• No results found

Crisis
en
paniek
in
de
literaire
kritiek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Crisis
en
paniek
in
de
literaire
kritiek"

Copied!
138
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)
(3)

Inhoudsopgave


Inleiding
...
5

Paragraaf
 1.
 Moderne
 (Nederlandse)
 literatuurkritiek
 in
 dagbladen
 en
 literaire
 blogs
...
10

Paragraaf
2.
De
literatuurkritische
tekst
...
16

Paragraaf
3.
Methode
en
corpus
...
20

(4)
(5)

Inleiding


In
 1998
 houdt
 de
 dan
 net
 tot
 hoogleraar
 in
 de
 Taalbeheersing
 van
 het
 Nederlands
 benoemde
 Rob
 Grootendorst
 zijn
 rede
 over
 Crisis
 in
 de
 kritiek.
 Argumentatietheorie
en
literaire
recensies
waarbij
hij
zich,
zoals
de
titel
van
zijn
 oratie
al
verklaart,
uitlaat
over
de
argumentatietheorie
en
literaire
recensies:
“Ik
 weet
dat
het
bon
ton
is
om
te
pas
en
te
onpas
te
roepen
dat
er
ergens
een
crisis
in
 is:
 in
 de
 economie,
 in
 de
 wetenschap
 (…).
 Ook
 over
 kritiek
 en
 over
 literaire
 recensies
in
het
bijzonder
is
dit
de
laatste
tijd
regelmatig
te
horen,
in
binnen‐
en
 buitenland.
(…)
De
klachten
over
crisis
in
de
Nederlandse
literatuurkritiek
liegen
 er
overigens
ook
niet
om.”1

 
 Grootendorst
vervolgt
zijn
oratie
door
op
te
merken
dat
als
we
de
critici
 van
de
critici
mogen
geloven,
–
vaak
de
critici
zelf
–
het
op
dit
moment
droevig
is
 gesteld
met
de
Nederlandse
literatuurkritiek
en
wie
zich
daar
een
beeld
van
wil
 vormen,
 hoeft
 maar
 een
 willekeurige
 aflevering
 van
 een
 literair
 blad
 open
 te
 slaan
 om
 een
 klagerig
 getoonzet
 stukje
 aan
 te
 treffen.
 Kortom:
 het
 is
 alles
 kommer
 en
 kwel
 en
 dat
 allemaal
 ‘pas’
 in
 1998,2
hoewel
 anno
 2013
 het
 begrip
 ‘crisis’
nog
steeds
regelmatig
in
de
mond
wordt
genomen
en
er
daarmee
in
feite
 niet
veel
veranderd
lijkt
te
zijn.



 Oorzaken
 voor
 de
 zogeheten
 malaise
 lopen
 nogal
 uiteen,
 en
 volgens
 Grootendorst
 is
 het
 opvallend
 te
 noemen
 dat
 niemand
 het
 betogende
 karakter
 van
recensies
problematisch
lijkt
te
vinden.
Sterker
nog:
bijna
iedereen
lijkt
juist
 te
benadrukken
hoe
belangrijk
het
is
dat
er
in
een
recensie
argumenten
worden
 gegeven.
De
oorzaken
blijken
van
geheel
andere
aard
en
hebben
weinig
met
de
 inhoud
 van
 de
 recensies
 te
 maken.
 De
 hoogleraar
 merkt
 op
 dat
 het
 erop
 lijkt
 alsof
 het
 eerder
 om
 de
 verminderde
 invloed
 van
 recensies
 op
 het
 lees‐
 en
 koopgedrag
 van
 de
 lezers
 lijkt
 te
 gaan.
 Recensies
 hebben
 volgens
 hem
 in
 toenemende
 mate
 concurrentie
 gekregen
 van
 onder
 andere
 talkshows
 en
 interviews
 in
 de
 media,
 waarin
 de
 auteurs
 van
 nieuwe
 boeken
 in
 het
 centrum
 van
de
belangstelling
staan
en
dit
meer
dan
de
boeken
in
kwestie
zelf.3

(6)

recensies.
Maar
de
meerwaarde
van
de
online
critici
is
hoogst
twijfelachtig”,
zo
 meent
Stevens.
Volgens
Stevens
lijken
lezers
tegenwoordig
steeds
minder
acht
te
 slaan
op
de
traditionele
dagbladcritici
en
als
we
marktonderzoek
mogen
geloven
 laten
 lezers
 zich
 tegenwoordig
 net
 zo
 lief
 leiden
 door
 het
 internet,
 waar
 vrijwilligers
 hun
 recensies
 op
 weblogs
 als
 Recensieweb,
 LiterairNederland
 en
 8Weekly
 plaatsen.5
Stevens
 gebruikt
 de
 term
 ‘burgerrecensenten’
 die
 analoog
 staat
 aan
 de
 term
 ‘civic
 journalism’
 voor
 deze
 vorm
 van
 verslaggeving
 die
 het
 gebrek
aan
specifieke
kennis
bij
gevestigde
media
–
de
zogenoemde
Robin
Hood‐ verslaggeving
–
ontmaskert.6




 In
het
opiniestuk
van
Stevens
wordt
wel
degelijk
benadrukt
dat
de
status
 van
het
vak
aan
het
dalen
is.
Bij
elke
restyling
van
de
krant
wordt
de
ruimte
voor
 boekbesprekingen
 kleiner
 en
 vrijwel
 alle
 critici
 zijn
 freelancers
 die
 niets
 in
 te
 brengen
 hebben
 op
 de
 redactie
 en
 bovendien
 staat
 de
 betaling
 in
 geen
 verhouding
tot
de
tijd
die
het
kost
om
een
boek
te
bespreken.
“Je
hoeft
niet
lang
 op
 de
 literaire
 websites
 te
 surfen
 om
 te
 zien
 dat
 ook
 de
 burgerrecensent
 geen
 ideale
 lezer
 is.
 In
 het
 geval
 van
 civic
 journalism
 krijgen
 we
 de
 expertise
 van
 insiders
 aangeboden,
 maar
 burgerrecensenten
 dragen
 weinig
 bij
 dat
 er
 niet
 al
 was.
De
buitenstaander
heeft
[daarmee]
geen
meerwaarde.”7


 Het
internet
heeft
vooralsnog
geen
onterecht
vergeten
schrijvers
aan
het
 licht
gebracht
en
als
we
Stevens
mogen
geloven
zijn
de
burgerrecensenten
net
zo
 geobsedeerd
 door
 de
 jaarlijkse
 shortlist‐spektakels
 als
 de
 reguliere
 media
 en
 worden
 gevestigde
 reputaties
 met
 dezelfde
 egards
 benaderd
 als
 in
 de
 traditionele
 pers.
 De
 literaire
 websites
 laten
 vooral
 zien
 dat
 het
 op
 z’n
 zachtst
 gezegd
 behoorlijk
 moeilijk
 is
 om
 een
 goede
 recensie
 te
 schrijven:
 “De
 meeste
 stukjes
ontstijgen
nauwelijks
het
niveau
van
een
boekverslag
en
wat
ontbreekt
is
 de
 verbeelding
 die
 nodig
 is
 om
 een
 boek
 in
 alle
 levendigheid
 aan
 de
 lezer
 te
 presenteren,
 en
 dat
 is
 niet
 hetzelfde
 als
 braaf
 navertellen”,
 aldus
 Stevens,
 die
 daarnaast
ook
nog
eens
opmerkt
dat
de
belezenheid
ontbreekt
–
een
kwestie
van
 leeftijd
 –
 en
 we
 ten
 slotte
 ook
 nog
 met
 het
 type
 internetrecensenten
 te
 maken
 kunnen
krijgen
die
ervoor
kiezen
de
kortste
route
te
nemen
en
meteen
beginnen
 met
het
cynisme
van
een
doorgewinterde
journalist
die
alles
al
eens
heeft
gezien:
 het
‘criticusje
spelen’.8




 Er
is
echter
één
punt
waarvan
de
internetrecensie
het
van
de
traditionele
 recensie
weet
te
winnen
en
dat
heeft
te
maken
met
de
zoek‐
en
vindbaarheid
van
 de
 internetrecensie.
 Internetrecensies
 zijn
 namelijk
 direct
 op
 te
 zoeken
 via










5
Herman
Stevens,
“De
goede
recensies
staan
niet
op
internet,”
Archief
nrc.nl,
12
 juni
 2007,
http://vorige.nrc.nl/opinie/article1806225.ece
 (geraadpleegd
 op
 15
 mei
2013).



(7)

Google,
terwijl
de
dagbladen
slechts
een
klein
deel
van
hun
kritieken
op
internet
 plaatsen.9



Desondanks
 kan
 de
 internetkritiek
 nog
 niet
 als
 een
 volwaardig
 literair
 medium
 worden
 bezien,
 want
 zoals
 Jos
 Joosten
 –
 die
 met
 zijn
 bundel
 Staande
 receptie
(2012)
in
Arjan
Peters’
lezing
Kreten
uit
een
urn.
De
criticus
in
deze
tijd
 wordt
aangehaald
–
hierover
opmerkt,
is
de
lezerskring
van
de
internetkritiek
te
 beperkt,
 de
 criticus
 te
 weinig
 professioneel
 geoutilleerd
 en
 is
 toenadering
 tot
 oude
media
ten
slotte
een
voorwaarde
voor
succes.10


 Als
 reactie
 daarop
 meldt
 Peters
 dat
 hij
 nooit
 gehoord
 heeft
 van
 een
 methode
om
het
‘vermeende
gezag
van
de
literaire
kritiek’
te
kunnen
meten,
laat
 staan
dat
dát
gezag
met
de
situatie
van
vroeger
te
vergelijken
is:
“Je
zou
zeggen
 dat
aan
die
voorwaarde
voldaan
moet
worden,
voordat
je
ferm
kunt
stellen
dat
 er
sprake
is
van
‘afnemend
gezag’.”11 
 “Ik
heb
geen
afkeer
van
internet”,
meldt
Peters,
die
er
in
het
voorjaar
van
 2012
naar
eigen
zeggen
de
toen
21‐jarige
Simone
Saarloos
ontdekte,
een
(toen
 al)
talentvolle
recensente
die
inmiddels
alweer
een
paar
maanden
stukken
voor
 de
Volkskrant
publiceert
en
blij
is
dat
ze
eindelijk
gelezen
wordt.



Kortgezegd
 zijn
 de
 meningen
 over
 het
 ontstaan
 en
 groeien
 van
 de
 literaire
 internetkritiek
 behoorlijk
 verdeeld.
 Enerzijds
 zijn
 er
 mensen
 zoals
 Herman
 Stevens
 die
 van
 mening
 zijn
 dat
 internetcritici
 niet
 meer
 voorstellen
 dan
 burgerrecensenten
 verkleed
 als
 Robin
 Hood
 en
 waarbij
 de
 recensie
 het
 niveau
 van
het
middelbare
schoolboekverslag
nauwelijks
ontstijgt
en
anderzijds
zijn
er
 de
 mensen
 zoals
 Rob
 Grootendorst
 en
 Arjan
 Peters
 die
 de
 innovaties
 met
 betrekking
tot
de
literaire
kritiek
toejuichen
(woorden
van
Grootendorst)
of
het
 internet
niet
met
afkeer
benaderen
(woorden
van
Peters).




 
Ja,
ik
begrijp
wat
Stevens
bedoelt
met
het
“niet
boven
het
niveau
van
een
 boekverslag
 uitstijgen”
 wanneer
 hij
 (naar
 wat
 ik
 vermoed)
 de
 vorm
 en
 inhoud
 van
 de
 internetrecensie
 bespreekt.
 Toch
 zou
 Stevens
 in
 ogenschouw
 moeten
 nemen
 dat
 hij
 niet
 alles
 wat
 onder
 de
 noemer
 literaire
 blog
 valt
 over
 één
 kam
 kan
 en
 moet
 scheren.
 Er
 bestaan
 reeds
 diverse
 soorten
 literaire
 blogs
 en
 de
 verschillen
 tussen
 deze
 websites
 zijn
 dusdanig
 groot
 dat
 een
 vergelijking
 niet
 altijd
makkelijk
getrokken
kan
worden.


De
 literaire
 weblogs
 die
 in
 zijn
 opiniestuk
 worden
 aangehaald
 –
 Recensieweb,
 LiterairNederland
 en
 8Weekly
 –
 verschillen
 dusdanig
 van
 een
 weblog
 als
 Scholieren.com
 waarop
 door
 –
 inderdaad
 –
 scholieren
 hun
 boekverslagen
en
daarmee
ook
hun
recensies
worden
geplaatst.
Dit
betreft
een
 veel
 jongere
 groep
 lezers
 en
 recensenten
 die
 nog
 geen
 specifieke
 opleiding
 







9
Herman
Stevens,
o.c.



10
Arjan
 Peters,
 Kreten
uit
een
urn.
De
criticus
in
deze
tijd
(Nijmegen:
 Uitgeverij
 Vantilt,
2013),
7.


(8)

genoten
hebben
om
de
kunst
van
het
recenseren
daadwerkelijk
onder
de
knie
te
 kunnen
krijgen.


De
 door
 Stevens
 genoemde
 literaire
 weblogs
 verschillen
 van
 een
 weblog
 zoals
 Scholieren.com
 in
 die
 zin
 dat
 er
 op
 de
 ‘betere’
 literaire
 weblogs
 gepubliceerd
 wordt
door
de
meer
geoefende
lezer:
iemand
met
een
voorliefde
voor
literatuur,
 die
de
Nederlandse
taal
goed
beheerst
en
weet
dat
een
goede
recensie
niet
met
 de
 woorden
 “Ik
 vind
 dit
 een
 goed
 boek,
 omdat..
 (het
 een
 dun
 boek
 is;
 een
 spannend
boek
is)”
begint,
maar
bewust
zijn
of
haar
best
doet
om
de
lezer
van
de
 recensie
 te
 (blijven)
 boeien
 door
 prikkelend
 te
 beginnen.
 Immers,
 een
 introductie
van
een
stuk
maakt
of
breekt
het
succes
ervan.
Ook
hebben
zij
vaak
 een
achtergrond
in
de
taal‐
en
cultuurstudies
of
werken
zij
in
het
onderwijs
of
als
 (hoofd)redacteur
en/of
editor
in
het
boekenvak,
waardoor
een
zekere
ervaring
 reeds
is
opgebouwd.


Zo
wordt
het
eerder
genoemde
Recensieweb
gepresenteerd
als
een
 initiatief
 van
 letterenstudenten,
 met
 name
 die
 met
 een
 masteropleiding
 tot
 redacteur
of
editor
aan
de
Universiteit
van
Amsterdam
en
wordt
het
bestaan
van
 Recensieweb
 bovendien
 mede
 mogelijk
 gemaakt
 door
 Stichting
 Literaire
 Activiteiten
 Amsterdam,
 Boekhandel
 Athenaeum
 en
 RedAnt
 Business
 Solutions.12
Ook
 de
 literaire
 weblog
 LiterairNederland
 kent
 een
 vergelijkbare
 achtergrond
wat
medewerkers
betreft:
het
aantal
taal‐
en
cultuurstudies
van
de
 recensenten
 is
 hoog
 vertegenwoordigd
 en
 ook
 worden
 functies
 als
 die
 van
 (hoofd)redacteur
 en/of
 editor
 meerdere
 malen
 genoemd.13
Voor
 8Weekly
 is
 er
 helaas
 minder
 over
 de
 achtergrond
 van
 de
 recensenten
 bekend,
 maar
 wie
 een
 eerste
 blik
 op
 dit
 literaire
 blog
 werpt,
 krijgt
 niet
 de
 indruk
 de
 zoveelste
 beoordeling
van
een
vwo‐4
scholier(e)
onder
ogen
te
hebben
gekregen.


Vanaf
 een
 zijspoor
 bekeken
 kan
 er
 gesteld
 worden
 dat
 er
 over
 de
 literaire
 weblogs
óók
gemakkelijk
het
één
en
ander
gezegd
kan
worden.
Hoewel
dit
een
 interessant
 onderzoeksobject
 vormt,
 zal
 ik
 mij
 hier
 niet
 op
 richten.
 In
 het
 onderzoek
 waarvan
 in
 dit
 artikel
 verslag
 wordt
 uitgebracht,
 zal
 onderzocht
 worden
hoe
literatuur
in
dagbladrecensies
in
het
NRC
Handelsblad,
Trouw
en
de
 Volkskrant
en
op
de
literaire
weblogs
de
Contrabas,
Recensieweb
en
Tzum.
door
 de
recensenten
gewaardeerd
wordt.



 In
het
verlengde
van
dit
onderzoek
zal
gesproken
worden
over
de
dan
al
 niet
 terechte
 bedreiging
 die
 de
 internetkritiek
 volgens
 enkelen
 voor
 de
 traditionele
literaire
(dagblad)kritiek
vormt.











12
Recensieweb,
 “Over
 ons,”
 Recensieweb.nl,
 2012,
http://recensieweb.nl/over‐ ons/
(geraadpleegd
op
17
mei
2013).


(9)

In
de
volgende
paragrafen
zal
allereerst
kort
uiteengezet
worden
wat
moderne
 literatuurkritiek
 inhoudt
 en
 wat
 de
 huidige
 toestand
 met
 betrekking
 tot
 de
 literaire
 blogs
 is.
 Vervolgens
 zal
 een
 definitie
 van
 het
 begrip
 ‘recensie’
 worden
 gegeven,
 waarna
 de
 methode
 en
 het
 bijbehorend
 corpus
 zullen
 volgen.
 Daaropvolgend
 zal
 het
 feitelijke
 onderzoek
 worden
 gepresenteerd
 en
 zal
 dit


(10)

Paragraaf
 1.
 Moderne
 (Nederlandse)
 literatuurkritiek
 in


dagbladen
en
literaire
blogs


Over
 wat
 Nederlandse
 literaire
 kritiek
 is
 en
 hoe
 deze
 is
 ontstaan,
 is
 naar
 verhouding
 weinig
 geschreven.
 Het
 werk
 van
 J.J.
 Oversteegen
 Vorm
 of
 vent.
 Opvattingen
over
de
aard
van
het
literaire
werk
in
de
Nederlandse
kritiek
tussen
 beide
 wereldoorlogen
 (1969)
 is
 één
 van
 de
 werken
 waarop
 nog
 veel
 gewezen
 wordt.
 Oversteegens
 opvatting
 met
 betrekking
 tot
 de
 literatuurkritiek,
 wordt
 door
hem
als
volgt
beschreven:



De
 literairkritische
 methode
 die
 mij,
 althans
 op
 dit
 moment,
 de
 meeste
 mogelijkheden
 lijkt
 te
 bieden,
 is
 de
 strukturele
 analyse,
 de
 analytische
 beschouwingswijze
 die
 zich
 vooral
 op
 het
 werk
 koncentreert
 en
 de
 vormelijke
 en
 inhoudelijke
 eigenschappen
 daarvan
in
hun
organische
verband
beschouwt.14

Ook
 de
 studie
 Over
 kritiek
 en
 critici.
 Facetten
 van
 de
 Nederlandse
 literatuurbeschouwing
in
de
20ste
eeuw
(1977)
van
Martien
J.G.
de
Jong
gaat
over


aspecten
van
de
Nederlandse
literatuurkritiek.
“De
vrije
ontmoeting,
of
liever:
de
 evaluerende
 confrontatie,
 met
 het
 literaire
 kunstwerk
 door
 een
 ander
 dan
 de
 schrijver
 zelf”,
 beschouwt
 hij
 als
 het
 kenmerk
 van
 literatuurkritiek.15
Frank
 Berndsen
 beschrijft
 in
 Met
 alle
 respect.
 Over
 literatuurkritiek
 (2000)
 het
 werk
 van
 De
 Jong
 als
 zijnde
 “inventariserend
 en
 classificerend”
 waarbij
 “diverse
 richtingen
in
de
naoorlogse
literatuurkritiek”
van
elkaar
onderscheiden
worden.i

 In
 De
 kunst
 van
 het
 recenseren
 van
 kunst
 (1993)
 onderscheidt
 Wam
 de
 Moor
 klassen
 van
 recensies.
 Deze
 klassen
 kennen
 uiteenlopende
 klassen
 van
 onderwerpen,
 zoals
 de
 beeldende
 kunstkritiek,
 en
 de
 toneel‐,
 film‐,
 opera‐,
 ballet‐,
en
muziekrecensies
die
hij
naast
de
literatuurkritiek
als
subklassen
van
 de
kunstrecensie
vat.16
De
Moor
verricht
geen
eigen
onderzoek
en
maakt
daarom
 vooral
gebruik
van
bestaande
inzichten.17

(11)

(1994)
 van
 Susanne
 Janssen
 is
 een
 voorbeeld
 van
 één
 van
 hun
 onderzoeksresultaten.18

Na
 dit
 overzicht
 van
 enkele
 werken
 en
 bijbehorende
 literatuuropvattingen
te
hebben
gegeven,
vervolgt
Berndsen
zijn
monografie
met
 de
 vraag
 “hoe
 het
 komt
 dat
 er
 nog
 geen
 systematische
 beschrijving
 is
 gegeven
 van
de
literatuurkritiek
zoals
we
die
in
Nederland
kennen”.
Volgens
Berndsen
is
 dit
 te
 wijten
 aan
 het
 feit
 dat
 de
 neerlandistiek
 van
 alle
 letterendisciplines
 het
 minst
theoretisch
en
systematisch
is:
“Niet
alleen
de
literatuurkritiek,
ook
andere
 aspecten
 van
 het
 literaire
 leven
 zijn
 er
 zelden
 onderzoek
 van
 systematisch,
 theoretisch
onderzoek.”19

Hij
 stelt
 vervolgens
 dat
 het
 niet
 goed
 mogelijk
 is
 om
 dit
 tekort
 met
 internationale
studies
aan
te
zuiveren,
omdat
de
literatuurkritiek
zoals
we
die
in
 Nederland
 kennen
 maar
 in
 een
 beperkte
 mate
 correspondeert
 met
 de
 literatuurkritiek
 van
 andere
 (Europese)
 landen.
 De
 landen
 Duitsland
 en
 Frankrijk
komen
hier
wel
voor
in
aanmerking,
de
Angelsaksische
landen
minder
 omdat
“in
de
Angelsaksische
landen
in
de
negentiende
en
een
groot
deel
van
de
 twintigste
 eeuw
 in
 de
 universitaire
 cultuurbeschouwing
 niet
 dat
 krachtige
 streven
 naar
 verwetenschappelijking
 kenden
 dat
 in
 Duitsland,
 Frankrijk
 en
 Nederland
 vooral
 in
 de
 perioden
 1840‐1925
 en
 1960‐1982
 op
 de
 voorgrond
 trad”.20


 Duitse
 en
 Franse
 studies
 die
 betrekking
 hebben
 op
 de
 literatuurkritiek
 zouden
in
dit
geval
geraadpleegd
moeten
worden
om
“het
Nederlands
tekort
aan
 theorie”
aan
te
zuiveren,
aldus
Berndsen.21

Naast
de
papieren
media,
is
ook
het
internet
tegenwoordig
een
belangrijke
bron
 wanneer
 het
 op
 het
 verkrijgen
 van
 informatie
 aankomt.
 “Aan
 internet
 als
 medium
 voor
 literatuurkritiek
 kan
 niet
 meer
 voorbijgegaan
 worden
 in
 recente
 publicaties
waarin
literaire
kritiek
het
thema
is
of
ter
sprake
komt.”22
Met
deze
 woorden
begint
Jos
Joosten
zijn
publicatie
‘Toch
is
het
niet
altijd
even
hoogstaand
 en
 prijzenswaardig’.
 Nederlandstalige
 literatuurkritiek
 op
 het
 internet
 (2010)
 waarin
 hij
 drie
 belangrijke
 factoren
 met
 betrekking
 tot
 de
 relatie
 tussen
 literatuurkritiek
 en
 achtereenvolgens
 het
 lezerspubliek,
 de
 internetcriticus
 zelf
 en
 de
 graad
 waarin
 het
 nieuwe
 fenomeen
 in
 het
 literaire
 veld
 is
 ingebed,
 bespreekt.



 In
 de
 eerste
 paragraaf
 van
 zijn
 onderzoek,
 onderscheidt
 Joosten
 twee
 categorieën
 “in
 de
 actuele
 schriftelijke
 reflectie
 op
 internetkritiek”,
 waar
 de
 







18

Frank
Berndsen,
o.c.,
4.
 19
Frank
Berndsen,
o.c.,
4‐5.
 20
Frank
Berndsen,
o.c.,
5.
 21
Frank
Berndsen,
o.c.,
5.


(12)

gedrukte
 journalistieke
 media
 er
één
 van
 is
 en
 beschreven
 wordt
 als
 de
 media
 die
“met
enige
regelmaat
belangstelling
tonen
voor
wat
er
in
de
virtuele
ruimte
 gebeurt
op
het
gebied
van
kritiek
op
letterkunde”.23
Als
voorbeeld
noemt
Joosten
 een
 bespreking
 in
 het
 Vlaamse
 dagblad
 De
Morgen
 waarin
 het
 volgende
 wordt
 gezegd:



Op
 weblogs
 leeft
 het
 poëziedebat
 ten
 volle.
 Er
 wordt
 stevig
 geargumenteerd
 en
 soms
 hevig
 gedebatteerd.
 Toch
 is
 het
 niet
 altijd
 even
hoogstaand
en
prijzenswaardig.24



Ook
 Stevens
 eerder
 genoemde
 artikel
 De
goede
recensies
staan
niet
op
internet
 (2007)
kent
volgens
Joosten
een
inhoud
waarin
vanuit
journalistiek
oogpunt
het
 internetwezen
wordt
bekritiseerd.



 De
 tweede
 categorie
 die
 betrekking
 heeft
 op
 de
 reflectie
 op
 internetkritiek
 is
 de
 literatuurwetenschappelijke
 hoek
 en
 vooral
 die
 afkomstig
 uit
Duitsland,
waar
op
dit
moment
het
meest
over
literatuurkritiek
gepubliceerd
 wordt.
 Joosten
 noemt
 hier
 Sebastian
 Fasthuber
 die
 al
 in
 2001
 over
 literatuurkritiek
 publiceerde
 in
 Literaturkritik
 im
 Internet
 en
 Stephan
 Porombka’s
 Kritiken
 schreiben
 (2006)
 waarin
 de
 internetrecensie
 het
 uitgangspunt
 van
 de
 handleiding
 vormt.
 Volgens
 Joosten
 heeft
 zo’n
 referentie
 vaak
“een
wat
obligaat
karakter:
internetkritiek
doet
zich
ontegenzeggelijk
voor
 en
is
dus
in
de
toekomst
onontkoombaar,
als
wetenschappers
moeten
we
er
dus
 alvast
wat
mee”.25


 Onderzoek
in
Nederland
met
betrekking
tot
de
manier
waarop
internet
en
 literatuurkritiek
 geïntegreerd
 worden,
 is
 vooralsnog
 schaars.
 In
 2006
 deed
 Joosten
naar
eigen
zeggen
“een
poging
om
de
literatuurkritiek
in
het
Nederlands
 op
 internet
 zeer
 rudimentair
 in
 kaart
 te
 brengen”
 waarna
 hij
 het
 volgende
 concludeerde:
 “Internet
 [kan]
 stilaan
 volledig
 mee
 als
 ‘volwaardig’
 kritisch
 medium.”26

(13)

van
teksten
en
beoordelingen
op
het
internet
an
sich
is
ontstaan
en
richt
zich
dus
 niet
specifiek
op
het
schrijven
en
tot
stand
komen
van
internetkritiek.
Als
min
of
 meer
 expert
 schrijft
 Pfauth
 dat
 mensen
 in
 2009
 –
 het
 jaar
 voor
 de
 totstandkoming
 van
 zijn
 boek
 –
 méér
 zijn
 gaan
 bloggen.28
Een
 feit
 dat
 past
 binnen
het
totaal
aan
constateringen
over
het
toenemen
van
de
internetkritiek:
 meer
mensen
bloggen
en
dus
publiceren
er
ook
meer
mensen
hun
recensies
op
 het
internet.



 Wie
 op
 internet
 publiceert
 kent
 namelijk
 een
 grote
 vrijheid:
 zo
 is
 men
 bijvoorbeeld
niet
gebonden
aan
censuur
of
een
woordenlimiet
en
kan
het
“feestje
 van
 het
 vrije
 woord
 gaan
 vieren”.29
Dat
 de
 auteur
 een
 zekere
 ongelimiteerde
 vrijheid
 kent
 is
 één
 ding,
 maar
 hoeveel
 lezers
 zouden
 hier
 daadwerkelijk
 op
 zitten
te
wachten,
is
een
vraag
die
Joosten
zich
stelt.
Het
loont
volgens
Joosten
 namelijk
 wel
 de
 moeite
 om
 “de
 kant
 van
 de
 onbeperkte
 toegankelijkheid
 eens
 aan
 nader
 onderzoek
 te
 onderwerpen”
 waarna
 een
 uitwerking
 over
 lezersaantallen
 bij
 de
 literaire
 blogs
 volgt.
 Het
 blijkt
 dat
 de
 aandacht
 voor
 recensiesites
 het
 abonneetal
 van
 de
 papieren
 literaire
 tijdschriften
 nog
 niet
 overstijgt
 en
 dat
 recensiesites
 in
 dit
 opzicht
 weinig
 geduchte
 concurrentie
 vormen.
 “Wat
 de
 lezerskant
 betreft
 lijkt
 serieuze
 literatuurkritiek
 op
 internet
 ook
kwantitatief
dus
nog
geen
serieuze
partij
(…).”30


 “Wat
is
de
positie
van
de
huidige
internetcriticus
in
vergelijking
met
zijn
 collega”,
 is
 de
 volgende
 vraag
 die
 Joosten
 stelt.
 Ook
 hieruit
 volgt
 dat
 volgens
 Joosten
 de
 ‘oude
 garde’
 nog
 lang
 niet
 is
 verstoten.
 Wie
 een
 hedendaagse
 geschoolde
lezer
vraagt
om
een
rijtje
critici
op
te
noemen,
zal
geen
namen
van
 internetrecensenten
laten
vallen,
denkt
Joosten.




 Waar
 het
 de
 internetcritici
 en
 bijbehorende
 websites
 ‘gewoon’
 om
 gaat,
 verschilt
 in
 feite
 niet
 veel
 van
 de
 doelstellingen
 die
 dagbladrecensenten
 en
 kranten
nastreven:


(14)

Daarmee
 beoogt
 Recensieweb
de
 papieren
 media
 alleen
 te
 willen
 corrigeren
 op
 het
 gebied
 van
 kwantiteit,
 concludeert
 Joosten.
 De
 serieuze
 link
 met
 de
 gevestigde
 literaire
 orde
 ontbreekt
 vooralsnog.
 Hoewel
 internetrecensenten
 graag
 deel
 zouden
 willen
 nemen
 aan
 het
 literaire
 veld,
 worden
 ze
 vaak
 welwillend
 bejegend,
 maar
 niet
 beschouwd
 als
 serieuze
 partij.
 Wel
 zijn
 er
 tegenwoordig
 recensenten
 –
 bijvoorbeeld
 Max
 Pam
 en
 Arie
 Storm
 –
 die
 hun
 kritieken
ook
op
internet
plaatsen.32

Er
 zijn
 intussen
 wel
 toenaderingen
 van
 de
 papieren
 media
 richting
 internet.
 Een
 dagblad
 als
 Trouw
 publiceert
 zijn
 papieren
 recensies
 ook
op
het
web
en
stelt
lezers
in
staat
om
te
reageren.33

Kort
 samengevat
 zijn
 theorieën
 met
 betrekking
 tot
 de
 ‘papieren’
 Nederlandse
 literatuurkritiek
 schaars
 en
 kunnen
 bovendien
 met
 moeite
 met
 bestaand
 materiaal
 (uit
 het
 buitenland)
 worden
 aangevuld.
 Ook
 eigen
 onderzoek
 naar
 literatuurkritiek
op
internet
is
op
dit
moment
vooralsnog
schaars,
hoewel
hier
in
 de
toekomst
wel
verandering
in
zal
worden
gebracht.
Het
onderzoek
dat
Joosten
 in
 2006
 uitvoerde
 deed
 hem
 de
 conclusie
 trekken
 dat
 het
 internet
 onderhand
 wel
als
“volwaardig
kritisch
medium”
gezien
kan
worden.34
Iets
dat
we
inmiddels
 ook
wel
mogen
aannemen,
omdat
het
internet
al
enige
tijd
–
Pfauth
noemt
hier
 het
jaar
1998
als
beginjaar
–
wordt
benut
om
publicaties
op
te
zetten.35

Het
 is
 vooralsnog
 de
 vraag
 in
 hoeverre
 het
 internet
 en
 daarmee
 de
 literaire
blog
als
volwaardig
medium
wordt
gezien,
want
hier
zijn
de
meningen
 zoals
eerder
aangetoond
op
dit
moment
nog
flink
over
verdeeld.

 Zorgen
hoeven
de
critici
van
de
papieren
kritiek
zich
in
principe
nog
niet
 te
maken,
want
qua
naamsbekendheid
staan
zij
nog
altijd
bovenaan
ten
opzichte
 van
de
nieuwe
critici.
In
feite
wil
de
nieuwe,
digitale
media
niet
veel
meer
dan
 het
onder
de
aandacht
brengen
van
literatuur,
hetgeen
ook
met
de
doelstellingen
 van
 de
 traditionele
 media
 overeenkomt.
 En
 dat
 is
 in
 principe
 geen
 doelstelling
 die
als
bedreiging
voor
de
traditionele
literatuurkritiek
opgevat
kan
worden.



(15)
(16)

Paragraaf
2.
De
literatuurkritische
tekst


Volgens
Rob
Grootendorst
houdt
het
uitoefenen
van
kritiek
altijd
een
ongunstige
 beoordeling
 in.
 Toch
 is
 hij
 niet
 van
 mening
 “dat
 het
 woord
 ‘kritiek’
 altijd
 in
 negatieve
zin
gebruikt
wordt”.37
Aan
de
hand
van
enkele
woordenboekdefinities
 illustreert
 Grootendorst
 wat
 het
 woord
 kritiek
 kan
 betekenen.
 “Uiting
 van
 afkeuring”
is
de
eerste
definitie
die
door
Grootendorst
wordt
aangehaald.
Daarop
 volgen
 het
 meer
 neutrale
 “’deskundige
 beoordeling
 van
 voortbrengselen
 van
 wetenschap
 of
 kunst’
 en
 ‘recensie’”.
 Waarbij
 het
 begrip
 recensie
 dan
 als
 “kritische
 beschouwing
 van
 een
 werk
 van
 kunst
 of
 wetenschap
 in
 een
 krant
 of
 tijdschrift”
wordt
gedefinieerd.
Dat
laatste
maakt
de
zaak
volgens
Grootendorst
 circulair,
 want
 “kritisch
 betekent
 hier,
 nog
 steeds
 volgens
 het
 woordenboek,
 ’bekwaam
 tot
 oordelen’,
 zodat
 we
 weer
 terug
 zijn
 bij
 de
 ‘deskundige
 beoordeling’”.38




 Bij
 de
 neutrale
 omschrijving
 van
 kritiek
 als
 beoordeling
 sluit
 Grootendorst
zich
aan
wanneer
hij
het
over
de
literaire
recensie
heeft.
Hij
merkt
 op
 dat
 er
 aan
 de
 literaire
 recensie
 an
 sich
 niets
 literairs
 is
 op
 te
 merken.
 Het
 adjectief
literair
betekent
in
dit
geval
volgens
Grootendorst
niet
“behorend
tot
de
 literatuur,
maar
betrekking
hebbend
op
literatuur”.39
Boekbesprekingen
in
dag‐
 en
weekbladen
met
daarin
een
met
argumenten
onderbouwd
oordeel
over
een
 bepaalde
 roman,
 vormen
 de
 kern
 van
 wat
 Grootendorst
 de
 literaire
 recensie
 noemt.40


 In
 de
 opvatting
 van
 Grootendorst
 vertegenwoordigen
 recensies
 een
 specifiek
journalistiek
en
argumentatief
genre.
Zo
heeft
de
recensie
niet
als
doel
 een
 roman
 “diepgravend
 te
 analyseren
 of
 een
 plaats
 te
 geven
 in
 de
 literatuurgeschiedenis
 of
 in
 de
 ‘literaire
 canon’”.
 Ook
 zijn
 recensies
 geen
 columns,
“al
is
het
verschil
bij
sommige
critici
niet
altijd
even
duidelijk
te
zien”.41

 
 In
 de
 benadering
 van
 Grootendorst
 wordt
 de
 literair
 kritische
 tekst
 als
 betogende
tekst
opgevat.42
Daarin
is
hij
niet
de
enige,
want
ook
Hans
Invernizzi
 en
Tjeerd
de
Jong
hanteren
de
term
‘betogend’
wanneer
zij
hun
definitie
van
de
 (literaire)
recensie
geven:



(17)

meer
 standpunten
 ingenomen
 over
 een
 professionele
 kunstuiting.
 De
 standpunten
 worden
 onderbouwd
 met
 argumenten.
 Een
 recensie
 bevat,
 naast
 het
 onderbouwde
 oordeel,
relevante
informatie
over
de
kunstuiting.
Een
recensie
 plaatst
 de
 kunstuiting
 in
 een
 begrijpelijke
 en
 relevante
 context.43

Frank
 Berndsen
 behandelt
 in
 Met
 alle
 respect.
 Over
 literatuurkritiek
 (2000)
 enkele
 aspecten
 van
 de
 literatuurkritische
 tekst
 en
 stelt
 daarbij
 het
 volgende:
 “Degene
die
met
enige
regelmaat
hedendaagse
literatuurkritische
teksten
leest,
 vormt
zich
al
snel
een
beeld
van
wat
een
literatuurkritische
tekst
is.”44


 
De
 aspecten
 die
 in
 het
 tweede
 hoofdstuk
 van
 zijn
 monografie
 worden
 behandeld,
zijn
onder
te
verdelen
in
aspecten
met
betrekking
tot
de
vorm
(dat
 wat
men
op
het
eerste
gezicht
ziet)
en
in
aspecten
met
betrekking
tot
de
inhoud
 van
de
tekst
(dat
wat
men
leest
bij
bestudering
van
de
tekst).

 Het
eerste
besproken
aspect
is
de
omvang
(vorm)
van
de
tekst.
Volgens
 Berndsen
telt
de
hedendaagse
literatuurkritiek
in
dag‐
en
weekbladen
ongeveer
 tien
alinea’s.
“Indien
een
recensie
opvallend
langer
of
korter
is
(…)
is
het
zinvol
 de
 vraag
 te
 stellen
 welke
 reden
 er
 mogelijkerwijs
 is
 voor
 zo’n
 afwijkende
 omvang.”45


 Het
 tweede
 vormkenmerk
 dat
 door
 Berndsen
 wordt
 aangekaart
 heeft
 betrekking
op
de
opmaak
van
de
tekst.
Zo
doet
de
lezer
er
verstandig
aan
om
niet
 alles
uit
de
afgedrukte
tekst
voor
verantwoordelijkheid
van
de
criticus
te
nemen
 en
is
het
volgens
Berndsen
wenselijk
om
voorzichtig
te
zijn
met
het
verbinden
 van
 conclusies
 aan
 de
 volgende
 aspecten:
 “de
 structurering
 met
 witregels,
 de
 geleding
door
een
paragraafindeling
onder
het
gebruik
van
tussenkopjes,
titel
en
 ondertitel
 van
 de
 bespreking
 en
 een,
 vaak
 vetgedrukt,
 vooraf
 dat
 geplaatst
 is
 tussen
de
titel
plus
ondertitel
en
de
feitelijke
bespreking”.46
Deze
aspecten
vallen
 namelijk
onder
de
verantwoordelijkheid
van
redacties
en
niet
onder
die
van
de
 critici
zelf.
Het
is
vaak
mogelijk
dat
de
redactie
een
eigen
huisstijl
aanhoudt
bij
 het
opmaken
van
de
tekst
van
de
literatuurcriticus.47




 Wat
 betreft
 de
 inhoudelijke
 kenmerken
 van
 literatuurkritiek,
 stelt
 Berndsen
 vast
 “dat
 in
 iedere
 echte
 literatuurkritische
 tekst
 de
 criticus
 zich
 bezighoudt
met
het
beschrijven
en
waarderen
van
het
werk
dat
onderwerp
van
 bespreking
 is”.
 Volgens
 Berndsen
 kunnen
 de
 teksten
 ook
 andere
 onderdelen
 bevatten,
 maar
 worden
 de
 twee
 eerdergenoemde
 kenmerken
 altijd
 aanwezig


(18)

gesteld.
 Ten
 slotte
 kan
 de
 criticus
 ook
 zaken
 aanhalen
 die
 met
 de
 literaire
 of
 buitenliteraire
context
van
het
werk
te
maken
hebben.48


 Het
 volgende
 inhoudelijke
 kenmerk
 betreft
 de
 rode
 draad
 van
 de
 literatuurkritische
 tekst.
 “Een
 goede
 literatuurkritische
 tekst
 heeft
 een
 rode
 draad”,
aldus
Berndsen.
Deze
rode
draad
wordt
vaak
in
de
intro
of
eerste
alinea
 van
 de
 recensie
 geïntroduceerd
 en
 in
 het
 verloop
 van
 de
 tekst
 steeds
 weer
 aangehaald.49
In
 een
 goede
 literatuurkritische
 tekst
 wordt
 de
 rode
 draad
 ontleend
aan
“de
persoonlijke
omgang
van
de
literatuurcriticus
met
het
werk
in
 kwestie
en
verwijst
daardoor
naar
én
de
persoon
van
de
literatuurcriticus
én
het
 besproken
 werk.
 Een
 rode
 draad
 is
 daarom
 in
 het
 spel
 met
 een
 persoonlijke
 uitspraak
over,
benadering
van
of
vraag
ten
aanzien
van
het
werk
in
kwestie
dan
 wel
een
belangrijk
aspect
daarvan”.50

Er
 worden
 met
 betrekking
 tot
 de
 rode
 draad
 een
 aantal
 eisen
 gesteld.
 Berndsen
schrijft
hierover
het
volgende:



De
rode
draad
moet
voldoende
goed
gebruikt
kunnen
worden
bij
de
 behandeling
 van
 voldoende
 aspecten
 en
 van
 voldoende
 relevante
 aspecten
van
het
werk
in
kwestie.
Hij
moet
de
literatuurcriticus
ook
 in
 staat
 stellen
 over
 het
 werk
 met
 zowel
 beschrijvingen
 als
 waarderingen
dat
te
zeggen
wat
hij
erover
te
berde
wil
brengen.
Hij
 moet
het
de
literatuurcriticus
ook
mogelijk
maken
om
zowel
aspecten
 van
 de
 vorm
 als
 van
 de
 inhoud
 van
 het
 besproken
 werk
 aan
 te
 snijden.51

Wanneer
de
rode
draad
aan
deze
eisen
voldoet,
wordt
volgens
Berndsen
“in
de
 literatuurkritische
 tekst
 aan
 het
 object
 voldoende
 aandacht
 geschonken
 vanuit
 een
persoonlijke
invalshoek
en
is
er
de
mogelijkheid
dat
alle
bestanddelen
van
 de
tekst
één
samenhangend
geheel
vormen”.52ii
In
de
moderne
literatuurkritiek
 is
 het
 dus
 echt
 de
 rode
 draad
 die
 de
 criticus
 in
 staat
 stelt
 een
 in
 hoge
 mate
 samenhangende
en
daarmee
goede
tekst
te
schrijven.



(19)

Wat
betreft
de
inhoud
en
vorm
van
de
literair
kritische
tekst
heeft
Berndsen
in
 Met
alle
respect.
Over
literatuurkritiek
(2000)
een
aantal
aspecten
uitgelicht
die
 hij
 aan
 een
 (literaire)
 recensie
 toeschrijft.
 Het
 belangrijkste
 dat
 door
 Berndsen
 wordt
opgemerkt
is
dat
een
goede
literatuurkritische
tekst
een
rode
draad
bevat
 waarmee
het
artikel
begint
en
afgesloten
wordt.
Op
deze
manier
is
er
sprake
van
 een
tekst
die
een
samenhangend
geheel
vormt.



 Daarnaast
merkt
Berndsen
op
dat
in
literatuurkritische
tekst
de
criticus
 zich
 bezighoudt
 met
 het
 beschrijven
 en
 waarderen
 van
 het
 betreffende
 werk.
 Andere
 elementen
 kunnen
 ook
 besproken
 worden,
 maar
 deze
 twee
 elementen
 worden
altijd
aanwezig
gesteld.




 Daarmee
 kan
 gezegd
 worden
 dat
 het
 beschrijven
 en
 waarderen
 en
 de
 aanwezigheid
van
een
rode
draad
de
belangrijkste
kenmerken
van
een
literaire
 recensie
vormen.




 Toewerkend
 naar
 het
 feitelijke
 onderzoek,
 zal
 in
 de
 volgende
 paragraaf
 beschreven
 worden
 welke
 methode
 toegepast
 zal
 worden
 om
 het
 vergelijkend
 onderzoek
uit
te
kunnen
voeren.


(20)

Paragraaf
3.
Methode
en
corpus



In
 het
 onderzoek
 waarvan
 in
 dit
 artikel
 verslag
 wordt
 uitgebracht,
 wordt
 gekeken
 naar
 de
 manier
 waarop
 literatuur
 in
 dagbladrecensies
 van
 het
 NRC
 Handelsblad,
 Trouw
 en
 de
 Volkskrant
 en
 in
 de
 literaire
 blogs
 de
 Contrabas,
 Recensieweb
en
Tzum.
door
de
recensenten
gewaardeerd
wordt.



 Het
waarderen
in
literatuurkritische
teksten
wordt
door
Berndsen
in
vier
 soorten
onderverdeeld:
allereerst
zijn
er
onderdelen
of
aspecten
van
de
inhoud
 van
de
roman
die
in
de
tekst
besproken
worden
(punt
1.),
ten
tweede
kunnen
er
 onderdelen
of
aspecten
van
de
vorm
van
de
roman
besproken
worden
(punt
2),
 maar
 is
 het
 ook
 mogelijk
 dat
 de
 roman
 als
 samenhangend
 geheel
 van
 vorm
 en
 inhoud
besproken
wordt
(punt
3)
en
merkt
Berndsen
ten
slotte
op
dat
ook
zaken
 buiten
 het
 werk
 in
 kwestie
 “en
 buiten
 andere
 literaire
 werken”
 in
 de
 recensie
 aan
bod
kunnen
komen
(punt
4).53

In
 moderne
 literatuurkritische
 teksten
 komen
 twee
 circuits
 van
 waarderen
voor.
Berndsen
zegt
hierover
het
volgende:



Het
 waarderen
 in
 het
 eerste
 circuit
 heeft
 het
 literaire
 werk
 als
 samenhangend
geheel
van
vorm
en
inhoud
tot
onderwerp,
terwijl
in
 het
 tweede
 circuit
 geïsoleerde
 onderdelen
 van
 de
 vorm
 of
 van
 de
 inhoud
of
zaken
buiten
het
literaire
werk
–
andere
zaken
dan
andere
 literaire
werken
–
onderwerp
van
waarderen
zijn.
Het
eerste
circuit
 domineert
in
dubbele
zin
over
het
tweede.54

Het
 eerste
 circuit
 van
 waarderen
 kan
 volgens
 Berndsen
 niet
 in
 subklassen
 worden
onderverdeeld:
“(…)
ik
zie
geen
mogelijkheden
tot
onderverdeling
en
de
 praktijk
 van
 de
 literatuurkritiek
 geeft
 ook
 geen
 aanwijzingen
 dat
 het
 zou
 kunnen”,
maar
stelt
dat
dit
voor
het
tweede
circuit
van
waarderen
wél
mogelijk
 is.
 Het
 gaat
 dan
 om
 de
 volgende
 subklassen:
 onderdelen
 of
 aspecten
 met
 betrekking
tot
de
inhoud
(subklasse
1)
of
vorm
(subklasse
2)
van
het
werk
en
de
 daarbij
 buitenliteraire
 zaken
 (subklasse
 3)
 die
 door
 de
 recensent
 worden
 aangehaald.




 Volgens
 Berndsen
 komen
 de
 beide
 circuits
 van
 waarderen
 voor
 in
 hedendaagse
 literatuurkritische
 teksten
 en
 is
 het
 eerste
 circuit
 van
 waarderen
 “karakteristiek
en
constitutief
voor
de
moderne
literatuurkritiek”.55

(21)

Het
 onderzoekscorpus
 bestaat
 uit
 recensies
 van
 negen
 recent
 verschenen
 Nederlandstalige
 literaire
 werken
 uit
 de
 periode
 2009‐2013.
 Het
 betreft
 de
 volgende
 titels:
 Franca
 Treur
 –
 Dorsvloer
 vol
 confetti
 (2009),
 Peter
 Buwalda
 –
 Bonita
 Avenue
 (2010),
 Arthur
 Japin
 –
 Vaslav
 (2010),
 Marente
 de
 Moor
 –
 De
 Nederlandse
 maagd
 (2010),
 A.
 F.
 Th.
 Van
 der
 Heijden
 –
 Tonio
 (2011),
 Renate
 Dorresteijn
–
De
stiefmoeder
(2011),
Thomas
Rosenboom
–
De
rode
loper
(2012),
 Tommy
 Wieringa
 –
 Dit
zijn
de
namen
 (2012)
 en
 Hanna
 Bervoets
 –
 Alles
wat
er
 was
(2013).
Er
is
bewust
voor
de
volgende
titels
gekozen,
omdat
deze
werken
in
 zowel
 (literaire)
 dagbladen
 als
 op
 literaire
 blogs
 besproken
 zijn
 en
 er
 om
 die
 reden
 geanalyseerd
 kan
 worden
 hoe
 de
 boeken
 in
 verhouding
 tot
 elkaar
 gewaardeerd
worden.
De
werken
waarvan
de
recensies
beschikbaar
zijn,
zullen
 per
krant
en
per
literaire
blog
worden
geanalyseerd.




 In
de
hierop
volgende
paragraaf
zal
allereerst
aandacht
worden
besteed
 aan
de
uiterlijke
(vorm)kenmerken
die
op
de
literaire
dagbladen
en
weblogs
van
 toepassing
 zullen
 zijn.
 Daarbij
 zal
 gelet
 worden
 op
 het
 aantal
 alinea’s
 dat
 de
 recensie
 telt,
 de
 manier
 waarop
 de
 titel
 en
 eventuele
 ondertitel
 worden
 weergegeven
 en
 ten
 slotte
 welke
 extra
 informatie
 er
 buiten
 de
 recensie
 om
 vermeld
 wordt,
 zoals
 eventuele
 afbeeldingen
 van
 het
 besproken
 werk
 of
 de
 auteur
in
kwestie,
het
aantal
sterren
dat
het
besproken
werk
ontvangt
en
in
het
 geval
van
de
internetrecensie,
de
(directe)
link
naar
het
artikel.


In
 paragraaf
 5
 volgt
 een
 analyse
 waarbij
 per
 titel
 alle
 beschikbare
 recensies
per
dagblad
en
weblog
besproken
zullen
worden.
De
resultaten
van
dit
 onderzoek
zullen
in
de
conclusie
worden
uitgelicht.



Met
 betrekking
 tot
 de
 recensies
 uit
 beide
 mediavormen
 zijn
 enkele
 verwachtingen
opgesteld,
welke
als
volgt
luiden:


1. De
recensies
die
in
de
dagbladen
zijn
verschenen
zullen
het
eerste
circuit
 van
waarderen
meer
bevatten
en
nastreven
ten
opzichte
van
de
literaire
 blogs;



2. De
 subklassen
 uit
 het
 tweede
 circuit
 van
 waarderen
 zullen
 in
 zowel
 recensies
afkomstig
uit
dagbladen
als
op
literaire
blogs
voorkomen;
 3. Omdat
de
recensies
die
op
literaire
blogs
verschijnen
niet
per
se
aan
een


woordenlimiet
zijn
gebonden,
zullen
ze
naar
verhouding
langer
zijn
dan
 de
recensies
die
in
dagbladen
verschijnen;


4. Omdat
 het
 voor
 het
 lezerspubliek
 minder
 prettig
 is
 om
 lange
 stukken
 vanaf
een
beeldscherm
te
lezen,
zullen
de
recensies
die
op
literaire
blogs
 worden
 gepubliceerd
 naar
 verwachting
 van
 meer
 tussenkoppen,
 witregels
en
citaten
zijn
voorzien
om
het
leesgemak
te
vergroten.


(22)

Paragraaf
4.
Analyse
van
waarderingen
in
literaire
dagbladen


en
op
literaire
weblogs


4.1
Dorsvloer
vol
confetti
 4.1.1
NRC
Handelsblad
 Recensent:
Janet
Luis56 Aantal
alinea’s:
9
 Datum:
25
oktober
2009


Met
 Dorsvloer
vol
confetti,
 de
 eerste
 roman
 van
 Franca
 Treur,
 gunt
 zij
 de
 lezer
 een
blik
“in
het
reilen
en
zeilen
van
een
Zeeuwse
boerenfamilie”,
bestaande
uit
 zes
zonen
en
een
meisje.




 “Wat
is
dit
voor
een
boek?”,
vraagt
Janet
Luis
zich
af.
Ze
quote
dat
Treur
in
 het
 voorwoord
 van
 de
 roman
 opmerkt
 dat
 “elke
 gelijkenis
 met
 bestaande
 personen
op
toeval
berust”
is,
hoewel
ook
zij
–
net
als
het
hoofdpersonage
van
de
 roman
 –
 in
 Zeeland
 geboren
 en
 getogen
 is.
 “Moeten
 we
 er
 een
 indirecte
 afrekening
 in
 zien
 met
 het
 milieu
 van
 herkomst?
 Wordt
 hier
 een
 jeugdtrauma
 verwerkt?”,
zijn
de
vragen
die
Luis
dan
in
naam
van
de
lezer
stelt,
maar
waarvan
 zij
 zelf
 niet
 de
 indruk
 krijgt.
 Het
 oordeel
 van
 Luis
 maakt
 dat
 de
 roman
 een
 interessante
inhoud
krijgt
die
aanzet
tot
het
stellen
van
vragen.
Luis
spreekt
hier
 een
 positieve
 waardering
 uit,
 die
 betrekking
 heeft
 op
 de
 inhoud
 van
 de
 roman
 (subklasse
 1)
 en
 daarmee
 tot
 het
 tweede
 circuit
 van
 waarderen
 gerekend
 kan
 worden.


Dorsvloer
vol
confetti
is
 een
 montere
 streekroman,
 of
 eigenlijk
 meer
 een
verzameling
scènes
van
het
Zeeuwse
platteland.
Met
ontroerende
 accenten.
Alledaagsheden
(…)
worden
afgewisseld
met
passages
over
 zwarte
 zonden
 en
 genadetijd.
 Net
 als
 Maarten
 ’t
 Hart
 neemt
 Treur
 graag
haar
toevlucht
tot
vaste
uitdrukkingen.


Hoewel
 de
 benaming
 ‘streekroman’
 de
 besproken
 roman
 wel
 in
 een
 hokje
 plaatst,
haalt
de
toevoeging
van
“monter”
het
imago
van
de
roman
wel
omhoog.
 Luis
lijkt
ook
hier
de
inhoud
van
de
roman,
waarin
Treur
het
alledaagse
met
het
 zware
 afwisselt
 als
 positief
 te
 waarderen.
 Daarmee
 kent
 Luis
 een
 positieve
 waardering
toe
aan
subklasse
1
van
het
tweede
circuit
van
waarderen.



 Ook
wanneer
Luis
de
karakters
van
de
roman
bespreekt,
is
zij
positief
in
 haar
oordeel:
“Treur
laat
haar
personages
steeds
schipperen
tussen
de
Heere
en
 hun
 liefhebberijen”,
 waarbij
 Luis
 beschrijft
 wat
 voor
 elk
 van
 hen
 een
 







(23)

karakteristieke
 bezigheid
 is.
 “En
 zo
 verlustigt
 Katalijne
 zich,
 al
 even
 zondig,
 in
 haar
fantasie.
Zij
mag
niet
liegen
van
God,
maar
haar
behoefte
om
andere
mensen
 met
 haar
 verhalen
 in
 vervoering
 te
 brengen,
 is
 vaak
 net
 iets
 sterker
 dan
 haar
 religieuze
 geweten.”
 Treur
 laat
 op
 deze
 manier
 zien
 dat
 “de
 geest
 zich
 nooit
 helemaal
 laat
 temmen,
 ook
 niet
 in
 de
 meest
 orthodoxe
 omstandigheden”.
 Luis
 beschrijft
 Dorsvloer
 vol
 confetti
 als
 wijs
 en
 vermakelijk
 boek,
 waarmee
 zij
 aan
 zowel
 de
 inhoud
 als
 de
 vorm
 van
 de
 roman
 een
 positieve
 waardering
 toekent.
 Dat
betekent
dat
Luis
zich
met
deze
waardering
positief
uitlaat
over
het
eerste
 circuit
van
waarderen,
waarbij
de
roman
als
samenhangend
geheel
van
vorm
en
 inhoud
wordt
gewaardeerd.



 Ten
 slotte
 merkt
 Luis
 op
 dat
 wanneer
 het
 “niet
 zo
 blasfemisch
 klonk,
 je
 zou
 zeggen
 dat
 Gods
 zegen
 erop
 rust”,
 waarmee
 aan
 het
 slot
 van
 de
 recensie
 wederom
 de
 vorm
 en
 inhoud
 van
 de
 roman
 tegelijkertijd
 besproken
 worden.
 Luis
oordeelt
positief
waarderend
over
de
samenhang
tussen
de
vorm
en
inhoud
 van
de
roman,
een
oordeel
dat
op
het
eerste
circuit
van
waarderen
betrekking
 heeft.
 
 4.1.2
Trouw
Recensent:
Nels
Fahner57 Aantal
alinea’s:
9
 Datum:
21
november
2009


In
 de
 eerste
 vier
 alinea’s
 van
 de
 recensie
 over
 Dorsvloer
vol
confetti
 wordt
 het
 besproken
 werk
 geïntroduceerd
 en
 voor
 een
 deel
 samengevat.
 Pas
 in
 de
 vijfde
 alinea
van
de
bespreking
spreekt
hij
zijn
eerste
waardering
met
betrekking
tot
 de
roman
uit
en
zegt
hierover
het
volgende:
“Dorsvloer
vol
confetti
heeft
niet
de
 zuigkracht
van
een
Siebelinkmoeras
en
mist
de
woede
van
’t
Hart”.
Het
betreft
 een
uitspraak
die
een
negatieve
waardering
bevat
met
betrekking
tot
de
inhoud
 van
 de
 roman
 (subklasse
 1)
 en
 welke
 tot
 het
 tweede
 circuit
 van
 waarderen
 gerekend
kan
worden.




 Dat
 de
 uitspraak
 ook
 een
 positieve
 waardering
 met
 betrekking
 tot
 subklasse
2
van
het
tweede
circuit
van
waarderen
bevat,
kan
in
verband
worden
 gebracht
 met
 de
 vergelijking
 tussen
 Dorsvloer
 vol
 confetti
 en
 werken
 van
 de
 auteurs
 Jan
 Siebelink
 en
 Maarten
 ’t
 Hart;
 twee
 auteurs
 die
 in
 hun
 oeuvre
 hun
 mening
over
het
geloof
laten
klinken.
Klaarblijkelijk
bevat
het
debuut
van
Treur
 ook
 elementen
 die
 Fahner
 met
 de
 eerder
 genoemde
 werken
 in
 verband
 doet
 brengen.



 Tegelijkertijd
 bevat
 de
 uitspraak
 en
 daarmee
 de
 vergelijking
 ook
 een
 negatieve
waardering
met
betrekking
tot
de
inhoud
van
de
roman
(subklasse
1)
 







(24)

en
 het
 tweede
 circuit
 van
 waarderen.
 Fahner
 laat
 namelijk
 wel
 blijken
 dat
 het
 debuut
bepaalde
elementen
mist,
die
in
de
werken
van
Siebelink
en
’t
Hart
wel
 aanwezig
worden
gesteld.

 
 Dat
hij
de
inhoud
van
de
roman
(subklasse
1)
niet
volledig
negatief
lijkt
te
 waarderen,
blijkt
uit
het
feit
dat
hij
van
mening
is
dat
Treur
iets
anders
met
haar
 roman
van
plan
is.
Deze
positieve
waardering
met
betrekking
tot
subklasse
1
van
 het
 tweede
 circuit
 van
 waarderen,
 blijkt
 uit
 de
 volgende
 uitspraken:
 “op
 een
 omwenteling
uit:
stuivende
vreugde
op
het
erf
van
de
verdoemenis”
en
“door
het
 perspectief
 van
 een
 meisje
 te
 kiezen,
 lukt
 het
 haar
 om
 een
 lichte
 toon
 aan
 te
 slaan
terwijl
Katelijne’s
eenzaamheid
goed
voelbaar
blijft”.
 Ook
spreekt
Fahner
 hier
zijn
positieve
waardering
met
betrekking
tot
subklasse
2
uit,
de
vorm
van
de
 roman,
welke
ook
tot
het
tweede
circuit
van
waarderen
behoort.


Behalve
de
roman
Dorsvloer
vol
confetti
bespreekt
Fahner
ook
de
roman
 Blinde
 wereld,
 een
 werk
 van
 Ellen
 Heijmerikx,
 dat
 het
 er
 beduidend
 minder
 positief
 vanaf
 brengt.
 “Waar
 Franca
 Treur
 flarden
 Zeeuws
 en
 brokken
 tale
 Kanaüns
 tot
 een
 overtuigende
 eenheid
 weet
 te
 smeden,
 heeft
 Heijmerikx
 stilistisch
 minder
 in
 haar
 mars.
 Ze
 schrijft
 regelmatig
 mooie
 zinnen,
 (…)
 maar
 verliest
 zich
 ook
 wel
 eens
 in
 wilde
 beeldspraak
 (…)”.
 Hij
 uit
 zich
 negatief
 waarderend
over
de
schrijfstijl
van
Heijmerikx,
een
aspect
of
onderdeel
van
de
 vorm
 van
 de
 roman
 (subklasse
 2)
 en
 behorend
 tot
 het
 tweede
 circuit
 van
 waarderen.



 Tot
 en
 met
 de
 slotalinea
 van
 deze
 recensie
 wordt
 het
 eerdergenoemde
 werk
van
Heijmerikx
niet
bepaald
positief
ontvangen.
Over
de
inhoud
van
Treurs
 roman
wordt
daarentegen
minder
negatief,
maar
vooral
ook
minder
geschreven.
 Volgens
 Fahner
 tonen
 “Dorsvloer
 vol
 confetti
 en
 Blinde
 wereld
 beiden
 hoe
 ongunstig
de
wereld
eruit
ziet
als
je
als
vrouw
in
een
patriarchaal
christelijk
nest
 wordt
 geboren.
 Maar
 waar
 Treurs
 gelovigen
 liefdevol
 worden
 getekend,
 beziet
 Heijmerikx
 haar
 vromen
 met
 een
 vernietigende
 blik”
 waardoor
 Fahner
 het
 debuut
 van
 Treur
 in
 het
 slot
 van
 de
 recensie
 daarmee
 positief
 waarderend
 bespreekt.
 Hij
 uit
 zich
 hier
 specifiek
 over
 de
 inhoud
 van
 het
 besproken
 werk
 (subklasse
1)
en
dus
het
tweede
circuit
van
waarderen.


(25)

4.1.3
Volkskrant
Recensent:
Mirjam
Schöttelndreier58 Aantal
alinea’s:
16
 Datum:
5
februari
2010
 
 Het
hier
en
nu
is
voor
de
Neerlandica
met
Zeeuwse
wortels
dan
ook
 spannend
 genoeg.
 Haar
 eerste
 boek
 Dorsvloer
 vol
 confetti
 kwam
 oktober
 vorig
 jaar
 uit
 en
 is
 met
 38.500
 exemplaren
 een
 doorslaand
 succes.


In
de
eerste
alinea
van
de
recensie
wordt
auteur
Franca
Treur
geïntroduceerd
als
 schrijfster‐in‐wording
en
bedenkster
achter
de
roman.
Ook
de
tweede
alinea
van
 de
 bespreking
 haakt
 in
 op
 de
 succesvolle
 verkoop
 van
 het
 boek
 en
 noemt
 als
 belangrijkste
 punt
 dat
 de
 tiende
 druk
 al
 in
 de
 maak
 is.
 Mirjam
 Schöttelndreier
 beschrijft
 wat
 het
 succesvolle
 debuut
 Treur
 gebracht
 heeft
 en
 noemt
 hier
 interview‐aanvragen
 en
 foto‐sessies,
 maar
 ook
 lezingen
 door
 het
 hele
 land
 als
 voorbeeld.



Treur
 is
 hot,
 met
 haar
 roman
 die
 het
 opgroeien
 in
 een
 zwartekousenmilieu
 in
 de
 jaren
 tachtig
 en
 negentig
 van
 de
 vorige
 eeuw
 beschrijft.
 Meisjes
 dragen
 geen
 broeken,
 maar
 drinken
 wel
 YoghoYogho.
 Op
 zaterdagavond
 is
 er
 geen
 bioscoop,
 maar
 de
 jongerenclub
van
de
kerk.



Het
 is
 deze
 achtergrond
 –
 van
 een
 boek
 dat
 niet
 auto‐
 maar
 wel
 biografisch
is
–
die
ontkerkelijkt
Nederland
fascineert.
Het
zijn
scènes
 uit
een
gereformeerd
boerenbestaan
die
er
ingaan
als
koek,
in
een
tijd
 waarin
 een
 tv‐programma
 als
 Boer
 zoekt
 vrouw
 miljoenen
 kijkers
 trekt.


In
 het
 eerste
 deel
 van
 het
 citaat,
 dat
 afkomstig
 is
 uit
 de
 tweede
 alinea
 van
 de
 recensie,
spreekt
Schöttelndreier
positief
waarderend
over
Treur
en
beschrijft
zij
 een
deel
van
de
inhoud
van
de
roman
waarover
zij
geen
waarderende
uitspraken
 doet.
 In
 het
 tweede
 deel
 van
 het
 citaat
 beschrijft
 zij
 de
 achtergrond
 waartegen
 het
verhaal
van
de
roman
zich
afspeelt
en
uit
zij
zich
positief
waarderend
over
de
 inhoud
 van
 de
 roman
 (subklasse
 1)
 wanneer
 zij
 de
 scènes
 uit
 de
 roman
 beschrijft.
 De
 waarderende
 uitspraak
 van
 Schöttelndreier
 heeft
 betrekking
 op
 het
tweede
circuit
van
waarderen.



 De
 positieve
 waardering
 met
 betrekking
 tot
 subklasse
 1
 koppelt
 Schöttelndreier
 aan
 het
 buitenliteraire
 fenomeen
 Boer
 zoekt
 vrouw,
 dat
 sinds
 







(26)

enkele
jaren
groot
succes
geniet
als
tv‐programma.
Het
feit
dat
Schöttelndreier
 het
 programma
 als
 succesvol
 beschrijft,
 kan
 als
 positieve
 waardering
 met
 betrekking
 tot
 subklasse
 3
 van
 het
 tweede
 circuit
 van
 waarderen
 worden
 opgevat.




 Daarnaast
doet
ze
uitspraken
over
het
type
boek.
Volgens
Schöttelndreier
 betreft
de
roman
een
roman
met
biografische
elementen,
zoals
ook
later
uit
de
 recensie
zal
blijken.




 In
de
derde
alinea
beschrijft
Schöttelndreier
hetgeen
Treur
irriteert
aan
 een
 programma
 als
 Boer
 zoekt
 vrouw.
 Ze
 citeert
 Treur,
 die
 zelf
 uit
 een
 dorp
 afkomstig
is
en
als
boerendochter
is
opgegroeid,
en
daarover
het
volgende
zegt:
 


Ik
 maak
 me
 druk
 over
 hoe
 Nederland
 omgaat
 met
 zijn
 boeren.
 We
 moeten
kiezen:
of
we
gaan
melk
importeren
uit
andere
landen
(…)
of
 we
blijven
een
zuivelnatie
en
moeten
dan
goed
nadenken
hoe
we
dat
 willen.
 En
 niet
 in
 de
 situatie
 komen
 dat
 alleen
 vier
 gigantische
 melkveelbedrijven
het
redden.
 
 In
deze
derde
alinea
haalt
Schöttelndreier
een
buitenliteraire
zaak
aan
waarover
 Treur
zich
(in
dit
geval)
negatief
uit.

 Alinea
vier
en
vijf
hebben
betrekking
op
het
leven
van
Treur
zelf:
wat
ze
in
 de
toekomst
hoop
te
doen,
hoe
haar
huidige
leven
eruit
ziet
en
welke
studies
ze
 genoten
 heeft.
 In
 deze
 alinea’s
 worden
 geen
 waarderende
 uitspraken
 met
 betrekking
tot
de
roman
gedaan.
Treur
uit
zich
daarentegen
wel
over
haar
eigen
 milieu:


Ik
was
de
eerste
uit
onze
familie
die
naar
de
universiteit
ging.
Als
ik
 weer
 in
 Zeeland
 ben,
 voel
 ik
 me
 een
 buitenstaander.
 Vooral
 op
 verjaardagen
 van
 opa
 of
 oma
 waar
 mijn
 neven
 en
 nichten
 in
 hun
 auto’s
 komen
 aanrijden,
 getrouwd
 en
 wel,
 met
 zwangere
 buiken.
 Ik
 ben
 ongetrouwd,
 heb
 geen
 eigen
 huis,
 geen
 auto,
 ben
 dus
 niet
 erg
 geslaagd
in
die
kring.


(27)

In
 de
 zesde
 alinea
 worden
 de
 vorm
 en
 inhoud
 van
 de
 roman
 beschreven.
 Schöttelndreier
noemt
hier
de
vorm
waarin
de
lezer
het
verhaal
tot
zich
neemt
–
 “door
de
ogen
van
de
12‐jarige
Katelijne”
–
en
beschrijft
wederom
een
deel
van
 de
inhoud
van
het
verhaal.
Schöttelndreier
doet
hierover
geen
positief
of
negatief
 waarderende
uitspraken.



 In
 de
 achtste
 alinea
 beschrijft
 Schöttelndreier
 het
 volgende:
 “Treurs
 personage
beziet
die
wereld
met
de
vanzelfsprekendheid
die
een
12‐jarige
eigen
 is.
 De
 toon
 is
 laconiek,
 de
 beschrijvingen
 zijn
 feitelijk,
 en
 daardoor
 vaak
 komisch.”
Schöttelndreier
spreekt
hier
positief
waarderend
over
de
toon
van
de
 roman,
 een
 onderdeel
 of
 aspect
 van
 de
 vorm
 van
 de
 roman
 (subklasse
 2)
 en
 daarmee
over
het
tweede
circuit
van
waarderen.


De
 beschrijvingen
 binnen
 de
 roman
 omschrijft
 zij
 als
 “feitelijk”
 en
 zijn
 daardoor
komisch
te
noemen.
Daarmee
uit
Schöttelndreier
zich
positief
over
een
 aspect
of
onderdeel
van
de
vorm
van
de
roman
(subklasse
2),
namelijk
de
manier
 waarop
 er
 in
 de
 roman
 iets
 beschreven
 wordt
 en
 heeft
 deze
 waarderende
 uitspraak
 betrekking
 op
 het
 tweede
 circuit
 van
 waarderen.
 Ook
 waardeert
 Schöttelndreier
 de
 inhoud
 van
 de
 roman
 (subklasse
 1)
 positief,
 omdat
 de
 beschrijvingen
 waarover
 zij
 zich
 positief
 uitlaat
 ook
 iets
 aan
 de
 inhoud
 van
 de
 roman
 toevoegen.
 Ook
 deze
 waarderende
 uitspraak
 heeft
 betrekking
 op
 het
 tweede
circuit
van
waarderen.


 
 In
de
negende
alinea
beschrijft
Schöttelndreier
hoe
de
roman
van
Treur
 past
in
“de
bijna
voorbij
gewaande
orthodox‐protestantse
schrijverstraditie
van
 Jan
Wolkers,
Maarten
’t
Hart
en
Jan
Siebelink,
maar
dan
zonder
afkeer
van
het
 geloof.”
Ze
spreekt
daarmee
een
positieve
waardering
uit
die
betrekking
heeft
op
 de
samenhang
tussen
vorm
en
inhoud,
omdat
Schöttelndreier
Treurs
roman
in
 een
bestaande
schrijverstraditie
plaatst.
De
positief
waarderende
uitspraak
heeft
 betrekking
op
het
eerste
circuit
van
waarderen.

 
 Het
schrijven
van
een
roman
over
afvalligheid,
was
niet
het
primaire
doel
 van
 Treur,
 merkt
 Schöttelndreier
 in
 de
 recensie
 op.
 “Maar
 dat
 haar
 romanpersonage
 Katelijne
 vragen
 stelt
 of
 ze
 minimaal
 oproept,
 dat
 ontkent
 ze
 niet.
Daarop
aansluitend
noemt
Schöttelndreier
het
Reformatorisch
Dagblad,
dat
 positief
te
spreken
is
over
de
roman,
maar
zich
wel
negatief
waarderend
uit
over
 het
geloofsaspect.
Dit
is
namelijk
een
element
dat
in
het
boek
door
recensenten
 van
het
Reformatorisch
Dagblad
wordt
gemist.
“Het
echte
geloven
word
in
haar
 boek
 gemist”,
 luidt
 dan
 ook
 hun
 oordeel.
 Het
 dagblad
 waardeert
 de
 roman
 als
 samenhangend
 geheel
 van
 vorm
 en
 inhoud
 en
 daarmee
 het
 eerste
 circuit
 van
 waarderen
positief,
maar
uit
zich
daarentegen
wel
negatief
waarderend
over
een
 onderdeel
of
aspect
van
de
inhoud
van
de
roman
(subklasse
1)
en
daarmee
ook
 over
een
klasse
binnen
het
tweede
circuit
van
waarderen.


(28)

gedaan
en
meegemaakt
heeft.
Er
worden
vanaf
dat
moment
geen
waarderende
 uitspraken
met
betrekking
tot
de
roman
meer
gedaan.
 4.1.4
Recensieweb
Recensent:
Lotte
Brugman59 Aantal
alinea’s:
6
 Datum:
12
januari
2010


In
 de
 eerste
 alinea
 over
 het
 besproken
 werk
 wordt
 beschreven
 over
 wat
 voor
 type
gezin
Dorsvloer
vol
confetti
gaat
en
waardoor
het
gezin
met
name
gedreven
 wordt:


Hun
dagelijks
leven
en
denken
worden
sterk
beheerst
door
het
geloof,
 waardoor
 deze
 debuutroman
 van
 Franca
 Treur
 doet
 denken
 aan
 de
 boeken
 van
 Jan
 Siebelink
 en
 Maarten
 ’t
 Hart.
 Maar
 anders
 dan
 misschien
van
een
jonge,
‘afvallige’
vrouw
uit
een
dergelijk
milieu
te
 verwachten
 valt,
 trekt
 Treur
 in
 Dorsvloer
vol
confetti
niet
 ten
 strijde
 tegen
het
geloof
of
de
religieuze
gemeenschap
en
spot
ze
er
ook
niet
 mee.
 In
deze
eerste
alinea
spreekt
Lotte
Brugman
positief
waarderend
over
aspecten
 of
onderdelen
van
de
inhoud
(subklasse
2)
van
het
werk
van
Treur.
Ze
plaatst
de
 roman
tegenover
de
werken
van
Siebelink
en
’t
Hart,
die
zelf
bekend
staan
om
 hun
werken
die
betrekking
hebben
op
het
geloof.

 
 De
tweede
zin
uit
het
citaat
laat
doorschemeren
dat
Treur
wel
van
deze
 beide
auteurs
verschilt,
in
die
zin
dat
zij
als
‘afvallige’
zich
niet
negatief
uit
over
 het
geloof
dat
zij
ooit
aangehangen
heeft.
De
eerdergenoemde
auteurs
doen
dit
 echter
wel
en
omdat
uit
de
inhoud
van
Treurs’
roman
blijkt
dat
deze
vorm
van
 verzet
niet
ter
sprake
komt,
uit
Brugman
zich
positief
waarderend
over
een
dit
 onderdeel
 of
 aspect
 van
 de
 inhoud
 van
 de
 besproken
 roman
 (subklasse
 1)
 en
 daarmee
ook
over
het
tweede
circuit
van
waarderen.




 In
de
tweede
alinea
spreekt
Brugman
positief
waarderend
over
de
manier
 waarop
 Treur
 haar
 personages
 beschrijft
 en
 spreekt
 hier
 van
 een
 liefdevolle
 beschrijving
 van
 het
 gezin
 Minderhout.
 In
 deze
 uitspraak
 wordt
 een
 positieve
 waardering
met
betrekking
tot
subklasse
2
en
het
tweede
circuit
van
waarderen
 gedaan.



 Ook
uit
Brugman
zich
negatief
waarderend
over
subklasse
2
en
daarmee
 het
 tweede
 circuit
 van
 waarderen,
 omdat
 ze
 opmerkt
 dat
 er
 van
 een
 zekere
 







(29)

afstand
 sprake
 is
 in
 de
 manier
 waarop
 Treur
 haar
 personages
 beschrijft.
 Ze
 spreekt
 van
 “’de’
 vader,
 ‘de’
 moeder
 en
 ‘de’
 oma”
 Diezelfde
 afstand
 komt
 ook
 naar
 voren
 in
 de
 “uitzonderingspositie
 van
 de
 hoofdpersoon,
 Katelijne,
 binnen
 het
gezin”.
Beschreven
wordt
hoe
groot
het
contrast
is
tussen
Katelijne
en
haar
 broers
en
dat
het
geloof
een
sleutelrol
in
de
roman
vervult.



Ondertussen
 schetst
 Treur
 in
 zachte
 lijnen
 de
 familie,
 geloofsgemeenschap
en
het
boerenbedrijf,
waarbij
ze
veel
van
de
‘tale
 Kanaäns’
 (genadetijd,
 zondenkennis)
 en
 hier
 en
 daar
 Zeeuw
 dialect
 (lekkertjes,
den
‘oek,
een
dôôsje)
gebruikt.


Uit
 het
 citaat
 dat
 in
 de
 vijfde
 alinea
 van
 de
 recensie
 wordt
 weergegeven,
 komt
 diezelfde
beschreven
zachtheid
naar
voren.
Toch
lijkt
Brugman
hier
ook
mee
te
 willen
zeggen
dat
het
veelvuldig
gebruik
van
tale
Kanaäns
en
het
Zeeuwse
dialect
 de
inhoud
van
de
roman
niet
volledig
ten
goede
komt.
Daarmee
uit
Brugman
zich
 negatief
waarderend
over
een
onderdeel
of
aspect
van
de
inhoud
(subklasse
1)
 van
 de
 roman
 en
 daarmee
 ook
 over
 het
 tweede
 circuit
 van
 waarderen.
 Deze
 negatief
waarderende
uitspraak
wordt
in
het
vervolg
van
de
alinea
uitgewerkt:
 


Katelijnes
 worsteling
 met
 het
 geloof
 en
 haar
 verlangen
 om
 erbij
 te
 horen
 wordt
 daardoor
 soms
 wat
 onderbelicht;
 het
 is
 vaak
 impliciet,
 onuitgesproken
aanwezig.


In
 deze
 passage
 waardeert
 Brugman
 gematigd
 negatief
 over
 de
 stijl
 van
 de
 roman,
welke
tot
een
onderdeel
of
aspect
van
de
vorm
van
de
roman
gerekend
 kan
worden
en
daarmee
tot
subklasse
2
en
het
tweede
circuit
van
waarderen.
In
 de
 zesde
 en
 laatste
 alinea
 van
 de
 recensie
 wordt
 deze
 gematigd
 negatieve
 waardering
met
betrekking
tot
de
schrijfstijl
van
de
roman
(subklasse
2,
tweede
 circuit)
nogmaals
benadrukt:



Dat
 is
 tegelijk
 de
 kracht
 én
 zwakte
 van
 Dorsvloer
 vol
 confetti:
 enerzijds
 laat
 Treur
 zien
 dat
 je
 kunt
 twijfelen
 aan
 de
 doctrine
 waarmee
 je
 bent
 grootgebracht,
 zonder
 de
 liefde
 voor
 en
 affiniteit
 met
 je
 gemeenschap
 en
 familie
 te
 verliezen,
 anderzijds
 schept
 die
 nuance
ook
een
afstand
tussen
Katelijne
en
de
lezer.



(30)

4.1.5
Recensieweb
Recensent:
Zadok
Wiznitzer60 Aantal
alinea’s:
8
 Datum:
9
januari
2011


In
 Dorsvloer
 vol
 confetti
 biedt
 debutante
 Franca
 Treur
 (1979)
 haar
 lezerspubliek
 een
 ontroerende,
 hilarische
 en
 soms
 schokkende
 blik
 op
 een
 boerengemeenschap
 die
 volstrekt
 geïsoleerd
 is
 van
 de
 buitenwereld.



De
 eerste
 alinea
 van
 deze
 recensie
 begint
 met
 een
 positieve
 waardering
 met
 betrekking
 tot
 de
 inhoud
 van
 de
 roman
 (subklasse
 1),
 welke
 als
 ontroerend,
 hilarisch,
 maar
 soms
 ook
 schokkend
 omschreven
 wordt.
 Naast
 subklasse
 1,
 wordt
ook
het
tweede
circuit
van
waarderen
besproken.



 Ook
 het
 tweede
 gedeelte
 van
 de
 eerste
 alinea
 beschrijft
 een
 positieve
 waardering
 met
 betrekking
 tot
 de
 inhoud
 (subklasse
 1,
 tweede
 circuit)
 van
 de
 roman:
 “Het
 is
 een
 wereld
 waar
 de
 lezer
 waarschijnlijk
 nauwelijks
 weet
 van
 heeft
en
die
steeds
weer
zal
verbazen
door
het
uitgebreide
palet,
variërend
van
 zeer
komische
taferelen
tot
ontroerende
momenten.”




 In
 de
 tweede
 alinea
 beschrijft
 Wiznitzer
 allereerst
 een
 gedeelte
 van
 de
 inhoud
 van
 de
 roman
 en
 doet
 hier
 geen
 waarderende
 uitspraken
 over.
 In
 deze
 alinea
worden
zaken
buiten
het
literaire
werk
in
kwestie
besproken.
Dit
gebeurt
 bijvoorbeeld
 wanneer
 Wiznitzer
 de
 lezer
 meer
 over
 het
 hoofdpersonage
 Katelijne
vertelt:


Katelijne
 wordt
 geconfronteerd
 met
 situaties
 en
 meningen
 die
 voor
 een
buitenstaander
absurd
of
belachelijk
kunnen
lijken,
maar
die
voor
 haar
 heel
 reëel
 zijn.
 Op
 school
 waarschuwt
 een
 leraar
 de
 klas
 van
 Katelijne
bijvoorbeeld
voor
popmuziek.


In
 dit
 fragment
 wordt
 de
 nadruk
 gelegd
 op
 de
 gesloten
 geloofsgemeenschap
 waarin
 een
 fenomeen
 als
 popmuziek
 tot
 verboden
 waar
 behoort.
 Of
 zoals
 de
 recensent
 zelf
 zegt:
 voor
 een
 buitenstaander
 kunnen
 deze
 gebeurtenissen
 vreemd
 lijken,
 voor
 iemand
 als
 Katelijne
 behoren
 ze
 tot
 heel
 vanzelfsprekende
 zaken
in
het
leven.
Hetgeen
in
dit
fragment
wordt
aangekaart,
heeft
betrekking
 op
subklasse
3
en
daarmee
het
tweede
circuit
van
waarderen.
 
 In
de
vierde
alinea
van
de
recensie
uit
Wiznitzer
zich
positief
waarderend
 over
subklasse
2,
wanneer
zij
de
toon,
een
onderdeel
of
aspect
van
de
vorm
van
 de
roman
bespreekt:
“De
manier
waarop
Katelijne
naar
de
wereld
kijkt
bepaalt
 







Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Concert hall in Amsterdam, built in 2005, which mainly programmes contemporary classical music and other less accessible music genres (Baroque, avant-garde jazz). 1954), highly

If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, stating your reasons. In case of

Numberr of Zheng Lineage migrants overseas (1590s- 1930s) 79 Tablee 4. Thee construction of the trans-territorial Zheng lineage association 112

Misschien verdient het aanbeveling commentaren op literaire teksten te analyseren in samen- hang met reacties op nict-literairc teksten of met teksten en codes die niet langer

In evaluating the newly implemented RIDP based on the unifonn approach, attention is turned again to the original theories underlying the principles of economic

Wanneer het advies van de Centrale Raad door de regering wordt overgeno- men en er een wettelijke regeling komt waarbij geen experimenten met mensen meer kunnen

O p het niveau komt het naar verhouding vaker voor dat van het totaal aantal gezinnen betekent dit, jongeren bij hun ouders uit huis gaan zonder dat de verhouding tussen het

This thesis lays out the argument that gender equality leads to durable peace, and therefore, counterterrorism strategies relating to Boko Haram need to more successfully