• No results found

Internet reporting anno 2011

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Internet reporting anno 2011"

Copied!
50
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Internet reporting

anno 2011

Een onderzoek onder Nederlandse beursgenoteerde

ondernemingen

Master thesis Accountancy & Controlling

Roel Beerten | s2056542

(2)

1

Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit Economie en Bedrijfskunde

MSc Accountancy & Controlling

Student:

Roel Beerten

Studentnummer:

s2056542

Contact:

roelbeerten@hotmail.com

Titel:

Internet reporting anno 2011

Datum:

Juli 2011

(3)

2

Voorwoord

Voor u ligt mijn master thesis ter afronding van de opleiding Accountancy & Controlling aan de Rijksuniversiteit Groningen. Het onderwerp van deze scriptie is verslaggeving via het internet. Dit onderwerp sprak mij aan, omdat het internet een steeds belangrijkere rol vervult in de communicatie tussen mensen en organisaties terwijl de focus in de accountancy nog sterk ligt op de papieren jaarrekening. Door dit onderzoek, waarin ik probeer te verklaren waarom er

verschillen bestaan in de mate van internetverslaggeving tussen beursgenoteerde

ondernemingen, heb ik veel kennis opgedaan over het onderwerp en het schrijven van een wetenschappelijke scriptie.

De afgelopen zes maanden ben ik begeleid door dhr. van Elsacker. Hij heeft mij altijd van goede feedback voorzien, waarvoor ik hem graag wil bedanken. Daarnaast gaat mijn dank uit naar alle andere personen die een bijdrage hebben geleverd aan de totstandkoming van deze master thesis.

Lichtenvoorde, juli 2011 Roel Beerten

(4)

3

Samenvatting

Investeerders hebben behoefte aan informatie om investeringsbeslissingen te kunnen nemen. Hierbij geldt dat meer betrouwbare en relevante informatie leidt tot betere beslissingen en een efficiëntere kapitaalmarkt. Het internet is een relatief nieuw medium waarmee het management vrijwillig in deze informatiebehoefte kan voorzien. Echter bestaan er tussen ondernemingen grote verschillen in de hoeveelheid informatie die zij publiceren op hun websites, zoals ook dit onderzoek heeft aangetoond. Door een verband te leggen tussen de hoeveelheid investeerder gerelateerde informatie op een website en vijf ondernemingskenmerken wordt geprobeerd de verschillen in internetverslaggeving te verklaren.

De hoeveelheid investeerder gerelateerde informatie op websites is gemeten door middel van een zogenaamde disclosure index onder Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen in 2011. In deze index zijn criteria opgenomen die betrekking hebben op de content en presentatie dimensie van een website. Hieruit werden sterk uiteenlopende scores gevonden. Tevens bleek hieruit dat websites goed scoren op het verstrekken van tijdige informatie en slecht scoren op aspecten die de betrouwbaarheid van informatie kunnen verhogen.

Het vervolg van dit onderzoek brengt de verschillende disclosure scores in verband met de ondernemingskenmerken: ondernemingsgrootte, winstgevendheid, systematisch risico, leverage en een notering aan een buitenlandse beurs. De resultaten laten zien dat hoe groter, winstgevender en risicovoller een Nederlandse beursgenoteerde onderneming is des te meer informatie zij presenteren op het internet. De kenmerken leverage en een notering aan een buitenlandse beurs konden niet in verband worden gebracht met de mate van internet

reporting. Tot slot blijkt dat de ondernemingskenmerken met name een verklaring geven voor de hoeveelheid informatie die op een website wordt gepubliceerd. Een minder sterke relatie werd gevonden tussen de ondernemingskenmerken en de presentatie dimensie van websites.

(5)

4

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 2 Samenvatting ... 3 Inhoudsopgave ... 4 1. Inleiding ... 5 1.1 Vraagstelling en relevantie ... 5

1.2 Structuur en opzet van het onderzoek ... 7

2. Informatieverstrekking ... 8

2.1 Rol van informatie in kapitaalmarkten ... 8

2.2 Vrijwillige informatie ... 9

2.3 Motieven management tot het verstrekken van vrijwillige informatie ... 10

3. Internet reporting ... 13

3.1 Ontwikkeling internet reporting en de relatie met ondernemingskenmerken ... 13

3.2 Internet als medium voor verslaggeving in Nederland ... 15

3.3 Voor- en nadelen internet reporting ... 16

4. Hypothesen en theoretische achtergrond ... 18

4.1 Ondernemingsgrootte ... 18

4.2 Winstgevendheid ... 19

4.3 Leverage ... 19

4.4 Systematisch risico ... 20

4.5 Notering buitenlandse beurs ... 21

5. Onderzoeksmethode ... 23

5.1 Object van onderzoek... 23

5.2 Disclosure index ... 24 5.3 Onafhankelijke variabelen ... 25 5.4 Onderzoeksopzet ... 26 6. Resultaten ... 27 6.1 Beschrijvende statistiek ... 27 6.2 Correlatieanalyse ... 29 6.3 Regressieanalyse ... 30

6.4 Analyse content en presentatie dimensie ... 32

7. Conclusie ... 36

8. Referenties ... 38

Bijlage I: Beschrijving disclosure index ... 45

(6)

5

1. Inleiding

1.1 Vraagstelling en relevantie

Het internet heeft de afgelopen jaren gezorgd voor een grote verandering in de manier waarop mensen met elkaar communiceren. De gepubliceerde informatie op websites is voor iedereen toegankelijk en kan te allen tijde worden aangepast, waardoor de gebruiker kan beschikken over actuele informatie. Deze voordelen hebben ervoor gezorgd dat het internet een enorme groei heeft doorgemaakt. Ook door ondernemingen wordt het internet massaal gebruikt om stakeholders te informeren. Vrijwel elke organisatie in Nederland heeft een website die voor verschillende doeleinden kan worden gebruikt, waaronder het promoten van producten en diensten of het werven van nieuwe personeelsleden. Naast deze doelgroepen bedient een website ook vaak de investeerder met financiële en prestatie-informatie over de onderneming. Deze vorm van communicatie wordt aangeduid met de term internet reporting ofwel internet financial reporting (IASC, 1999; Trites, 1999; FASB, 2000).

Verschillende onderzoeken van onder meer Ashbaugh et al. (1999), Craven en Marston (1999) en Debreceny et al. (2002) hebben aangetoond dat websites worden gebruikt voor het

verspreiden van investeerder gerelateerde informatie. Uit deze onderzoeken blijkt tevens dat er grote verschillen bestaan tussen ondernemingen in de hoeveelheid informatie die zij op hun websites publiceren. Vanuit het oogpunt van de investeerder is het van belang om te weten waardoor deze verschillen ontstaan. Investeerders hebben namelijk behoefte aan informatie om investeringsbeslissingen te kunnen nemen, waarbij meer relevante en betrouwbare informatie leidt tot betere beslissingen en een efficiëntere kapitaalmarkt (Scott, 2009). Door middel van een website is het management in staat om vrijwillig extra informatie te publiceren. Het internet is namelijk niet gebonden aan regelgeving met uitzondering van enkele corporate governance aspecten die op de website moeten worden opgenomen volgens de zogenaamde “pas toe of leg uit”-regel.

In dit onderzoek zal getracht worden om de verschillen in internet reporting te verklaren door middel van de ondernemingskenmerken: ondernemingsgrootte, winstgevendheid, leverage, systematisch risico en een notering aan een buitenlandse beurs. Deze vijf

ondernemingskenmerken zijn op basis van een literatuurstudie gekozen en worden getoetst onder Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen, waarbij Nederland als onderzoeksobject interessant is vanwege een tweetal redenen. Allereerst is de internetpenetratie in Nederland erg hoog in vergelijking met andere landen. In 2009 had 90% van de Nederlanders toegang tot het

(7)

6

internet in tegenstelling tot bijvoorbeeld China en de Verenigde Staten waarbij de percentages op 28,8% respectievelijk 78,1% van de inwoners lagen (Wereldbank, 2009). Hierdoor zijn regelgevers, ondernemingen en investeerders reeds gewend aan het gebruik van internet als communicatiemiddel (Ismail, 2000). Ten tweede is er nauwelijks onderzoek gedaan naar het gebruik van internet in Nederland als medium voor het verstrekken van informatie.

Naast een verklaring voor de verschillen in de mate van internet reporting wordt er ook een algemeen beeld verkregen van de ontwikkeling op het gebied van internet reporting. Het internet heeft zich de afgelopen jaren sterk ontwikkeld en de vraag is of deze trend ook kan worden waargenomen in de verslaggeving op het internet. Het aantal inwoners dat toegang heeft tot het internet in Nederland is bijvoorbeeld van 44% in 2000 naar 90% in 2009 gestegen (Wereldbank, 2009). Daarnaast zijn websites veranderd van statische naar dynamische pagina’s, waarbij gebruikers onder meer zelf de content van een website zijn gaan bepalen.

Om een beeld te krijgen van de algemene ontwikkelingen op het gebied van internet reporting en om de verschillen in informatieverstrekking tussen websites te verklaren en te vergelijken met de resultaten van andere onderzoeken zal getracht worden de volgende hoofdvraag te beantwoorden:

In welke mate wordt er gebruik gemaakt van internet reporting onder Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen in 2011 en kan er een verband worden gelegd met bepaalde ondernemingskenmerken?

Er zal gebruik worden gemaakt van een zogenaamde disclosure index om te bepalen in welke mate Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen aan internet reporting doen. In deze index zijn aspecten opgenomen die gerelateerd zijn aan de content en presentatie dimensie van een website. Deze dimensies zijn afgeleid van het in 2000 gepubliceerde rapport van de FASB. De FASB stelt dat de content en presentatie dimensie de belangrijkste aspecten zijn van internet reporting.

De content dimensie bestaat uit zowel financiële als niet-financiële informatie overeenkomstig de informatiebehoefte van de hedendaagse maatschappij. Stakeholders willen namelijk

geïnformeerd worden over nieuwe onderwerpen, zoals corporate governance en

maatschappelijk verantwoord ondernemen. Enkele onderzoeken hebben zich recentelijk op dit gebied beziggehouden (bijvoorbeeld Kelton en Yang, 2008), waaruit blijkt dat het belang van niet-financiële informatie toeneemt. Daarnaast kan een website aanvullende informatie

(8)

7

publiceren die op papier niet mogelijk is, zoals video’s en geluidsfragmenten. De wijze waarop de informatie wordt gepubliceerd wordt door deze mogelijkheden alsmaar belangrijker en dit wordt getoetst met aspecten betrekking hebbende op de presentatie dimensie.

1.2 Structuur en opzet van het onderzoek

In hoofdstuk 2 worden allereerst enkele algemene theorieën beschreven die inzichtelijk maken waarom er informatie wordt verstrekt en in het bijzonder waarom er vrijwillige informatie wordt gepubliceerd. Vervolgens zal in hoofdstuk 3 het internet als communicatiemiddel van vrijwillige informatie worden besproken, waarbij onder meer wordt ingegaan op de

ontwikkelingen en de voor- en nadelen van het internet als verslaggevingsinstrument. In

hoofdstuk 4 worden de hypothesen en de theoretische achtergronden uiteengezet. Hoofdstuk 5 behandelt de onderzoeksopzet, waarna de resultaten in hoofdstuk 6 aan bod komen. In het afsluitende hoofdstuk worden de conclusies getrokken en zullen de beperkingen van dit onderzoek worden aangegeven.

(9)

8

2. Informatieverstrekking

2.1 Rol van informatie in kapitaalmarkten

Een belangrijke taak van de economie is de allocatie van spaargelden aan

investeringsmogelijkheden. Hierdoor kunnen ondernemingen hun ondernemingsplannen financieren en zijn investeerders in staat om hun vermogen te laten renderen. Deze match wordt echter bemoeilijkt vanwege de aanwezigheid van informatieasymmetrie en het bestaan van agency conflicten tussen het management en de investeerders (Healy en Palepu, 2000).

De agency theorie stelt dat managers een informatievoordeel hebben ten opzichte van aandeelhouders aangezien zij privé informatie bezitten over de financiële conditie van de onderneming (Jensen en Meckling, 1976). Hierdoor hebben zij een beter beeld van de financiële positie en kunnen zij een betere inschatting maken van het toekomstig potentieel van de

onderneming. Dit informatievoordeel van de agent (het management) ten opzichte van de principaal (de aandeelhouder) wordt aangeduid met de term informatieasymmetrie.

Aandeelhouders kunnen door deze informatieasymmetrie niet nauwkeurig bepalen of managers te allen tijde de juiste beslissingen nemen. Zij kunnen zich uitsluitend baseren op privé

informatie die publiekelijk bekend is gemaakt.

Naast de informatie achterstand heeft de investeerder ook te maken met een

belangentegenstelling in de relatie met de agent. Het management zal geneigd zijn om de waarde van de ondernemingsplannen hoger voor te laten stellen dan daadwerkelijk het geval is om zodoende vermogen aan te trekken, terwijl de investeerder geloofwaardige informatie wil om een juiste investeringsbeslissing te kunnen nemen.

Doordat het management een informatie voorsprong heeft op investeerders

(informatieasymmetrie) en door de belangentegenstelling tussen beide partijen (agency

conflicten) wordt de efficiënte werking van de kapitaalmarkt bemoeilijkt. Dit probleem staat ook wel bekend als het ‘lemons’ probleem: een verwijzing naar het in 1970 door Akerlof

gepubliceerde artikel, waarbij Akerlof dit probleem illustreerde aan de hand van auto’s met mindere kwaliteit (‘lemons’). Hij stelde dat verkopers van ‘lemons’ hun auto’s zouden presenteren als auto’s van goede kwaliteit, waardoor kopers zowel goede als slechte auto’s zullen waarderen op een gemiddelde waarde. Hierdoor worden goede ideeën / auto’s ondergewaardeerd en slechte ideeën / auto’s overgewaardeerd.

(10)

9

Informatie kan het ‘lemons’ probleem verminderen. Deze informatie kan worden verkregen door regelgeving in te voeren, waarbij de regels aangeven dat managers privé informatie naar buiten moeten brengen. Ook het hanteren van managementcontracten, waarbij managers geprikkeld worden om informatie te publiceren kunnen helpen om de informatieasymmetrie te verkleinen. Bovendien kunnen financieel analisten en ratingbureaus de stakeholders voorzien van door hun ontdekte privé informatie en tot slot kan er vrijwillig informatie worden verstrekt door het management.

2.2 Vrijwillige informatie

Informatie is van belang om de informatie- en motivatieproblemen te minimaliseren die de efficiënte allocatie van middelen in de kapitaalmarkteconomie verstoren (Healy en Palepu, 2000). Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen informatie die verplicht wordt

gepubliceerd en informatie die vrijwillig door het management aan stakeholders wordt gegeven. Verplichte informatie bestaat onder meer uit het publiceren van een balans,

winst-en-verliesrekening, kasstroomoverzicht en de toelichtingen op deze financiële stukken in een jaarrekening. Vrijwillige informatie is alle informatie die wordt gepubliceerd naast de verplichte eisen die aan de verslaggeving worden gesteld (Meek et al., 1995). Managers zijn vrij in het publiceren van deze informatie, zoals de informatie die wordt verstrekt op websites. Door het vrijwillig aanbieden van informatie wordt er aan de vraag naar informatie voldaan. Dit heeft drie belangrijke economische gevolgen (Healy en Palepu, 2000).

Allereerst zal de informatieasymmetrie tussen geïnformeerde en niet-geïnformeerde investeerders afnemen. Doordat de ongelijke verdeling van informatie afneemt zal de aandelenprijs een eerlijkere prijs zijn oftewel een prijs die een afspiegeling is van alle

beschikbare informatie. Investeerders zullen hierdoor eerder vertrouwen op de aandelenprijs, waardoor de liquiditeit van het aandeel toeneemt (Diamond en Verrecchia, 1991; Kim en Verrecchia, 1994). Ten tweede zullen de kapitaalkosten afnemen als gevolg van een afname van het informatierisico (Healy en Palepu, 2000). Door meer informatie te verschaffen wordt de kans kleiner dat investeerders zich baseren op foutieve informatie, waardoor het investeringsrisico afneemt (Diamond en Verrecchia, 1991). Tot slot kan vrijwillige informatie de kosten voor het verzamelen van informatie door analisten verlagen indien niet alle privé informatie wordt vrijgegeven door verplicht te verstrekken informatie (Lang en Lundholm, 1999). Hierdoor neemt het aantal financieel analisten dat de onderneming volgt toe.

(11)

10

2.3 Motieven management tot het verstrekken van vrijwillige informatie

Het management is niet gebonden aan regelgeving omtrent het verstrekken van informatie via de website. Zij zullen bepaalde motieven hebben om vrijwillig informatie op het internet te publiceren. Een reden houdt verband met de agency theorie. Het management weet namelijk dat aandeelhouders de managementbeslissingen proberen te controleren door toezicht te houden op het gevoerde beleid. Vanwege de scheiding in leiding en eigendom kunnen zich namelijk belangentegenstellingen voordoen tussen het management en de aandeelhouders. Het management zal de aandeelhouders daarom proberen te overtuigen dat zij optimale

managementbeslissingen nemen door vrijwillig informatie te publiceren (Watson et al., 2002). Hierdoor kunnen de agency kosten, zoals het controleren van het management, afnemen (Chow en Wong-Boren, 1987). Daarnaast noemen Healy en Palepu (2000) zes krachten die het

management al dan niet kan aanzetten om vrijwillig informatie te publiceren. Deze krachten zijn geformuleerd in hypothesen die in dit hoofdstuk zullen worden besproken.

1. Capital market transactions hypothesis

Healy en Palepu (1993, 1995) stellen dat de perceptie van investeerders over een onderneming van belang is wanneer een ondernemer nieuw kapitaal nodig heeft of een onderneming wil overnemen door middel van een aandelenruil. Het management zal in een dergelijke situatie vrijwillig informatie over de toekomstperspectieven van de onderneming geven teneinde de kapitaalkosten te verminderen als gevolg van het bestaan van informatieasymmetrie. Onderzoek van onder meer Lang en Lundholm (1997) ondersteunt deze hypothese. Uit hun onderzoek bleek dat ondernemingen zes maanden voor een aandelen of obligatie uitgifte vrijwillig extra informatie gingen publiceren.

2. Corporate control contest hypothesis

Deze hypothese wordt gedreven door het feit dat de raad van commissarissen en de

aandeelhouders het management verantwoordelijk houden voor de aandelenprijs. Een alsmaar dalende aandelenprijs en een negatieve winstontwikkeling leidt tot een verhoogde kans op ontslag. Warner et al. (1988) hebben bijvoorbeeld aangetoond dat een negatieve ontwikkeling van de aandelenprijs leidt tot een hogere CEO turnover. Daarom publiceert het management meer informatie om onderwaardering van de onderneming tegen te gaan.

3. Stock compensation hypothesis

Voor de beloning van managers wordt veelal gebruik gemaakt van beloningsvormen die gerelateerd zijn aan de aandelenprijs. Te denken valt hierbij aan het toekennen van

(12)

11

informatie te verschaffen vanwege een drietal redenen (Healy en Palepu, 2000). Ten eerste om aan de opgelegde regels te voldoen met betrekking tot handel met voorkennis. Ten tweede is een vergoeding op basis van de aandelenprijs alleen effectief indien de aandelenprijs een goede afspiegeling is van de ondernemingswaarde. Ondernemingen die gebruik maken van

prestatiecontracten zullen daarom het risico van een foute waardering willen voorkomen en doen dit door extra informatie te publiceren. Tot slot wordt vrijwillig informatie verstrekt om de eigen beloning te vergroten. Aboody en Kasznik (2000) hebben met hun onderzoek aangetoond dat ondernemingen met prestatiecontracten de bekendmaking van goed nieuws uitstellen en de bekendmaking van slecht nieuws versnellen vlak voor de toekenning van aandelenopties. Dit is consistent met het vergroten van de beloning aangezien zij hierdoor beter in staat zijn om de gestelde prestatiedoelen te behalen.

4. Litigation cost hypothesis

De litigation cost hypothese houdt verband met de mogelijke dreiging van aandeelhouders om een proces aan te spannen tegen de manager. Een dergelijk juridische actie kan bijvoorbeeld worden aangegaan indien de manager niet voldoende of niet tijdig informatie verschaft. Dit stimuleert de onderneming om aanvullende informatie te verstrekken die de verplicht te verstrekken gegevens aanvult. Skinner (1994) geeft bovendien aan dat bedrijven met slecht nieuws eerder geneigd zijn om aanvullende informatie te verstrekken om proceskosten te voorkomen.

Echter kan er zich ook een andere situatie voordoen, waarbij managers juist minder vrijwillige informatie publiceren als gevolg van proceskosten. Vanwege deze dreiging kan een manager besluiten om geen toekomstgerichte informatie, zoals winstprognoses te publiceren. Dit als gevolg van een dreiging van proceskosten wanneer de werkelijke resultaten afwijken van de voorspelling. Er kan bij een grote afwijking van de resultaten geen duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen veranderende marktomstandigheden, een fout van de manager bij het opstellen van de begroting of het bewust vertekenen van de prognose.

5. Management talent signalering hypothese

Managers kondigen vaak een intern gegenereerde prognose van de winst aan voordat de werkelijke winstcijfers bekend zijn. Trueman (1986) stelt dat investeerders met deze prognose kunnen vaststellen of de manager het vermogen heeft om te anticiperen op veranderende marktomstandigheden en dienovereenkomstig de productieplannen bij te stellen. Managers zullen hierdoor geneigd zijn om vrijwillige toelichtingen in de vorm van prognoses af te geven om hun talent te laten zien en hun beloning te vergroten.

(13)

12

6. Proprietary cost hypothesis

Het publiceren van vrijwillige informatie brengt kosten met zich mee. Naast de directe kosten voor het verzamelen, verwerken en controleren van informatie worden er ook indirecte kosten gemaakt. Dit zijn de kosten verbonden aan het verstrekken van concurrentiegevoelige

informatie. Verschillende studies (bijvoorbeeld Verrecchia, 1983 en Darrough en Stoughton, 1990) geven aan dat ondernemingen geen vrijwillige informatie publiceren, omdat daarmee hun concurrentiepositie wordt bedreigd ook al nemen de kosten voor het verkrijgen van kapitaal toe. Prencipe (2004) heeft een theoretisch kader beschreven waarin ondernemingen vrijwillige informatieverstrekking van geschikte informatie beperken als gevolg van voorbereidingskosten en kosten als gevolg van het prijsgeven van concurrentiegevoelige informatie. Hiermee geeft deze hypothese een reden aan waarom er geen vrijwillige informatie zal worden verstrekt.

Relatie motieven met ondernemingskenmerken

De beschreven motieven in dit hoofdstuk zullen worden gebruikt bij het opstellen van de hypothesen om de centrale onderzoeksvraag te beantwoorden. Het verstrekken van informatie via het internet geschiedt namelijk vrijwillig door het management. Om de verschillen in de hoeveelheid informatie die ondernemingen publiceren op het internet te verklaren zal aansluiting moeten worden gezocht bij de beweegredenen van het management om vrijwillig informatie te publiceren.

Drie te toetsen ondernemingskenmerken (ondernemingsgrootte, winstgevendheid en leverage) kunnen in verband worden gebracht met de genoemde motieven in dit hoofdstuk. Allereerst kan er een relatie worden gelegd tussen de ondernemingsgrootte en de proprietary cost hypothese: grotere ondernemingen kunnen de kosten als gevolg van het verspreiden van

concurrentiegevoelige informatie beter opvangen dan kleine ondernemingen (Meek et al., 1995). Gesteld kan worden dat grote ondernemingen meer informatie publiceren op websites dan kleine ondernemingen. Daarnaast bestaat er een relatie tussen de winstgevendheid en de management talent signalering hypothese: managers van goed presterende ondernemingen zullen vrijwillig informatie willen publiceren om hun waardering in de arbeidsmarkt te

verhogen (Healy en Palepu, 2000). Hierdoor wordt verwacht dat winstgevende ondernemingen meer informatie publiceren via het internet dan verliesgevende ondernemingen. Tot slot bestaat er een verband tussen de leverage en de capital market transaction hypothese. Het publiceren van meer informatie kan de financieringskosten namelijk minimaliseren (Francis et al., 2005). Gesteld kan worden dat een onderneming met veel vreemd vermogen meer informatie zal presenteren op haar website.

(14)

13

3. Internet reporting

3.1 Ontwikkeling internet reporting en de relatie met ondernemingskenmerken

Het internet zoals we dat in de huidige vorm kennen bestaat sinds 1991. In de afgelopen jaren heeft het internet een enorme groei doorgemaakt. Had in 1991 0,5% van de inwoners in Nederland toegang tot het internet, in 2000 was dit al gegroeid naar 44% en volgens de laatste cijfers van de Wereldbank lag het percentage in 2009 op 90%. Het internet heeft een grote impact op de wijze waarop mensen met elkaar communiceren. Het bezoeken van websites en het versturen van e-mails behoort voor veel Nederlanders tot de orde van de dag. Ook het bedrijfsleven heeft het internet massaal geaccepteerd. Vrijwel elke organisatie heeft tegenwoordig een eigen website met bijvoorbeeld contactgegevens en informatie over de diensten en producten die zij aanbieden. Ook wordt het internet steeds vaker ingezet als

verslaggevingsinstrument om stakeholders te bereiken. Dit geldt voor Nederland, maar ook voor veel andere landen zoals wetenschappelijk onderzoek (bijvoorbeeld Marston en Polei, 2004) heeft aangetoond.

Ontwikkeling internetverslaggeving

Een van de eerste beschrijvende onderzoeken die zich bezighield met verslaggeving op internet was het onderzoek uitgevoerd door Petravick en Gillet in 1996. Zij beschreven dat 69% van de Fortune 150 ondernemingen een website hadden en dat op 81% van deze websites in meer of mindere mate financiële informatie werd gepubliceerd. Het aantal websites groeide de daarop volgende jaren en er werd steeds meer financiële informatie op de websites gepubliceerd. Deller et al. (1999) toonden in een onderzoek uitgevoerd in 1998 aan dat van de 100 grootste

ondernemingen in de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland er respectievelijk 95%, 85% en 76% een website hadden. In latere studies van onder meer Lymer et al. (1999) bleek dat vrijwel alle organisatie in ontwikkelde economieën een website hadden en dat er op de meeste websites ook financiële informatie werd gepubliceerd. Dit onderzoek toonde ook de verschillen aan met minder ontwikkelde of opkomende economieën. In Chili (53%) en Maleisië (43%) lagen de percentages van de 30 grootste organisaties met een website bijvoorbeeld veel lager. Ook in recentere onderzoeken blijken deze verschillen nog te bestaan. Xiao et al. (2004) toonden aan dat van de 300 Chinese organisaties in een steekproef er 203 een website hadden. Van deze 203 organisaties publiceerden er 144 ofwel 71% financiële informatie.

(15)

14

Deze onderzoeken geven aan dat het gebruik van internet als verslaggevingsinstrument de afgelopen jaren sterk is toegenomen. Echter blijkt uit deze niet-limitatieve opsomming dat er nog steeds grote verschillen bestaan tussen de verschillende landen.

Invloed van ondernemingskenmerken op de mate van internetverslaggeving

In de bestaande literatuur is veel geschreven over de impact van bepaalde

ondernemingskenmerken op de mate van vrijwillige informatieverschaffing via het internet. Deze onderzoeken proberen een verklaring te geven voor de verschillen in kwaliteit en kwantiteit van de informatie aangeboden op het internet.

Uit het onderzoek van Ashbaugh et al. (1999) onder 290 bedrijven in de periode 1994-1996 die waren geselecteerd door de Association for Investment Management and Research (AIMR) bleek dat ondernemingen die vrijwillige informatie publiceren op het internet groter zijn dan

ondernemingen die niet aan verslaggeving op het internet doen. Als reden voor het aanhouden van een website werd door het management het verspreiden van informatie aan hun

aandeelhouders gegeven. Dit onderzoek van Ashbaugh et al. is een van de eerste onderzoeken op het gebied van internet financial reporting. Latere studies van onder meer Ettredge et al. (2002), Debreceny et al. (2002) en Marston en Polei (2004) ondersteunen het verband tussen

ondernemingsgrootte en de mate van internet financial reporting. Daarnaast hebben deze studies aangetoond dat ook andere kenmerken in verband kunnen worden gebracht met de mate van internetverslaggeving. Bij deze onderzoeken werden de theorieën over vrijwillige informatie gebruikt om de hypothesen te formuleren.

Ettredge et al. (2002) gebruikten een steekproef van 220 ondernemingen uit de Verenigde Staten in de periode 1997-1998 om te beoordelen of er een relatie was te onderkennen tussen de mate van internetverslaggeving en specifieke ondernemingskenmerken. De mate van verslaggeving was positief te relateren aan de ondernemingsgrootte en de behoefte voor het verkrijgen van kapitaal. Een negatieve correlatie werd gevonden tussen de hoeveelheid

informatie op een website en de prestaties van een onderneming, zoals winstgevendheid en de behaalde rendementen.

In de studie van Debreceny et al. (2002) werden zowel ondernemingskenmerken als omgevingskenmerken in verband gebracht met de mate van internet financial reporting. De bevindingen gaven aan dat de omgeving een sterkere invloed heeft op de presentatie dimensie dan op de content van een website. Daarnaast is dit onderzoek van waarde vanwege de grootte van de steekproef. Er werden 660 ondernemingen onderzocht verspreid over 22 landen. Naast

(16)

15

de ondernemingsgrootte bleken een notering aan een beurs in de Verenigde Staten en het gebruik van technologie determinanten te zijn voor internet financial reporting.

Marston en Polei (2004) hebben het gebruik van internet in 2000 en 2003 beoordeeld voor Duitse ondernemingen. Zij stelden dat alleen de ondernemingsgrootte een variabele was die de mate van financiële en investeerder-gerelateerde informatie in beide jaren bepaalt. Een notering aan een buitenlandse beurs werd alleen voor de steekproef in 2003 als significant gevonden. Hetzelfde gold voor het aantal aandelen dat vrij verhandelbaar is in 2000. In dit onderzoek werd tevens rekening gehouden met niet-financiële aspecten als maatschappelijk verantwoord ondernemen. De druk die de maatschappij uitoefent op een organisatie komt tot uiting op de websites van de ondernemingen. Steeds meer ondernemingen publiceren de afgelopen jaren naast financiële informatie ook niet-financiële informatie, zoals onder meer door het onderzoek van Kelton en Yang (2008) is aangetoond.

Vervolgonderzoeken in latere jaren namen met name ontwikkelingslanden als object van onderzoek. Door Xiao et al. (2004) werd geconcludeerd dat kenmerken die in ontwikkelde landen de mate van informatie op een website bepalen (bijvoorbeeld de prestaties van een onderneming) dit niet per definitie doen voor Chinese organisaties. Daarnaast werden enkele specifieke kenmerken van de Chinese samenleving in verband gebracht met de mate van informatieverstrekking via het internet. Een negatieve relatie werd bijvoorbeeld gevonden tussen het percentage aandelen dat de staat bezit in een organisatie en de hoeveelheid gepubliceerde informatie op een website.

Cormier et al. (2010) hanteren een monitoring perspectief om te verklaren waarom bedrijven internet toepassen om informatie te verschaffen over het creëren van ondernemingswaarde en de daaraan ten grondslag liggende processen. Zij stellen dat de kosten die gemaakt worden door deelnemers op de kapitaalmarkt alsmede toezicht door de raad van commissarissen de redenen zijn die informatie op websites laten toenemen.

3.2 Internet als medium voor verslaggeving in Nederland

Onderzoek onder Nederlandse ondernemingen is, zoals uit de bovenstaande niet-limitatieve beschrijving blijkt zeer beperkt. In het onderzoek van Debreceny et al. (2002) is Nederland wel opgenomen als onderdeel van de steekproef, maar vindt er geen diepgaande analyse plaats op Nederland. In het Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie zijn wel twee onderzoeken gepubliceerd van Lybaert (2003) en Geerings et al. (2003) die betrekking hebben op Nederland.

(17)

16

Lybaert stelt dat de mate en kwaliteit van externe verslaggeving onder Nederlandse ondernemingen sterk verschillen en dat dit wordt bepaald door de bedrijfsfactoren:

bedrijfsomvang, invloed van houdstermaatschappijen en het internationale karakter van de onderneming. Geerings et al. (2003) onderzocht de wijze waarop en de intensiteit waarmee het internet wordt ingezet voor investor relations doeleinden. Ook in dit onderzoek werd

geconcludeerd dat grotere ondernemingen intensiever gebruik maken van het internet dan kleine ondernemingen. Echter heeft er recentelijk geen onderzoek plaatsgevonden met Euronext Amsterdam als object van onderzoek.

Regelgeving omtrent internet reporting in Nederland

Het verstrekken van informatie via het internet gebeurt in Nederland vrijwillig. Er zijn namelijk geen wettelijke verplichtingen om informatie via het internet te publiceren. De Nederlandse Corporate Governance Code is wel van toepassing op beursvennootschappen en geeft een aantal best practices ten aanzien van het aanbieden van informatie op een website. Zo dient de

gedragscode geplaatst te worden op de website tenzij wordt uitgelegd waarom deze niet is gepubliceerd volgens de zogenaamde ‘pas toe of leg uit’-regel.

3.3 Voor- en nadelen internet reporting

In hoofdstuk 2 is uitgelegd waarom ondernemingen informatie publiceren en wat de motieven van het management zijn om dit vrijwillig te doen. Het internet kan gebruikt worden om vrijwillig informatie te publiceren al zal er altijd een afweging worden gemaakt tussen de te maken kosten en te verwachten opbrengsten. De traditionele jaarrekening van papier wordt gezien als een belangrijk instrument voor het aanbieden van informatie. Dergelijke

communicatiemiddelen van papier hebben echter belangrijke beperkingen en zijn duur ten opzichte van het internet. De voor- en nadelen van internet reporting ten opzichte van papieren communicatie zullen in deze paragraaf worden besproken.

Voordelen internet reporting

Door de toenemende globalisatie raken de aandeelhouders en overige stakeholders van

ondernemingen verder verspreid over de wereld. De directe kosten van papieren verslaggeving nemen hierdoor sterk toe en bovendien zal de capaciteit niet voldoende zijn om alle

stakeholders te bereiken. Het internet kent deze problemen niet. Het is voor iedereen over de hele wereld toegankelijk, kosteffectief, snel, interactief en de informatie is eenvoudig aan te passen (Beattie en Pratt, 2001; Debreceny en Gray, 2001; Jensen en Xiao, 2001). Bovendien is de onderneming niet afhankelijk van journalisten of financiële analisten voor het verspreiden van

(18)

17

informatie, maar staat zij in direct contact met haar stakeholders. Hierdoor is de onderneming beter in staat om haar eigen reporting strategie te voeren (Lymer, 1999).

Nadelen internet reporting

Ondanks de voordelen van internet reporting kent het gebruik van internet ook enkele beperkingen. Deze beperkingen zijn veelal het gevolg van een gebrek aan standaardisatie, waardoor ondernemingen ieder hun eigen beleid volgen voor de hoeveelheid financiële

informatie die wordt vrijgegeven en de wijze waarop de informatie wordt gepresenteerd op het internet (Westarp en Böss, 1998).

Bovendien stelt Trites (1999) dat het gebruik van hyperlinks op websites het onderscheid tussen gecontroleerde en niet-gecontroleerde informatie kan vervagen. Ander bewijs voor dit vervagingseffect werd geleverd door Hodge (2001). Hij liet zien dat het gebruik van hyperlinks op pagina’s met gecontroleerde financiële overzichten naar pagina’s met niet-gecontroleerde bedrijfsinformatie, investeerders de informatie laat interpreteren als zijnde gecontroleerd door een auditor. Daarnaast kan een website de gebruiker overspoelen met informatie (Debreceny et al., 2002), waardoor het voor de gebruiker moeilijk is om de kwaliteit van de informatie te beoordelen. Tot slot kan het opzetten en onderhouden van een website kostbaar zijn (Ashbaugh et al., 1999).

Relatie voor- en nadelen met ondernemingskenmerken

De genoemde voor- en nadelen van internet reporting worden gebruikt bij het opstellen van de hypothesen die moeten leiden tot de beantwoording van de hoofdvraag. Het kostenaspect zal gerelateerd worden aan verschillende hypothesen in het volgende hoofdstuk.

(19)

18

4. Hypothesen en theoretische achtergrond

4.1 Ondernemingsgrootte

De agency theorie stelt dat naarmate de onderneming groter is er meer agency kosten worden gemaakt als gevolg van een scheiding in leiding en eigendom (Watts en Zimmermann, 1978). De agency kosten bestaan onder meer uit kosten voor het toezicht houden op het gevoerde beleid van het management. Door vrijwillig informatie te publiceren probeert het management de investeerders te overtuigen dat zij de juiste beslissingen hebben genomen (Watson et al., 2002).

De politieke-kosten hypothese stelt dat grote bedrijven zichtbaarder zijn in de maatschappij, waardoor zij een sterkere stimulans hebben om hun imago en reputatie te verbeteren. Zij trekken ook meer aandacht van overheidsinstanties. Het publiceren van extra informatie zorgt er over het algemeen voor dat overheidsingrijpen wordt verminderd (Firth, 1979; Chow en Wong-Boren, 1987).

Buzby (1975) stelt dat het verzamelen en verspreiden van informatie kostbaar is, waardoor het publiceren van vrijwillige informatie alleen is weggelegd voor grote ondernemingen. De

relatieve kosten voor het produceren van informatie zijn voor grotere ondernemingen kleiner, waardoor zij eerder financiële verslagen op hun websites zullen presenteren (Ashbaugh et al., 1999). Bovendien stellen Meek et al. (1995) dat de relatieve kosten als gevolg van het

verspreiden van concurrentiegevoelige vrijwillige informatie voor grotere ondernemingen lager zijn. Dit kan gerelateerd worden aan de proprietary costs hypothese van Healy en Palepu

(2000), waarin zij stellen dat het vrijwillig publiceren van informatie nadelig kan zijn voor de concurrentiepositie. Tot slot wordt het niet publiceren van informatie geïnterpreteerd als slecht nieuws wat een negatief effect kan hebben op de aandelenkoers van de onderneming

(Verrecchia, 1983; McKinnon en Dalimunthe, 1993).

De bovenstaande theorieën vormen de basis voor de eerste hypothese:

H1: De mate en presentatie van internet reporting is positief gerelateerd aan de ondernemingsgrootte.

Voorgaande onderzoeken van onder meer Ashbaugh et al. (1999), Debreceny et al. (2002) en Marston en Polei (2004) hebben uitgewezen dat ondernemingsgrootte een belangrijke factor is om de mate van internet reporting te verklaren.

(20)

19

4.2 Winstgevendheid

Ondernemingen die goede rendementen behalen willen dit graag laten zien aan haar

stakeholders, waaronder potentiële investeerders. Op deze manier onderscheiden zij zich van minder goed presterende ondernemingen en proberen zij kapitaal op te halen tegen de laagst mogelijke prijs. De signalling theorie (Morris, 1987) beschrijft dit gedrag van managers.

Daarnaast laten verschillende onderzoeken (Lev en Penman 1990; Verrecchia, 1983; McKinnon and Dalimunthe, 1993; Land en Lundholm, 1993; Clarkson et al., 1994) zien dat indien er geen informatie naar buiten wordt gebracht dit door investeerders wordt geïnterpreteerd als slecht nieuws. Dit kan leiden tot verslaggeving over minder relevante onderwerpen in minder concrete, veelal kwalitatieve bewoordingen (De Waard, 2011).

Tot slot kan gesteld worden dat het management van een goed presterende onderneming graag vrijwillig informatie naar buiten brengt om persoonlijke redenen. Het kan de waardering van een manager ten goede komen in een competitieve arbeidsmarkt, zoals bleek uit de management talent signalering hypothese. Bovendien kan het van invloed zijn op de beloning van de

managers. Deze theorieën vormen de basis voor de tweede hypothese:

H2: De mate en presentatie van internet reporting is positief gerelateerd aan de winstgevendheid van de onderneming.

In veel onderzoeken wordt verwacht dat de mate van vrijwillige verslaggeving op het internet positief gerelateerd zal zijn aan de prestaties van de onderneming. Echter wordt deze hypothese in meerdere onderzoeken verworpen, waaronder het onderzoek van Oyelere et al. (2003) en Marston en Polei (2004). Door Wang et al. (2008) werd er wel een positieve relatie gevonden onder een steekproef met Chinese ondernemingen. Ondanks de tegenstrijdige resultaten wordt de winstgevendheid wel als variabele opgenomen in het onderzoek. De genoemde theorieën, waaronder de signalling theorie, geven een goede onderbouwing waarom er aangenomen mag worden dat er een relatie bestaat tussen de mate van internet reporting en de winstgevendheid. Echter wordt verwacht dat de relatie minder sterk is dan de relatie tussen de mate van internet reporting en de ondernemingsgrootte.

4.3 Leverage

Onder leverage wordt de verhouding tussen eigen en vreemd vermogen verstaan. Het wordt in de financieringsleer ook wel het hefboomeffect genoemd aangezien het rendement op het eigen

(21)

20

vermogen kan worden verhoogd indien de kostprijs van het vreemd vermogen lager is dan het rendement op het totaal vermogen.

Jensen en Meckling (1976) stellen dat de agency conflicten toenemen bij de aanwezigheid van schuldeisers in de kapitaalstructuur van een onderneming. Deze conflicten kunnen volgens Schipper (1981) worden beperkt door het opnemen van beperkende convenanten. Het

management zal internet reporting kunnen gebruiken om aan de schuldeisers te laten zien dat zij aan haar verplichtingen kan voldoen. De schuldeisers zijn hierdoor in staat om voortdurend de gang van zaken binnen de onderneming te volgen.

Daarnaast toont het onderzoek van Francis et al. (2005) aan dat bedrijven hun

financieringskosten kunnen terugbrengen door meer informatie naar buiten te brengen. Dit werd ook geconcludeerd door Barako et al. (2006). Uit dit onderzoek kwam naar voren dat ondernemingen in landen waarbij de ondernemingsactiviteiten met name werden gefinancierd door leningen van financiële instellingen meer vrijwillige informatie publiceerden. Hiermee trachten zij de kans te vergroten om meer kapitaal op te halen tegen de laagst mogelijke kosten. Dit werd ook gesteld in de capital market transactions hypothese.

De bovenstaande theorieën vormen de basis voor de derde hypothese:

H3: De mate en presentatie van internet reporting is positief gerelateerd aan de hoogte van het vreemd vermogen ten opzichte van het totale vermogen.

Bewijs voor de relatie tussen internet reporting en leverage is niet eenduidig. Onderzoeken van onder meer Hossain et al. (1995) concluderen dat er een positieve relatie bestaat tussen

vrijwillige informatieverschaffing en leverage, terwijl de meeste onderzoeken op het gebied van internet reporting (bijvoorbeeld Debreceny et al., 2002) geen relatie vinden. Door de

verschillende uitkomsten zou de relatie ook in dit onderzoek minder sterk kunnen zijn.

4.4 Systematisch risico

Het systematisch risico laat zien hoe een aandelenprijs beweegt ten opzichte van de totale aandelenmarkt en wordt uitgedrukt door de beta van een onderneming. Hoe hoger het systematisch risico van een onderneming des te moeilijker het voor investeerders is om de waarde van de onderneming vast te stellen. De beta kan bovendien een ‘proxy’ zijn voor

(22)

21

Botosan en Plumlee, 2005). Om deze informatieasymmetrie te minimaliseren dient de

onderneming informatie aan te bieden. Bovendien mag worden aangenomen dat investeerders op basis van deze vrijwillige informatie het risico van de onderneming in de markt beter kunnen inschatten, waardoor getracht wordt de onzekerheid onder investeerders af te laten nemen.

Daarnaast is het systematisch risico een determinant voor de te maken kapitaalkosten. Het verstrekken van vrijwillige informatie is een manier om dit risico te reduceren, waardoor ook de kapitaalkosten kunnen worden geminimaliseerd (Botosan, 1997; Sengupta, 1998).

Bovenstaande theorieën leiden tot de volgende hypothese:

H4: De mate en presentatie van internet financial reporting is positief gerelateerd aan het systematisch risico van de onderneming.

Onderzoek van onder meer Debreceny et al. (2002) en Marston en Polei (2004) toont aan dat er geen significante relatie kan worden gelegd tussen het systematisch risico van een onderneming en de mate van internet financial reporting. Desondanks wordt deze hypothese wel getoetst vanwege de theoretische onderbouwing.

4.5 Notering buitenlandse beurs

Om de kapitaalkosten te verminderen kan een onderneming besluiten om effecten uit te geven op een meer liquide, buitenlandse aandelenmarkt. Naast het verminderen van de kapitaalkosten kan een notering zorgen voor een nieuwe afzetmarkt, zal het imago van het bedrijf in het

desbetreffende land worden verbeterd en mag er eerder politieke acceptatie worden verwacht doordat men de organisatie dankzij de notering als een lokale onderneming gaat zien (Biddle en Saudagaran, 1991). Deze extra notering zorgt wel voor informatieasymmetrie tussen

binnenlandse en buitenlandse investeerders (Kang en Stulz, 1997). Internet reporting kan deze informatieasymmetrie die ontstaat door de geografische verspreiding en tijdelijke verschillen (Portes en Rey, 2000) minimaliseren, omdat het een groot bereik heeft en onmiddellijk beschikbaar is.

Bovendien mag worden verwacht dat ondernemingen met een buitenlandse notering aan aanvullende verslaggevingsvereisten moeten voldoen (Cooke, 1989, 1992). Zij zullen extra informatie moeten verschaffen om ervoor te zorgen dat iedereen de informatie op eenzelfde wijze interpreteert.

(23)

22

Dit leidt tot de volgende en tevens laatste hypothese:

H5: De mate en presentatie van internet reporting is positief gerelateerd aan een notering aan een buitenlandse beurs.

Onderzoek van onder meer Meek en Gray (1989) heeft aangetoond dat er een positieve relatie bestaat tussen de mate van disclosure en grensoverschrijdende noteringen. Echter zijn er ook onderzoeken, waarbij de relatie niet significant is bevonden (Oyelere et al., 2003). De hypothese wordt wel getoetst, want er wordt verwacht dat het internet een belangrijk communicatiemiddel is voor internationale ondernemingen om hun stakeholders over de hele wereld te bereiken.

(24)

23

5. Onderzoeksmethode

5.1 Object van onderzoek

Het doel van dit onderzoek is om te bepalen welke impact de ondernemingsgrootte, de winstgevendheid, de leverage, het systematisch risico en een notering aan een buitenlandse beurs hebben op de mate en presentatie van internet reporting onder Nederlandse

beursgenoteerde ondernemingen. Het onderzoek vond plaats in juni 2011 onder Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen genoteerd aan Euronext Amsterdam. Het betreft de

ondernemingen met een notering aan de AEX-, midkap- en smallcapindex en de zogenaamde lokale markten. Banken, verzekeraars, vastgoed- en participatiemaatschappijen zijn niet

meegenomen in het onderzoek vanwege hun afwijkende regels op het gebied van verslaggeving. Aangezien alle beursgenoteerde ondernemingen sinds 1 januari 2005 IFRS moeten toepassen voor hun geconsolideerde jaarrekening zijn de websites daarnaast vrij van mogelijke verschillen door het toepassen van verschillende grondslagen. Ondanks het feit dat websites niet gebonden zijn aan enige regelgeving kunnen de grondslagen wellicht invloed hebben op de te publiceren informatie op websites.

Het onderzoek wordt uitgevoerd onder 80 ondernemingen (tabel 1). Er zijn 126 ondernemingen met een notering aan de Amsterdamse beurs. Er worden hierop 25 organisaties in mindering gebracht, omdat zij te kwalificeren zijn als financiële instelling. Daarnaast zijn er 19

ondernemingen niet meegenomen, omdat zij een hoofdnotering in het buitenland hebben of omdat er geen recente data beschikbaar was. Ondernemingen met een hoofdnotering in het buitenland worden niet meegenomen, omdat de doelstelling van het onderzoek is om uitspraken te doen over Nederlandse ondernemingen. Bovendien wordt met hypothese 5 getoetst of een onderneming een notering heeft aan een buitenlandse beurs, waarbij wordt verondersteld dat de hoofdnotering van de organisatie aan Euronext Amsterdam is.

Omschrijving Aantal

Ondernemingen met notering aan Euronext Amsterdam 126 Financiële instellingen 25 -/- Hoofdnotering in het buitenland 8 -/- Geen data beschikbaar 11 -/-

Totaal aantal te onderzoeken ondernemingen 80

(25)

24

5.2 Disclosure index

Om de mate en presentatie van internet reporting te bepalen is voor elke onderneming gebruik gemaakt van een lijst met criteria, de zogenaamde disclosure index. De criteria in deze lijst zijn gebaseerd op de lijst met criteria van Marston en Polei (2004) die op hun beurt gebruik hebben gemaakt van het door Pirchegger en Wagenhofer (1999) uitgevoerde onderzoek. De index bestaat uit 45 items voor de content dimensie en 26 items voor de presentatie dimensie. Met behulp van deze index zijn de websites in de periode 16 mei 2011 tot en met 5 juni 2011 bezocht, beoordeeld en is er een score toegekend.

Er is voor de disclosure index van Marston en Polei (2004) gekozen, omdat er een onderscheid wordt gemaakt tussen de content en presentatie dimensie. Bovendien wordt er naast financiële informatie ook rekening gehouden met niet-financiële aspecten, zoals corporate governance en duurzaamheidsverslaggeving. Tot slot is deze index in meerdere onderzoeken (bijvoorbeeld Xiao et al., 2004) op het gebied van internet reporting gebruikt, waardoor een vergelijking met de resultaten van andere onderzoeken beter mogelijk is.

Aangebrachte wijzigingen

De oorspronkelijke index van Marston en Polei bestaande uit 71 items is voor dit onderzoek teruggebracht naar 48 items (bijlage 1). In de oorspronkelijke index zijn namelijk de balans, de winst-en-verliesrekening en het kasstroomoverzicht samen met de toelichting op dergelijke financiële stukken apart getoetst. Echter komen deze financiële overzichten terug in het jaarverslag. Er is voor gekozen om deze overzichten niet apart te toetsen, omdat er al

vergelijkbare aspecten (jaarverslagen en financiële cijfers, zoals de omzet en totale activa) zijn opgenomen in de disclosure index.

Daarnaast zijn enkele criteria niet opgenomen vanwege de ontwikkeling die het internet de afgelopen jaren heeft doorgemaakt. Criteria als ‘er zijn afbeeldingen aanwezig’ en ‘de pagina moet binnen 10 seconden zijn geladen’ zijn tegenwoordig achterhaald. Ook zijn sommige criteria samengevoegd, omdat niet altijd even goed het onderscheid is aan te geven. Bijvoorbeeld de criteria ‘analistenbeoordelingen’ en ‘analisten voorspellingen’.

Tot slot zijn er een aantal criteria aan de index toegevoegd. De toevoegingen zijn gecursiveerd weergegeven in bijlage 1 en 2. De bestaande criteria ‘men dient zich te kunnen aanmelden voor een nieuwsbrief’ wordt ook akkoord bevonden indien een gebruiker zich kan aanmelden voor een RSS-feed of indien er investeerder gerelateerde informatie via social media als Twitter wordt verstrekt (item 43). Daarnaast worden websites tegenwoordig vaak bekeken door middel

(26)

25

van een mobiele telefoon of tabletcomputer. Daarom is er een aspect toegevoegd die bepaalt of er een mobiele website of applicatie beschikbaar is (item 48).

Bepalen disclosure score

De websites worden met behulp van de disclosure index op 48 punten getoetst die simpelweg met ja of nee kunnen worden beantwoord. Is een item aanwezig dan wordt een score toegekend van 1, indien het item niet aanwezig is zal de score 0 worden toegekend. Er zal op 32 punten (66,6%) worden getoetst voor de content dimensie en op 16 punten (33,3%) voor de

presentatie dimensie. Dit is in overeenstemming met het onderzoek uitgevoerd door Pirchegger en Wagenhofer (1999), waarbij werd aangenomen dat gebruikers van een website de content dimensie van een website belangrijker achten dan de presentatie dimensie.

De disclosure score wordt bepaald door het aantal criteria waaraan is voldaan te delen door de maximale score 48. Er wordt aangenomen dat elke criteria even zwaar weegt. De resultaten van studies (bijvoorbeeld Xiao et al., 2004) die zowel een gewogen als niet-gewogen index

gebruikten kwamen namelijk tot gelijksoortige resultaten. Bovendien is het toekennen van gewichten misleidend, omdat het relatieve belang van de verschillende aspecten varieert tussen bedrijven, sectoren en in de tijd.

5.3 Onafhankelijke variabelen

De doelstelling van het onderzoek is om te beoordelen of de totale score van de disclosure index (DS) in verband kan worden gebracht met bepaalde onafhankelijke variabelen. Door middel van een literatuurstudie, zoals in hoofdstuk 4 uitgewerkt, zijn de variabelen in tabel 2 gekozen. Tevens is in deze tabel opgenomen hoe de onafhankelijke variabelen zullen worden gemeten.

Hyp. Onafhankelijke variabele Verwacht verband

Meting Afk.

1. Ondernemingsgrootte + Marktkapitalisatie CAP

2. Financiële prestatie + Rendement op het eigen vermogen ROE

3. Leverage + Debt-to-total-assets ratio LEV

4. Systematisch risico + 1 jaars-Beta BETA

5. Notering buitenlandse beurs + Notering FRN Tabel 2: onafhankelijke variabelen en meetinstrument

(27)

26

De ondernemingsgrootte en de winstgevendheid worden in de meeste onderzoeken

(bijvoorbeeld Marston en Polei, 2004) naar internet reporting gemeten in marktkapitalisatie respectievelijk het rendement op het eigen vermogen. De leverage is de verhouding tussen het vreemd vermogen en het eigen vermogen en wordt gemeten door middel van de debt-to-total-assets ratio. Het systematisch risico wordt beoordeeld door de 1 jaars-beta en tot slot krijgt de variabele omtrent de beursnotering een score van 1 toegekend indien de organisatie een notering heeft aan een buitenlandse beurs en een score 0 indien dit niet het geval is. De data voor deze onafhankelijke variabelen is verzameld via Orbis op 21 mei 2011. Er is gebruik gemaakt van de meest recente data om een goede vergelijking te kunnen maken met de websites.

5.4 Onderzoeksopzet

In deze master thesis wordt onderzocht of er een relatie bestaat tussen de onafhankelijke variabelen en de mate en presentatie van internet reporting gemeten door middel van de disclosure index. Er zal allereerst een correlatieanalyse worden uitgevoerd om de verbanden tussen de variabelen in beeld te brengen. Vervolgens wordt er een causaal verband

verondersteld tussen de disclosure score en de onafhankelijke variabelen. Dit verband wordt getoetst door middel van een regressieanalyse. Twee afzonderlijke regressieanalyses zullen vervolgens worden uitgevoerd om de invloed van de ondernemingskenmerken op de content en presentatie dimensie te toetsen.

(28)

27

6. Resultaten

In dit hoofdstuk zullen de resultaten van het onderzoek worden besproken. Allereerst zullen de behaalde scores van de disclosure index worden beschreven en vergeleken met andere

onderzoeken. Vervolgens zal er inzicht worden verschaft in de samenhang tussen de

verschillende variabelen door middel van een correlatieanalyse. Tot slot zal er door middel van een regressieanalyse bepaald worden of de hypothesen kunnen worden aangenomen of moeten worden verworpen. Hierbij wordt tevens een onderscheid gemaakt tussen de content en

presentatie dimensie van een website.

6.1 Beschrijvende statistiek

In dit onderzoek is bepaald in welke mate internet reporting wordt toegepast onder

Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen. Uit het onderzoek bleek dat alle Nederlandse ondernemingen een website hebben en daar ook financiële informatie op publiceren. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het internet in Nederland een veel gebruikt medium is om informatie te verspreiden.

Disclosure index

Bijlage 2 geeft een overzicht van de gemiddeld behaalde scores op de getoetste criteria. Uit het onderzoek bleek dat alle ondernemingen het meeste recente jaarverslag publiceerden op hun website. Het jaarverslag werd meestal in een PDF formaat aangeboden (93%), waarbij in slechts 19% van de gevallen hyperlinks in het PDF-jaarverslag werden gebruikt. Verder bleek uit het onderzoek dat de websites vaak worden ingezet voor het publiceren van nieuwsberichten en overige aankondigingen. Alle ondernemingen maakten bijvoorbeeld de tussentijdse resultaten bekend in de vorm van kwartaal- of halfjaarberichten. Ook werd op vrijwel elke website een financiële kalender aangetroffen (94%) en werd er gecommuniceerd met de aandeelhouders door een agenda van de algemene vergadering van aandeelhouders op de website te plaatsen (99%).

Criteria waar slecht op werd gescoord zijn punten die de betrouwbaarheid van de informatie kunnen verhogen. Zo gaven slechts twee websites duidelijk de grenzen aan tussen

gecontroleerde en niet-gecontroleerde informatie. Ook gaf slechts 6% van de websites een indicatie op de pagina’s van de laatste update. Een ander punt dat ook betrekking heeft op de tijdigheid van informatie was het maandelijks of frequenter aanbieden van verkoop- of

(29)

28

aanbieden ter aanvulling op de kwartaal- of halfjaarberichten. Geen enkele onderneming maakt deze informatie echter bekend op hun website. Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat ondernemingen vrezen dat hun concurrentiepositie gevaar loopt door deze hoge mate van transparantie over de productie en verkoop.

Afhankelijke en onafhankelijke variabelen

Tabel 3 geeft een overzicht van enkele kengetallen voor de afhankelijke en onafhankelijke variabelen. Uit deze tabel blijkt dat de gemiddelde disclosure score 50% bedraagt met een laagste score van 16,67% en een hoogste score van 79,17%. Dit komt overeen met andere onderzoeken onder ontwikkelende landen van onder meer Marston en Polei (2004).

De marktkapitalisatie kent sterk uiteenlopende waarden van USD 4 tot USD 59.192 miljoen met een gemiddelde van USD 4.183 miljoen en een standaarddeviatie van USD 10.497 miljoen. Hetzelfde geldt voor de rendementen op het eigen vermogen van -238%, veroorzaakt door het negatief eigen vermogen van enkele ondernemingen, tot 67% met een gemiddelde van 0,24% en standaarddeviatie van 0,45. De debt-to-total-assets ratio kent een minimale waarde van 0,05 en een maximale waarde van 0,85 met een gemiddelde van 0,54 en een standaarddeviatie van 0,16. De beta heeft een minimum van -1,31, een maximum van 1,43, een gemiddelde van 0,56 en een standaarddeviatie van 0,46. De notering aan een buitenlandse beurs is een discrete variabele. Het kan slechts de waarden 0 en 1 aannemen afhankelijk of de onderneming genoteerd is aan een buitenlandse beurs. Het minimum is daardoor 0 en het maximum 1. Het gemiddelde is 0,09 en de standaarddeviatie bedraagt 0,28.

N Minimum Maximum Mean St. Deviation

DS 80 16,67 79,17 50,00 15,97 CAP 80 4,00 59192,00 4183,14 10497,55 ROE 80 -2,38 0,67 0,00 0,45 LEV 80 0,05 0,85 0,54 0,16 BETA 80 -1,31 1,43 0,56 0,46 FRN 80 0,00 1,00 0,09 0,28 Tabel 3: beschrijving afhankelijke en onafhankelijke variabelen

(30)

29

6.2 Correlatieanalyse

Om een eerste indicatie te krijgen van de samenhang tussen de continue variabelen is er een correlatieanalyse uitgevoerd. Bovendien geeft deze analyse aan welke richting het verband heeft. De resultaten van de correlatieanalyse staan weergegeven in tabel 4.

DS CAP ROE LEV BETA

DS 1 ,451** ,266* ,313** ,583** CAP ,451** 1 ,179 ,022 ,269* ROE ,266* ,179 1 -,111 ,097 LEV ,313** ,022 -,111 1 ,344** BETA ,583** ,269* ,097 ,344** 1 Tabel 4: correlatieanalyse

** Correlatie is significant op 0.01 level (2-tailed); * Correlatie is significant op 0.05 level (2-tailed);

DS = Disclosure Score; CAP = marktkapitalisatie; ROE=rendement op eigen vermogen; LEV=debt/equity ratio

Uit de tabel blijkt dat er vijf verbanden zijn met een significante relatie. Alle onafhankelijke variabelen hebben een positieve significante relatie met de disclosure score. Dit blijkt uit de positieve correlatiecoëfficiënten en is in overeenstemming met de opgestelde hypothesen. Met name de ondernemingskenmerken: ondernemingsgrootte, leverage en het systematisch risico blijken sterk significant (P < .001) te zijn met de disclosure score. De financiële conditie is significant op een 5% niveau. De hoogste absolute correlatiecoëfficiënten zijn gevonden tussen de disclosure index en de variabelen systematisch risico (R = 0,583) en ondernemingsgrootte (R = 0,451). De correlatiecoëfficiënten geven de striktheid van een lineair verband tussen de twee variabelen weer. Deze correlatieanalyse zegt echter niets over een eventueel oorzakelijk verband. Om iets te kunnen zeggen over de effecten van de onafhankelijke variabelen op de disclosure score wordt in de volgende paragraaf een regressieanalyse uitgevoerd.

Daarnaast is er een positief significant verband te onderkennen tussen twee onafhankelijke variabelen: de leverage en het systematisch risico. De correlatiecoëfficiënt van 0,344 geeft aan dat het verband zwak is, waardoor het niet leidt tot multicollineariteit. Dit wil zeggen dat de onafhankelijke variabelen leverage en systematisch risico niet dermate sterk correleren dat zij dezelfde variantie in de afhankelijke variabele zullen verklaren in de regressieanalyse. Het zwakke verband stelt dat naarmate het vreemd vermogen ten opzichte van het totale vermogen toeneemt ook het systematisch risico toeneemt. Dit kan worden verklaard doordat een

verhoging van de leverage leidt tot een grotere variantie van het rendement op het eigen vermogen. Er is immers sprake van meer verplichte betalingen (rente en aflossing) indien de

(31)

30

schuld toeneemt. Dit kan positief zijn indien het rendement op het totaal vermogen groter is dan de rente die moet worden betaald over de schulden, maar is negatief indien het rendement op het totaal vermogen lager is dan de rente die moet worden betaald over de schulden. Dit staat ook wel bekend als het hefboomeffect met als gevolg dat de waarde van de onderneming moeilijker kan worden ingeschat door de hogere variantie van het rendement op het eigen vermogen.

6.3 Regressieanalyse

De resultaten van de correlatieanalyse geven bewijs dat er een verband bestaat tussen alle onafhankelijke continue variabelen en de mate en presentatie van internet reporting. In de regressieanalyse wordt ook de onafhankelijke dummy-variabele ‘notering aan een buitenlandse beurs’ meegenomen. Er wordt verondersteld dat de onafhankelijke variabelen de mate en presentatie van internet reporting kunnen verklaren uit de volgende formule: Y = β0 + X1β1 + X2β2+ X3β3 + X4β4 + X5β5, waarbij Y= de disclosure score, X1 = ondernemingsgrootte gemeten in marktkapitalisatie, X2 = winstgevendheid gemeten in het rendement op het eigen vermogen, X3 = leverage gemeten in debt-to-total-asset ratio, X4 = systematisch risico gemeten door middel van de 1-jaars beta en X5 = een notering aan een buitenlandse beurs.

Uit de regressieanalyse blijkt dat 51,1% (zie R square, tabel 5) van de variantie in de disclosure score wordt verklaard door de vijf onafhankelijke variabelen. Er zullen dus meerdere factoren invloed hebben op de mate en presentatie van internet reporting door Nederlandse

beursgenoteerde ondernemingen.

Model R R Square Adjusted R

Square

Std. Error of the Estimate

1 ,715a ,511 ,477 11,54376 Tabel 5: samenhang tussen de variabelen

a. Predictors: (Constant), FRN, LEV, ROE, BETA, CAP

In tabel 6 staan de resultaten van de uitgevoerde regressieanalyse. De resultaten zullen per hypothese worden besproken, waarbij wordt aangegeven of de hypothese kan worden aangenomen of moet worden verworpen.

(32)

31

Model

Unstandardized Coefficients Standardized Coefficients t Sig. B Std. Error Beta (Constant) 32,015 4,585 6,982 ,000 CAP ,001 ,000 ,411 3,910 ,000 ROE 7,200 2,986 ,202 2,411 ,018 LEV 13,552 8,841 ,139 1,533 ,130 BETA 16,120 3,256 ,463 4,952 ,000 FRN -11,261 6,135 -,201 -1,835 ,070 Tabel 6: gegevens regressielijn (afhankelijke variabele: DS)

H1: De mate en presentatie van internet reporting is positief gerelateerd aan de ondernemingsgrootte.

De ondernemingsgrootte is sterk significant. Dit komt overeen met de vele andere onderzoeken die zich hebben bezig gehouden met internet reporting. De hypothese kan worden aangenomen.

H2: De mate en presentatie van internet reporting is positief gerelateerd aan de winstgevendheid van de onderneming.

De winstgevendheid gemeten door het rendement op het eigen vermogen blijkt ook een verklarende variabele. Dit verband is echter minder sterk dan het verband met de

ondernemingsgrootte en is conform de verwachting. Verschillende onderzoeken van onder meer Oyelere et al. (2003) konden namelijk geen relatie vinden. De gestelde hypothese onder

Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen kan worden aangenomen.

H3: De mate en presentatie van internet reporting is positief gerelateerd aan de hoogte van het vreemd vermogen ten opzichte van het totale vermogen.

De hypothese omtrent de leverage moet volgens de regressieanalyse worden verworpen. Dit is in overeenstemming met de onderzoeken van onder meer Debreceny et al. (2002), Wang et al. (2008) en Cormier et al. (2010). Al deze onderzoeken vonden geen relatie tussen de mate van internet reporting en de mate waarin een onderneming is gefinancierd met vreemd vermogen. Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat leverage ook negatief gerelateerd zou kunnen worden aan de mate van internet reporting wanneer je het bekijkt vanuit een monitoring perspectief. Slecht presterende ondernemingen zullen namelijk intensief gemonitord worden door banken en schuldratingbureaus. Bovendien worden managers van slecht presterende ondernemingen beperkt in het nemen van beslissingen door contractuele beperkingen en zal de organisatie zich genoodzaakt voelen om intensievere interne controles door te voeren. De vraag

(33)

32

naar informatie voor monitoring doeleinden zal hierdoor afnemen, waardoor er minder informatie op het internet wordt gepubliceerd (Cormier et al., 2010). Door deze tegenstrijdige verklaringen zou de relatie minder sterk kunnen zijn.

H4: De mate en presentatie van internet financial reporting is positief gerelateerd aan het systematisch risico van de onderneming.

De beta blijkt als verklarende variabele sterk significant. Deze relatie kan worden verklaard, doordat bedrijven met een hogere beta moeilijker zijn te waarderen, waardoor er extra

informatie moet worden gegeven om de onzekerheid onder investeerders af te laten nemen. De hypothese kan worden aangenomen, terwijl andere onderzoeken geen duidelijke relatie konden vinden.

H5: De mate en presentatie van internet reporting is positief gerelateerd aan een notering aan een buitenlandse beurs.

Het minteken in tabel 6 laat zien dat de relatie tussen een notering aan een buitenlandse beurs en de mate van internet reporting negatief is. Dit komt niet overeen met de gestelde hypothese. Onderzoek van Debreceny et al. (2002) vond dezelfde negatieve relatie tussen internet reporting en een notering aan een buitenlandse beurs. Dit onderzoek werd uitgevoerd met

ondernemingen uit verschillende landen, waarbij wel een positieve relatie werd gevonden met een notering aan de Amerikaanse beurs. De negatieve relatie met een notering aan een

buitenlandse beurs kon ook in het onderzoek van Debreceny et al. (2002) niet goed worden verklaard. Zij veronderstelden dat ondernemingen met een buitenlandse notering wellicht goed bekend zijn in hun regio, waardoor het management besluit om geen extra informatie aan te bieden via het internet.

6.4 Analyse content en presentatie dimensie

In de voorgaande paragrafen is een relatie gelegd tussen de totale disclosure score en de verschillende ondernemingskenmerken. In deze paragraaf wordt de disclosure score opgeknipt in twee nieuwe afhankelijke variabelen: de contentscore en de presentatiescore. De disclosure index bestaat namelijk uit 32 items die betrekking hebben op de hoeveelheid informatie die wordt gepubliceerd op een website en 16 items die betrekking hebben op de wijze waarop deze informatie is gepresenteerd. Door deze twee afhankelijke variabelen afzonderlijk te relateren aan de verschillende ondernemingskenmerken wordt informatie verkregen over het verklarend vermogen van de ondernemingskenmerken op de content en presentatie dimensie. Tabel 7 geeft een beschrijving van de contentscore (CS) en de presentatiescore (PS).

(34)

33

N Minimum Maximum Mean St. Deviation

CS 80 18,75 90,63 52,15 17,23

PS 80 12,50 87,50 45,70 16,24 Tabel 7: beschrijving afhankelijke variabelen

Uit de beschrijving van de afhankelijke variabelen blijkt dat er beter wordt gescoord op aspecten die betrekking hebben op de content dimensie van een website. De contentscore heeft een gemiddelde van 52,15% terwijl de presentatiescore een gemiddelde kent van 45,70%. De contentscore kent een minimale waarde van 18,75% en een hoogste waarde van 90,63% met een standaarddeviatie van 17,23%. De presentatiescore kent lagere minimale en maximale waardes van respectievelijk 12,50% en 87,50% en een standaarddeviatie van 16,24%.

Content dimensie

Door middel van een regressieanalyse zijn de scores die behaalt zijn door de Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen op de content dimensie gerelateerd aan de vijf

ondernemingskenmerken. In tabel 8 is een eerste indicatie weergegeven van de samenhang tussen de variabelen. De samenhang tussen de afhankelijke en de onafhankelijke variabelen komt tot uiting in de correlatiecoëfficiënt van 0,703. Er is sprake van een sterk verband, waarbij het percentage verklaarde variantie 49,4% bedraagt.

Model R R Square Adjusted R

Square

Std. Error of the Estimate

1 ,703a ,494 ,459 12,66637 Tabel 8: samenhang tussen de variabelen (content dimensie)

a. Predictors: (Constant), FRN, LEV, ROE, BETA, CAP

Uit de regressieanalyse blijkt (tabel 9) dat de mate waarin Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen informatie op hun website publiceren positief gerelateerd is aan de

ondernemingsgrootte (CAP), winstgevendheid (ROE) en het systematisch risico (BETA). Voor de notering aan een buitenlandse onderneming (FRN) is een negatieve significante relatie

gevonden. De leverage (LEV) is niet significant met de mate waarin content wordt verstrekt op een website. De resultaten die staan weergegeven in tabel 9 komen sterk overeen met de resultaten van de totale disclosure index, waardoor mag worden gesteld dat de

ondernemingskenmerken een sterke invloed uitoefenen op de hoeveelheid informatie op een website.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

This shows the institutional environment having an influence over the companies CSR reporting as it is likely that China and the United States have strict regulation on the

shareholder theory de belangen van haar aandeelhouders moet voortrekken, terwijl de stakeholder theory beaamt dat de organisatie de waarde voor al haar stakeholders moet vergroten.

Gezien het feit dat maar één sector afwijkt van de overige sectoren, kan niet geconcludeerd worden dat het verschil in de maatschappelijke prestaties tussen de sectoren

Aangezien de er nog niet veel literatuur beschikbaar is probeert dit onderzoek zijn steentje bij te dragen door een eventueel verband te toetsen tussen de mate waarin een

Op basis van de analyse in hoofdstuk 4 kan deze hypothese niet worden bevestigd aangezien er geen verband is gevonden tussen de financiële omvang van de onderneming (zowel bepaald

Deze ondernemingen hebben niets toegelicht over de informatie welke door organisaties die bezig zijn met het ontwikkelen van Integrated Reporting belangrijk wordt

Tevens is een beperking in dit onderzoek dat alleen integrated reports worden meegenomen die zijn opgenomen in het IIRC Pilot Programme, terwijl er ondernemingen zijn die niet in

Tevens kan uit dit onderzoek geconcludeerd worden dat de financiële prestaties en de sector van een onderneming niet significant van invloed zijn op de mate van leesbaarheid van