• No results found

6. S PRINKHANEN EN K REKELS

6.3. Soortbespreking

Alle verspreidingskaartjes uit de recentste verspreidingsatlas, samen met de korte habitatbespreking per soort kunnen rechtstreeks worden geraadpleegd op de Saltabel-website (http://www.saltabel.org/). Bij iedere soort wordt bovendien een bijzonder uitgewerkte bibliografie meegegeven.

Ook O (1999) en Oet al. (1999) geven waardevolle en aanvullende informatie. Ze bespreken gedetailleerd de ecologie, bedreigingen en beschermingsmaatregelen per soort. Ook KLEUKERS et al. (1997) behandelden de sprinkhanen- en krekelfauna van Nederland bijzonder gedetailleerd.

Onze soortbesprekingen zijn gebaseerd op de atlas van DECLEER et al. (2000). We behandelen ze kort per taxonomische familie: de Echte Veldsprinkhanen (Acrididae: 9 prioritaire soorten ),

Sabelsprinkhanen (Tettigoniidae: 1 prioritaire soort), Doornsprinkhanen (Tetrigidae: 1 prioritaire soort) en Krekels (Gryllidae: 2 prioritaire soorten).

6.3.1. Blauwvleugelsprinkhaan (Oedipoda caerulescens)

Biotoop

De Blauwvleugel bewoont zeer droge plaatsen met lage, open vegetatie: duinen, heide, schraal grasland, kalkgrasland (xerobromion) en rotsen. Veel recente vindplaatsen bevinden zich op door mensen geschapen terreinen zoals mijnterrils, steen- en zandgroeven en spoorwegbermen.

Verspreiding

De belangrijkste concentraties van vindplaatsen in Vlaanderen bevinden zich aan de kust en in de Limburgse Kempen. Daarbuiten komt de soort vooral in stadsgebieden voor (Brugge, Tienen,

Schaarbeek). Belangrijke vindplaatsen voor België zijn verder de steenkoolbekkens van Henegouwen en Luik, de Maasvallei en Lotharingen.

Figuur 6.3 Verspreiding van Oedipoda caerulescens in België. Alle Saltabel-gegevens t.e.m. eind 1999 (naar DECLEER et al.,

6.3.2. Moerassprinkhaan (Stethophyma grossum)

Biotoop

Natte hooilanden, open zeggenmoeras en licht begraasde, natte graslanden (vaak met pitrusruigte) vormen het favoriete biotoop van de Moerassprinkhaan. In de zomer kunnen sommige van deze graslanden er eerder droog uitzien, maar in het winterhalfjaar zijn ze kletsnat. Uitzonderlijk is de soort ook in natte heiden aangetroffen waaronder een rietveen.

Verspreiding

In Vlaanderen hoofdzakelijk beperkt tot beekvalleien in het Kempisch district. In Wallonië is de soort op talrijke plaatsen aangetroffen in het zuiden van de provincies Namen en Luxemburg. Elders komen geïsoleerde populaties voor.

6.3.3. Zoemertje (Stenobothrus lineatus )

Biotoop

Het voorkeurbiotoop van het Zoemertje in België zijn de kalkgraslanden, en in het bijzonder

kalkgraslanden met een open en hoofdzakelijk korte grasmat. Daarnaast kan het Zoemertje ook worden aangetroffen in droge, op zink- en loodgraslanden, op schistgraslanden, in verlaten steengroeven en op heidevelden.

Verspreiding

Verspreid in de kalkbanden van Calestienne en Condroz, vooral in de valleien van de rivieren. Is ook gekend van enkele vindplaatsen in Lotharingen en de Ardennen. De Vlaamse verspreiding van het Zoemertje is beperkt tot enkele vindplaatsen in de Limburgse Kempen. De soort gaat sterk achteruit op verschillende van haar huidige vindplaatsen.

6.3.4. Schavertje (Stenobothrus stigmaticus)

Biotoop

De grootste populaties van S. stigmaticus bevinden zich in dolomietkalkgraslanden en de zinkgraslanden van de Maasvallei. Verder is de soort bekend van droge heideterreinen en

schistgraslanden. Ook leeft er nog steeds een populatie in de Belgische kustduinen. Verschillende kleine populaties zijn bekend van schiefergraslandjes in weiland of langs wegbermen. De soort leeft gewoonlijk in vrij open en vrij korte vegetaties. Het is een soort die gebaat is bij begrazing.

Verspreiding

Lotharingen, zandig Vlaanderen, de kustduinen en Noordoost-Limburg. Op verschillende plaatsen heeft deze soort de neiging om sterk terug te lopen.

6.3.5. Wekkertje (Omocestus viridulus)

Biotoop

Het Wekkertje heeft een voorkeur voor vrij vochtige tot natte, relatief hoge en dichte grasvegetatie. Dikwijls is de soort aan te treffen in Pijpenstrootje- of Pitrusbulten. Ook is ze algemeen in hoogveen, in open plekken in het bos of langs slootkanten en in mesofiele kalkgraslanden. Ze kan ook in begraasde weide worden gevonden, voor zover de beweiding niet te intensief is. Ook op de plateaus in de Kalkstreek komt ze af en toe voor, voor zover er voldoende hoge vegetatie is, en dan meestal op de Noordhellingen.

Verspreiding

De soort is algemeen in de Ardennen. Voorts komt ze verspreid voor in de Kempen, de Kalkstreek en Lotharingen. Daarbuiten is de soort zeldzaam.

Figuur 6.4 Verspreiding van Omocestus viridulus in België. Alle Saltabel-gegevens t.e.m. eind 1999 (naar DECLEER et al.,

6.3.6. Negertje (Omocestus rufipes)

Biotoop

Het Negertje houdt van droge biotopen en houdt zich daar gewoonlijk niet ver van de bosrand op. De soort is veruit het meest frequent aangetroffen op mesofiele kalkgraslanden met een vrij hoge en dichte grasvegetatie. Op rotsachtige, schaars begroeide graslanden is de soort opvallend zeldzamer.

Daarnaast vinden we O. rufipes vrij algemeen in verlaten steengroeven met een duidelijke voorkeur voor kalk, heidevelden, weg- en spoorwegbermen, warme open plekken in het bos of langs brede boswegen. Tot slot is het Negertje ook in de kustduinen aangetroffen.

Verspreiding

O. rufipes komt vooral voor in het zuiden van het land in de valleien van de Maas en haar zijrivieren, in

Lotharingen en de Ardennen (vooral de Hoge Venen). Ze is ook vrij algemeen in de Kempen. Elders komt ze enkel voor in heiderelicten in Zandig Vlaanderen (de enige recente waarneming nabij Brugge is bovendien slecht gedocumenteerd), de Westhoekduinen en Henegouwen.

6.3.7. Snortikker (Chorthippus mollis)

Biotoop

De Snortikker komt vooral voor in droge heideterreinen. De meest typische plaats vormen enigszins beschutte, grazige plaatsen. Ook op veel grazige wegbermen op zandgrond.

Verspreiding

6.3.8. Zompsprinkhaan (Chorthippus montanus)

Biotoop

De Zompsprinkhaan bewoont mesotrofe, natte tot vochtige graslanden, doorgaans op venige bodem. Hij heeft een voorkeur voor plekken met een open en lage tot halfhoge vegetatie. De meeste vindplaatsen hebben een extensief beheer.

Verspreiding

De meeste vindplaatsen bevinden zich in de Kempen en in en om de Hoge Venen. Daarbuiten zeldzaam en achteruitgaand.

6.3.9. Rosse sprinkhaan (Gomphocerripus rufus)

Biotoop

De Rosse sprinkhaan leeft in verschillende warme biotooptypen met een vrij dicht grasvegetatie, bij voorkeur dicht bij de bosrand. De soort is zonder twijfel het best vertegenwoordigd op mesofiele

kalkgraslanden. Xerotherme, rotsachtige kalkgraslanden daarentegen zijn veel minder in trek. Daarnaast komt ze voor langs weg- en spoorwegbermen, in verlaten steengroeven, in weilanden waar deze

grenzen aan een warme en droge bosrand, op kaalslagen, in tuintjes, verlaten akkers en andere ruderale plaatsen, maar zelfs op open plekken in bossen en langs boswegen.

Verspreiding

G. rufus is het best vertegenwoordigd in de Calestienne - vooral in de Viroinvallei, waar ze plaatselijk

zeer algemeen is. Ook in Lotharingen en in de Fagne en Famenne komt de soort vrij algemeen voor. In de Condroz en de Ardennen is ze minder verbreid. In Vlaanderen enkel in de Voerstreek. G. rufus lijkt zich nog uit te breiden.

6.3.10. Zadelsprinkhaan (Ephippiger ephippiger)

Biotoop

De Zadelsprinkhaan bewoont droge, warme heidevelden met verspreid staande struiken (eik, berk, den, jeneverbes, braam, ...). De soort is er te vinden op de struiken, zowel laag tegen de grond als hoger.

Verspreiding

Zeer lokaal, enkel in de Limburgse Kempen, in een smalle strook van Genk tot Maasmechelen. Daarnaast is er nog een enigszins geïsoleerde vindplaats in Zolder. Het verspreidingsgebied in België sluit aan bij het areaal in Nederlands Limburg.

Figuur 6.6 Verspreiding van Ephippiger ephippiger in België. Alle Saltabel-gegevens t.e.m. eind 1999 (naar DECLEER et al., 2000)

6.3.11. Kalkdoorntje (Tetrix tenuicornisI)

Biotoop

Het Kalkdoorntje bewoont droge tot vrij vochtige plekken met schaarse vegetatie. Het meest algemeen is het aan de onderzijde van kalkgraslanden, maar ook in droge rivierbeddingen met grind, kalk- en

krijtgroeven, braakliggende terreinen en op open plekken in het bos. Meestal is het gebonden aan kalkbodems. T. tenuicornis komt net als andere Tetrix-soorten soms voor in zeer kleine populaties en kan gemakkelijk over het hoofd worden gezien.

Verspreiding

T. tenuicornis is algemeen in de Calestienne. Voorts komt ze lokaal verspreid voor in de Condroz en

Lotharingen. De overige vindplaatsen liggen verspreid in Henegouwen, Brabant, de Sint-Pietersberg en de Maasvallei. De soort is zeer sterk achteruitgegaan in de omgeving van Brussel, waar ze in de negentiende eeuw veel werd gevonden.

6.3.12. Veldkrekel ( Gryllus campestris)

Biotoop

Veldkrekels leven doorgaans in kleine populaties in warme en droge biotopen op zandige bodems, zoals schrale graslanden, wegbermen, heideterreinen, kapvlakten en schrale onkruidakkertjes. Bij verstoring trekken ze zich terug in een holletje.

Verspreiding

relictpopulaties voor. In het uiterste zuiden van Luxemburg lijkt de soort opnieuw iets talrijker. In West-Vlaanderen en Henegouwen is G. campestris vermoedelijk uitgestorven.

6.3.13. Boskrekel (Nemobius sylvestris)

Biotoop

De Boskrekel is een typische soort van warme, zonnige terreinen. Ze kan hierbij in vele verschillende biotopen worden aangetroffen: vooral in kalkgraslanden, steengroeven en heidevelden, maar ook langs zonnige bosranden, bospaden, in open plekken in het bos, langs wegen, spoorwegbermen en in tuinen.

Verspreiding

N. sylvestris is vrij algemeen in het zuiden van het land, zowel in de Calestienne, de Fagne-Famenne,

Lotharingen als in de Condroz. Elders is ze zeldzaam (Kempen, Ardennen of Leemstreek) of ontbreekt ze.