voor soortbescherming evenwel opnieuw toegenomen. Momenteel fungeren soorten als symbolen én als doelen voor het natuurbehoud. Vooral de rol van soorten als uitgesproken doelen voor het natuurbehoud wordt daarbij meer naar voor geschoven. Dat is o.a. een gevolg van het formuleren van het behoud van de bestaande biodiversiteit (i.e., de verscheidenheid aan levende organismen) als expliciete doelstelling voor het natuurbehoud door allerlei beleidsinstanties. Tevens is gebleken dat een uitsluitend gebiedsgerichte benadering geen garanties geeft voor het behoud van alle erin voorkomende soorten. Sommige soorten stellen immers zulke specifieke eisen aan hun leefomgeving en/of zijn ondertussen zo zeldzaam geworden, dat gerichte maatregelen noodzakelijk zijn opdat ze zouden overleven. Bovendien is er een ganse reeks soorten die ook, of zelfs vooral, voorkomen buiten de natuurreservaten of beschermde natuurgebieden.

Aan welke soorten dient het natuurbehoud prioritair aandacht te besteden? Dit is een voor de hand liggende vraag, waar echter moeilijk een éénduidig en eenvoudig antwoord kan op gegeven worden. Het is immers afhankelijk van de expliciete doelstellingen van het natuurbehoudbeleid en –acties. Deze (kunnen) verschillen naargelang de context en de schaal van het betrokken land of streek, en van het tijdskader.

In opdracht van de bestendige deputatie van de provincie Limburg werd een eenvoudige

wetenschappelijk procedure opgesteld voor het bepalen van prioritaire soorten voor het natuurbeleid in de provincie Limburg. Deze procedure steunt op een aantal uitgangspunten, die we hieronder

(9)

1.2. Uitgangspunten: Natuurbeleid en prioritaire soorten

Een eerste uitgangspunt is dat het provinciale natuurbeleid dient te kaderen in de bredere context van het natuurbeleid in Vlaanderen en de Europese Unie.

De Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992 vormen de basis van het Europees

natuurbeleid. Deze twee richtlijnen beogen de instandhouding van de natuurlijke leefmilieus en de wilde flora en fauna, voornamelijk via de totstandbrenging van een Europees ecologisch netwerk van

beschermde gebieden. De Habitatrichtlijngebieden zullen samen met de Vogelrichtlijngebieden deel uitmaken van het “Natura 2000”-netwerk.

De Vogelrichtlijn heeft de bescherming op langere termijn en het beheer van alle op het

communautaire grondgebied in het wild levende vogels en hun habitats ten doel. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels. Zij moeten de verschillende natuurlijke habitats instandhouden die het leefmilieu van de wilde vogels vormen. Voor 181 soorten en ondersoorten werden, vanwege hun geringe populatie en/of hun beperkt verspreidingsgebied, specifieke beschermingsmaatregelen genomen. De lidstaten moeten de hiertoe meest geschikte gebieden als speciale beschermingszones aanwijzen.

De Habitatrichtlijn is het voornaamste stuk wetgeving van de Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid (en heeft verregaande implicaties voor de beleidsvoering in Vlaanderen). Ze houdt de verplichting in om van communautair belang geachte habitats en soorten in stand te houden. Iedere lidstaat moet op eigen grondgebied de gebieden identificeren die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn en deze gebieden vervolgens aanwijzen als speciale beschermingszones. Met betrekking tot deze zones worden dan juridische of contractuele maatregelen genomen of worden eventueel beheersplannen opgesteld om deze zones op langere termijn te behouden, waarbij menselijke activiteiten geïntegreerd worden vanuit een optiek van duurzame ontwikkeling.

De implementatie in Vlaanderen van internationale overeenkomsten en verdragen betreffende het natuurbehoud moet worden verzekerd door het “Decreet betreffende het natuurbehoud en het

natuurlijk milieu van 21/07/1997” of kortweg het Natuurdecreet. Hierin wordt expliciet gesteld dat het

(10)

impliceert dat de huidige toestand als streefdoel dient aangewend te worden. De status van soorten, i.e. hun mate van bedreiging, kwetsbaarheid en/of zeldzaamheid in Vlaanderen, wordt weergegeven in de “Rode lijsten” (Maes et al., 1995). Deze werden recent voor een toenemend aantal taxonomische groepen opgesteld (o.a., Desender et al., 1995; Bauwens & Claus, 1996; De Knijf & Anselin, 1996; Maelfait et al. 1998; Maes & Van Dijck, 1999; Pollet, 2000).

Nadat België door de Europese Commissie per brief van 1 juli 1999 in gebreke werd gesteld voor de onvolledige omzetting van de Habitatrichtlijn, werden de tekortkomingen in de interne (gewestelijke) wetgeving herzien. Op 9 juli 2002 bracht het Vlaams parlement ingrijpende wijzigingen aan in het Natuurdecreet met als expliciet doel de Vlaamse regelgeving in overeenstemming te brengen met de Vogel- en Habitatrichtlijn. Anderzijds werden de bepalingen met betrekking tot het VEN (Vlaams Ecologisch Netwerk) nader omschreven.

1.3. Natuurbeleid en prioritaire soorten in de provincie Limburg

Aan welke soorten dient bijzondere aandacht besteed te worden in Limburg, een deelgebied van Vlaanderen? Hier zouden we twee mogelijke opties kunnen volgen.

Een eerste zou bestaan uit het bepalen van de mate van bedreiging, kwetsbaarheid en/of zeldzaamheid binnen de provincie Limburg van de daar voorkomende soorten. Hierbij zouden we geen rekening houden met de status van verschillende soorten in een ruimer geografisch gebied, wat in wezen neerkomt op het “isoleren” van de soortbescherming in Limburg uit een bredere geografische en natuurbeleidcontext. In extreme gevallen zou dat kunnen impliceren dat bijzondere aandacht besteed wordt aan soorten die in Limburg zeldzaam zijn, maar elders in Vlaanderen algemeen voorkomen. Een tweede optie, die we hier zullen volgen als tweede uitgangspunt, bestaat uit het bepalen van het belang van de bescherming van de Limburgse populaties voor het behoud van een soort in Vlaanderen. Hiertoe maken we een schatting van het aantal Limburgse populaties van elke soort, en vergelijken dit met het geschatte totale aantal populaties in Vlaanderen. Het belang van de bescherming in Limburg voor het behoud van een soort in Vlaanderen beschouwen we als hoog wanneer het merendeel van de Vlaamse vindplaatsen in Limburg gelegen is. Het verdwijnen van de Limburgse populaties zou dan immers impliceren dat de soort sterk achteruitgaat niet alleen in Limburg, maar noodzakelijkerwijs ook in gans Vlaanderen. Voor dergelijke soorten is het behoud van de Limburgse populaties dus van belang niet alleen voor het natuurbeleid in Limburg, maar tevens voor het Vlaamse natuurbehoud.

(11)

2. M

ETHODEN

2.1. Schatting van het relatieve belang van populaties in

Limburg

Ideaal zou zijn om het belang van het behoud van Limburgse populaties voor het Vlaamse natuurbeleid te bepalen a.d.h.v. gegevens betreffende het aantal en de omvang van aanwezige populaties, zowel in Limburg als in de rest van Vlaanderen. Gegevens over het aantal populaties zijn evenwel slechts voorhanden voor enkele soorten, terwijl informatie over de grootte van populaties erg fragmentarisch is of volledig ontbreekt. We dienen dus gebruik te maken van andere gegevens, die beschikbaar zijn voor het volledige Vlaamse grondgebied én die een (ruwe) schatting geven van het aantal aanwezige populaties. Verspreidingsgegevens die geregistreerd worden op basis van standaard rastersystemen (UTM of IFB) komen hiervoor in aanmerking, althans indien de beschikbare informatie voldoende gebiedsdekkend is voor gans Vlaanderen.

Het aantal aanwezige populaties van een soort kan geschat worden door telling van het aantal karteringshokken waarin ze wordt aangetroffen. Hierbij dienen we te beseffen dat het aantal karteringshokken veelal het aantal aanwezige populaties zal onderschatten, aangezien in één hok meerdere populaties kunnen voorkomen. De mate waarin het aantal karteringshokken een

onderschatting is voor het aantal populaties, is in de eerste plaats afhankelijk van de grootte van de hokken. Hoe kleiner de oppervlakte van de verspreidingshokken, hoe beter het aantal hokken het werkelijke aantal populaties zal benaderen. Het lijkt daarom beter om kilometerhokken (1 x 1 km) te gebruiken, eerder dan de zogenaamde uurhokken (UTM: 5 x 5 km; IFB: 4 x 4 km). Voorwaarde hierbij is wel dat de spreiding van de waarnemingen voldoende dicht is om te beschikken over gebiedsdekkende informatie op kilometerhokniveau. Aangezien dit niet het geval is voor gans Vlaanderen en de hier behandelde diergroepen, hanteren we verspreidingsgegevens op het niveau van uurhokken. Hierbij dienen we tevens aan te stippen dat het volstaat aan te nemen dat het aantal hokken een

relatieve, eerder dan een absolute maat is voor het aantal aanwezige populaties. Dus, indien twee

(12)

De hier gebruikte procedure bestaat in essentie uit het tellen van het aantal uurhokken waarin een gegeven soort werd aangetroffen in Limburg én in gans Vlaanderen. Deze waarden laten toe het percentage van de bezette verspreidingshokken gelegen in Limburg te berekenen:

%SLim = SLim x 100 / SVl

Met: %SLim = percentage van hokken bezet door gegeven soort gelegen in Limburg

SLim = aantal hokken in Limburg bezet door gegeven soort

SVl = aantal hokken in gans Vlaanderen bezet door gegeven soort

Hoge waarden worden verkregen wanneer een relatief groot aantal van de Vlaamse vindplaatsen in Limburg gelegen is.

Om te kunnen beoordelen in welke mate we een gegeven waarde als relatief hoog kunnen beschouwen, is een vergelijkingsbasis nodig. De eenvoudigste norm is het percentage van het totaal aantal uurhokken dat gelegen is in de provincie Limburg:

%NLim = NLim x 100 / NVl

Met: %NLim = percentage uurhokken gelegen in Limburg

NLim = aantal uurhokken gelegen in Limburg

NVl = aantal hokken in gans Vlaanderen

In de praktijk hanteerden we het aantal uurhokken die voor minstens de helft van hun oppervlakte in Limburg liggen.

Voor de IFB-uurhokken bekomen we als waarden: NLim = 185, NVl = 983, %NLim = 18.8.

De waarden voor de UTM-uurhokken zijn: NLim = 119, NVl = 644, %NLim = 18.5.

[Een betere werkwijze gaat uit van het aantal geïnventariseerde hokken (i.e., hokken waarin minstens één soort werd aangetroffen) in Limburg en gans Vlaanderen. Hierdoor wordt rekening gehouden met eventuele geografische verschillen in inventarisatie-intensiteit. We vermelden verder expliciet wanneer deze werkwijze werd toegepast.]

Wanneer voor een gegeven soort het percentage van bezette hokken gelegen in Limburg (%SLim) hoger

is dan 18%, kunnen we stellen dat een relatief groot aantal van de Vlaamse vindplaatsen in Limburg gelegen is. Hoe hoger de waarde van %SLim, hoe groter het belang van de Limburgse populaties voor

het behoud van de soort in Vlaanderen.

(13)

Een alternatieve methode om uit te maken wanneer een soort als bijzonder belangrijk voor Limburg kan beschouwd worden, bestaat uit het formeel statistisch toetsen van het percentage van bezette hokken gelegen in Limburg. Hiertoe vergelijkt men voor elke soort het waargenomen aantal bezette

verspreidingshokken met het verwachte aantal. Hierbij wordt volgende formule gebruikt: Chi² = [(SLim – ELim)² / ELim] + [(SR – ER)² / ER]

Met:: SLim = aantal hokken in Limburg bezet door gegeven soort

ELim = verwacht aantal hokken in Limburg bezet door gegeven soort

ELim = SVl * %NLim

SR = aantal hokken in rest van Vlaanderen bezet door gegeven soort

SR = SVl - SLim

ER = verwacht aantal hokken in rest van Vlaanderen bezet door gegeven soort

ER = SVl * (100 - %NLim)

De resulterende waarde volgt een Chi² verdeling met één vrijheidsgraad.

Indien de waarschijnlijkheid, geassocieerd met de bekomen waarde, kleiner is dan een gegeven drempelwaarde (bv. de standaardwaarde α = 0.05) dan mag men stellen dat de betrokken soort in Limburg in significant meer hokken werd waargenomen dan in de rest van Vlaanderen. Hoewel deze procedure objectiever lijkt dan het hanteren van een arbitraire grenswaarde voor %SLim, moet opgemerkt

worden dat de drempelwaarde gebruikt om het resultaat als significant te beschouwen (bv. α = 0.05), in essentie ook een arbitrair criterium is.

2.2. Aanvullende motieven voor het relatieve belang van

populaties in Limburg

Additionele redenen kunnen opgesomd worden om een soort als relatief belangrijk voor het provinciale natuurbehoud te beschouwen.

In de eerste plaats denken we hierbij aan de status van de soorten op de Rode lijsten voor Vlaanderen, België en Europa. Het hoeft geen betoog dat een soort die als “Zeldzaam” of “Bedreigd” beschouwd wordt in een ruimer geografisch gebied, én waarvan het merendeel van de Vlaamse populaties in Limburg worden aangetroffen, prioritaire aandacht verdient. Op analoge wijze verdienen soorten die zijn opgenomen in de annexen van internationale conventies en/of richtlijnen bijzondere aandacht.

Van bijzonder belang voor het soortgerichte natuurbehoud zijn (bijzonder) grote populaties van belangrijke soorten.

(14)

Ook meer “gevoelsmatige” argumenten, zoals de herkenbaarheid, aaibaarheid of locale populariteit van een soort kunnen gehanteerd worden.

2.3. Toepassingen van de procedure

Hieronder tonen we de resultaten van de procedure toegepast op die taxonomische groepen organismen waarvoor de vereiste gegevens beschikbaar waren.

De tabellen tonen de Nederlandse en wetenschappelijke soortnamen, het aantal bezette uurhokken gelegen in Limburg (SLim) en gans Vlaanderen (SVl), het procentueel aantal bezette karteringshokken

gelegen in Limburg (%SLim), het resultaat van de Chi²-test en geassocieerde significantie (*: P < 0.05; **:

P < 0.01; ***: P < 0.001) en de status van de soort op de Rode Lijst voor Vlaanderen (RL Vl) en, indien beschikbaar, voor Europa (RL Eur) (U: Uitgestorven; MUB: Met uitsterven bedreigd; MUB (U): Met uitsterven bedreigd, maar ondertussen uitgestorven; B: Bedreigd; K: Kwetsbaar; Z: Zeldzaam; OG: Onvoldoende gekend; MNB: Momenteel niet bedreigd). Waar mogelijk, is vermeld welke soorten opgenomen zijn in de Annexen 2 en 4 van de Habitatrichtlijn (richtlijn 92/43/EEG).

Voor de selectie van prioritaire soorten baseerden we ons op een combinatie van de hierboven beschreven criteria.

In de eerste plaats beschouwen we enkel de soorten die beduidend meer verspreid zijn in Limburg dan in de rest van Vlaanderen. De gehanteerde criteria hierbij zijn: %SLim ≥ 33% of Sign < 0.05 (tenzij anders

vermeld).

Voor deze selectie van soorten werd dan nagegaan welke hun Rode Lijst status is. Alle soorten met status “Met uitsterven bedreigd”, “Bedreigd” en “Kwetsbaar” werden opgenomen in de lijst van prioritaire soorten.Bijkomend criterium voor het bepalen van prioritaire soorten is hun eventuele vermelding in Annex 2 of 4 van de Habitatrichtlijn. Indien andere (internationale) lijsten werden opgesteld die de bedreigingstatus van de soorten weergeven, kunnen deze mee in aanmerking worden genomen als selectiecriterium. Dit wordt bij de soortengroep duidelijk vermeld.

In de tabellen worden de Nederlandse namen van de prioritaire soorten in vetjes gedrukt.

2.4. Aanvullende informatie

(15)

3. P

ADDESTOELEN

3.1. Gegevens

Voor de meest recente gegevens konden we beschikken over de Likona Databank, waarin gegevens verwerkt waren t.e.m. 2002. Bovendien verscheen in 1999 een Rode Lijst van enkele groepen van paddestoelen van Vlaanderen (WALLEYN & VERBEKEN, 1999). Beide datasets overlappen elkaar ten dele,

vermits voor beide geldt dat in de ene gegevensset soorten worden behandeld die niet in de andere gegevensset voorkomen. Voor de verwerking van de gegevens baseerden we ons op de digitale

databank van Likona, terwijl aanvullende informatie (Rode Lijstcategorieën, bespreking van soorten e.d.) afkomstig is uit de Rode Lijstpublicatie. We konden evenwel niet beschikken over de dataset waarop de Rode Lijst gebaseerd was. Hierdoor is het niet mogelijk om de grootte van het Vlaamse

verspreidingsgebied van de verschillende soorten te berekenen.

Bovendien dienen we op te merken dat, hoewel voor de Rode Lijst zoveel mogelijk gebruik werd

gemaakt van gegevens uit heel Vlaanderen, de provincie Limburg in vergelijking met de andere Vlaamse provincies (en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest) duidelijk beter en systematischer werd bemonsterd (Figuur 3.1). Deze ongelijke verdeling is in belangrijke mate te wijten aan de voorbereiding van een atlas van de paddestoelen in de provincie Limburg (Paddestoelenwerkgroep Mycolim), waarvan de uitgave binnenkort wordt voorzien.

Anderzijds betekent dit dat het bijzonder moeilijk wordt om dezelfde analyses uit te voeren zoals die in Hoofdstuk 2 werden besproken. Niet enkel zou het belang van (een aantal) Limburgse populaties overschat worden, zelfs indien de inventarisatiegraad van bemonsterde uurhokken mee zou worden verrekend, dan nog blijft het gissen naar het belang van de niet bemonsterde uurhokken voor de paddestoelenpopulaties in Vlaanderen.

Figuur 3.1 Uurhokken waarvoor verspreidingsgegevens van paddestoelen bekend zijn. Grijze vierkantjes: tot 1986; zwarte

(16)

In dit hoofdstuk moeten we ons noodgedwongen beperken tot het overlopen van de lijst

paddestoelsoorten waaraan een Rode Lijstcategorie werd toebedeeld. Voor elke Rode Lijstsoort gingen we na in hoeveel uurhokken binnen Limburg ze was waargenomen. Dit geeft een indicatie van de relatieve grootte van het Limburgse verspreidingsgebied voor elke soort.

We merken op dat een heleboel soorten niet behandeld werden in de Rode Lijstpublicatie en dat wij hierover bijgevolg geen enkele uitspraak kunnen doen.

De gegevens per kwartierhok werden voor de uniformiteit omgezet naar waarnemingen per uurhok (IFBL 4x4km).

3.2. Beperkingen bij onderzoek paddestoelen

Dat er relatief weinig (historische) gegevens over paddestoelen gekend zijn, heeft een heleboel redenen. WALLEYN & VERBEKEN (1999) behandelen deze oorzaken uitgebreid: wij vatten ze hier kort samen.

De waarnemingsperiode van paddestoelen is voor de meeste soorten zeer kort. De

vruchtlichamen (het bovengronds gedeelte van de paddestoel dat voor determinatie bestudeerd wordt) kennen bij vele soorten een levensduur van slechts 14 dagen. Bovendien zijn andere soorten zo klein of kennen ze een dermate verborgen levenswijze, dat ze niet gevonden worden tenzij gericht gezocht (door specialisten ter zake).

De vruchtvorming van een heleboel soorten is sterk weers- en seizoensgebonden. Een aantal soorten zal hierdoor zelfs niet alle jaren verschijnen.

De paddestoelen vormen een bijzonder soortenrijke groep waarvan de taxonomische studie nog volop in ontwikkeling is. Het totaal aantal soorten in Vlaanderen is nog niet gekend en jaarlijks komen er nieuw beschreven soorten bij.

Tegenover het groot aantal soorten staat een relatief klein aantal waarnemers.

Oude gegevens, die vaak schaars gedocumenteerd waren (taxonomische en systematische

problemen), werden zelden verkregen via gerichte inventarisaties en kartering. Meestal ging het om “accidentele” vondsten, waardoor deze gegevens slechts zeer moeilijk gebruikt kunnen worden als vergelijkingsmateriaal in recente studies.

De gegevens zijn ook “onevenwichtig” te noemen, omwille van het vaak accidentele karakter van de waarnemingen, de herkenning van soorten op basis van individuele specialisatie en het

voornamelijk noteren van opvallende of zeldzame soorten.

(17)

De beschikbaarheid van de gegevens is niet altijd even evident, vermits zij niet steeds een (de?) centrale gegevensbank bereiken. Organisatie en centralisatie van de gegevens op Vlaams niveau dringen zich op.

Mycologische flora’s (en/of determinatiewerken) voor België of Vlaanderen zijn zeer schaars, hetgeen de inventarisatie van paddestoelen bemoeilijkt. Zelfs anderstalige naslagwerken blijken aan herziening toe te zijn.

Voor het opstellen van de Rode Lijst van paddestoelen werd ervoor geopteerd gegevens te verzamelen van een beperkt aantal soorten (ca. 20% van het totaal aantal soorten). De soorten werden gekozen op grond van een aantal eenvoudige criteria.

beschikbaarheid van bestaande gegevens opvallendheid op het terrein

herkenbaarheid, ook door niet-specialisten

bio-indicatorwaarde of relevantie m.b.t. natuurbehoud (vb. aanwezigheid op buitenlandse Rode Lijsten).

3.3. “Prioritaire” paddestoelen

In de Likona databank werden gegevens verzameld van 1645 soorten in Vlaanderen. Naar analogie met WALLEYN & VERBEKEN (1999), beschouwen we uitsluitend de waarnemingen verricht na 1986 (in de hierna volgende bespreking wordt met de term “Limburg” steeds gedoeld op de provincie Limburg na 1986). Tijdens die periode werden er in de provincie Limburg nog 1500 soorten waargenomen. Van deze 1500 soorten werden er 311 ingedeeld in een Rode Lijstcategorie (Tabel 3.1). Beperken we ons tot de 4 meest kwetsbare categorieën, dan houden we voor Limburg na 1986 nog 113 soorten over die “Kwetsbaar” tot “Uitgestorven” zijn. De soorten uit deze categorieën worden getoond in tabellen 3.2 en 3.3.

Tabel 3.1 Aantal paddestoelsoorten per Rode Lijstcategorie voor de provincie Limburg na 1986

RL categorie Limburg na 1986

Uitgestorven 1

Met Uitsterven Bedreigd 17

Bedreigd 41 Kwetsbaar 54

Zeldzaam 14

Waarschijnlijk Bedreigd 9

Achteruitgaand 6

Momenteel Niet Bedreigd 162

Onvoldoende Gekend 7

(18)

Tabel 3.2 Lijst van 59 paddestoelsoorten met Rode Lijstcategorie “U, MUB of B” in de provincie Limburg, met vermelding van aantal uurhokken in Limburg waarin iedere soort werd waargenomen (alfabetisch volgens wetenschappelijke naam).

Nederlandse naam Wetenschappelijke naam # Uurhokken Limburg RL Vlaanderen

Trechtercantarel Cantharellus tubaeformis 2 B

Koperrode spijkerzwam Chroogomphus rutilus 3 B

Rossige collybia Collybia distorta 2 B

Hoorn van overvloed Craterellus cornucopioides 2 B

Grote aderbekerzwam Disciotis venosa 6 B

Brandplekribbelzwam Faerberia carbonaria 2 B

Geoglossum difforme 1 B

Fijngeschubde aardtong Geoglossum fallax 1 B

Kleverige aardtong Geoglossum glutinosum 1 MUB

Slanke aardtong Geoglossum umbratile 3 B

Slijmige spijkerzwam Gomphidius glutinosus 1 MUB

Roze spijkerzwam Gomphidius roseus 12 B

Voorjaarskluifzwam Gyromitra esculenta 9 B

Kaneelboleet Gyroporus castaneus 4 B

Indigoboleet Gyroporus cyanescens 8 B

Fluwelige stekelzwam Hydnellum spongiosipes 3 B

Hygrocybe calyptriformis 1 B

Gele wasplaat Hygrocybe chlorophana 4 MUB

Scharlaken wasplaat Hygrocybe coccinea 4 MUB

Veenmosvuurzwammetje Hygrocybe coccineocrenata 3 B

Geelvoetwasplaat Hygrocybe flavipes 1 MUB

Slijmwasplaat Hygrocybe laeta 2 MUB

Wantsenwasplaat Hygrocybe obrussea 1 MUB

Bleke weidewasplaat Hygrocybe pratensis var. pallida 1 U

Bruingestreepte wasplaat Hygrocybe radiata 1 B

Lorkenslijmkop Hygrophorus lucorum 1 B

Gekroesde melkzwam Lactarius acerrimus 2 MUB

Pelargoniummelkzwam Lactarius decipiens 5 B

Donkere kokosmelkzwam Lactarius mammosus 8 B

Gepeperde melkzwam Lactarius piperatus 4 MUB

Forse melkzwam Lactarius trivialis 1 B

Lactarius zonarius 1 B

Haagbeukboleet Leccinum carpini 2 B

Harde populierboleet Leccinum duriusculum 3 B

Schubbige taaiplaat; Dwarsliggerzwam Lentinus lepideus 2 B

Sparrenstinktaailing Micromphale perforans 1 MUB

Beekmijtertje Mitrula paludosa 6 B

Echt varkensoor Otidea leporina 2 B

Tengere stekelzwam Phellodon melaleucus 5 B

Verfstuifzwam Pisolithus arhizus 3 B

Grote speldeprikzwam Poronia punctata 1 B

Rookrussula Russula adusta 4 MUB

Zwartwitte russula Russula albonigra 4 B

Appelrussula Russula paludosa 6 B

Jodoformrussula Russula turci 5 B

Geschubde stekelzwam Sarcodon imbricatus 4 B

Avondroodstekelzwam Sarcodon joeides 1 MUB

Fraaie stekelzwam Sarcodon lepidus 1 B

Sarcodon scabrosus 6 MUB

Melkboleet Suillus granulatus 1 B

Grauwe ringboleet Suillus laricinus 1 MUB

Krulzoomridderzwam Tricholoma acerbum 1 MUB

Witbruine ridderzwam Tricholoma albobrunneum 2 B

Gele ridderzwam Tricholoma equestre 10 B

Druppelvlekridderzwam Tricholoma pessundatum 3 MUB

(19)

Tabel 3.3 Lijst van 54 paddestoelsoorten met Rode Lijstcategorie “K” in de provincie Limburg, met vermelding van aantal uurhokken in Limburg waarin iedere soort werd waargenomen (alfabetisch volgens wetenschappelijke naam).

Nederlandse naam Wetenschappelijke naam # Uurhokken Limburg RL Vlaanderen

Narcisamaniet Amanita gemmata 5 K

Porfieramaniet Amanita porphyria 7 K

Kleverige knolamaniet Amanita virosa 2 K

Weerhuisje Astraeus hygrometricus 2 K

Holsteelboleet Boletinus cavipes 1 K

Geelnetboleet Boletus appendiculatus 1 K

Vroeg eekhoorntjesbrood Boletus reticulatus 4 K

Kleine bovist Bovista dermoxantha 1 K

Ruitjesbovist Calvatia utriformis 9 K

Hanekam (Cantharel) Cantharellus cibarius 38 K

Traliestinkzwam Clathrus ruber 1 K

Purperknolcollybia Collybia tuberosa 8 K

Piekhaarzwammetje Crinipellis scabellus 4 K

Gewimperde aardster Geastrum fimbriatum 6 K

Grote vierslippige aardster Geastrum fornicatum 1 K

Schotelkluifzwam Helvella macropus 7 K

Gezoneerde stekelzwam Hydnellum concrescens 9 K

Gele stekelzwam Hydnum repandum 6 K

Ridderwasplaat Hygrocybe fornicata 1 K

Hygrocybe irrigata 1 K

Beemdwasplaat Hygrocybe marchii 1 K

Bruinrode wasplaat Hygrocybe perplexa 1 K

Papegaaizwammetje Hygrocybe psittaccina 6 K

Honingwasplaat Hygrocybe reidii 1 K

Geurende wasplaat Hygrocybe russocoriacea 1 K

Grauwe wasplaat Hygrocybe unguinosa 3 K

Violetvlekkende moerasmelkzwam Lactarius aspideus 1 K

Peenrode melkzwam Lactarius fulvissimus 2 K

Vleugelspoormelkzwam Lactarius pterosporus 1 K

Vaaloranje melkzwam Lactarius quieticolor 7 K

Oranje berkenboleet Leccinum versipelle 14 K

Trechtertaaiplaat Lentinus conchatus 5 K

Roze ruitertje Marasmiellus rosellus 2 K

Kale knoflooktaailing Marasmius scorodonius 6 K

Gewone morielje Morchella esculenta 3 K

Kapjesmorielje Morchella semilibera 7 K

Gewoon varkensoor Otidea onotica 6 K

Zwartvoetkrulzoom Paxillus atrotomentosus 13 K

Schubbige oesterzwam Pleurotus dryinus 10 K

Kleine trompetzwam Pseudocraterellus undulatus 1 K

Oliebolzwam Rhizina undulata 6 K

Haagbeukrussula Russula carpini 1 K

Braakrussula Russula emetica 69 K

Honingrussula Russula melliolens 1 K

Geurige russula Russula odorata 3 K

Bittere kamrussula Russula pectinata 32 K

Kleibosrussula Russula pseudointegra 1 K

Purperrode russula Russula queletii 2 K

Krulhaarkelkzwam Sarcoscypha austriaca 2 K

Rode kelkzwam Sarcoscypha coccinea 1 K

Fijnschubbige boleet Suillus variegatus 12 K

Witte ridderzwam Tricholoma album 5 K

Witte duifridderzwam Tricholoma columbetta 9 K

(20)

We kunnen geen uitspraken doen over de procentuele verdeling van Rode Lijstsoorten in Limburg t.o.v. de rest van Vlaanderen. Wel konden we nagaan hoeveel soorten paddestoelen per uurhok werden aangetroffen in de Provincie Limburg. Figuur 3.2 toont hoeveel soorten per uurhok werden opgetekend voor alle in Limburg waargenomen soorten.

Figuur 3.2 Verdeling per uurhok van alle in Limburg geïnventariseerde paddestoelensoorten. Getallen naast de

kleurenlegende geven telkens klassen van het absoluut aantal soorten per uurhok.

De soortenrijkste uurhokken concentreren zich in de eerste plaats rond het Vijvergebied van Midden-Limburg en in mindere mate in het Noorden van de Midden-Limburgse Kempen (t.h.v. resp. Hechtel-Eksel en Bocholt en Hamont-Achel) . Een gelijkaardig patroon tekent zich af wanneer we enkel de soorten beschouwen met Rode Lijstcategorie “Kwetsbaar” tot en met “Uitgestorven” (Figuur 3.3).

Deze concentratie in de spreiding van de meest bedreigde paddestoelsoorten rond het Limburgs vijvergebied werd ook vastgesteld door WALLEYN & VERBEKEN (1999). Over de provincie Limburg stelden

deze auteurs vast dat:

door de inventarisatie van het volledige Limburgs grondgebied deze concentratie niet te wijten was aan het toevallig intensiever bestuderen van bepaalde soortenrijke gebieden;

het belang van het Vijvergebied in Midden-Limburg voor paddestoelen gelijke tred houdt met het belang van deze streek voor andere soortengroepen;

geen enkele regio in Limburg behoorde tot de “hot spots” met meer dan 20 Rode Lijstsoorten (zie ook figuur 3.3);

de Kempen m.b.t. Rode Lijstsoorten vooral belangrijk zijn voor acidofiele paddestoelen en soorten van schraal naaldbos.

(21)

Figuur 3.3 Verdeling per uurhok van alle in Limburg geïnventariseerde paddestoelensoorten, die werden onderverdeeld in de Rode Lijstcategorieën “Kwetsbaar” tot en met “Uitgestorven”. Getallen naast de kleurenlegende geven telkens klassen van het absoluut aantal soorten per uurhok.

Verder werd ook een vergelijking gemaakt tussen de verschillende ecologisch functionele groepen (saprofyten, parasieten, mycorrhizavormers). Voor iedere functionele groep werd de procentuele verdeling van het aantal bestudeerde paddestoelen over de verschillende Rode Lijstcategorieën (alle behalve “onvoldoende gekend”) bekeken. Hieruit bleek dat mycorrhizavormende soorten

(22)

3.4. Bedreigingen en bescherming

3.4.1. Oorzaken van achteruitgang

We nemen bondig de bevindingen van WALLEYN & VERBEKEN (1999) over. Meer gedetailleerde

besprekingen zijn terug te vinden in het rapport.

Natuurlijke oorzaken

Zoals alle soorten, zijn ook paddestoelen onderhevig aan natuurlijke successie. Vermits een groot aantal soorten echter sterk afhankelijk is van een waardplant, zal het verdwijnen van de waardplant – hetzij door natuurlijke successie hetzij door andere oorzaken (vb. Iepenziekte) – resulteren in de achteruitgang of het verdwijnen van de ermee geassocieerde mycoflora.

Antropogene oorzaken Vermesting

De depositie van stikstof is de belangrijkste oorzaak van achteruitgang van alle mycorrhizavormende paddestoelen in alle bostypen, inclusief parken en lanen. Daarnaast blijken ook heel wat saprofyten, die aan stikstofarme milieus (zoals heiden) gebonden zijn, nadeel te ondervinden van vermesting.

Verzuring

Vooral in slecht gebufferde, zwak zure tot basische bodems is het effect van verzuring duidelijk merkbaar. Mycorrhizavormende paddestoelen blijken minder gevoelig te zijn voor verzuring in

tegenstelling tot bepaalde strooiselsaprofyten, die de verzuring van hun substraat minder goed tolereren. De Vlaamse naaldbossen hebben duidelijk te lijden onder vermesting en verzuring. In deze eertijds vrij goed ontwikkelde mycofloragebieden, overleven nu nog enkele weinig gevoelige saprofyten.

Verdroging en watervervuiling

Het onttrekken van water aan de bodem, met een daling van de grondwatertafel tot gevolg, is de oorzaak van de sterke achteruitgang van tientallen soorten paddestoelen die aan vochtige tot natte biotopen gebonden zijn. Aan oligotroof en zuiver water gebonden soorten of soorten die voorkomen in periodiek overstromende vloedbosjes, zijn door sterk vervuild en geëutrofieerd water zeer zeldzaam geworden.

Verdwijnen van biotopen

Rode Lijstsoorten worden vaak voor een belangrijk deel aangetroffen in zeldzame of bedreigde biotopen zoals heiden en vennen, moerassen, duinen enz. WALLEYN & VERBEKEN (1999) halen in het bijzonder

Wasplaatgraslanden aan, waar zeer rijke fragiele paddestoelenassociaties voorkomen. Lichte bemesting, overbetreding en grondbewerking zijn nefast voor deze gemeenschappen. De

(23)

Bodemverdichting en erosie

Bodemverdichting en/of erosie door overbetreding en intensieve recreatie (paardensport,

gemotoriseerde voertuigen, mountainbikes) of het inzetten van zware machines worden als schadelijk ervaren voor de vruchtvorming van paddestoelen. Hieromtrent werd onderzoek verricht in het

Zoniënwoud (VANHOLEN & DE KESEL, 1999, 2000; VANHOLEN, 2001; VANHOLEN et al., 2001).

Moderne bosexploitatie

Strooiselroof (het afvoeren van bladeren, naalden of delen van de humuslaag) in bossen wordt niet meer toegepast in Vlaanderen met als gevolg dat de strooisellaag toeneemt in dikte en de afbraak vertraagd wordt. Dit heeft een negatief effect op mycorrhizavormende paddestoelen. Onderzoek heeft uitgewezen dat het verwijderen van de strooisellaag (reeds door eenmalig plaggen) een gunstig effect had op de vruchtvorming van een heleboel soorten (BAAR & KUYPER, 1993; DE VRIES et al., 1993; KEIZER, 1992).

Chemische verontreiniging

Hoewel paddestoelen een heleboel scheikundige stoffen accumuleren, is het effect van deze vorm van verontreiniging op de achteruitgang van paddestoelen beperkt.

Versnippering

Doordat de sporen van paddestoelen zich over zeer grote afstanden kunnen verspreiden, wordt gesteld dat versnippering de verspreiding van paddestoelen “in principe” niet verhindert.

Plukken

Het verzamelen van (eetbare) paddestoelen blijkt – op korte of middellange termijn – geen invloed te hebben op de vruchtvorming van de mycelia. Het is echter niet uitgesloten dat massale pluk van traag sporenvormende soorten (vb. Cantharellen) de verspreiding van sporen verhindert en aldus de achteruitgang van de soort in de hand werkt. Elke vorm van commerciële of excessieve pluk zou nadrukkelijk verboden moeten worden.

3.4.2. Internationale bescherming

Een Europese Rode Lijst (ING, 1993) werd opgesteld op basis van destijds bekende nationale of regionale Rode Lijsten. Deze lijst heeft evenwel een voorlopig karakter en is niet verbonden aan een officiële tekst, richtlijn of wet.

3.4.3. Vlaamse wetgeving

(24)

3.4.4. Beschermingsmaatregelen

Naast de klassieke beschermingsmaatregelen (controle grondwatertafel, bescherming van zeldzame biotopen, tegengaan vermesting en verzuring….), kunnen enkele voor paddestoelen specifieke maatregelen aangehaald worden (KUYPER, 1994)

Natuurbeheer, gericht op verschraling van de bodem, heeft vooral op mycorrhizavormende paddestoelen een gunstig effect. In permanente graslanden kan door volgehouden maaien en afvoeren zich een rijke graslandflora ontwikkelen. Door extensieve begrazing in schrale biotopen kan ook de oorspronkelijk rijke mestflora terugkeren.

Het natuurlijk laten afsterven en laten liggen van bomen is belangrijk voor het behoud van heel wat saprofyten.

Door terug lokaal kapresten te verbranden in bossen kan de achteruitgang van brandplekpaddestoelen worden tegengegaan.

(25)

Geciteerde Literatuur

BAAR, J. & KUYPER, T.W. 1993. Litter removal in forests and effect on mycorrhizal fungi. In:PEGLER, D.N.,

BODDY, L. ING. B & KIRK, P.M. (eds). Fungi of Europe: Investigation, Recording and Conservation:

213-237. Kew: Royal Botanic Garden.

DE VRIES, B., JANSEN, E., VAN DOBBEN, H.F. & KUYPER, T.W. 1993. Partial restoration of fungal and plant

species diversity by removal of litter and humus layers in stands of Scots Pine in the Netherlands. Biodiversity & Conservation 4: 156-164.

ING, B. 1993. Towards a Red List of European endagered macrofungi. In: PEGLER, D.N., BODDY, L. ING.

B & KIRK, P.M. (eds). Fungi of Europe: Investigation, Recording and Conservation: 213-237. Kew:

Royal Botanic Garden.

KEIZER, P.J. 1992. Paddestoelen en natuurbeheer, ervaringen en perspectieven. Levende Natuur 1992(4): 102-110.

KUYPER, T.W.(ed.) 1994. Paddestoelen en natuurbeheer: wat kan de beheerder? Wetenschappelijke

mededelingen Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging (KNNV) 212: 1-100.

VANHOLEN, B. & DE KESEL, A.1999. Inventarisatie en monitoring van de mycoflora en de lichenen van

het Brussels Hoofdstedelijk Gewest: jaarrapport 1998 werkgroep mycologie. Brussel/Meise : Federaal Ministerie van Middenstand en Landbouw, DG6, Bestuur voor Onderzoek en Ontwikkeling; Nationale Plantentuin van België; Brussels Instituut voor Milieubeheer (BIM). VANHOLEN, B. & DE KESEL, A. 2000. Inventarisatie en monitoring van de mycoflora en de lichenen van

het Brussels Hoofdstedelijk Gewest: jaarrapport 1999 werkgroep mycologie. Brussel/Meise : Federaal Ministerie van Middenstand en Landbouw, DG6, Bestuur voor Onderzoek en Ontwikkeling; Nationale Plantentuin van België; Brussels Instituut voor Milieubeheer (BIM).

VANHOLEN, B. 2001. Inventarisatie en monitoring van de mycoflora en de lichenen van het Brussels

Hoofdstedelijk Gewest: eindrapport werkgroep mycologie [cd-rom]. Brussel/Meise: Federaal

Ministerie van Middenstand en Landbouw, DG6, Bestuur voor Onderzoek en Ontwikkeling; Nationale Plantentuin van België; Brussels Instituut voor Milieubeheer (BIM).

VANHOLEN, B., DE KESEL, A. & FRAITURE, A 2001. Inventarisatie en monitoring van de mycoflora en de lichenen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest: eindrapport werkgroep mycologie. Brussel/Meise: Federaal Ministerie van Middenstand en Landbouw, DG6, Bestuur voor Onderzoek en Ontwikkeling; Nationale Plantentuin van België; Brussels Instituut voor Milieubeheer (BIM).

WALLEYN, R & VERBEKEN, A. 1999. Een gedocumenteerde Rode Lijst van enkele groepen paddestoelen

(26)

Andere relevante literatuur

ARNOLDS, E. 1989. A preliminary red data list of macrofungi in the Netherlands. Leiden: Rijksherbarium.

ARNOLDS, E., JANSEN, E., KEIZER, P. J., NAUTA, M., VEERKAMP, M.,& VELLINGA, E. 1992. Standaardlijst

van Nederlandse macrofungi: supplement 2 (inclusief supplement 1). Wageningen: Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek (IBN), Paddestoelenkartering.

ARNOLDS E. & KUYPER, TH. W. 1996. Bedreigde en kwetsbare paddestoelen in Nederland: basisrapport

met voorstel voor de rode lijst. Wageningen: Informatie- en KennisCentrum Natuurbeheer (IKC Natuurbeheer).

ARNOLDS E. J. M. & VAN OMMERING, G. 1996. Bedreigde en kwetsbare paddestoelen in Nederland:

toelichting op de rode lijst. Wageningen: Informatie- en KennisCentrum Natuurbeheer (IKC Natuurbeheer).

BOS, F. 2000. Paddestoelen in beeld. Utrecht: Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging (KNNV).

DIEDERICH, P. & SÉRUSIAUX, E. 2000. The lichens and lichenicolous fungi of Belgium and Luxembourg:

an annotated checklist. Luxembourg: Musée National d'Histoire Naturelle.

JANSEN, A. E. 1984. Vegetation and macrofungi of acid oakwoods in the North-east of the Netherlands.

Wageningen: Pudoc.

MOREAU, C. & VAN DER VEKEN, P.( bew.) 1980. Larousse paddestoelen encyclopedie. Hasselt:

Heideland-Orbis.

NATUURBESCHERMINGSRAAD 1987. Paddestoelen, mossen en korstmossen: advies over een beschermingsbeleid voor lager plantesoorten. Utrecht: Natuurbeschermingsraad.

PHILLIPS, R. 1981. Paddestoelen en schimmels van West-Europa: meer dan 900 soorten in unieke

kleurenfoto's. Utrecht: Spectrum.

VERMEULEN, H. 1999. Paddestoelen, schimmels en slijmzwammen van Vlaanderen: determinatiesleutels

aan de hand van veldkenmerken. Turnhout: Wielewaal.

Gerelateerde Likona-artikels

DESCAMPS, S. 2001. Verdwijnen de paddestoelen uit de Limburgse bossen? Likona jaarboek 2000:

33-39.

LENAERTS, L. 1993. De Verfstuifzwam (Pisolithus arhizus) gevonden op de Limburgse mijnterrils. Likona

jaarboek 1992: 15-18.

STEVENS, J., CREVECOEUR, L. & LENAERTS, L. 1999. Verspreiding van drie paddestoelensoorten in

Limburg. Vergelijking van het atlasonderzoek met een enquête. Likona jaarboek 1998: 35-41. VANDERLINDEN, H. 1996. De Pijpknotszwam (Macrotyphula fistulosa) (Fr.) Petersen – Een algemene

(27)

4. H

OGERE

P

LANTEN

4.1. Gegevens

De waarden getoond in de tabellen zijn ontleend aan de FLORABANK. Dit is een geïnformatiseerde databank met verspreidingsgegevens van planten in Vlaanderen op het niveau van 1 x 1

kilometerhokken (zgn. kwartierhokken). Aan de Florabank wordt meegewerkt door Flo.Wer vzw., de Nationale Plantentuin van België, het Instituut voor Natuurbehoud, de Universiteit Gent, de KULeuven en AMINAL, afdeling Natuur (VAN LANDUYT et al., 2000; BIESBROUCK et al., 2001). In geïnventariseerde uurhokken (4 x 4 km) wordt er steeds naar gestreefd minstens 4 van de 16 kwartierhokken grondig te bemonsteren.

Het verzamelen van plantenverspreidingsgegevens wordt genoteerd tot de laag-laagwaterlijn aan de kust, waardoor de kust en bijgevolg Vlaanderen voor de Florabank enkele kwartierhokken groter is dan gewoonlijk. Zo wordt een totaal van 14344 kwartierhokken geteld in Vlaanderen (tot laag-laagwaterlijn), waarvan er 2652 of 18,49% in Limburg zijn gelegen. Dit percentage wijkt nauwelijks af van de in

hoofdstuk 2 berekende 18,8% (relatief aantal IFB-uurhokken). Voor de analyse van de gegevens van de hogere planten hanteerden we %NLim = 18,49%. Voor de vergelijking met de arbitraire grens van 33%

heeft dit echter weinig gevolgen.

4.2. Prioritaire soorten

In Vlaanderen werden in totaal 1306 soorten hogere planten geïnventariseerd. Het aantal soorten dat in iedere Rode Lijstcategorie werd onderverdeeld, wordt weergegeven in tabel 4.1. In de categorie “Uitgestorven” vinden we 7 soorten terug, 95 soorten zijn “Met uitsterven bedreigd”, 111 soorten zijn “Bedreigd” en 37 soorten zijn “Kwetsbaar”.

Daarnaast gingen we na hoe de prioritaire soorten (volgens de in hoofdstuk 2 vooropgestelde criteria) over deze Rode Lijstcategorieën verdeeld waren. Ruim één derde van de “Met uitsterven bedreigde” soorten komen aantoonbaar meer in Limburg voor. Hetzelfde geldt voor de “Bedreigde” soorten. In de categorie “Kwetsbaar” stellen we zelfs vast dat 24 van de 37 soorten beduidend meer werden

waargenomen in Limburg dan in de rest van Vlaanderen.

We dienen hier op te merken dat twee soorten aan de lijst prioritaire soorten werden toegevoegd

wegens hun notering in bijlage 1 van de Conventie van Bern en bijlage 2 van de Habitatrichtlijn. Het gaat om Drijvende waterweegbree (Luronium natans (L.) Rafin.) en Kruipend moerasscherm (Apium

repens (Jacq.) Lag.). Drijvende waterweegbree is “Zeldzaam” in de Vlaamse Rode Lijst en werd

waargenomen in 22 Limburgse kwartierhokken. Op een totaal van 80 kwartierhokken waar de soort werd geobserveerd in Vlaanderen, komt dit neer op 28% aanwezigheid in Limburg. Kruipend

(28)

Limburg opgetekend (1 van de 9 kwartierhokken).Geen van beide soorten voldoet aan de strikte criteria om als prioritaire soort te worden geselecteerd. Desondanks draagt de provincie Limburg, gezien hun internationale belang, een belangrijke verantwoordelijkheid in het behoud van deze soorten.

Tabel 4.1 Aantal plantensoorten per Rode Lijstcategorie, zowel voor het totaal aantal soorten als voor de prioritaire soorten in

Limburg. De getallen tussen haakjes slaan op de twee toegevoegde prioritaire soorten (Drijvende waterweegbree en Kruipend moerasscherm). RL categorie totaal >33% of significant Uitgestorven 7 0

Met Uitsterven Bedreigd 95 35 (+1)

Bedreigd 111 33

Kwetsbaar 37 24

Zeer Zeldzaam 149

Vrij Zeldzaam 56

Zeldzaam 77 (1)

Momenteel Niet Bedreigd 446

Achteruitgaand 51

Onvoldoende Gekend 40

Niet Van Toepassing 237

Totaal 1306 94

De categorie “niet van toepassing” heeft in de meeste gevallen betrekking op plantensoorten die niet als inheems beschouwd worden. In tegenstelling tot BERTEN & GORA (2002), komen in dit rapport deze

soorten niet in aanmerking voor de lijst van prioritaire soorten.

Een totaal van 94 plantensoorten werden geselecteerd als prioritaire soort. Dit is het totaal met inbegrip van de twee hierboven genoemde soorten van internationaal belang. Gezien het hoge aantal

plantensoorten, tonen we in tabel 4.2 enkel de prioritaire soorten voor Limburg.

Van de 1306 plantensoorten in Vlaanderen, zijn er 52 soorten waarvan het verspreidingsgebied voor 75% of meer (tot 100%) in Limburg gelegen is. Hiervan zijn er 24 die vanwege hun Rode lijststatus prioritair zijn voor Limburg.

Van de 21 prioritaire soorten die enkel en alleen in Limburg voorkomen (SLim = 100%) werden er 8

waargenomen in slechts één kwartierhok, 4 soorten kwamen in 2 Limburgse kwartierhokken voor en van 3 soorten waren de waarnemingen verspreid over 3 kwartierhokken. Twee soorten werden aangetroffen in 4 kwartierhokken die alle in Limburg lagen, en telkens 1 soort kwam voor in resp. 5, 7, 11 en 12 uitsluitend Limburgse kwartierhokken.

(29)

Tabel 4.2 Soortenlijst van prioritaire planten voor de provincie Limburg volgens het procentueel aantal bezette karteringshokken dat in Limburg ligt (in afnemende volgorde).

Nederlandse naam Wetenschappelijke naam SLim SVl %SLim Sign Rode lijst Bern HRL

Christoffelkruid Actaea spicata L. 5 5 100 *** B

Torenkruid Arabis glabra (L.) Bernh. 3 3 100 *** MUB

Kranskarwij Carum verticillatum (L.) Koch 4 4 100 *** B

Engelse alant Inula britannica L. 11 11 100 *** B

Kleine biesvaren Isoetes echinospora Durieu 3 3 100 *** MUB

Polei Mentha pulegium L. 3 3 100 *** MUB

Mannetjesorchis Orchis mascula (L.) L. 4 4 100 *** MUB

Purperorchis Orchis purpurea Huds. 12 12 100 *** B

Rivierfonteinkruid Potamogeton nodosus Poiret 7 7 100 *** B

Slijkzegge Carex limosa L. 2 2 100 ** MUB

Smal fakkelgras Koeleria macrantha (Ledeb.) Schult. 2 2 100 ** MUB

Zevenster Trientalis europaea L. 2 2 100 ** MUB

Witte engbloem Vincetoxicum hirundinaria Med. 2 2 100 ** MUB Poppenorchis Aceras anthropophorum (L.) Ait. f. 1 1 100 MUB Groene nachtorchis Coeloglossum viride (L.) Hartm. 1 1 100 MUB

Kalkwalstro Galium pumilum Murray 1 1 100 MUB

Genadekruid Gratiola officinalis L. 1 1 100 MUB

Kruismuur Moenchia erecta (L.) Gaertn., B. Mey. et Scherb. 1 1 100 MUB

Vliegeorchis Ophrys insectifera L. 1 1 100 MUB

Aapjesorchis Orchis simia Lam. 1 1 100 MUB

Veenbloembies Scheuchzeria palustris L. 1 1 100 MUB

Veldsalie Salvia pratensis L. 10 11 91 *** B

Klein warkruid Cuscuta epithymum (L.) L. 31 37 84 *** B

Kruipbrem Genista pilosa L. 134 170 79 *** K

Waterlobelia Lobelia dortmanna L. 5 7 71 ** MUB

Groot nimfkruid Najas marina L. 5 7 71 ** B

Korensla Arnoseris minima (L.) Schweigg. et Körte 19 27 70 *** B

Grote wolfsklauw Lycopodium clavatum L. 17 25 68 *** B

Draadgentiaan Cicendia filiformis (L.) Delarbre 4 6 67 ** MUB Bleekgele hennepnetel Galeopsis segetum Neck. 44 68 65 *** K Witte veldbies Luzula luzuloides (Lam.) Dandy et Wilmott 9 14 64 *** B

Zacht vetkruid Sedum sexangulare L. 9 14 64 *** B

Waterscheerling Cicuta virosa L. 32 50 64 *** B

Kraagroos Rosa agrestis Savi 10 16 63 *** B

Mattenbies Scirpus lacustris L. 103 171 60 *** K

Dichte bermzegge Carex muricata L. 6 10 60 ** B

Valse kamille Anthemis arvensis L. 82 141 58 *** K

Klein blaasjeskruid Utricularia minor L. 31 56 55 *** K

Ruige anjer Dianthus armeria L. 11 20 55 *** K

Ongelijkbladig fonteinkruid Potamogeton gramineus L. 7 13 54 ** B Smalle raai Galeopsis angustifolia Ehrh. ex Hoffmann 8 15 53 ** B

Klein wintergroen Pyrola minor L. 8 15 53 ** B

Klokjesgentiaan Gentiana pneumonanthe L. 82 159 52 *** K Ondergedoken moerasscherm Apium inundatum (L.) Reichenb. f. 14 28 50 *** B Bleek bosvogeltje Cephalanthera damasonium (Mill.) Druce 1 2 50 MUB

Stinkend streepzaad Crepis foetida L. 2 4 50 MUB

Rood peperboompje Daphne mezereum L. 1 2 50 MUB

Kleine wolfsklauw Diphasiastrum tristachyum (Pursh) Holub 3 6 50 MUB

Wit hongerbloempje Draba muralis L. 1 2 50 MUB

Veenmosorchis Hammarbya paludosa (L.) O. Kuntze 1 2 50 MUB

Hertsmunt Mentha longifolia L. 4 8 50 B

(30)

Nederlandse naam Wetenschappelijke naam SLim SVl %SLim Sign Rode lijst Bern HRL Teer guichelheil Anagallis tenella (L.) L. 10 21 48 ** B

Wild kattekruid Nepeta cataria L. 10 21 48 ** B

Kattedoorn Ononis spinosa L. 117 248 47 *** K

Heidekartelblad Pedicularis sylvatica L. 33 71 46 *** K Ruw parelzaad Lithospermum arvense L. 6 13 46 * MUB

Ronde zonnedauw Drosera rotundifolia L. 100 220 45 *** K Rossig fonteinkruid Potamogeton alpinus Balb. 4 9 44 MUB

Grote tijm Thymus pulegioides L. 71 163 44 *** K

Geelhartje Linum catharticum L. 19 44 43 *** B

Moerasweegbree Baldellia ranunculoides (L.) Parl. 19 45 42 *** K Grote ratelaar Rhinanthus angustifolius C.C. Gmel. 84 207 41 *** K Watergentiaan Nymphoides peltata (S.G. Gmel.) O. Kuntze 6 15 40 MUB

Smalle beukvaren Phegopteris connectilis (Michaux) Watt 2 5 40 MUB Klein vlooiekruid Pulicaria vulgaris Gaertn. 4 10 40 MUB

Dwergviltkruid Filago minima (Smith) Pers. 36 93 39 *** K Liggende vleugeltjesbloem Polygala serpyllifolia Hose 64 166 39 *** K Grote bremraap Orobanche rapum-genistae Thuill. 10 26 38 * K Moerassmele Deschampsia setacea (Huds.) Hack. 5 13 38 B

Welriekende nachtorchis Platanthera bifolia (L.) L.C.M. Rich. 5 13 38 B

Bevertjes Briza media L. 28 73 38 *** K

Klein tasjeskruid Teesdalia nudicaulis (L.) R. Brown 93 243 38 *** K

Handjesereprijs Veronica triphyllos L. 4 11 36 B

Bosdroogbloem Gnaphalium sylvaticum L. 82 233 35 *** K

Kleine wolfsmelk Euphorbia exigua L. 23 68 34 * K

Blauwe zegge Carex panicea L. 73 217 34 *** K

Kleine steentijm Acinos arvensis (Lam.) Dandy 5 15 33 B

Moeslook Allium oleraceum L. 1 3 33 B

Gelobde maanvaren Botrychium lunaria (L.) Swartz 3 9 33 B

Blonde zegge Carex hostiana DC. 1 3 33 MUB

Glad biggekruid Hypochoeris glabra L. 3 9 33 MUB

Dwerggras Mibora minima (L.) Desv. 4 12 33 B

Kleine roos Rosa micrantha Borrer ex Smith 1 3 33 MUB Naaldenkervel Scandix pecten-veneris L. 3 9 33 MUB

Voszegge Carex vulpina L. 18 55 33 * B

Wondklaver Anthyllis vulneraria L. 14 43 33 B

Dicht havikskruid Hieracium lachenalii C.C. Gmel. 62 195 32 *** K

Hondsviooltje Viola canina L. 37 123 30 *** K

Drijvende waterweegbree Luronium natans (L.) Rafin. 22 80 28 * Z 1 2

Gevlekte orchis Dactylorhiza maculata (L.) Soó 48 175 27 ** K

(31)
(32)

4.3. De prioritaire soorten per socio-ecologische groep

4.3.1. Overzicht

Analoog aan het werk van BERTEN & GORA (2002), beschouwen we de prioritaire plantensoorten per

socio-ecologische groep. We volgen hierin de definities van STIEPERAERE & FRANSEN (1982). In de

marge merken we op dat sinds het verschijnen van deze lijst een aantal nieuwe waarnemingen werden verricht van plantensoorten in België die bijgevolg niet door deze auteurs beschreven werden (in tabel 4.3 aangeduid als “niet in S & F”). Geen van de prioritaire soorten in Limburg vallen echter onder deze categorie.

Door een vergelijking te maken tussen het verwacht aantal en het werkelijk aantal aangetroffen prioritaire soorten per socio-ecologische groep, rekening houdend met het totaal aantal plantensoorten per groep, is het mogelijk te bepalen of één of meerdere socio-ecologische groepen aantoonbaar meer prioritaire soorten bevatten dan normaliter kan verwacht worden (Chi²).

Tabel 4.3 Lijst van socio-ecologische groepen (afk. “seg”) volgens STIEPERAERE & FRANSEN (1982), met het aantal

plantensoorten dat per seg werd aangetroffen in Vlaanderen en het aantal prioritaire Limburgse plantensoorten per seg. Waar het aantal aangetroffen prioritaire soorten per seg het verwacht aantal aantoonbaar overtreft (Chi²), wordt dit aangegeven in de kolom sign (*** voor p < 0,001: ** voor p < 0,01 en * voor p < 0,05).

code S &

F

STIEPERAERE & FRANSEN socio-ecologische groep (seg)

# spp. per seg # prioritaire spp per seg V erwacht # pr io ri tai re spp. per se g si gn

1 Pioniers van sterk antropogeen gestoorde plaatsen: akkers, wegranden en droge ruigten

1a akkers op voedselrijke kalkhoudende maar niet kalkrijke grond 49 0 3.53

1b akkers op kalkrijke grond 18 3 1.30

1c akkers op relatief voedselarme, kalkarme grond 30 5 2.16 1d regelmatig betreden plaatsen op voedselrijke grond (tredplanten) 18 1 1.30 1e ruigten op betreden, voedselrijke, niet humeuze, kalkhoudende maar niet kalkrijke, droge grond 54 0 3.89 1f ruigten op weinig betreden, kalkrijke, niet humeuze, droge grond 39 2 2.81 1g ruigten op weinig betreden, voedselrijke, humeuze, matig droge grond 27 0 1.94

2 Pioniers van meer natuurlijke gestoorde plaatsen, op open, vochtige tot natte, humusarme grond

2a relatief voedselrijke plaatsen met wisselende waterstand 37 3 2.66 2b open, voedsel- (speciaal stikstof-) rijke, natte grond 22 1 1.58 2c open, matig voedselrijke tot voedselarme, vochtige grond 31 2 2.23

3 Planten van sterk tot matig zoute milieus

3a stranden, zeeduinen en zandige vloedmerken 23 0 1.66 3b zoute tot sterk brakke wateren, slikken en lage schorren 16 0 1.15 3c hoge schorren en contactsituaties tussen zout en zoet milieu 16 0 1.15

4 Planten van zoete tot zwak brakke waters en oevers

4a zoete tot matig brakke, (matig) voedselrijke wateren (overwegend obligate waterplanten) 50 3 3.60

4b zoete, voedselarme wateren en de periodiek droogvallende oevers ervan 27 9 1.94 ***

4c verlandingsvegetaties in zoete, voedselrijke, stagnerende of lichtstromende ondiepe tot diepe wateren; dikwijls

veenvormend 32 3 2.30

(33)

code S &

F

STIEPERAERE & FRANSEN socio-ecologische groep (seg)

# spp. per seg # prioritaire spp per seg V erwacht # pr io ri tai re spp. per se g si gn

5 Planten van (licht) bemeste graslanden op matig voedselrijke tot voedselrijke, vochtige tot natte grond

5a matig bemeste graslanden op (matig) vochtige grond 61 1 4.39

5b matig bemeste graslanden op natte grond 29 2 2.09

6 Planten van (zeer) droge graslanden, muren en rotsen

6a muren en rotsen 15 0 1.08

6b graslanden op droge, voedselarme tot matig voedselrijke, niet tot matig kalkhoudende, neutrale tot zwak

basische grond 58 4 4.17

6c graslanden op droge, voedselarme, kalkrijke of zinkhoudende, neutrale tot basische grond 53 12 3.81 ***

6d graslanden op zeer droge, voedselarme, kalkrijke grond - - - - 6e graslanden op droge, voedselarme, kalkarme, zure grond 21 3 1.51

7 Planten van heiden, venen, schraallanden en kalkmoerassen

7a matig voedselarme, kalkarme, zure laagveenmoerassen 25 0 1.80 7b voedselarme, kalkrijke, basische laagveenmoerassen 20 1 1.44

7c onbemeste graslanden op vochtige tot natte voedselarme, zwak zure grond 23 5 1.66 **

7d hoogvenen, natte heiden en onbemeste graslanden op natte, zeer voedselarme, zure, humeuze grond 22 6 1.58 ***

7e droge heiden op zeer voedselarme grond 13 4 0.94 **

7f onbemeste, heischrale graslanden op matig vochtige tot droge, voedselarme, zure, humeuze grond 15 5 1.08 ***

8 Planten van kaalslagen, zomen en struwelen

8a kaalslagen op matig vochtige tot droge, matig voedselrijke tot voedselrijke grond 23 2 1.66 8b jonge aanplanten en zomen op voedsel- (vooral stikstof-) rijke, neutrale, humeuze matig vochtige tot droge grond 48 0 3.45

8c zomen op kalkhoudende, lemige, matig vochtige tot droge grond 27 6 1.94 **

8d struwelen op matig vochtige tot droge, relatief voedselrijke grond 33 2 2.38

9 Bosplanten

9a bossen op relatief voedselrijke, vochtige tot natte grond en van brongebieden 27 0 1.94 9b bossen op voedselarme tot matig voedselrijke, neutrale tot kalkhoudende grond 13 2 0.94 9c alluviale bossen, op min of meer hydromorfe bodem 27 0 1.94 9d bossen op gerijpte, zwak zure tot kalkrijke, relatief droge grond 16 0 1.15 9e bossen op matig voedselarme, droge zure grond 40 4 2.88 9f bossen op gerijpte, matig voedselrijke tot voedselrijke, matig vochtige tot droge grond 33 0 2.38 9g bossen op jonge, weinig stabiele, matig vochtige puinbodems (ravijnbossen) 9 2 0.65

? Niet in S & F 108 0 7.77

Totaal 1306 94 94

Socio-ecologische groepen met klein aantal prioritaire soorten

(34)

worden aangeduid. Milieus met kalkrijke of kalkhoudende bodems blijken daarentegen minder soortenrijk. Vermits kalkrijke bodems op zich slechts zeer lokaal voorkomen in Vlaanderen en in Limburg, zullen de planten die in deze milieus worden aangetroffen bovendien vaker tot de zeldzame of bedreigde soorten behoren. Deze verhouding is echter niet altijd statistisch aantoonbaar (vb. subgroep 1b in tabel 4.3). In subgroepen 6c (graslanden op droge, voedselarme, kalkrijke of zinkhoudende, neutrale tot basische grond) en 8c (zomen op kalkhoudende, lemige, matig vochtige tot droge grond) worden dan weer wel significant meer prioritaire soorten aangetroffen dan normaal kan verwacht worden.

Socio-ecologische groepen met relatief veel prioritaire soorten

Met een totaal aantal plantensoorten van 53, behoort subgroep 6c tot één van de soortenrijkste socio-ecologische groepen. In deze subgroep werden Smal fakkelgras, Poppenorchis, Groene nachtorchis,

Aapjesorchis , Kalkwalstro en Kruismuur voor 100% in Limburg aangetroffen. De verspreiding van Veldsalie valt voor 91 % in Limburg terwijl de Vlaamse verspreiding van Wit hongerbloempje, Geelhartje, Bevertjes, Kleine steentijm en Wondklaver voor 50 tot 33% in Limburg valt. In BERTEN &

GORA (2002) wordt subgroep 6c besproken bij de “natuurlijk droge graslanden”. De kalkgraslanden in

Limburg zijn zeer beperkt in oppervlakte. Hoewel veelvuldig aanwezig op de Sint-Pietersberg, dient te worden opgemerkt dat de Sint-Pietersberg zich voor 90% buiten Limburg bevindt.

“Zomen op kalkhoudende, lemige droge grond” (subgroep 8c) beperken zich in Limburg tot Zuidoost-Limburg en enkele opduikingen in de Maasvallei en in Haspengouw. Twee derden van de soorten zijn “Zeer zeldzaam” tot “Met uitsterven bedreigd”. Zes prioritaire soorten werden aangetroffen in subgroep

8c (totaal aantal soorten: 27). Purperorchis, Mannetjesorchis, Vliegenorchis, Torenkruid en Witte engbloem komen alle 100% in Limburg voor. Met 1 kwartierhok op een totaal van 3 in Vlaanderen, komt Moeslook voor 33% in Limburg voor.

In de subgroep 4b (zoete, voedselarme wateren en de periodiek droogvallende oevers ervan) worden de planten van waters in zandige streken gevonden. Deze meestal ondiepe vennen, plassen of vijvers worden voornamelijk gevoed door neerslagwater en afstromend oppervlaktewater en zijn voedselarm. Voedselarme waters zijn beperkt tot arme zandgronden. Door verzuring van vennen en eutrofiëring van plassen ten gevolge van aanvoer van voedselrijk water uit beken en grachten, dreigen deze milieus te verdwijnen. De verhouding prioritaire soorten t.o.v. totaal aantal soorten in deze subgroep is aantoonbaar hoger dan kan verwacht worden volgens Chi². Het totaal aantal plantensoorten in deze subgroep

bedraagt 27. Enkel van Kleine biesvaren bevinden alle gekende vindplaatsen zich in Limburg. Voor de overige prioritaire soorten liggen percentages van bezette kwartierhokken in Limburg tussen de 71 en 38%. Het gaat om Waterlobelia, Klein blaasjeskruid, Ondergedoken moerasscherm, Ongelijkbladig

fonteinkruid, Rossig fonteinkruid, Moerasweegbree en Moerassmele. Enkel voor Drijvende waterweegbree, die omwille van het internationale belang van de soort als prioritaire soort werd

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Heel concreet wordt dan niet enkel de vermoedelijke CO 2 -besparing van bepaalde acties berekend op grootteorde, maar ook de maatschappelijke kosten en baten, evenals de

De leden van Provinciale Staten worden één keer in de vier jaar gekozen door de burgers van de provincie.. De volgende verkie- zingen voor Provinciale Staten zijn in

Marijke Vos Remco Vos Jaap Vos Jelte Vredenbregt Joachim Vreeman Gideon Vreeman Michiel de Vries John de Vries Sylvia de Vries Hisko de Vries Kees de Vries Andrea de Vries Bob de

Tabel 2 Provinciaal prioritaire vaatplanten met aanduiding van het aantal kilometerhokken in Vlaams-Brabant (VB) en Vlaanderen (VL), het percentage kilometerhokken

Uit de eerste stappen van de analyse komen soorten naar voren waarvoor een juridische verant- woordelijkheid bij de provincie ligt voor actieve bescherming en/of waarvan de

In de nieuwe provinciale Omgevingsvisie wordt een euregionale plankaart opgenomen waarin in nauw overleg met onze buurregio’s de belangrijkste ontwikkelingen voor de komende

Eventuele noodzakelijke veiligheidszones dienen voorzien te worden binnen de zone voor lokale bedrijvigheid, het aanwenden van de zones voor buffer voor deze voorzieningen is

Uw provincie heeft 26.910 testen uitgevoerd, waarvan 1,74 % een positief resultaat hadden. Aantal negatieve testen = aantal negatieve ademtesten + aantal negatieve pré-testen