• No results found

Een nieuw lied. Op de aanstaande vreede · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een nieuw lied. Op de aanstaande vreede · dbnl"

Copied!
6
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

bron

Een nieuw lied. Op de aanstaande vreede. J. Wendel, Amsterdam ca. 1813

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_nie067nieu01_01/colofon.php

© 2011 dbnl

(2)

1

Een nieuw lied.

Op de aanstaande vreede, Op een aangenaame Wys.

1.

Treurd niet langer, gy ô braven!

U verlossing die is dáár, Wy zyn niet langer Fransche

slaven,

Wy zyn gered uit ons gevaar.

2.

Het is nu agttien Jaar geleeden, Dat men onder Frankryk bukt, Maar God geeft ons nu de Vree

de,

En men word niet meer geplukt.

3.

Geen Oorlogszwaard zal men verheffen, Nog Kanonnen of Mortier,

Geen duure tyd zal ons meer treffen,

Ons gantsche land is vol plaizier.

4

Hoezée! de Franschen zyn vertrokken, Met de Douanen hand aan hand, Geen Prinsman is nu meer verschrokken,

't Is nu Oranje aan alle kant.

5.

Laat ons daarom vrolyk zingen, Ter eeren die ons heeft gered, En in het rond eens vrolyk springen

Maar dat geen wraakzucht ons besmet.

6.

Laat Plunderzugt uw doel niet wezen, Waar door men niets dan onheil

voed,

Dan hebt gy groote straf te vrezen, En 't niets tot uwe voordeel

doet.

7.

(3)

regeerd,

Ja, dan behoeft men niet te vrezen, Oranjes vreugd word nog vermeerd.

8.

Laat ons nog eens in 't rond gaan springen,

Ter eere van de lieve Vrêe, Ons Liedje dat is uit gezongen,

't Is al Oranje, en Hoezée.

(4)

2

Een Nieuw Lied van Narrenstein.

Op een aangenaame Wys.

1.

Die thans de waereld komt aanschouwen Kan zich niet zonder lagchen houwen, Van al de gekheid die men ziet, 't Is Narrenstein en anders niet, Weg ouderwetsche dikke smaak, Lang, Mager, Bleek is nu de smaak, Draagt ook een Bril, het is de mode, Al hebt gy er juist geen van node, Een Loringet al aan een band, Een Verrekyker in de hand, Dan blinkt gy net als rokend Vuur, Al was het Glas nog eens zo duur.

2.

Weg Pruiken, ouderwetsche Steeken, 't is uit de smaak, hoe durft gy spreeken, Gekrulde Hair moet aan een kant, Een Stoffers Hoofd is nu de trant, Maar Kuiten, 't is geen mode meer, Draag Laarsen, styf, regt op en neer, Van onderen gelyk als twee stooven, De Kuit is weg, de Hom dryft boven, En dan Hoefyzers als een Paard, Krats daar mee voort, zo trots van aard, Vraagd men, is dit een ryke Heer, Och neen, een Ambachtsman, niets meer.

3.

Die durft ook het Fortuin trotseeren, Gaat naar een ryke Vrouw verkeeren, Die hy voor 't oog braaf carreseerd, Zo lang hy van haar profiteerd, Maar als zy eindelyk word gewaar, Wat kwaliteit, dan is het klaar,

De affront kan Jufvrouw niet vergeeten, Kaalöor word uit het Huis gesmeeten, Nu staat den hals het hoofd verward, Nu weer aan 't werk, dat valt ook hard, Het spreekwoord troost hem 't allermeest, Schoenmaker hou je by je leest.

4.

Hy moet in guure Winterdagen, Een Kassemier zwart Rokje dragen, Zo dun als Gaas of Neteldoek, Geen Voering in een Nantjes Broek,

(5)

Die Zomers hem dit Pak liet maken, Hy dagt niet gaauw van haar te raken, Ten minsten niet voor 't Winter was, Hy hoopte op een Manteljas, Hy had de Kaart verkeerd verdeeld, Hy schreef, en had niet opgespeeld.

5.

De Ouwerwetsche Vrouwen mode, Die heeft men thans niet meer van node, Gestikte Rokken, zwaar Damast, Zes Onderrokken, welk een last, Zoo'n lange Kaper van Fluweel, Die blonk van Goud of van Juweel, Een lang Chits Jak kost twintig Gulden, Een Beugeltas, die zy braaf vulde, Waaraan een Ketting en een Schaar, Ten minsten anderhalf pond zwaar, 'T is ouderwets, maar ik vertrouw, De Lommert geeft wat op zoo'n Vrouw.

6.

Maar wil een Vrouw ons thans behagen, Dan moet zy nieuwe Modes dragen, Een Baaije Rok, wel foei ik schrik, Een Broek! kom, kom, dat kleed te dik, Vier Elle Katoen, dat is wat min, Daar vallen niet veel plooijen in, Dan in de Winter kort van Mouwen, Om 't Kleedje doch maar heel te houwen, En is je Beurs wat kaal geraakt,

Dan word het Kleed wat naauw gemaakt, Maar weest voorzigtig scheur u niet, Dat men uw Pantelon niet ziet.

7.

Het dienstbaar Meisje dat voor dezen, De zedigheid scheen zelf te wezen, Is nu heel Methamorphozeert, Het Ryglyf heeft haar zwaar bezeerd, Dat Harnas was ook veel te styf, Nu heeft zy een zo proper Lyf, Dat arme Meisje kan niet bukken;

Of alles schaafde haar in stukken, Dees kleding knelt geen Boezem meer En dit bevalt een jongen Heer, Maar voor een kleine Beurs met Geld, Word geen geschonden eer hersteld.

8.

Maar elk die volgd daarom de Mode, Al heeft hy 't Geld ook zeer van node, Leert Danssen, want het is de smaak,

(6)

Leert Schermen, maar steek niet na raak.

Leert Ryden het komt misschien te pas, Draagt Brillen op je kippig glas,

Kleed u naar smaak, al moest gy smagten, En laat de Kleeremaker wagten,

En wil hy niet? 't is maar een vraag, Betaald hem met uw legen maag, Maar vroeg men my maar eens om raad, Dan kleede elk zich naar zyn staat.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zou ik van myn twintig jaaren, Zitten in 't kinder geschrei, En voor vrouw en kinders sparen, Neen viva de Libertyd,3. 'k wil met plaisieren, eerst nog wat zwiere En myn hart

Naar de Kolonies heen, Wy gaan vol moed van wal, En als men weer komen zal, Zyn onze Schepen weer ryk gelaan.. Gaan wy, het zal

6 Ik was eerst van zints na kooy te gaan Maar ik kreeg nog trek om eens te rooken, Zaa Jonge geeft myn de pyp eens aan, Myn Heer die heb ik zoo gebrooken, Dogt ik het niet jou

Naar de Kolonies heen, Wy gaan vol moed van wal, En als men weer komen zal, Zyn onze Schepen weer ryk gelaan.. Gaan wy, het zal

Een jongman praat veel wonder zoet, Maar het is zomtyds daarom, Dat hy dan eerst zyn listval doet, En plukt de maagdeblom,. Want dat de maagd er na beklaagd, Men vint er hier als

Want daar is geen troost meer over, Daar de liefde driftig vaart, 't Is een leeven zonder leeven, 't Is gestadig sterven pyn, Als twee herten zaamen kleeven, Moet het schyden

Want ik heb van Jantje Paf geproevd Soete lieve Meid die laat haar kussen Van bombe latie Peeperkoek3. Van bombe latie

Waar is wel de plek op aard, Zelfs in de duistere hoeken, Waar ik om u niet zoude zoeken, offer steeds voor u mijn bloed, Het zij in voor- of tegenspoed.. Verlaten in het aardsche