bron
Een nieuw lied. Op het beklag der dochters. Z.p., 1797
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_nie048nieu01_01/colofon.php
© 2011 dbnl
1
Een nieuw lied.
Op het beklag der dochters,
Op een Vrolyke Wys.
1.
Ach God wat droevige dagen, De Meisjes zyn vol van pyn, Men zou wel mogen vragen,
Waar dat haar Vryers zyn, Want men zien ze aankomen,
Vyf zes met een Jongman, En dat is nog een Vrouw,
Die onder de armen kan.
2.
De kloekmoedigheid stryd, Al van vyftien jaaren, En die nu gaat uit vreid,
Dat word ieder wel gewaar, Dat is nog beter als genen,
dat men met een klein gaat, Al moest men er een gaan leenen,
Voor het gezigt op de Straat.
3.
Catriena roept vol benouwen, Myn Minnaar die is van kant, Zy zal het wel onthouwen,
Eer hy trok uit het Land, hy kogt haar schoone kleeren,
Schoermantel, Muts, Jak en Rok, Zy zag een schoon man geern,
Om dat hy voor geld vertrok.
4.
Moet de jongeling vertekken, De dogters die zyn in de staat, Zy zyn er met een regten,
Zy pronken op de straat, 't is goed om te gaan vryen,
die voor een ander gaan, Moet de Jongmans gaan stryen,
de dogters leeven galant.
5.
dat heb ik eens eer geweeten, Ik schrei tot aan de Poort, Zy kost het niet vergeeten,
Een nieuw lied. Op het beklag der dochters
Zy vrye als met een Soldaat, Om in het gedagt te houwen,
Van zyn lief Cameraat.
6
Men hoort veel dogters roepen, hoe fier zyn de Jongmans, Wy zou wel mogen loopen,
Won men nog een ievers an, En die nog mog blyven,
Wy kregen hem niet op de hand, Want zommige getrouwde wyven,
die sleipen hem op de kant.
7.
dogters wil u dan beleijen, want het kan niet anders zyn, Ophouw uw maar aan het vreijen,
Al is den Jongman klein, Laat u dan carresseeren,
Zoo graag gy uit uw leed, Laat gij hem dan marscheeren,
dan word gij weer gekleed,
E Y N D E .
2
Een nieuw lied.
WYS: Bom, Bom.
Jongman.
Ag Bethje lief myn engelin Ey luisterd na myn klagt, Ik worde gedreeven door de min, Gestadig dag en nagt,
Aansiet met vlyt, met trouwigheid, Welk ik u hier betoon,
Want in de waereld wyd, Spant gy alleen de kroon,
Jonge dochter.
Houd op minnaar en klaag niet meer, Ik wil u niet wezen getrouw,
Ik ben een dochter jong en teer, Pas sestien Jaaren oud,
Of jy hier staat, op straat en praat, En houd my van myn post, Maakt u na huis en slaapen gaat, Myn deurtje moet aan Slot,
Jongman
Ach Betje blyf een weinig staan, O Pronk van meisjes veel, Zweer ik by Zon, Ster en Maan, En kies u tot myn deel,
Als jy myn nu laat in de ly, Dan wensch je om de dood, Daarom zoet lief geloof myn vry, De liefde is zoo groot.
Jonge dochter.
Jongman zeg my toch eens waarom, Dat gy myn zoo bemind;
Daar is zo menig een frissche blom, Want ik ben noch maar een kind, Neemt uwe lust, laat myn met rust, Gaat naar een lichte trant,
Waar jy jou minnevonkjes bluscht, Steek maar jou Schuitje van kant,
Jongman.
Ach Bethje lief u krullend hair,
Een nieuw lied. Op het beklag der dochters
Precies een zon die schynt U fiere gang, en zoet gezang, Is voor myn een medicyn, Daarom zoet lief geloos my ras, En geneest my van die pyn,
Jonge dochter.
Een jongman praat veel wonder zoet, Maar het is zomtyds daarom, Dat hy dan eerst zyn listval doet, En plukt de maagdeblom,
Want dat de maagd er na beklaagd, Men vint er hier als zoo veel, Een knegje daar zyn roem op draagt;
Het bloempje is van zyn steel,
Jongman
Het is waar myn uitverkooren lam, Maar ik en ben zoo niet,
Ach maakt u toch op myn niet bang, Ik wensch u geen verdriet,
Ontfangt van myn myn hand op trouw, De zuivere kuisheid myn hart en bloed.
Dat schenk ik jou tot dat de dood ons scheid
Jonge dochter.
Jongman jou droefheid is geen ent, Ik min u trouwigheid,
Nu heb ik eerst de grond gekend, Al van u standvastigheid, Voor al u smert, heb jy myn hert, Van liefde zoo doorwond, En myn bewoogen dat ik werd, U Vrouw door den echtverbond.