Inhoudsopgave
Inleiding ... 5
Paragraaf 1. Moderne (Nederlandse) literatuurkritiek in dagbladen en literaire blogs ... 10
Paragraaf 2. De literatuurkritische tekst ... 16
Paragraaf 3. Methode en corpus ... 20
Inleiding
In 1998 houdt de dan net tot hoogleraar in de Taalbeheersing van het Nederlands benoemde Rob Grootendorst zijn rede over Crisis in de kritiek. Argumentatietheorie en literaire recensies waarbij hij zich, zoals de titel van zijn oratie al verklaart, uitlaat over de argumentatietheorie en literaire recensies: “Ik weet dat het bon ton is om te pas en te onpas te roepen dat er ergens een crisis in is: in de economie, in de wetenschap (…). Ook over kritiek en over literaire recensies in het bijzonder is dit de laatste tijd regelmatig te horen, in binnen‐ en buitenland. (…) De klachten over crisis in de Nederlandse literatuurkritiek liegen er overigens ook niet om.”1 Grootendorst vervolgt zijn oratie door op te merken dat als we de critici van de critici mogen geloven, – vaak de critici zelf – het op dit moment droevig is gesteld met de Nederlandse literatuurkritiek en wie zich daar een beeld van wil vormen, hoeft maar een willekeurige aflevering van een literair blad open te slaan om een klagerig getoonzet stukje aan te treffen. Kortom: het is alles kommer en kwel en dat allemaal ‘pas’ in 1998,2 hoewel anno 2013 het begrip ‘crisis’ nog steeds regelmatig in de mond wordt genomen en er daarmee in feite niet veel veranderd lijkt te zijn.
Oorzaken voor de zogeheten malaise lopen nogal uiteen, en volgens Grootendorst is het opvallend te noemen dat niemand het betogende karakter van recensies problematisch lijkt te vinden. Sterker nog: bijna iedereen lijkt juist te benadrukken hoe belangrijk het is dat er in een recensie argumenten worden gegeven. De oorzaken blijken van geheel andere aard en hebben weinig met de inhoud van de recensies te maken. De hoogleraar merkt op dat het erop lijkt alsof het eerder om de verminderde invloed van recensies op het lees‐ en koopgedrag van de lezers lijkt te gaan. Recensies hebben volgens hem in toenemende mate concurrentie gekregen van onder andere talkshows en interviews in de media, waarin de auteurs van nieuwe boeken in het centrum van de belangstelling staan en dit meer dan de boeken in kwestie zelf.3
recensies. Maar de meerwaarde van de online critici is hoogst twijfelachtig”, zo meent Stevens. Volgens Stevens lijken lezers tegenwoordig steeds minder acht te slaan op de traditionele dagbladcritici en als we marktonderzoek mogen geloven laten lezers zich tegenwoordig net zo lief leiden door het internet, waar vrijwilligers hun recensies op weblogs als Recensieweb, LiterairNederland en 8Weekly plaatsen.5 Stevens gebruikt de term ‘burgerrecensenten’ die analoog staat aan de term ‘civic journalism’ voor deze vorm van verslaggeving die het gebrek aan specifieke kennis bij gevestigde media – de zogenoemde Robin Hood‐ verslaggeving – ontmaskert.6
In het opiniestuk van Stevens wordt wel degelijk benadrukt dat de status van het vak aan het dalen is. Bij elke restyling van de krant wordt de ruimte voor boekbesprekingen kleiner en vrijwel alle critici zijn freelancers die niets in te brengen hebben op de redactie en bovendien staat de betaling in geen verhouding tot de tijd die het kost om een boek te bespreken. “Je hoeft niet lang op de literaire websites te surfen om te zien dat ook de burgerrecensent geen ideale lezer is. In het geval van civic journalism krijgen we de expertise van insiders aangeboden, maar burgerrecensenten dragen weinig bij dat er niet al was. De buitenstaander heeft [daarmee] geen meerwaarde.”7
Het internet heeft vooralsnog geen onterecht vergeten schrijvers aan het licht gebracht en als we Stevens mogen geloven zijn de burgerrecensenten net zo geobsedeerd door de jaarlijkse shortlist‐spektakels als de reguliere media en worden gevestigde reputaties met dezelfde egards benaderd als in de traditionele pers. De literaire websites laten vooral zien dat het op z’n zachtst gezegd behoorlijk moeilijk is om een goede recensie te schrijven: “De meeste stukjes ontstijgen nauwelijks het niveau van een boekverslag en wat ontbreekt is de verbeelding die nodig is om een boek in alle levendigheid aan de lezer te presenteren, en dat is niet hetzelfde als braaf navertellen”, aldus Stevens, die daarnaast ook nog eens opmerkt dat de belezenheid ontbreekt – een kwestie van leeftijd – en we ten slotte ook nog met het type internetrecensenten te maken kunnen krijgen die ervoor kiezen de kortste route te nemen en meteen beginnen met het cynisme van een doorgewinterde journalist die alles al eens heeft gezien: het ‘criticusje spelen’.8
Er is echter één punt waarvan de internetrecensie het van de traditionele recensie weet te winnen en dat heeft te maken met de zoek‐ en vindbaarheid van de internetrecensie. Internetrecensies zijn namelijk direct op te zoeken via
5 Herman Stevens, “De goede recensies staan niet op internet,” Archief nrc.nl, 12 juni 2007, http://vorige.nrc.nl/opinie/article1806225.ece (geraadpleegd op 15 mei 2013).
Google, terwijl de dagbladen slechts een klein deel van hun kritieken op internet plaatsen.9
Desondanks kan de internetkritiek nog niet als een volwaardig literair medium worden bezien, want zoals Jos Joosten – die met zijn bundel Staande receptie (2012) in Arjan Peters’ lezing Kreten uit een urn. De criticus in deze tijd wordt aangehaald – hierover opmerkt, is de lezerskring van de internetkritiek te beperkt, de criticus te weinig professioneel geoutilleerd en is toenadering tot oude media ten slotte een voorwaarde voor succes.10
Als reactie daarop meldt Peters dat hij nooit gehoord heeft van een methode om het ‘vermeende gezag van de literaire kritiek’ te kunnen meten, laat staan dat dát gezag met de situatie van vroeger te vergelijken is: “Je zou zeggen dat aan die voorwaarde voldaan moet worden, voordat je ferm kunt stellen dat er sprake is van ‘afnemend gezag’.”11 “Ik heb geen afkeer van internet”, meldt Peters, die er in het voorjaar van 2012 naar eigen zeggen de toen 21‐jarige Simone Saarloos ontdekte, een (toen al) talentvolle recensente die inmiddels alweer een paar maanden stukken voor de Volkskrant publiceert en blij is dat ze eindelijk gelezen wordt.
Kortgezegd zijn de meningen over het ontstaan en groeien van de literaire internetkritiek behoorlijk verdeeld. Enerzijds zijn er mensen zoals Herman Stevens die van mening zijn dat internetcritici niet meer voorstellen dan burgerrecensenten verkleed als Robin Hood en waarbij de recensie het niveau van het middelbare schoolboekverslag nauwelijks ontstijgt en anderzijds zijn er de mensen zoals Rob Grootendorst en Arjan Peters die de innovaties met betrekking tot de literaire kritiek toejuichen (woorden van Grootendorst) of het internet niet met afkeer benaderen (woorden van Peters).
Ja, ik begrijp wat Stevens bedoelt met het “niet boven het niveau van een boekverslag uitstijgen” wanneer hij (naar wat ik vermoed) de vorm en inhoud van de internetrecensie bespreekt. Toch zou Stevens in ogenschouw moeten nemen dat hij niet alles wat onder de noemer literaire blog valt over één kam kan en moet scheren. Er bestaan reeds diverse soorten literaire blogs en de verschillen tussen deze websites zijn dusdanig groot dat een vergelijking niet altijd makkelijk getrokken kan worden.
De literaire weblogs die in zijn opiniestuk worden aangehaald – Recensieweb, LiterairNederland en 8Weekly – verschillen dusdanig van een weblog als Scholieren.com waarop door – inderdaad – scholieren hun boekverslagen en daarmee ook hun recensies worden geplaatst. Dit betreft een veel jongere groep lezers en recensenten die nog geen specifieke opleiding
9 Herman Stevens, o.c.
10 Arjan Peters, Kreten uit een urn. De criticus in deze tijd (Nijmegen: Uitgeverij Vantilt, 2013), 7.
genoten hebben om de kunst van het recenseren daadwerkelijk onder de knie te kunnen krijgen.
De door Stevens genoemde literaire weblogs verschillen van een weblog zoals Scholieren.com in die zin dat er op de ‘betere’ literaire weblogs gepubliceerd wordt door de meer geoefende lezer: iemand met een voorliefde voor literatuur, die de Nederlandse taal goed beheerst en weet dat een goede recensie niet met de woorden “Ik vind dit een goed boek, omdat.. (het een dun boek is; een spannend boek is)” begint, maar bewust zijn of haar best doet om de lezer van de recensie te (blijven) boeien door prikkelend te beginnen. Immers, een introductie van een stuk maakt of breekt het succes ervan. Ook hebben zij vaak een achtergrond in de taal‐ en cultuurstudies of werken zij in het onderwijs of als (hoofd)redacteur en/of editor in het boekenvak, waardoor een zekere ervaring reeds is opgebouwd.
Zo wordt het eerder genoemde Recensieweb gepresenteerd als een initiatief van letterenstudenten, met name die met een masteropleiding tot redacteur of editor aan de Universiteit van Amsterdam en wordt het bestaan van Recensieweb bovendien mede mogelijk gemaakt door Stichting Literaire Activiteiten Amsterdam, Boekhandel Athenaeum en RedAnt Business Solutions.12 Ook de literaire weblog LiterairNederland kent een vergelijkbare achtergrond wat medewerkers betreft: het aantal taal‐ en cultuurstudies van de recensenten is hoog vertegenwoordigd en ook worden functies als die van (hoofd)redacteur en/of editor meerdere malen genoemd.13 Voor 8Weekly is er helaas minder over de achtergrond van de recensenten bekend, maar wie een eerste blik op dit literaire blog werpt, krijgt niet de indruk de zoveelste beoordeling van een vwo‐4 scholier(e) onder ogen te hebben gekregen.
Vanaf een zijspoor bekeken kan er gesteld worden dat er over de literaire weblogs óók gemakkelijk het één en ander gezegd kan worden. Hoewel dit een interessant onderzoeksobject vormt, zal ik mij hier niet op richten. In het onderzoek waarvan in dit artikel verslag wordt uitgebracht, zal onderzocht worden hoe literatuur in dagbladrecensies in het NRC Handelsblad, Trouw en de Volkskrant en op de literaire weblogs de Contrabas, Recensieweb en Tzum. door de recensenten gewaardeerd wordt.
In het verlengde van dit onderzoek zal gesproken worden over de dan al niet terechte bedreiging die de internetkritiek volgens enkelen voor de traditionele literaire (dagblad)kritiek vormt.
12 Recensieweb, “Over ons,” Recensieweb.nl, 2012, http://recensieweb.nl/over‐ ons/ (geraadpleegd op 17 mei 2013).
In de volgende paragrafen zal allereerst kort uiteengezet worden wat moderne literatuurkritiek inhoudt en wat de huidige toestand met betrekking tot de literaire blogs is. Vervolgens zal een definitie van het begrip ‘recensie’ worden gegeven, waarna de methode en het bijbehorend corpus zullen volgen. Daaropvolgend zal het feitelijke onderzoek worden gepresenteerd en zal dit
Paragraaf 1. Moderne (Nederlandse) literatuurkritiek in
dagbladen en literaire blogs
Over wat Nederlandse literaire kritiek is en hoe deze is ontstaan, is naar verhouding weinig geschreven. Het werk van J.J. Oversteegen Vorm of vent. Opvattingen over de aard van het literaire werk in de Nederlandse kritiek tussen beide wereldoorlogen (1969) is één van de werken waarop nog veel gewezen wordt. Oversteegens opvatting met betrekking tot de literatuurkritiek, wordt door hem als volgt beschreven:
De literairkritische methode die mij, althans op dit moment, de meeste mogelijkheden lijkt te bieden, is de strukturele analyse, de analytische beschouwingswijze die zich vooral op het werk koncentreert en de vormelijke en inhoudelijke eigenschappen daarvan in hun organische verband beschouwt.14
Ook de studie Over kritiek en critici. Facetten van de Nederlandse literatuurbeschouwing in de 20ste eeuw (1977) van Martien J.G. de Jong gaat over
aspecten van de Nederlandse literatuurkritiek. “De vrije ontmoeting, of liever: de evaluerende confrontatie, met het literaire kunstwerk door een ander dan de schrijver zelf”, beschouwt hij als het kenmerk van literatuurkritiek.15 Frank Berndsen beschrijft in Met alle respect. Over literatuurkritiek (2000) het werk van De Jong als zijnde “inventariserend en classificerend” waarbij “diverse richtingen in de naoorlogse literatuurkritiek” van elkaar onderscheiden worden.i In De kunst van het recenseren van kunst (1993) onderscheidt Wam de Moor klassen van recensies. Deze klassen kennen uiteenlopende klassen van onderwerpen, zoals de beeldende kunstkritiek, en de toneel‐, film‐, opera‐, ballet‐, en muziekrecensies die hij naast de literatuurkritiek als subklassen van de kunstrecensie vat.16 De Moor verricht geen eigen onderzoek en maakt daarom vooral gebruik van bestaande inzichten.17
(1994) van Susanne Janssen is een voorbeeld van één van hun onderzoeksresultaten.18
Na dit overzicht van enkele werken en bijbehorende literatuuropvattingen te hebben gegeven, vervolgt Berndsen zijn monografie met de vraag “hoe het komt dat er nog geen systematische beschrijving is gegeven van de literatuurkritiek zoals we die in Nederland kennen”. Volgens Berndsen is dit te wijten aan het feit dat de neerlandistiek van alle letterendisciplines het minst theoretisch en systematisch is: “Niet alleen de literatuurkritiek, ook andere aspecten van het literaire leven zijn er zelden onderzoek van systematisch, theoretisch onderzoek.”19
Hij stelt vervolgens dat het niet goed mogelijk is om dit tekort met internationale studies aan te zuiveren, omdat de literatuurkritiek zoals we die in Nederland kennen maar in een beperkte mate correspondeert met de literatuurkritiek van andere (Europese) landen. De landen Duitsland en Frankrijk komen hier wel voor in aanmerking, de Angelsaksische landen minder omdat “in de Angelsaksische landen in de negentiende en een groot deel van de twintigste eeuw in de universitaire cultuurbeschouwing niet dat krachtige streven naar verwetenschappelijking kenden dat in Duitsland, Frankrijk en Nederland vooral in de perioden 1840‐1925 en 1960‐1982 op de voorgrond trad”.20
Duitse en Franse studies die betrekking hebben op de literatuurkritiek zouden in dit geval geraadpleegd moeten worden om “het Nederlands tekort aan theorie” aan te zuiveren, aldus Berndsen.21
Naast de papieren media, is ook het internet tegenwoordig een belangrijke bron wanneer het op het verkrijgen van informatie aankomt. “Aan internet als medium voor literatuurkritiek kan niet meer voorbijgegaan worden in recente publicaties waarin literaire kritiek het thema is of ter sprake komt.”22 Met deze woorden begint Jos Joosten zijn publicatie ‘Toch is het niet altijd even hoogstaand en prijzenswaardig’. Nederlandstalige literatuurkritiek op het internet (2010) waarin hij drie belangrijke factoren met betrekking tot de relatie tussen literatuurkritiek en achtereenvolgens het lezerspubliek, de internetcriticus zelf en de graad waarin het nieuwe fenomeen in het literaire veld is ingebed, bespreekt.
In de eerste paragraaf van zijn onderzoek, onderscheidt Joosten twee categorieën “in de actuele schriftelijke reflectie op internetkritiek”, waar de
18 Frank Berndsen, o.c., 4. 19 Frank Berndsen, o.c., 4‐5. 20 Frank Berndsen, o.c., 5. 21 Frank Berndsen, o.c., 5.
gedrukte journalistieke media er één van is en beschreven wordt als de media die “met enige regelmaat belangstelling tonen voor wat er in de virtuele ruimte gebeurt op het gebied van kritiek op letterkunde”.23 Als voorbeeld noemt Joosten een bespreking in het Vlaamse dagblad De Morgen waarin het volgende wordt gezegd:
Op weblogs leeft het poëziedebat ten volle. Er wordt stevig geargumenteerd en soms hevig gedebatteerd. Toch is het niet altijd even hoogstaand en prijzenswaardig.24
Ook Stevens eerder genoemde artikel De goede recensies staan niet op internet (2007) kent volgens Joosten een inhoud waarin vanuit journalistiek oogpunt het internetwezen wordt bekritiseerd.
De tweede categorie die betrekking heeft op de reflectie op internetkritiek is de literatuurwetenschappelijke hoek en vooral die afkomstig uit Duitsland, waar op dit moment het meest over literatuurkritiek gepubliceerd wordt. Joosten noemt hier Sebastian Fasthuber die al in 2001 over literatuurkritiek publiceerde in Literaturkritik im Internet en Stephan Porombka’s Kritiken schreiben (2006) waarin de internetrecensie het uitgangspunt van de handleiding vormt. Volgens Joosten heeft zo’n referentie vaak “een wat obligaat karakter: internetkritiek doet zich ontegenzeggelijk voor en is dus in de toekomst onontkoombaar, als wetenschappers moeten we er dus alvast wat mee”.25
Onderzoek in Nederland met betrekking tot de manier waarop internet en literatuurkritiek geïntegreerd worden, is vooralsnog schaars. In 2006 deed Joosten naar eigen zeggen “een poging om de literatuurkritiek in het Nederlands op internet zeer rudimentair in kaart te brengen” waarna hij het volgende concludeerde: “Internet [kan] stilaan volledig mee als ‘volwaardig’ kritisch medium.”26
van teksten en beoordelingen op het internet an sich is ontstaan en richt zich dus niet specifiek op het schrijven en tot stand komen van internetkritiek. Als min of meer expert schrijft Pfauth dat mensen in 2009 – het jaar voor de totstandkoming van zijn boek – méér zijn gaan bloggen.28 Een feit dat past binnen het totaal aan constateringen over het toenemen van de internetkritiek: meer mensen bloggen en dus publiceren er ook meer mensen hun recensies op het internet.
Wie op internet publiceert kent namelijk een grote vrijheid: zo is men bijvoorbeeld niet gebonden aan censuur of een woordenlimiet en kan het “feestje van het vrije woord gaan vieren”.29 Dat de auteur een zekere ongelimiteerde vrijheid kent is één ding, maar hoeveel lezers zouden hier daadwerkelijk op zitten te wachten, is een vraag die Joosten zich stelt. Het loont volgens Joosten namelijk wel de moeite om “de kant van de onbeperkte toegankelijkheid eens aan nader onderzoek te onderwerpen” waarna een uitwerking over lezersaantallen bij de literaire blogs volgt. Het blijkt dat de aandacht voor recensiesites het abonneetal van de papieren literaire tijdschriften nog niet overstijgt en dat recensiesites in dit opzicht weinig geduchte concurrentie vormen. “Wat de lezerskant betreft lijkt serieuze literatuurkritiek op internet ook kwantitatief dus nog geen serieuze partij (…).”30
“Wat is de positie van de huidige internetcriticus in vergelijking met zijn collega”, is de volgende vraag die Joosten stelt. Ook hieruit volgt dat volgens Joosten de ‘oude garde’ nog lang niet is verstoten. Wie een hedendaagse geschoolde lezer vraagt om een rijtje critici op te noemen, zal geen namen van internetrecensenten laten vallen, denkt Joosten.
Waar het de internetcritici en bijbehorende websites ‘gewoon’ om gaat, verschilt in feite niet veel van de doelstellingen die dagbladrecensenten en kranten nastreven:
Daarmee beoogt Recensieweb de papieren media alleen te willen corrigeren op het gebied van kwantiteit, concludeert Joosten. De serieuze link met de gevestigde literaire orde ontbreekt vooralsnog. Hoewel internetrecensenten graag deel zouden willen nemen aan het literaire veld, worden ze vaak welwillend bejegend, maar niet beschouwd als serieuze partij. Wel zijn er tegenwoordig recensenten – bijvoorbeeld Max Pam en Arie Storm – die hun kritieken ook op internet plaatsen.32
Er zijn intussen wel toenaderingen van de papieren media richting internet. Een dagblad als Trouw publiceert zijn papieren recensies ook op het web en stelt lezers in staat om te reageren.33
Kort samengevat zijn theorieën met betrekking tot de ‘papieren’ Nederlandse literatuurkritiek schaars en kunnen bovendien met moeite met bestaand materiaal (uit het buitenland) worden aangevuld. Ook eigen onderzoek naar literatuurkritiek op internet is op dit moment vooralsnog schaars, hoewel hier in de toekomst wel verandering in zal worden gebracht. Het onderzoek dat Joosten in 2006 uitvoerde deed hem de conclusie trekken dat het internet onderhand wel als “volwaardig kritisch medium” gezien kan worden.34 Iets dat we inmiddels ook wel mogen aannemen, omdat het internet al enige tijd – Pfauth noemt hier het jaar 1998 als beginjaar – wordt benut om publicaties op te zetten.35
Het is vooralsnog de vraag in hoeverre het internet en daarmee de literaire blog als volwaardig medium wordt gezien, want hier zijn de meningen zoals eerder aangetoond op dit moment nog flink over verdeeld. Zorgen hoeven de critici van de papieren kritiek zich in principe nog niet te maken, want qua naamsbekendheid staan zij nog altijd bovenaan ten opzichte van de nieuwe critici. In feite wil de nieuwe, digitale media niet veel meer dan het onder de aandacht brengen van literatuur, hetgeen ook met de doelstellingen van de traditionele media overeenkomt. En dat is in principe geen doelstelling die als bedreiging voor de traditionele literatuurkritiek opgevat kan worden.
Paragraaf 2. De literatuurkritische tekst
Volgens Rob Grootendorst houdt het uitoefenen van kritiek altijd een ongunstige beoordeling in. Toch is hij niet van mening “dat het woord ‘kritiek’ altijd in negatieve zin gebruikt wordt”.37 Aan de hand van enkele woordenboekdefinities illustreert Grootendorst wat het woord kritiek kan betekenen. “Uiting van afkeuring” is de eerste definitie die door Grootendorst wordt aangehaald. Daarop volgen het meer neutrale “’deskundige beoordeling van voortbrengselen van wetenschap of kunst’ en ‘recensie’”. Waarbij het begrip recensie dan als “kritische beschouwing van een werk van kunst of wetenschap in een krant of tijdschrift” wordt gedefinieerd. Dat laatste maakt de zaak volgens Grootendorst circulair, want “kritisch betekent hier, nog steeds volgens het woordenboek, ’bekwaam tot oordelen’, zodat we weer terug zijn bij de ‘deskundige beoordeling’”.38
Bij de neutrale omschrijving van kritiek als beoordeling sluit Grootendorst zich aan wanneer hij het over de literaire recensie heeft. Hij merkt op dat er aan de literaire recensie an sich niets literairs is op te merken. Het adjectief literair betekent in dit geval volgens Grootendorst niet “behorend tot de literatuur, maar betrekking hebbend op literatuur”.39 Boekbesprekingen in dag‐ en weekbladen met daarin een met argumenten onderbouwd oordeel over een bepaalde roman, vormen de kern van wat Grootendorst de literaire recensie noemt.40
In de opvatting van Grootendorst vertegenwoordigen recensies een specifiek journalistiek en argumentatief genre. Zo heeft de recensie niet als doel een roman “diepgravend te analyseren of een plaats te geven in de literatuurgeschiedenis of in de ‘literaire canon’”. Ook zijn recensies geen columns, “al is het verschil bij sommige critici niet altijd even duidelijk te zien”.41 In de benadering van Grootendorst wordt de literair kritische tekst als betogende tekst opgevat.42 Daarin is hij niet de enige, want ook Hans Invernizzi en Tjeerd de Jong hanteren de term ‘betogend’ wanneer zij hun definitie van de (literaire) recensie geven:
meer standpunten ingenomen over een professionele kunstuiting. De standpunten worden onderbouwd met argumenten. Een recensie bevat, naast het onderbouwde oordeel, relevante informatie over de kunstuiting. Een recensie plaatst de kunstuiting in een begrijpelijke en relevante context.43
Frank Berndsen behandelt in Met alle respect. Over literatuurkritiek (2000) enkele aspecten van de literatuurkritische tekst en stelt daarbij het volgende: “Degene die met enige regelmaat hedendaagse literatuurkritische teksten leest, vormt zich al snel een beeld van wat een literatuurkritische tekst is.”44
De aspecten die in het tweede hoofdstuk van zijn monografie worden behandeld, zijn onder te verdelen in aspecten met betrekking tot de vorm (dat wat men op het eerste gezicht ziet) en in aspecten met betrekking tot de inhoud van de tekst (dat wat men leest bij bestudering van de tekst). Het eerste besproken aspect is de omvang (vorm) van de tekst. Volgens Berndsen telt de hedendaagse literatuurkritiek in dag‐ en weekbladen ongeveer tien alinea’s. “Indien een recensie opvallend langer of korter is (…) is het zinvol de vraag te stellen welke reden er mogelijkerwijs is voor zo’n afwijkende omvang.”45
Het tweede vormkenmerk dat door Berndsen wordt aangekaart heeft betrekking op de opmaak van de tekst. Zo doet de lezer er verstandig aan om niet alles uit de afgedrukte tekst voor verantwoordelijkheid van de criticus te nemen en is het volgens Berndsen wenselijk om voorzichtig te zijn met het verbinden van conclusies aan de volgende aspecten: “de structurering met witregels, de geleding door een paragraafindeling onder het gebruik van tussenkopjes, titel en ondertitel van de bespreking en een, vaak vetgedrukt, vooraf dat geplaatst is tussen de titel plus ondertitel en de feitelijke bespreking”.46 Deze aspecten vallen namelijk onder de verantwoordelijkheid van redacties en niet onder die van de critici zelf. Het is vaak mogelijk dat de redactie een eigen huisstijl aanhoudt bij het opmaken van de tekst van de literatuurcriticus.47
Wat betreft de inhoudelijke kenmerken van literatuurkritiek, stelt Berndsen vast “dat in iedere echte literatuurkritische tekst de criticus zich bezighoudt met het beschrijven en waarderen van het werk dat onderwerp van bespreking is”. Volgens Berndsen kunnen de teksten ook andere onderdelen bevatten, maar worden de twee eerdergenoemde kenmerken altijd aanwezig
gesteld. Ten slotte kan de criticus ook zaken aanhalen die met de literaire of buitenliteraire context van het werk te maken hebben.48
Het volgende inhoudelijke kenmerk betreft de rode draad van de literatuurkritische tekst. “Een goede literatuurkritische tekst heeft een rode draad”, aldus Berndsen. Deze rode draad wordt vaak in de intro of eerste alinea van de recensie geïntroduceerd en in het verloop van de tekst steeds weer aangehaald.49 In een goede literatuurkritische tekst wordt de rode draad ontleend aan “de persoonlijke omgang van de literatuurcriticus met het werk in kwestie en verwijst daardoor naar én de persoon van de literatuurcriticus én het besproken werk. Een rode draad is daarom in het spel met een persoonlijke uitspraak over, benadering van of vraag ten aanzien van het werk in kwestie dan wel een belangrijk aspect daarvan”.50
Er worden met betrekking tot de rode draad een aantal eisen gesteld. Berndsen schrijft hierover het volgende:
De rode draad moet voldoende goed gebruikt kunnen worden bij de behandeling van voldoende aspecten en van voldoende relevante aspecten van het werk in kwestie. Hij moet de literatuurcriticus ook in staat stellen over het werk met zowel beschrijvingen als waarderingen dat te zeggen wat hij erover te berde wil brengen. Hij moet het de literatuurcriticus ook mogelijk maken om zowel aspecten van de vorm als van de inhoud van het besproken werk aan te snijden.51
Wanneer de rode draad aan deze eisen voldoet, wordt volgens Berndsen “in de literatuurkritische tekst aan het object voldoende aandacht geschonken vanuit een persoonlijke invalshoek en is er de mogelijkheid dat alle bestanddelen van de tekst één samenhangend geheel vormen”.52ii In de moderne literatuurkritiek is het dus echt de rode draad die de criticus in staat stelt een in hoge mate samenhangende en daarmee goede tekst te schrijven.
Wat betreft de inhoud en vorm van de literair kritische tekst heeft Berndsen in Met alle respect. Over literatuurkritiek (2000) een aantal aspecten uitgelicht die hij aan een (literaire) recensie toeschrijft. Het belangrijkste dat door Berndsen wordt opgemerkt is dat een goede literatuurkritische tekst een rode draad bevat waarmee het artikel begint en afgesloten wordt. Op deze manier is er sprake van een tekst die een samenhangend geheel vormt.
Daarnaast merkt Berndsen op dat in literatuurkritische tekst de criticus zich bezighoudt met het beschrijven en waarderen van het betreffende werk. Andere elementen kunnen ook besproken worden, maar deze twee elementen worden altijd aanwezig gesteld.
Daarmee kan gezegd worden dat het beschrijven en waarderen en de aanwezigheid van een rode draad de belangrijkste kenmerken van een literaire recensie vormen.
Toewerkend naar het feitelijke onderzoek, zal in de volgende paragraaf beschreven worden welke methode toegepast zal worden om het vergelijkend onderzoek uit te kunnen voeren.
Paragraaf 3. Methode en corpus
In het onderzoek waarvan in dit artikel verslag wordt uitgebracht, wordt gekeken naar de manier waarop literatuur in dagbladrecensies van het NRC Handelsblad, Trouw en de Volkskrant en in de literaire blogs de Contrabas, Recensieweb en Tzum. door de recensenten gewaardeerd wordt.
Het waarderen in literatuurkritische teksten wordt door Berndsen in vier soorten onderverdeeld: allereerst zijn er onderdelen of aspecten van de inhoud van de roman die in de tekst besproken worden (punt 1.), ten tweede kunnen er onderdelen of aspecten van de vorm van de roman besproken worden (punt 2), maar is het ook mogelijk dat de roman als samenhangend geheel van vorm en inhoud besproken wordt (punt 3) en merkt Berndsen ten slotte op dat ook zaken buiten het werk in kwestie “en buiten andere literaire werken” in de recensie aan bod kunnen komen (punt 4).53
In moderne literatuurkritische teksten komen twee circuits van waarderen voor. Berndsen zegt hierover het volgende:
Het waarderen in het eerste circuit heeft het literaire werk als samenhangend geheel van vorm en inhoud tot onderwerp, terwijl in het tweede circuit geïsoleerde onderdelen van de vorm of van de inhoud of zaken buiten het literaire werk – andere zaken dan andere literaire werken – onderwerp van waarderen zijn. Het eerste circuit domineert in dubbele zin over het tweede.54
Het eerste circuit van waarderen kan volgens Berndsen niet in subklassen worden onderverdeeld: “(…) ik zie geen mogelijkheden tot onderverdeling en de praktijk van de literatuurkritiek geeft ook geen aanwijzingen dat het zou kunnen”, maar stelt dat dit voor het tweede circuit van waarderen wél mogelijk is. Het gaat dan om de volgende subklassen: onderdelen of aspecten met betrekking tot de inhoud (subklasse 1) of vorm (subklasse 2) van het werk en de daarbij buitenliteraire zaken (subklasse 3) die door de recensent worden aangehaald.
Volgens Berndsen komen de beide circuits van waarderen voor in hedendaagse literatuurkritische teksten en is het eerste circuit van waarderen “karakteristiek en constitutief voor de moderne literatuurkritiek”.55
Het onderzoekscorpus bestaat uit recensies van negen recent verschenen Nederlandstalige literaire werken uit de periode 2009‐2013. Het betreft de volgende titels: Franca Treur – Dorsvloer vol confetti (2009), Peter Buwalda – Bonita Avenue (2010), Arthur Japin – Vaslav (2010), Marente de Moor – De Nederlandse maagd (2010), A. F. Th. Van der Heijden – Tonio (2011), Renate Dorresteijn – De stiefmoeder (2011), Thomas Rosenboom – De rode loper (2012), Tommy Wieringa – Dit zijn de namen (2012) en Hanna Bervoets – Alles wat er was (2013). Er is bewust voor de volgende titels gekozen, omdat deze werken in zowel (literaire) dagbladen als op literaire blogs besproken zijn en er om die reden geanalyseerd kan worden hoe de boeken in verhouding tot elkaar gewaardeerd worden. De werken waarvan de recensies beschikbaar zijn, zullen per krant en per literaire blog worden geanalyseerd.
In de hierop volgende paragraaf zal allereerst aandacht worden besteed aan de uiterlijke (vorm)kenmerken die op de literaire dagbladen en weblogs van toepassing zullen zijn. Daarbij zal gelet worden op het aantal alinea’s dat de recensie telt, de manier waarop de titel en eventuele ondertitel worden weergegeven en ten slotte welke extra informatie er buiten de recensie om vermeld wordt, zoals eventuele afbeeldingen van het besproken werk of de auteur in kwestie, het aantal sterren dat het besproken werk ontvangt en in het geval van de internetrecensie, de (directe) link naar het artikel.
In paragraaf 5 volgt een analyse waarbij per titel alle beschikbare recensies per dagblad en weblog besproken zullen worden. De resultaten van dit onderzoek zullen in de conclusie worden uitgelicht.
Met betrekking tot de recensies uit beide mediavormen zijn enkele verwachtingen opgesteld, welke als volgt luiden:
1. De recensies die in de dagbladen zijn verschenen zullen het eerste circuit van waarderen meer bevatten en nastreven ten opzichte van de literaire blogs;
2. De subklassen uit het tweede circuit van waarderen zullen in zowel recensies afkomstig uit dagbladen als op literaire blogs voorkomen; 3. Omdat de recensies die op literaire blogs verschijnen niet per se aan een
woordenlimiet zijn gebonden, zullen ze naar verhouding langer zijn dan de recensies die in dagbladen verschijnen;
4. Omdat het voor het lezerspubliek minder prettig is om lange stukken vanaf een beeldscherm te lezen, zullen de recensies die op literaire blogs worden gepubliceerd naar verwachting van meer tussenkoppen, witregels en citaten zijn voorzien om het leesgemak te vergroten.
Paragraaf 4. Analyse van waarderingen in literaire dagbladen
en op literaire weblogs
4.1 Dorsvloer vol confetti 4.1.1 NRC Handelsblad Recensent: Janet Luis56 Aantal alinea’s: 9 Datum: 25 oktober 2009Met Dorsvloer vol confetti, de eerste roman van Franca Treur, gunt zij de lezer een blik “in het reilen en zeilen van een Zeeuwse boerenfamilie”, bestaande uit zes zonen en een meisje.
“Wat is dit voor een boek?”, vraagt Janet Luis zich af. Ze quote dat Treur in het voorwoord van de roman opmerkt dat “elke gelijkenis met bestaande personen op toeval berust” is, hoewel ook zij – net als het hoofdpersonage van de roman – in Zeeland geboren en getogen is. “Moeten we er een indirecte afrekening in zien met het milieu van herkomst? Wordt hier een jeugdtrauma verwerkt?”, zijn de vragen die Luis dan in naam van de lezer stelt, maar waarvan zij zelf niet de indruk krijgt. Het oordeel van Luis maakt dat de roman een interessante inhoud krijgt die aanzet tot het stellen van vragen. Luis spreekt hier een positieve waardering uit, die betrekking heeft op de inhoud van de roman (subklasse 1) en daarmee tot het tweede circuit van waarderen gerekend kan worden.
Dorsvloer vol confetti is een montere streekroman, of eigenlijk meer een verzameling scènes van het Zeeuwse platteland. Met ontroerende accenten. Alledaagsheden (…) worden afgewisseld met passages over zwarte zonden en genadetijd. Net als Maarten ’t Hart neemt Treur graag haar toevlucht tot vaste uitdrukkingen.
Hoewel de benaming ‘streekroman’ de besproken roman wel in een hokje plaatst, haalt de toevoeging van “monter” het imago van de roman wel omhoog. Luis lijkt ook hier de inhoud van de roman, waarin Treur het alledaagse met het zware afwisselt als positief te waarderen. Daarmee kent Luis een positieve waardering toe aan subklasse 1 van het tweede circuit van waarderen.
Ook wanneer Luis de karakters van de roman bespreekt, is zij positief in haar oordeel: “Treur laat haar personages steeds schipperen tussen de Heere en hun liefhebberijen”, waarbij Luis beschrijft wat voor elk van hen een
karakteristieke bezigheid is. “En zo verlustigt Katalijne zich, al even zondig, in haar fantasie. Zij mag niet liegen van God, maar haar behoefte om andere mensen met haar verhalen in vervoering te brengen, is vaak net iets sterker dan haar religieuze geweten.” Treur laat op deze manier zien dat “de geest zich nooit helemaal laat temmen, ook niet in de meest orthodoxe omstandigheden”. Luis beschrijft Dorsvloer vol confetti als wijs en vermakelijk boek, waarmee zij aan zowel de inhoud als de vorm van de roman een positieve waardering toekent. Dat betekent dat Luis zich met deze waardering positief uitlaat over het eerste circuit van waarderen, waarbij de roman als samenhangend geheel van vorm en inhoud wordt gewaardeerd.
Ten slotte merkt Luis op dat wanneer het “niet zo blasfemisch klonk, je zou zeggen dat Gods zegen erop rust”, waarmee aan het slot van de recensie wederom de vorm en inhoud van de roman tegelijkertijd besproken worden. Luis oordeelt positief waarderend over de samenhang tussen de vorm en inhoud van de roman, een oordeel dat op het eerste circuit van waarderen betrekking heeft. 4.1.2 Trouw Recensent: Nels Fahner57 Aantal alinea’s: 9 Datum: 21 november 2009
In de eerste vier alinea’s van de recensie over Dorsvloer vol confetti wordt het besproken werk geïntroduceerd en voor een deel samengevat. Pas in de vijfde alinea van de bespreking spreekt hij zijn eerste waardering met betrekking tot de roman uit en zegt hierover het volgende: “Dorsvloer vol confetti heeft niet de zuigkracht van een Siebelinkmoeras en mist de woede van ’t Hart”. Het betreft een uitspraak die een negatieve waardering bevat met betrekking tot de inhoud van de roman (subklasse 1) en welke tot het tweede circuit van waarderen gerekend kan worden.
Dat de uitspraak ook een positieve waardering met betrekking tot subklasse 2 van het tweede circuit van waarderen bevat, kan in verband worden gebracht met de vergelijking tussen Dorsvloer vol confetti en werken van de auteurs Jan Siebelink en Maarten ’t Hart; twee auteurs die in hun oeuvre hun mening over het geloof laten klinken. Klaarblijkelijk bevat het debuut van Treur ook elementen die Fahner met de eerder genoemde werken in verband doet brengen.
Tegelijkertijd bevat de uitspraak en daarmee de vergelijking ook een negatieve waardering met betrekking tot de inhoud van de roman (subklasse 1)
en het tweede circuit van waarderen. Fahner laat namelijk wel blijken dat het debuut bepaalde elementen mist, die in de werken van Siebelink en ’t Hart wel aanwezig worden gesteld. Dat hij de inhoud van de roman (subklasse 1) niet volledig negatief lijkt te waarderen, blijkt uit het feit dat hij van mening is dat Treur iets anders met haar roman van plan is. Deze positieve waardering met betrekking tot subklasse 1 van het tweede circuit van waarderen, blijkt uit de volgende uitspraken: “op een omwenteling uit: stuivende vreugde op het erf van de verdoemenis” en “door het perspectief van een meisje te kiezen, lukt het haar om een lichte toon aan te slaan terwijl Katelijne’s eenzaamheid goed voelbaar blijft”. Ook spreekt Fahner hier zijn positieve waardering met betrekking tot subklasse 2 uit, de vorm van de roman, welke ook tot het tweede circuit van waarderen behoort.
Behalve de roman Dorsvloer vol confetti bespreekt Fahner ook de roman Blinde wereld, een werk van Ellen Heijmerikx, dat het er beduidend minder positief vanaf brengt. “Waar Franca Treur flarden Zeeuws en brokken tale Kanaüns tot een overtuigende eenheid weet te smeden, heeft Heijmerikx stilistisch minder in haar mars. Ze schrijft regelmatig mooie zinnen, (…) maar verliest zich ook wel eens in wilde beeldspraak (…)”. Hij uit zich negatief waarderend over de schrijfstijl van Heijmerikx, een aspect of onderdeel van de vorm van de roman (subklasse 2) en behorend tot het tweede circuit van waarderen.
Tot en met de slotalinea van deze recensie wordt het eerdergenoemde werk van Heijmerikx niet bepaald positief ontvangen. Over de inhoud van Treurs roman wordt daarentegen minder negatief, maar vooral ook minder geschreven. Volgens Fahner tonen “Dorsvloer vol confetti en Blinde wereld beiden hoe ongunstig de wereld eruit ziet als je als vrouw in een patriarchaal christelijk nest wordt geboren. Maar waar Treurs gelovigen liefdevol worden getekend, beziet Heijmerikx haar vromen met een vernietigende blik” waardoor Fahner het debuut van Treur in het slot van de recensie daarmee positief waarderend bespreekt. Hij uit zich hier specifiek over de inhoud van het besproken werk (subklasse 1) en dus het tweede circuit van waarderen.
4.1.3 Volkskrant Recensent: Mirjam Schöttelndreier58 Aantal alinea’s: 16 Datum: 5 februari 2010 Het hier en nu is voor de Neerlandica met Zeeuwse wortels dan ook spannend genoeg. Haar eerste boek Dorsvloer vol confetti kwam oktober vorig jaar uit en is met 38.500 exemplaren een doorslaand succes.
In de eerste alinea van de recensie wordt auteur Franca Treur geïntroduceerd als schrijfster‐in‐wording en bedenkster achter de roman. Ook de tweede alinea van de bespreking haakt in op de succesvolle verkoop van het boek en noemt als belangrijkste punt dat de tiende druk al in de maak is. Mirjam Schöttelndreier beschrijft wat het succesvolle debuut Treur gebracht heeft en noemt hier interview‐aanvragen en foto‐sessies, maar ook lezingen door het hele land als voorbeeld.
Treur is hot, met haar roman die het opgroeien in een zwartekousenmilieu in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw beschrijft. Meisjes dragen geen broeken, maar drinken wel YoghoYogho. Op zaterdagavond is er geen bioscoop, maar de jongerenclub van de kerk.
Het is deze achtergrond – van een boek dat niet auto‐ maar wel biografisch is – die ontkerkelijkt Nederland fascineert. Het zijn scènes uit een gereformeerd boerenbestaan die er ingaan als koek, in een tijd waarin een tv‐programma als Boer zoekt vrouw miljoenen kijkers trekt.
In het eerste deel van het citaat, dat afkomstig is uit de tweede alinea van de recensie, spreekt Schöttelndreier positief waarderend over Treur en beschrijft zij een deel van de inhoud van de roman waarover zij geen waarderende uitspraken doet. In het tweede deel van het citaat beschrijft zij de achtergrond waartegen het verhaal van de roman zich afspeelt en uit zij zich positief waarderend over de inhoud van de roman (subklasse 1) wanneer zij de scènes uit de roman beschrijft. De waarderende uitspraak van Schöttelndreier heeft betrekking op het tweede circuit van waarderen.
De positieve waardering met betrekking tot subklasse 1 koppelt Schöttelndreier aan het buitenliteraire fenomeen Boer zoekt vrouw, dat sinds
enkele jaren groot succes geniet als tv‐programma. Het feit dat Schöttelndreier het programma als succesvol beschrijft, kan als positieve waardering met betrekking tot subklasse 3 van het tweede circuit van waarderen worden opgevat.
Daarnaast doet ze uitspraken over het type boek. Volgens Schöttelndreier betreft de roman een roman met biografische elementen, zoals ook later uit de recensie zal blijken.
In de derde alinea beschrijft Schöttelndreier hetgeen Treur irriteert aan een programma als Boer zoekt vrouw. Ze citeert Treur, die zelf uit een dorp afkomstig is en als boerendochter is opgegroeid, en daarover het volgende zegt:
Ik maak me druk over hoe Nederland omgaat met zijn boeren. We moeten kiezen: of we gaan melk importeren uit andere landen (…) of we blijven een zuivelnatie en moeten dan goed nadenken hoe we dat willen. En niet in de situatie komen dat alleen vier gigantische melkveelbedrijven het redden. In deze derde alinea haalt Schöttelndreier een buitenliteraire zaak aan waarover Treur zich (in dit geval) negatief uit. Alinea vier en vijf hebben betrekking op het leven van Treur zelf: wat ze in de toekomst hoop te doen, hoe haar huidige leven eruit ziet en welke studies ze genoten heeft. In deze alinea’s worden geen waarderende uitspraken met betrekking tot de roman gedaan. Treur uit zich daarentegen wel over haar eigen milieu:
Ik was de eerste uit onze familie die naar de universiteit ging. Als ik weer in Zeeland ben, voel ik me een buitenstaander. Vooral op verjaardagen van opa of oma waar mijn neven en nichten in hun auto’s komen aanrijden, getrouwd en wel, met zwangere buiken. Ik ben ongetrouwd, heb geen eigen huis, geen auto, ben dus niet erg geslaagd in die kring.
In de zesde alinea worden de vorm en inhoud van de roman beschreven. Schöttelndreier noemt hier de vorm waarin de lezer het verhaal tot zich neemt – “door de ogen van de 12‐jarige Katelijne” – en beschrijft wederom een deel van de inhoud van het verhaal. Schöttelndreier doet hierover geen positief of negatief waarderende uitspraken.
In de achtste alinea beschrijft Schöttelndreier het volgende: “Treurs personage beziet die wereld met de vanzelfsprekendheid die een 12‐jarige eigen is. De toon is laconiek, de beschrijvingen zijn feitelijk, en daardoor vaak komisch.” Schöttelndreier spreekt hier positief waarderend over de toon van de roman, een onderdeel of aspect van de vorm van de roman (subklasse 2) en daarmee over het tweede circuit van waarderen.
De beschrijvingen binnen de roman omschrijft zij als “feitelijk” en zijn daardoor komisch te noemen. Daarmee uit Schöttelndreier zich positief over een aspect of onderdeel van de vorm van de roman (subklasse 2), namelijk de manier waarop er in de roman iets beschreven wordt en heeft deze waarderende uitspraak betrekking op het tweede circuit van waarderen. Ook waardeert Schöttelndreier de inhoud van de roman (subklasse 1) positief, omdat de beschrijvingen waarover zij zich positief uitlaat ook iets aan de inhoud van de roman toevoegen. Ook deze waarderende uitspraak heeft betrekking op het tweede circuit van waarderen. In de negende alinea beschrijft Schöttelndreier hoe de roman van Treur past in “de bijna voorbij gewaande orthodox‐protestantse schrijverstraditie van Jan Wolkers, Maarten ’t Hart en Jan Siebelink, maar dan zonder afkeer van het geloof.” Ze spreekt daarmee een positieve waardering uit die betrekking heeft op de samenhang tussen vorm en inhoud, omdat Schöttelndreier Treurs roman in een bestaande schrijverstraditie plaatst. De positief waarderende uitspraak heeft betrekking op het eerste circuit van waarderen. Het schrijven van een roman over afvalligheid, was niet het primaire doel van Treur, merkt Schöttelndreier in de recensie op. “Maar dat haar romanpersonage Katelijne vragen stelt of ze minimaal oproept, dat ontkent ze niet. Daarop aansluitend noemt Schöttelndreier het Reformatorisch Dagblad, dat positief te spreken is over de roman, maar zich wel negatief waarderend uit over het geloofsaspect. Dit is namelijk een element dat in het boek door recensenten van het Reformatorisch Dagblad wordt gemist. “Het echte geloven word in haar boek gemist”, luidt dan ook hun oordeel. Het dagblad waardeert de roman als samenhangend geheel van vorm en inhoud en daarmee het eerste circuit van waarderen positief, maar uit zich daarentegen wel negatief waarderend over een onderdeel of aspect van de inhoud van de roman (subklasse 1) en daarmee ook over een klasse binnen het tweede circuit van waarderen.
gedaan en meegemaakt heeft. Er worden vanaf dat moment geen waarderende uitspraken met betrekking tot de roman meer gedaan. 4.1.4 Recensieweb Recensent: Lotte Brugman59 Aantal alinea’s: 6 Datum: 12 januari 2010
In de eerste alinea over het besproken werk wordt beschreven over wat voor type gezin Dorsvloer vol confetti gaat en waardoor het gezin met name gedreven wordt:
Hun dagelijks leven en denken worden sterk beheerst door het geloof, waardoor deze debuutroman van Franca Treur doet denken aan de boeken van Jan Siebelink en Maarten ’t Hart. Maar anders dan misschien van een jonge, ‘afvallige’ vrouw uit een dergelijk milieu te verwachten valt, trekt Treur in Dorsvloer vol confetti niet ten strijde tegen het geloof of de religieuze gemeenschap en spot ze er ook niet mee. In deze eerste alinea spreekt Lotte Brugman positief waarderend over aspecten of onderdelen van de inhoud (subklasse 2) van het werk van Treur. Ze plaatst de roman tegenover de werken van Siebelink en ’t Hart, die zelf bekend staan om hun werken die betrekking hebben op het geloof. De tweede zin uit het citaat laat doorschemeren dat Treur wel van deze beide auteurs verschilt, in die zin dat zij als ‘afvallige’ zich niet negatief uit over het geloof dat zij ooit aangehangen heeft. De eerdergenoemde auteurs doen dit echter wel en omdat uit de inhoud van Treurs’ roman blijkt dat deze vorm van verzet niet ter sprake komt, uit Brugman zich positief waarderend over een dit onderdeel of aspect van de inhoud van de besproken roman (subklasse 1) en daarmee ook over het tweede circuit van waarderen.
In de tweede alinea spreekt Brugman positief waarderend over de manier waarop Treur haar personages beschrijft en spreekt hier van een liefdevolle beschrijving van het gezin Minderhout. In deze uitspraak wordt een positieve waardering met betrekking tot subklasse 2 en het tweede circuit van waarderen gedaan.
Ook uit Brugman zich negatief waarderend over subklasse 2 en daarmee het tweede circuit van waarderen, omdat ze opmerkt dat er van een zekere
afstand sprake is in de manier waarop Treur haar personages beschrijft. Ze spreekt van “’de’ vader, ‘de’ moeder en ‘de’ oma” Diezelfde afstand komt ook naar voren in de “uitzonderingspositie van de hoofdpersoon, Katelijne, binnen het gezin”. Beschreven wordt hoe groot het contrast is tussen Katelijne en haar broers en dat het geloof een sleutelrol in de roman vervult.
Ondertussen schetst Treur in zachte lijnen de familie, geloofsgemeenschap en het boerenbedrijf, waarbij ze veel van de ‘tale Kanaäns’ (genadetijd, zondenkennis) en hier en daar Zeeuw dialect (lekkertjes, den ‘oek, een dôôsje) gebruikt.
Uit het citaat dat in de vijfde alinea van de recensie wordt weergegeven, komt diezelfde beschreven zachtheid naar voren. Toch lijkt Brugman hier ook mee te willen zeggen dat het veelvuldig gebruik van tale Kanaäns en het Zeeuwse dialect de inhoud van de roman niet volledig ten goede komt. Daarmee uit Brugman zich negatief waarderend over een onderdeel of aspect van de inhoud (subklasse 1) van de roman en daarmee ook over het tweede circuit van waarderen. Deze negatief waarderende uitspraak wordt in het vervolg van de alinea uitgewerkt:
Katelijnes worsteling met het geloof en haar verlangen om erbij te horen wordt daardoor soms wat onderbelicht; het is vaak impliciet, onuitgesproken aanwezig.
In deze passage waardeert Brugman gematigd negatief over de stijl van de roman, welke tot een onderdeel of aspect van de vorm van de roman gerekend kan worden en daarmee tot subklasse 2 en het tweede circuit van waarderen. In de zesde en laatste alinea van de recensie wordt deze gematigd negatieve waardering met betrekking tot de schrijfstijl van de roman (subklasse 2, tweede circuit) nogmaals benadrukt:
Dat is tegelijk de kracht én zwakte van Dorsvloer vol confetti: enerzijds laat Treur zien dat je kunt twijfelen aan de doctrine waarmee je bent grootgebracht, zonder de liefde voor en affiniteit met je gemeenschap en familie te verliezen, anderzijds schept die nuance ook een afstand tussen Katelijne en de lezer.
4.1.5 Recensieweb Recensent: Zadok Wiznitzer60 Aantal alinea’s: 8 Datum: 9 januari 2011
In Dorsvloer vol confetti biedt debutante Franca Treur (1979) haar lezerspubliek een ontroerende, hilarische en soms schokkende blik op een boerengemeenschap die volstrekt geïsoleerd is van de buitenwereld.
De eerste alinea van deze recensie begint met een positieve waardering met betrekking tot de inhoud van de roman (subklasse 1), welke als ontroerend, hilarisch, maar soms ook schokkend omschreven wordt. Naast subklasse 1, wordt ook het tweede circuit van waarderen besproken.
Ook het tweede gedeelte van de eerste alinea beschrijft een positieve waardering met betrekking tot de inhoud (subklasse 1, tweede circuit) van de roman: “Het is een wereld waar de lezer waarschijnlijk nauwelijks weet van heeft en die steeds weer zal verbazen door het uitgebreide palet, variërend van zeer komische taferelen tot ontroerende momenten.”
In de tweede alinea beschrijft Wiznitzer allereerst een gedeelte van de inhoud van de roman en doet hier geen waarderende uitspraken over. In deze alinea worden zaken buiten het literaire werk in kwestie besproken. Dit gebeurt bijvoorbeeld wanneer Wiznitzer de lezer meer over het hoofdpersonage Katelijne vertelt:
Katelijne wordt geconfronteerd met situaties en meningen die voor een buitenstaander absurd of belachelijk kunnen lijken, maar die voor haar heel reëel zijn. Op school waarschuwt een leraar de klas van Katelijne bijvoorbeeld voor popmuziek.
In dit fragment wordt de nadruk gelegd op de gesloten geloofsgemeenschap waarin een fenomeen als popmuziek tot verboden waar behoort. Of zoals de recensent zelf zegt: voor een buitenstaander kunnen deze gebeurtenissen vreemd lijken, voor iemand als Katelijne behoren ze tot heel vanzelfsprekende zaken in het leven. Hetgeen in dit fragment wordt aangekaart, heeft betrekking op subklasse 3 en daarmee het tweede circuit van waarderen. In de vierde alinea van de recensie uit Wiznitzer zich positief waarderend over subklasse 2, wanneer zij de toon, een onderdeel of aspect van de vorm van de roman bespreekt: “De manier waarop Katelijne naar de wereld kijkt bepaalt