• No results found

12.1. Gegevens

De belangrijkste en meest volledige bron van gegevens is de Voorlopige Atlas van de Vlaamse Zoogdieren (ONKELINX, 1997). Zoals deze auteur zelf vermeldt, zijn de gegevens niet gebiedsdekkend en vrij onvolledig. Deze tekortkomingen zullen grotendeels weggewerkt zijn in de nieuwe

Zoogdierenatlas van Vlaanderen (Natuurpunt), die in volle voorbereiding is en binnen enkele maanden gepubliceerd zal worden. Het was evenwel niet mogelijk over deze recente zoogdiergegevens te beschikken voor dit verslag. Wél publiceerde Natuurpunt Studie in het najaar van 2002 (ANON., 2002) reeds enkele verspreidingskaarten van de Egel, Konijn en Vos en van een aantal soorten Vleermuizen (deze laatste uitsluitend op basis van zomerwaarnemingen). Voor deze dieren konden we de aantallen vindplaatsen vergelijken in Vlaanderen en Limburg, beschikbaar in 2002 met deze uit de gegevenssets van vijf jaar eerder.

Uit tabel 12.1 blijkt allereerst dat voor een aantal zoogdieren, zowel in heel Vlaanderen als in Limburg, meer atlashokken werden ingekleurd op de “nieuwe” kaarten (2002) dan op de kaarten van 1997. Het procentueel aandeel van hun aanwezigheid in Limburg t.o.v. Vlaanderen blijft evenwel zeer

vergelijkbaar. Een ander beeld zien we bij de Meervleermuis, Franjestaart, Baard- (en Brandt’s) vleermuis, en (Gewone) Grootoorvleermuis. Het aantal atlashokken waarin deze soorten werden aangetroffen, is voor deze soorten vrijwel altijd lager in 2002. Met uitzondering van de

Grootoorvleermuizen resulteert dit bovendien in een lager procentueel voorkomen in Limburg , wat vooral het opvallend is bij de Meervleermuis. Vermits de vleermuizenwaarnemingen van 2002

(voorlopig) enkel berusten op zomertellingen, en deze soorten bovendien moeilijk worden waargenomen buiten hun winterverblijven, is het niet verwonderlijk dat precies deze soorten een ogenschijnlijke daling in aantal vindplaatsen vertonen. Voor het procentueel méér voorkomen van Grootoorvleermuizen in Limburg in 2002 hebben we momenteel geen sluitende verklaring.

Deze oefening werd voornamelijk uitgevoerd om na te gaan in hoeverre de gegevens van beide atlassen met elkaar vergelijkbaar zijn. We merken op dat het absolute aantal atlashokken waarin een aantal soorten werd waargenomen, zeer verschillend is. Anderzijds vertonen deze soorten een zeer

gelijkaardige relatieve aanwezigheid in Limburg vertonen t.o.v. heel Vlaanderen. We zijn dan ook van mening dat de gegevens in ONKELINX (1997) geschikt zijn voor onze doeleinden, nl. het identificeren van soorten die naar verhouding meer voorkomen in Limburg dan in de rest van Vlaanderen. Onze verdere bespreking zal dan ook gebaseerd zijn op de gegevens van 1997. Mogelijk kunnen de nieuwe gegevens wel nieuwe vindplaatsen aan het licht brengen.

Tabel 12.1 Zoogdiersoorten waarvoor gegevens tot 1997 en 2002 beschikbaar waren: vergelijking van het aantal

karteringshokken uit beide gegevenssets, waarin deze soorten werden waargenomen. De tabel is in twee delen gesplitst volgens de zoogdieren die geen opvallende veranderingen hebben ondergaan en deze die duidelijke verschuivingen vertonen in de relatieve aanwezigheid in Limburg.

Atlas 1997 Atlas 2002

Nederlandse Naam Wetenschappelijke naam SLim SVl % SLim SLim SVl % SLim

Gewone dwergvleermuis Pipistrellus pipistrellus 25 150 17 59 353 17

Ruige dwergvleermuis Pipistrellus nathusii 3 22 14 19 119 16

Dwergvleermuis spec. Pipistrellus spec. 36 230 16 44 193 23

Laatvlieger Eptesicus serotinus 16 77 21 29 183 16

Rosse vleermuis Nyctalus noctula 12 76 16 14 126 11

Watervleermuis Myotis daubentonii 24 166 14 40 240 17

Konijn Erinaceus europaeus 50 306 16 99 482 21

Egel Oryctolagus cuniculus 67 301 22 116 486 24

Vos Vulpes vulpes 30 168 18 80 341 23

Meervleermuis Myotis dasycneme 8 19 42 3 29 10

Franjestaart Myotis nattererii 6 48 13 1 20 5

Baardvleermuis Myotis mystacinus 5 37 14 1 15 7

Baard- & Brandt's vleermuis Myotis mystacinus/brandtii 9 110 8 2 47 4

Gewone grootoor Plecotus auritus 3 58 5 11 50 22

Grootoor spec. Plecotus auritus/austriacus 9 102 9 7 66 11

12.2. Prioritaire soorten

CRIEL (1994) vermeldt in zijn Rode Lijst van de Vlaamse zoogdieren 68 soorten, waarvan er 11 in Vlaanderen als uitgestorven worden beschouwd. Onder deze laatsten zijn er 4 soorten waarvan sinds 1980 geen of slechts zeer occasioneel zwervende individuen werden waargenomen en daardoor de status “Vermoedelijk uitgestorven in Vlaanderen” kregen: de Grote hoefijzerneus (Rhinolophus

ferrumequinum), de Mopsvleermuis (Barbastella barbastellus), de Otter (Lutra lutra) en de Tuimelaar

(Tursiops truncatus). De overige 7 soorten zijn de Kleine hoefijzerneus (Rhinolophus hipposideros), de Bever (Castor fiber), de Europese nerts (Mustela lutreola), de Wolf (Canis lupus), de Bruine beer (Ursus

arctos), de Wilde kat (Felis silvestris) en het Edelhert (Cervus elaphus). Hiervan werden sedert minstens

40 jaar in Vlaanderen geen individuen meer in het wild waargenomen. Deze soorten vallen onder de status “Uitgestorven in Vlaanderen”.

Ook de Voorlopige Atlas van de Vlaamse Zoogdieren (1997) illustreert de verspreiding van 68 soorten. De zeezoogdieren worden in deze atlas – net als in ons verslag – buiten beschouwing gelaten. Een aantal zeldzaam waargenomen soorten, die niet in de Rode Lijst werden behandeld, vinden we terug in de Voorlopige Atlas. Enkele hiervan werden in het verleden uiterst sporadisch en uitsluitend in de provincie Limburg waargenomen. Omwille van de volledigheid vermelden we deze soorten en argumenteren we waarom we ze hier verder buiten beschouwing laten.

Waargenomen zwervende individuen van Beverrat (Myocastor coypus), Wasbeer (Procyon lotor) of Wasbeerhond (Nyctereutes procyonoides) zijn exoten, al dan niet op eigen kracht uitgezwermd naar België of ontsnapt uit gevangenschap.

Hoewel de Lynx (Lynx lynx) reeds enkele keren werd gesignaleerd in Voeren, betreft het zwervende exemplaren die hoogstwaarschijnlijk afkomstig zijn van geherintroduceerde populaties in Frankrijk of Duitsland. Bovendien bestaan er geen fossiele of andere bewijzen van de vroegere aanwezigheid van deze soort in Vlaanderen. Tenslotte is de vestiging van leefbare populaties in Vlaanderen uitgesloten wegens de specifieke eisen van de soort (uitgestrekte leefgebieden).

Over de aanwezigheid in Vlaanderen van de Noordse vleermuis (Eptesicus nilssonii), een zeer algemene soort in Noord-Europa, is niets bekend. Door de sterke gelijkenis van de sonargeluiden met die van de Laatvlieger (Eptesicus serotinus), wordt de soort mogelijk over het hoofd gezien. Het Edelhert is uit Vlaanderen verdwenen op het einde van de 18de eeuw. Later waargenomen dieren in Voeren betreffen vermoedelijk uitgezette exemplaren ten behoeve van de jacht. Door de behoefte aan uitgestrekte open bosgebieden is het onwaarschijnlijk dat zich in de toekomst nog levensvatbare populaties zullen vestigen in Vlaanderen.

Ook het Everzwijn komt, op enkele sporadische waarnemingen in Voeren na, niet meer voor in Vlaanderen. Het lijkt onwaarschijnlijk dat deze soort zich hier in de toekomst nog succesvol zal kunnen vestigen.

Wat de Bever betreft, lijken herintroductie-inspanningen in het Nederlandse Limburg aan de Grensmaas hoopvolle perspectieven te bieden voor de toekomst. Natuurlijke vestiging van Bevers vanuit Duitsland, samen met beperkte herintroductie en natuurontwikkelingsprojecten langs de

Maas, bieden de Bevers goede kansen om zich opnieuw te vestigen in Nederland en – via de Grensmaas – mogelijk ook in Vlaanderen.

Van de overige zoogdieren resulteerden volgende soorten als prioritair voor Limburg: Grote

Hoefijzerneus, Bechsteins’ vleermuis, Vale vleermuis, Hazelmuis, Hamster, Das, Meervleermuis, Boommarter en Ingekorven vleermuis.

Tabel 12.2 Soortenlijst van de Vlaamse Zoogdieren gerangschikt volgens het procentueel aantal bezette karteringshokken dat

in Limburg ligt (in afnemende volgorde).

Nederlandse naam Wetenschappelijke naam SLim SVl % SLim Sign RL Vlaand HRL

Grote hoefijzerneus Rhinolophus ferrumequinum 1 1 100 * (U) 2

Bechsteins' vleermuis Myotis bechsteinii 1 1 100 * MUB 2

Vale vleermuis Myotis myotis 3 3 100 *** MUB 2

Grote bosmuis Apodemus flavicollis 1 1 100 *

Hazelmuis Muscardinus avellanarius 3 4 75 ** B 4

Hamster Cricetus cricetus 5 9 56 ** MUB 4

Das Meles meles 12 22 55 *** B

Meervleermuis Myotis dasycneme 8 18 44 ** B 2

Steenmarter Martes foina 25 63 40 ***

Boommarter Martes martes 2 6 33 K

Ree Capreolus capreolus 50 153 33 ***

Ingekorven vleermuis Myotis emarginatus 5 17 29 MUB 2

Eekhoorn Sciurus vulgaris 44 165 27 **

Mol Talpa europaea 74 302 25 **

Konijn Oryctolagus cuniculus 67 301 22

Tweekleurige bosspitsmuis Sorex coronatus 5 24 21

Gewone bosspitsmuis Sorex araneus 12 76 16

bosspitsmuis spec. Sorex araneus/coronatus 29 201 14

Laatvlieger Eptesicus serotinus 16 77 21 4

Dwergspitsmuis Sorex minutus 26 137 19

Haas Lepus europaeus 38 204 19

Eikelmuis Eliomys quercinus 8 43 19

Vos Vulpes vulpes 30 168 18

Gewone dwergvleermuis Pipistrellus pipistrellus 25 150 17 4

Ruige dwergvleermuis Pipistrellus nathusii 3 22 14 K 4

dwergvleermuis spec. Pipistrellus pipistrellus/nathusii 36 230 16 4

Egel Erinaceus europaeus 50 306 16

Rosse woelmuis Clethrionomys glareolus 28 173 16

Rosse vleermuis Nyctalus noctula 12 76 16 4

Gewone bosmuis Apodemus sylvaticus 37 240 15

Bunzing Mustela putorius 32 210 15

Watervleermuis Myotis daubentonii 24 166 14 4

Woelrat Arvicola terrestris 12 86 14

Veldspitsmuis Crocidura leucodon 6 44 14 Z

Muskusrat Ondatra zibethicus 18 133 14

Baardvleermuis Myotis mystacinus 5 37 14 K 4

Brandts' vleermuis Myotis brandtii 0 11 0 B 4

Baard- & Brandt's vleermuis Myotis mystacinus/brandtii 9 110 8 4

Franjestaart Myotis nattereri 6 48 13 K 4

Hermelijn Mustela erminea 12 99 12

Aardmuis Microtus agrestris 22 183 12

Ondergrondse woelmuis Microtus subterraneus 18 151 12

Huismuis Mus domesticus 19 167 11

Nederlandse naam Wetenschappelijke naam SLim SVl % SLim Sign RL Vlaand HRL

Veldmuis Microtus arvalis 13 118 11

Dwergmuis Micromys minutus 15 152 10

Huisspitsmuis Crocidura russula 19 193 10

Zwarte rat Rattus rattus 3 40 8

Bruine rat Rattus norvegicus 11 167 7

Gewone grootoorvleermuis Plecotus auritus 3 58 5 K 4

Grijze grootoorvleermuis Plecotus austriacus 1 25 4 B 4

grootoorvleermuis spec. 9 102 9 4

Waterspitsmuis Neomys fodiens 2 44 5 B

Tweekleurige vleermuis Vespertilio murinus 0 1 0 ? 4

Bosvleermuis Nyctalus leisleri 0 1 0 MUB 4

Mopsvleermuis Barbastella barbastellus 0 3 0 (U) 2

Relmuis Glis glis 0 3 0

Van Den Berge et al. (2000) geeft een overzicht van de kennis van de verspreiding van de Boommarter in verschillende perioden sinds de 19de eeuw tot en met de periode 1989-1999. Zonder zijn bevindingen in detail te bespreken, dienen we op te merken dat de meest recente waarnemingen er niet langer op wijzen dat de Boommarter een voor Limburg prioritaire soort is. In Vlaanderen werden 17

meldingspunten genoteerd, waarvan er slechts 4 afkomstig zijn uit Limburg en Voeren (zie ook § 12.3.9. figuur 12.2). Een herberekening van het procentueel voorkomen van de Boommarter in Limburg op basis van deze nieuwe getallen, resulteert in een %SLim die niet hoger is dan 24%. Ook de Chi² test levert geen significant hogere aanwezigheid van de Boommarter in Limburg op. Vermits wij ons echter dienden te baseren op het bovenvermelde artikel, en hierbij geen onderscheid maakten tussen zekere of onzekere waarnemingen, achtten we het wenselijk de soort alsnog in dit hoofdstuk te bespreken.

12.3. Soortbesprekingen

De hieronder afgebeelde verspreidingskaarten zijn ontleend aan ONKELINX (1999). Er werd gebruik gemaakt van 3 verschillende symbolen (indien van toepassing voor de soort). Een grijs vierkantje duidt op “zekere waarnemingen”. Deze omvatten alle waarnemingen waarbij men het dier in de hand kon nemen (vangsten, verkeersslachtoffers, schedels, vleermuizen in winterverblijven…). Lege cirkeltjes duiden op “relatief zekere gegevens”, i.e. alle waarnemingen warbij men het dier of sporen ervan gezien heeft. Tenslotte wijzen zwarte bolletjes op “braakbalgegevens”.

12.3.1. Grote hoefijzerneus (Rhinolophus ferrumequinum)

Biotoop

In Zuid-Europa woont deze soort tijdens zomer en winter in grotten. Bij te lage zomertemperaturen worden kraamkolonies soms verplaatst naar warmere zolders. Ze overwinteren van september-oktober tot april in grotten. Vaak worden ze daar in de grotere, warmere ruimten aangetroffen.

De dieren foerageren vooral in kleinschalige, afwisselende landschappen waarin bossen aanwezig zijn.

Verspreiding

Deze warmteminnende soort komt vooral voor in Midden- en Zuid-Europa. Vlaanderen ligt net boven de noordelijke rand van het verspreidingsgebied. De soort is hier vermoedelijk steeds erg zeldzaam geweest. Tot 1940 was er een kraamkolonie aanwezig in de Sint-Pietersberg. Hierna werden vrijwel uitsluitend solitaire exemplaren waargenomen. In het voorjaar van 1995 werd opnieuw een kleine groep (12 exemplaren) aangetroffen op een zolder in de Voerstreek, doch een jaar later bleek deze kolonie ten gevolge van verbouwingswerken, verdwenen te zijn. Vermoedelijk heeft de kolonie zich verplaatst.

Bedreigingen

De soort blijkt achteruit te gaan in de Noord-Europese delen van zijn verspreidingsgebied. De inkrimping van het areaal wordt vaak toegeschreven aan klimaatsveranderingen. Ook verstoring van de natuurlijke biotopen, zowel overwinteringplaatsen als foerageerbiotopen, hebben een belangrijke impact gehad.

Beschermingsmaatregelen

Bescherming van en vermijden van verstoring in de biotopen. Een toename van het bestand in aangrenzende gebieden (Wallonië, Noord-Frankrijk) is vermoedelijk noodzakelijk vooraleer reproducerende populaties zich in Vlaanderen kunnen vestigen.

12.3.2. Bechsteins’ vleermuis (Myotis bechsteinii)

Biotoop

Overwinterende dieren worden vooral aangetroffen in grotten, groeven en kelders. Kraamkolonies zijn gevonden in boomholten, nestkasten en gebouwen. Men beschouwt deze soort als een typische bossoort, met een voorkeur voor oude (vochtige) gemengde loofbossen.

Verspreiding

Het verspreidingsgebied omvat grote delen van Zuid-, Midden- en Noord-Europa, maar de soort blijkt overal zeldzaam te zijn. Vlaanderen bevindt zich langs de noordwestelijke rand van het areaal. De schaarse recente waarnemingen beperken zich tot overwinterende exemplaren in mergelgroeven in Limburg.

Bedreigingen

Het verdwijnen van oude loofbossen wordt aanzien als een reden voor de achteruitgang van deze soort in gans haar verspreidingsgebied. Aangezien Vlaanderen op de grens van het areaal ligt, is het niet verwonderlijk dat de soort hier uiterst zeldzaam is.

Beschermingsmaatregelen

Bescherming van de Limburgse mergelgroeven. Het aanbrengen van vleermuisnestkasten in geschikte bosgebieden zou een positief effect kunnen hebben.

12.3.3. Vale vleermuis (Myotis myotis)

Biotoop

De Vale vleermuis houdt haar winterslaap in grotten en groeves. In Zuid-Europa vertoeft deze soort ook tijdens de zomer in grotten. In Midden- en Noord-Europa komt ze tijdens de zomer vooral voor op zolders en in kleine ruimten of spleten in gebouwen. Volgens diverse onderzoekers zouden ze open gebieden vermijden en eerder jagen in oude beukenbossen zonder onderbegroeiing.

Verspreiding

Een warmteminnende soort die voorkomt in Zuid- en Centraal-Europa. Vlaanderen ligt nabij de noordelijke grens van het verspreidingsgebied. De recente waarnemingen zijn beperkt tot enkele solitaire overwinterende exemplaren in Limburgse mergelgroeves.

Bedreigingen

De achteruitgang van de Vale vleermuis in de Noordeuropese delen van zijn verspreidingsgebied wordt vaak toegeschreven aan klimaatsveranderingen.

Beschermingsmaatregelen

Bescherming van de Limburgse mergelgroeven.

12.3.4. Meervleermuis (Myotis dasycneme)

Biotoop

De Meervleermuis overwintert in koele en vochtige ondergrondse ruimten zoals groeven, bunkers, forten en kelders. De kraamkolonies bevinden zich doorgaans op zolders van gebouwen, in spouwmuren, achter daklijsten of onder dakbekleding. Het is een soort die jaagt boven het wateroppervlak van brede kanalen en open waters.

Verspreiding

Wordt aangetroffen in Noord- en Centraal-Europa. Vlaanderen vormt de zuidwestelijke grens van het areaal. Kleine groepjes overwinterende dieren zijn aangetroffen in de forten rondom Antwerpen en in mergelgroeven in Limburg. Tijdens de zomer zijn er slechts schaarse waarnemingen. Tot op heden zijn nog geen kraamkolonies gevonden in Vlaanderen. Mogelijk bestaan die wel, aangezien in 1988 een kleine kolonie werd ontdekt in Zeeuws-Vlaanderen, op enkele kilometers van Vlaanderen.

Bedreigingen

In Nederland zijn veel kraamkolonies verdwenen door restauraties van kerken.

Beschermingsmaatregelen

Onmiddellijke bescherming van kolonies die in Vlaanderen zouden worden aangetroffen is ten zeerste aan te bevelen. Bescherming van de locaties waar deze soort tijdens de winter vertoeft (forten rond Antwerpen en Limburgse mergelgroeven).

12.3.5. Ingekorven vleermuis (Myotis emarginatus)

Biotoop

In de noordelijke delen van het verspreidingsgebied worden kraamkolonies van deze warmteminnende soort vooral aangetroffen op zolders van grote gebouwen. Voor hun winterslaap gebruiken ze forten, bunkers en groeven. Het is een soort die hoofdzakelijk foerageert in bosrijke gebieden.

Verspreiding

De Ingekorven vleermuis is een voornamelijk Zuideuropese soort die in Vlaanderen de noordelijke grens van haar verspreidingsgebied bereikt. Tijdens de laatste 10-tal jaren worden meer en meer

overwinterende exemplaren aangetroffen in de forten rondom Antwerpen en in mergelgroeven in Limburg. De zomerkolonies zijn daarentegen zeer schaars en werden steeds in bosrijke gebieden gevonden.

Bedreigingen

De soort blijkt achteruit te gaan in de Noordeuropese delen van zijn verspreidingsgebied. De inkrimping van het areaal wordt vaak toegeschreven aan klimaatsveranderingen. Ook verstoring van de natuurlijke biotopen, zowel overwinteringplaatsen als foerageerbiotopen, heeft een belangrijke impact gehad.

Beschermingsmaatregelen

Bescherming van de resterende en herstel van voormalige zomerkolonieplaatsen. Door gerichte beheersmaatregelen kunnen winterverblijfplaatsen meer geschikt gemaakt worden voor deze soort.

12.3.6. Hazelmuis (Muscardinus avellanarius)

Biotoop

De Hazelmuis wordt voornamelijk gevonden in structuurrijke, gemengde bossen en struweelrijke bosranden. De soort maakt een broednest bij voorkeur in stekelige struiken zoals bramen en sleedoorn. In het koude seizoen houdt de Hazelmuis een winterslaap in een speciaal daarvoor op de grond gemaakt winternest. De populatiedichtheden zijn meestal zeer laag zodat populaties gemakkelijk lokaal kunnen uitsterven indien er binnen het habitat barrières voorkomen. De Hazelmuis is bovendien zeer gevoelig voor het klimaat zowel direct (koud weer beperkt de foerageeractiviteit en het dier gaat in gedeeltelijk torpor) als indirect door de invloed van zon en temperatuur op het rijpen van haar voedsel dat voor het hoofdaandeel bestaat uit vruchten, zaden en noten.

Verspreiding

De Hazelmuis komt in Europa vooral voor in het centraal en zuidoostelijk deel, met als westgrens ZW-Frankrijk en als noordgrens Zuid-Zweden.

In Vlaanderen is de aanwezigheid van de soort beperkt tot de provincies Vlaams-Brabant en Limburg, o.a. in de buurt van Kermt en Spalbeek (Hasselt), op de Sint-Pietersberg en nabij Glabbeek. De verspreiding is waarschijnlijk nog onvoldoende gekend.

Beschermingsmaatregelen

Meer natuurgericht bosbeheer met aandacht voor structuurdiversiteit van bossen en bosranden (bevorderen van de ontwikkeling van warrige doornrijke struwelen en heggen met vruchtdragende struiken) en aan gevarieerde extensief beheerde bestanden in diverse ontwikkelingsfasen. De ecologie van de Hazelmuis werd in Nederland uitgebreid bestudeerd. FOPPEN & NIEUWENHUIZEN (1997) voerden een probleemanalyse uit ten behoeve van een soortbeschermingsplan. In 2000 verscheen van FOPPEN

et al. een rapport met aanbevelingen voor het beheer in (Nederlands) Limburg.

De Hazelmuis geniet volledige bescherming in het Vlaams Gewest onder het K.B. van 22 september 1980 (B.S. 31 oktober 1980).

12.3.7. Hamster (Cricetus cricetus)

Biotoop

De Hamster prefereert als habitat akkers en uitgestrekte landbouwgebieden met substraatloze, goed gedraineerde leem- of lössbodems met textuur, verwerings- of structuur B-horizont. Het zijn solitair levende dieren en ieder dier bouwt een eigen burcht. Het is voornamelijk een planten- en graaneter die vooral voedsel zoekt tijdens de schemering. Graan vormt een belangrijke component van de

wintervoorraad. In de winter houdt de Hamster een winterslaap.

Verspreiding

In Europa komen twee ondersoorten voor, C.c. nehringi in België, Nederland en Duitsland en C.c.cricetus in Tsjechië, Slowakije, Polen, Hongarije en Bulgarije.

In Vlaanderen werd de soort grondig geïnventariseerd in Vlaams Brabant vanaf 1998 in het kader van een opdracht van AMINAL, Afdeling Natuur aan Natuurpunt, en in 1999 verder uitgebreid tot Limburg met steun van Likona (VALCK et al, 2001). De inventarisaties van 1998 tot 2002 toonden aan dat er nog vier kernpopulaties zijn (figuur 12.1). In Vlaams-Brabant is er een belangrijke populatie in Bertem-Leefdaal en een tweede in Hoegaarden. In Limburg werden hamsters gevonden in Heers-Tongeren en in Bilzen-Riemst. In de Zoogdierenatlas van 1997 werden vindplaatsen van Hamsterburchten

opgetekend in velden van de gemeenten Riemst, Tongeren en Bertem. Enkele verkeersslachtoffers zijn gemeld uit de gemeenten Tongeren, Tienen en Linter. In de Zoogdierenatlas van HOLSBEEK et al. (1986) was ook nog sprake van vindplaatsen in de buurt van Bilzen, Voeren, Hoegaarden, Leuven en Meldert.

Bedreigingen

De vrij intensieve jacht op destijds plaatselijk talrijk aanwezige hamsters (begin vorige eeuw), is een eerste belangrijke oorzaak van de sterke achteruitgang van de soort in Vlaanderen. Ook de inkrimping en versnippering van de leefgebieden van bestaande populaties betekent een ernstige bedreiging voor het plaatselijk voortbestaan van de soort. De veranderde landbouwtechnieken dragen bij tot de

achteruitgang, zowel doordat graanakkers steeds meer verdwijnen ten behoeve van graslanden of maïsakkers als door de chemische bestrijding van wilde akkerkruiden. Tenslotte zouden ook predatie door huisdieren (honden en katten) en het verkeer meerdere slachtoffers eisen.

Beschermingsmaatregelen

Met het oog op eventuele herintroducties van de Hamster, werd in 1999 in Nederland het licht op groen gezet voor het opstarten van een fokprogramma. De meningen omtrent herintroductie blijven evenwel verdeeld. Omdat predatie volgens sommige studies de belangrijkste doodsoorzaak van Hamsters zou zijn, is het aanbrengen van kleine landschapselementen gewenst om voldoende dekking voor de dieren te verschaffen. Voor sterk verzwakte populaties blijkt bijvoederen een tijdelijke oplossing te zijn, die echter zo snel mogelijk dient te worden vervangen door meer duurzame maatregelen die

voedseltekorten aanpakken (herstel van bermen en ruigten, hoge gewasdiversiteit creëren in akkergebieden, promotie van teelt van graangewassen, klaver en luzerne). Voor de Hamster wordt

aangedrongen op de oprichting van akkerreservaten, die bewerkt worden met traditionele

teeltmethoden en vrij zijn van bestrijdingsmiddel en meststoffen. Hiertoe kan worden overgegaan tot de aankoop van percelen in bestaande hamsterkerngebieden of door het afsluiten van

beheersovereenkomsten met landbouwers, naar Duits, Frans of Nederlands voorbeeld. Een uitgebreid soortbeschermingsplan voor de Hamster werd in opdracht van AMINAL, afdeling Natuur, uitgewerkt door VALCK et al. (2001).

Figuur 12.1 Hamsterburchten in Vlaanderen: periode 1998-2001 (VALCK et al., 2001).

12.3.8. Das (Meles meles)

Biotoop

De Das prefereert vooral kleinschalig cultuurlandschap, waar gecultiveerde stukken land afgewisseld worden met kleine bossen met een droge bodem. Dit soort bodem is nodig voor het graven van de dassenburchten. De Das wordt ook waargenomen in andere biotopen, zoals aan de waterkant, in kreupelhoutbosjes, in bossen, houtwallen, weilanden, aan holle wegen en op dijken, zowel in berg- als in vlakke streken (DUMAY, 1984).

Verspreiding

Van de soort Meles meles zijn een aantal ondersoorten gekend. M. meles meles is in Europa de meest voorkomende. De Das is wijd verspreid over vrijwel heel Europa, met uitzondering van de zeer koude