• No results found

9.1. Gegevens

De waarden getoond in de tabellen zijn ontleend aan de Vlaamse verspreidingsatlas (BAUWENS & CLAUS, 1996), aangezien hierin de meest recente gegevens (periode: 1975-1995) werden samengevat die gebiedsdekkend zijn voor Vlaanderen. Deze gegevens zijn gebaseerd op het aantal bezette IFB-uurhokken (4 x 4 km).

Voor de meer gedetailleerde verspreiding in de provincie Limburg beschouwen we evenwel enkel de IFB-kilometerhokken waarin een soort werd waargenomen na 1990. Deze gegevens zijn afkomstig van de Limburgse verspreidingsatlas (SCHOPS, 1999), aangevuld met informatie verzameld bij inventarisaties van poelen tijdens 2001 (COLAZZO et al., 2001) en 2002.

9.2. Prioritaire soorten

Een totaal van 14 inheemse amfibiesoorten was in het verleden gekend in Vlaanderen. Van de Geelbuikvuurpad (Bombina variegata) wordt aangenomen dat ze in Vlaanderen is uitgestorven. Van de resterende 13 inheemse soorten zijn er 10 beduidend meer verspreid in Limburg dan in de rest van Vlaanderen (tabel 9.1). Hiertoe behoren alle Rode-lijstsoorten, met uitzondering van de

Vuursalamander, maar tevens enkele soorten met een meer algemene verspreiding (Gewone pad, Groene kikker en Alpenwatersalamander).

Het behoud van de Limburgse populaties van vooral Knoflookpad, Boomkikker, Heikikker,

Vroedmeesterpad en Rugstreeppad lijkt van bijzonder belang in de globale Vlaamse context.

Het behoud van populaties van de Kamsalamander, de enige inheemse amfibiesoort vermeld op Annex 2 van de Habitatrichtlijn, is belangrijk uit zowel een Vlaams als een Europees perspectief.

Van de inheemse reptielen is alleen de Gladde slang duidelijk meer verspreid in Limburg dan in de overige Vlaamse provincies (tabel 9.2). De Ringslang, waarvan recent nog één ge(her)introduceerde populatie gekend is in de Antwerpse Kempen, is vermoedelijk in Vlaanderen uitgestorven en werd hier buiten beschouwing gelaten.

Hierna volgt een summiere bespreking van de biotoopkeuze en verspreiding van de prioritaire soorten. Meer uitgebreide behandelingen van biotoopkeuze, soortbeschrijvingen en gedetailleerde besprekingen van de algemene biologie van deze soorten kan men aantreffen in BAUWENS & CLAUS (1996), SCHOPS

Tabel 9.1 Soortenlijst van de Vlaamse amfibieën gerangschikt volgens het procentueel aantal bezette karteringshokken dat in Limburg ligt (in afnemende volgorde).

Nederlandse naam Wetenschappelijke naam SLim SVl %SLim Sign RL Vl HRL

Knoflookpad Pelobates fuscus 10 11 91 *** B 4

Boomkikker Hyla arborea 6 10 60 *** MUB 4

Heikikker Rana arvalis 28 48 58 *** Z 4

Vroedmeesterpad Alytes obstetricans 6 15 40 * B 4

Rugstreeppad Bufo calamita 33 87 38 *** Z 4

Vinpootsalamander Tritirus helveticus 53 180 29 *** Z

Alpenwatersalamander Tritirus alpestris 138 545 25 *** MNB

Kamsalamander Triturus cristatus 43 171 25 * Z 2

Groene kikker Rana "esculenta" 136 550 25 *** MNB

Gewone pad Bufo bufo 144 608 24 *** MNB

Bruine kikker Rana temporaria 144 696 21 MNB

Kleine watersalamander Triturus vulgaris 130 632 21 MNB

Vuursalamander Salamandra salamandra 1 37 3 K

Tabel 9.2 Soortenlijst van de Vlaamse reptielen gerangschikt volgens het procentueel aantal bezette karteringshokken dat in

Limburg ligt (in afnemende volgorde).

Nederlandse naam Wetenschappelijke naam SLim SVl %SLim Sign RL Vl HRL

Gladde slang Coronella austriaca 20 25 80 *** K 4

Hazelworm Anguis fragilis 37 158 23 Z

Levendbarende hagedis Lacerta vivipara 47 258 18 Z

9.3. Soortbesprekingen

9.3.1. Knoflookpad (Pelobates fuscus)

Biotoop

Gezien zijn gravende levenswijze als adult, heeft de Knoflookpad nood aan een mulle, korrelige

zandbodem. Voorbeelden van geschikte landbiotopen zijn zandige rivier- en beekduinen, gestabiliseerde stuifzandheuvels in heidegebieden en zandige akkers. De voortplantingswaters kunnen (matig)

voedselrijk tot voedselarm zijn, maar essentieel voor de voortplanting is dat het water niet te zuur is (pH > 6). Vanwege het vaak voedselarme en (erg) zure water, zijn vennen gelegen in heidegebieden niet geschikt als waterbiotoop. Dergelijke voedselarme heidevennen worden slechts geschikt wanneer ze voedselrijker worden, bv. door de aanvoer van water uit nabijgelegen landbouwgronden. De combinatie van een losse bodem in de nabijheid van (matig) voedselrijk water is weinig frequent en wordt veelal aangetroffen waar zandgronden, rivierduinen of heuvelruggen grenzen aan de lager gelegen stroomdalen, of in heideterreinen met geëutrofieerde vennen.

Verspreiding

Alle gekende vindplaatsen van deze soort, met uitzondering een éénmalige melding van adulte dieren in Rotselaar (provincie Vlaams-Brabant), liggen in het centrum van de provincie Limburg.

In het midden van de jaren ’80 kende de Knoflookpad in Limburg reeds een beperkte verspreiding. De gekende vindplaatsen werden opnieuw bekeken na 1990 en hun aantal is sterk afgenomen. De nog aanwezige populaties zijn ruimtelijk duidelijk van elkaar gescheiden.

Een noordelijke “groep” locaties bestaat uit enkele poelen gelegen in de valleien van de Dommel in Peer en het bronnengebied van de Bollisserbeek te Hechtel-Eksel. Deze poelen bevinden zich in

landbouwgebied.

De soort is recent waargenomen op het schietveld “Grote Heide” te Meeuwen-Gruitrode en in de omgeving van “Kelchterhoef” in Houthalen-Helchteren.

De meest levenskrachtige populatie bevindt zich in het “Welleken” te Zonhoven, waar het aantal roepende mannetjes op minstens 30 dieren wordt geschat (P. BAERT, mond. med.). De

beheersmaatregelen die hier uitgevoerd werden (ten gunste van de Boomkikker) lijken een positief effect te hebben op de Knoflookpad.

Vroeger was een populatie Knoflookpadden aanwezig in het natuurreservaat de Maten te Genk (BURNY, 1985). Onderzoek naar de huidige aanwezigheid van de soort is hier dringend gewenst.

9.3.2. Boomkikker (Hyla arborea)

Biotoop

Als voortplantingsplaatsen komen allerlei ondiepe en stilstaande zoetwaterplassen in aanmerking. Het water is gewoonlijk licht tot matig voedselrijk en heeft een neutrale zuurtegraad (pH = ± 7). Hoewel de grootte van de plas er minder toe doet, is het wèl belangrijk dat het water goed en langdurig door de zon beschenen wordt en dat de plas niet droogvalt voor het einde van de zomer. De aanwezigheid van een gordel van ondergedoken of drijvende waterplanten is gunstig. Ook een vegetatie met riet en/of andere oeverplanten is positief, zolang de bezonning niet in het gedrang komt. Plassen waarin vissen

voorkomen, zijn minder interessant voor Boomkikkers. Het lijkt eveneens belangrijk dat een geschikt landbiotoop aanwezig is in de directe omgeving van de plas.

De landbiotopen van de Boomkikker bestaan uit zonbeschenen ruigtevegetaties, houtwallen en bosranden met zowel een dichte kruid- als struiklaag. Ook met bramen dichtgegroeide grachten en vochtige, kruidenrijke bermen komen in aanmerking. Belangrijk is dat de vegetatiestructuur

mogelijkheden biedt voor een optimale regeling van de lichaamstemperatuur en beschutting geeft tegen de wind. Ook een hoge vochtigheidsgraad van de bodem is een vereiste.

Verspreiding

De Boomkikker is in Vlaanderen tijdens de 20e eeuw sterk achteruit gegaan (BAUWENS & CLAUS, 1996). De enige resterende populaties bevinden zich in Knokke-Heist en de provincie Limburg.

Tot in het begin van de jaren ’70 herbergde de provincie Limburg talrijke Boomkikkerpopulaties, verspreid over een aantal waterrijke gebieden en een aantal andere kleine waterpartijen. Zo kwam de soort veelvuldig voor op meso- en eutrofe plassen in het vijvergebied Midden-Limburg, waren er populaties in de vallei van de Zwarte Beek en de Laambeek en rond Hasselt. In 1985 restten van het hele Limburgse Boomkikkerbestand nog slechts vijf populaties: in Maasmechelen, Zonhoven (2), Genk en Diepenbeek. Na 1990 is hiervan één populatie verdwenen. Drie van de resterende populaties bevinden zich in en nabij het vijvercomplex van Midden-Limburg (Zonhoven, Genk en Diepenbeek). In de alluviale vlakte van de Maas werden vroeger Boomkikkers waargenomen in weidepoelen en oude grind- en kleikuilen te Maaseik en Maasmechelen. Ook hier zijn tijdens de periode 1975-84 twee

populaties verdwenen. Op de enige overblijvende vindplaats (Maasmechelen) is het aantal dieren recent afgenomen. Zeer recent werd een bijkomende populatie ontdekt in het vijvergebied Midden-Limburg, waar de soort gedurende 20 jaar niet meer was opgemerkt (ONKELINX, 2001).

9.3.3. Heikikker (Rana arvalis)

Biotoop

In Vlaanderen is de Heikikker strikt gebonden aan voedselarme milieus zoals vochtige heidevelden, laagveengebieden en voedselarme moerassen. Als voortplantingsplaatsen gebruikt de Heikikker in Vlaanderen vennen, grachten en kleine vijvers die voedselarm of matig voedselrijk water bevatten. Vaak zijn dit geëutrofieerde vennen of waterpartijen die aan de rand liggen van heideterreinen of schrale graslanden. De eiklompjes worden veelal afgezet op ondiepe plaatsen (10-25 cm) met weinig schaduw, waar de watertemperatuur relatief hoog is. Ondanks de schijnbare voorkeur voor relatief voedselarme, zure milieus, beschimmelen de eieren indien ze zich in té zuur (pH < 4) water bevinden.

De landbiotoop van de eerder schuwe Heikikkers wordt gevormd door vochtige heiden, heischrale graslanden en bossen, waar ze een eerder zwervend bestaan leiden.

Verspreiding

De vindplaatsen in Vlaanderen liggen op de zuidwestelijke grens van het Europese areaal. De

verspreiding in Vlaanderen is beperkt tot de provincies Antwerpen en Limburg. Binnen deze provincies vertoont de Heikikker een enigszins gefragmenteerde verspreiding.

In de provincie Limburg situeren de vindplaatsen zich vooral op of aan de randen van het Kempisch Plateau en reikt de verspreiding in het oosten tot aan de rand van het Maasland. Het overgrote deel van de waarnemingen is afkomstig van voedselarme vennen in grote, uitgestrekte heideterreinen. In bijna alle grotere heideterreinen en de militaire domeinen komt de soort voor. Slechts een klein deel komt nog voor op geïsoleerde plaatsen in heiderestanten, matig voedselrijke vennen in landbouwgebieden en plassen in naaldhoutaanplanten.

In Limburg kunnen we een vijftal groepen van vindplaatsen onderscheiden.

1. De uitgestrekte heide op het militair domein van Leopoldsburg in Beringen en Hechtel (Achter de Witte Bergen, Spiekelspade, Fonteintje)). Tevens komt de soort voor in de vennen van enkele heiderestanten in het mijngebied van Beringen.

2. De brongebieden op het militair domein in Meeuwen en Helchteren (den Damp, Sonnisheide, Sommersven, Steenven, Grote Gazemeer). In de omgeving hiervan liggen twee vindplaatsen in Genk (Peerdsmeer en mijnterril van Waterschei).

3. Het vijvergebied Midden-Limburg te Zonhoven, Heusden-Zolder en Hasselt waar de soort is aangetroffen in voedselarme tot matig voedselrijke vennen en vijvers (St. Jansvijver, Kolberg, Platwijers, Het Ganske).

4. Het heidecomplex gevormd door de Vlaamse natuurreservaten “de Teut” en “Ten

Haagdoornheide” in Zonhoven en Houthalen-Helchteren. Enigszins aansluitend hierbij zijn er vindplaatsen in het brongebied van de Slangebeek en in de omgeving van het Provinciale domein Bokrijk.

5. De voedselarme tot matig voedselrijke vennen op de noordoostelijke grens van het Kempisch Plateau. Te vermelden zijn enkele vennen in Dilsen-Stokkem, de vennen in en nabij de

de vallei van de Zijpbeek in Lanaken. Als paaiplaatsen gebruikt de Heikikker hier voedselarme vennen in heideterreinen, evenals meer aangerijkte vennen in landbouwgebieden en

geïsoleerde plassen in naaldhoutaanplantingen.

Figuur 9.1 Verspreiding van de Heikikker in de provincie Limburg (rode vierkanten) en de ligging van natuurreservaten

(lichtblauw) en habitatrichtlijngebieden (lichtgeel).

9.3.4. Vroedmeesterpad (Alytes obstetricans)

Biotoop

De Vroedmeesterpad is een uitgesproken warmteminnende soort die gebonden is aan biotopen met een relatief warm microklimaat. In onze streken is het een soort van heuvelachtige gebieden, vermoedelijk omdat ze daar zonbeschenen, naar het zuiden gerichte hellingen aantreft. Op deze hellingen moeten ook open plaatsen zonder vegetatie en voldoende schuilmogelijkheden aanwezig zijn. Zo komen als biotoop in aanmerking: hellingen met een rotsachtige ondergrond, terreinen met een losse stenige bodem, open groeven en ruderale terreinen. De Vroedmeesterpad wordt regelmatig aangetroffen in of nabij menselijke constructies zoals boerderijen, kerkhoven, kelders en ruïnes.

Aan de waterbiotoop worden blijkbaar minder eisen gesteld. Als afzetplaatsen voor eieren komen dan ook een grote verscheidenheid van waterpartijen in aanmerking: veedrinkpoelen, bronpoelen, kleine vijvers en zelfs kunstmatige veedrinkbakken. De belangrijkste vereiste is dat de voortplantingsplaats het

hele jaar door water bevat. Het is ook aangewezen dat de waterpartij in de onmiddellijke omgeving van de landbiotoop ligt.

Verspreiding

De Vroedmeesterpad wordt in Vlaanderen uitsluitend aangetroffen in het Vlaams-Brabantse heuvelland en in de provincie Limburg.

In de Voerstreek kent deze soort de ruimste verspreiding. Het betreft vindplaatsen in ’s Gravenvoeren, in de omgeving van Altembroek, in St. Martens-Voeren, St. Pieters-Voeren en in Remersdaal. Ze houden zich hier vooral op langs de flanken van hellingen met graften en/of kleine bosjes, langs bosranden, nabij woningen en (oude) hoeven. Als voortplantingsplaatsen gebruiken ze poelen en kunstmatige

veedrinkbakken. Het merendeel van de (deel)populaties staat onderling in verbinding en is

levenskrachtig. In 2001 werd de Vroedmeesterpad nog op een 15-tal locaties in Voeren aangetroffen. In 1993 werd een geïsoleerde, maar wel grote en levenskrachtige populatie ontdekt in het zuiden van Haspengouw, op het grondgebied van de gemeente Borgloon. Hier werden Vroedmeesterpadden gevonden op een kerkhof gelegen op de rug van een naar het zuiden gerichte helling en nabij een stapelmuurtje gesitueerd langs de flank van de helling. Succesvolle voortplanting werd vastgesteld in een kleine bronpoel (BAUWENS & SCHOPS, 1994). Op ongeveer 1 km afstand werden in augustus 1994 een 10-tal larven en enkele adulten waargenomen in en rond een poel die tijdens het voorgaande jaar was uitgediept. Blijkbaar is kolonisatie van nieuwe biotopen dus mogelijk, wat verruimde perspectieven biedt voor het behoud van deze populatie. De aantallen dieren in deze populatie werden sinds 1993 jaarlijks geteld en schommelden tussen ca. 40 en 100 individuen (I. SCHOPS, mond. med.).

9.3.5. Rugstreeppad (Bufo calamita)

Biotoop

De Rugstreeppad is een warmteminnende soort met een gravende levenswijze. In Vlaanderen treffen we ze aan in twee typen terreinen. Tot het eerste type rekenen we duin- en heidegebieden, waar ze zich vooral ophouden op gestabiliseerde, zonbeschenen duinen met een schrale begroeiing van

korstmossen, grassen en struikheide. Tot de tweede categorie behoren terreinen die sterk door menselijke activiteiten beïnvloed zijn: oude klei-afgravingen, verlaten zandgroeven, bouwterreinen, koolmijnstorten en met zand opgespoten terreinen van industrie- en havengebieden. De aanwezigheid van open, geaccidenteerde plaatsen is vaak bepalend voor deze soort. Opvallend is inderdaad dat de Rugstreeppad verdwijnt wanneer, door natuurlijke successie, de vegetatie dichter en stabieler wordt. De keuze van de voortplantingsplas is afhankelijk van de aard van de landbiotoop. In heidegebieden gaat de voorkeur vooral naar ondiepe, zonbeschenen oeverzones en uitlopers van grotere vennen. Ook ondergelopen weilanden en akkers in de directe omgeving van heidegebieden worden als

voortplantingswater gebruikt. In geaccidenteerde terreinen geven ze de voorkeur aan ondiepe, tijdelijke plassen met weinig of geen vegetatie. Nieuw gegraven poelen worden vaak zeer snel gekoloniseerd, maar ze worden ook even snel verlaten zodra de watervegetatie een meer permanent karakter krijgt.

Verspreiding

In Vlaanderen komt de Rugstreeppad in alle provincies voor, maar vaak beperkt tot slechts enkele plaatsen. De grootste concentraties van vindplaatsen situeren zich in de Kempen en langs de kust. In Limburg worden Rugstreeppadden aangetroffen in een brede strook die van noordwest tot zuidoost over het Kempisch Plateau tot aan de Maas loopt. Het is een voortzetting van de vindplaatsen in het oosten van de provincie Antwerpen. Een westelijke groep van vindplaatsen betreft hoofdzakelijk meldingen uit heidegebieden in Leopoldsburg, Hechtel-Eksel, Beringen, Heusden-Zolder en Houthalen-Helchteren (Achter de Witte Bergen, Hechtelse heide). Er werden ook Rugstreeppadden waargenomen in verlaten mijnstorten in Beringen en Heusden-Zolder. Een meer centraal gelegen groep van locaties treffen we aan in heideterreinen in Houthalen-Helchteren, Meeuwen-Gruitrode en Zonhoven (militaire domeinen, De Teut, Slangebeekbron, Hellebroek, Kelchterhoef). Enigszins aansluitend hierbij werden Rugstreeppadden waargenomen in het natuurreservaat “De Maten” in Genk en nabij de mijnterrils van Zwartberg en Waterschei (Genk, As). Verder oostwaarts strekt de verspreiding zich uit naar Maasmeche-len (Mechelse heide, vallei van de Kikbeek) en Dilsen (omgeving Zinkfabriek). Verder zijn er geïsoleerde vindplaatsen in Riemst (Sint-Pietersberg) en in Tongeren (industriezone Overham).

9.3.6. Kamsalamander (Triturus cristatus)

Biotoop

De Kamsalamander is een bewoner van kleinschalige landschappen: gebieden met hagen, houtwallen, rijen knotbomen, rietkragen en vochtige bosjes. De voortplantingsplaatsen zijn poelen, afgesneden rivierarmen, kleine vijvers of andere plassen met stilstaand water. Hoewel het water bij voorkeur vrij voedselrijk is, kan deze soort ook in voedselarme vennen gevonden worden. De Kamsalamander stelt duidelijk zeer specifieke eisen aan zijn leefgebied. Zelfs in streken waar de soort relatief frequent wordt aangetroffen, is ze duidelijk minder algemeen dan andere salamandersoorten. Het is nog niet duidelijk in hoeverre dat te wijten is aan een meer precieze keuze van het water- of van het landhabitat. De

Kamsalamander vertoont een duidelijke voorkeur voor veedrinkpoelen en bomputten als

voortplantingswaters. Daarnaast wordt de soort vrij vaak gevonden in vijvers en in relatief voedselrijke vennen. Verder verkiest de Kamsalamander waters met een nagenoeg neutrale pH (5,5-7,5), die weinig of niet beschaduwd worden, relatief diep zijn en/of permanent water bevatten. Vaak zijn dat poelen of plassen gelegen op klei of andere bodems met een geringe waterdoorlaatbaarheid. Ze prefereren ook poelen gelegen in kleinschalige landschappen met een hoge diversiteit aan biotooptypen. In

Haspengouw (provincie Limburg) worden Kamsalamanders vaak aangetroffen in groepen van dicht bij elkaar gelegen poelen, wat suggereert dat een populatie zich slechts kan instandhouden indien ze kan beschikken over meerdere, dicht bij elkaar gelegen poelen.

Bossen, struwelen, boomgaarden, houtwallen en heideterreinen worden vaak vernoemd als gunstige landbiotopen.

Verspreiding

Deze soort werd in alle Vlaamse provincies aangetroffen. De verspreiding is evenwel duidelijk discontinu en gefragmenteerd, waarbij toch enkele belangrijke concentraties van vindplaatsen worden gevonden. Het zuiden van de provincie Limburg (vochtig Haspengouw) herbergt een dichte en belangrijke

concentratie van populaties, die zich uitstrekt over de gemeenten Bilzen, Diepenbeek, Kortessem, Borgloon, Wellen, Alken, Hasselt, Sint-Truiden, Nieuwerkerken en Herk-de-Stad. Al deze locaties bevinden zich in of op de randen van de valleien van de Demer en enkele zijbeken, in het bijzonder de Herk en de Gete. Kamsalamanders worden hier aangetroffen in poelen en kleine vijvers, vrijwel steeds in of nabij landbouwgebieden.

In de rest van de provincie Limburg wordt deze soort eerder verspreid aangetroffen. In Peer en Hechtel-Eksel is de soort gekend uit weidepoelen in de valleien van de Bolisserbeek en de Dommel. In de Maasvallei zijn Kamsalamanders aangetroffen in enkele groeven. De vindplaatsen in Beringen liggen bij de valleien van de Zwarte Beek en de Grote Beek. De locaties in Tongeren bevinden zich in de vallei van de Jeker, een zijrivier van de Maas. In de Maasvallei werd ze aangetroffen in Maasmechelen en Kinrooi. De vindplaatsen in Bree en Meeuwen-Gruitrode zijn niet duidelijk geassocieerd met beekvalleien.

Figuur 9.2 Verspreiding van de Kamsalamander in de provincie Limburg (rode vierkanten) en de ligging van natuurreservaten

9.3.7. Gladde slang (Coronella austriaca)

Biotoop

De Gladde slang vertoont in onze streken een uitgesproken voorkeur voor droge, zonbeschenen terreinen. Zo wordt ze aangetroffen in droge heiden, langs bosranden, in droge graslanden, in open plekken in loofbossen en op stenige of grazige hellingen. Zoals de meeste reptielen verkiest ook de Gladde slang biotopen die een kleinschalige afwisseling bieden van zonbeschenen en schaduwrijke plekjes. Daarom is de aanwezigheid van een dichte bodembegroeiing van dwergstruiken (bv. struikheide, bosbes) of grassen, samen met verspreid staande struiken of bomen, belangrijk. Binnen deze biotopen kan men de Gladde slang vaak aantreffen langs lijnvormige structuren zoals bosranden, (oude) spoorwegtaluds en wegranden, die een kleinschalige variatie in microklimaat bieden. Daarnaast is ook de aanwezigheid belangrijk van een vrij losse ondergrond, bedekt met dood plantenmateriaal waarin de Gladde slang zich kan verschuilen. De zomer- en wintergebieden liggen meestal binnen eenzelfde biotooptype.

Verspreiding

De recente (na 1990) waarnemingen van Gladde slangen beperken zich tot de provincies Antwerpen en Limburg.

In de provincie Limburg is deze soort erg zeldzaam. Hierbij moeten we evenwel opmerken dat deze soort, door zijn verborgen levenswijze, gemakkelijk over het hoofd gezien wordt.

Recente waarnemingen werden verricht in Lommel (“Blekerheide”), Overpelt (“Moonswijer”), Meeuwen-Gruitrode (“Militair domein Sonnisheide”) en Dilsen-Stokkem (“Bergerven”).

De belangrijkste groep vindplaatsen ligt nabij de oostelijke rand van het Kempisch Plateau. Hier werden Gladde slangen gezien op meerdere plaatsen in Maasmechelen (“Mechelse heide”, “Ven onder de Berg”). Hierbij aansluitend zijn er een aantal vindplaatsen in Lanaken (“vallei van de Ziepbeek”, “Molenberg”).

De Gladde slang is vroeger ook gevonden in de kalkgraslanden op de Sint-Pietersberg in Riemst, maar recente meldingen ontbreken hier.

9.4. Bescherming

Het hoeft geen betoog dat het verdwijnen van geschikte habitats voor vele diersoorten de belangrijkste oorzaak van hun achteruitgang is geweest. Bescherming van resterende leefgebieden is dan ook een eerste belangrijke voorwaarde voor het behoud van de verschillende soorten.

Voor een aantal soorten is hieraan reeds in belangrijke mate voldaan, aangezien de meeste resterende populaties worden aangetroffen in beschermde gebieden (Vlaamse natuurreservaten, private

natuurreservaten, militaire domeinen). Dit geldt in het bijzonder voor Boomkikker, Heikikker, Rugstreeppad, Gladde slang en in mindere mate voor Knoflookpad.