• No results found

Besluitvorming binnen de Koninklijke Landmacht.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Besluitvorming binnen de Koninklijke Landmacht."

Copied!
92
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Besluitvorming binnen de

Koninklijke Landmacht.

(2)
(3)

Besluitvorming binnen de

Koninklijke Landmacht.

Een meervoudige casestudy naar factoren en actoren die van invloed

zijn op de besluitvorming binnen de Koninklijke Landmacht.

Scriptie H.J. de Jong (s 1677195);

Opleiding : Msc Bedrijfskunde (cursus nr. 10)

Instituut : AOG

Eerste begeleider : Dr. J. de Vries Tweede begeleider : Dr. J. Vos

Auteur : H.J. de Jong (harolddejong@home.nl)

Versie : Eindversie

Plaats, datum : Assen, 01 augustus 2008

(4)
(5)

SAMENVATTING

Vanuit het perspectief van de Commandant der Strijdkrachten (CDS) stuurt de bestuursstaf en is Commandant Landstrijdkrachten belast met de uitvoering van het primaire proces. De Landmacht is bezig met de inrichting, besturing en organisatie van haar primaire proces. Ogenschijnlijk worden besluiten binnen de Landmacht alleen vanuit de organisatiestructuur genomen. Bijvoorbeeld een besluit om een activiteit uit te voeren met een vastgesteld aantal personen zonder vooraf een analyse uit te voeren of een en ander wel haalbaar is. Deze besluiten leiden tot problemen bij de inrichting en besturing van de organisatie op het uitvoerend niveau.

In het onderzoeksrapport worden belangen, percepties en attituden van de bij de besluitvorming betrokken (f)actoren in beeld gebracht. Op basis van de uitkomst van het onderzoek kunnen beslissers binnen de Landmacht het voortbrengingsproces beter vormgeven dan wel aansturen. De doelstelling en de beoogde ambitie om inzicht te krijgen in de verschillende factoren en actoren die besluiten beïnvloeden leiden tot de volgende centrale vraag.

Welke actoren en factoren beïnvloeden de besluitvorming binnen de vredesbedrijfsvoering van de Landmacht?

Het doel van dit onderzoek is het samenstellen van een overzicht, bestaande uit factoren en actoren die invloed hebben op de beslisser en de daarmee te nemen beslissingen. Deze (f)actoren geven inzicht in de achtergronden en redenen waarom een beslissing op een bepaalde wijze is genomen. Dit geldt zowel voor het proces als voor het eindproduct. Het verkregen inzicht kan een bijdrage leveren aan beslissers om bij toekomstige beslissituaties zich bewust te zijn van de geïdentificeerde (f)actoren. Zodat bij de afweging van het te nemen besluit de consequenties voor inrichting, besturing en organisatie van het voortbrengingsproces inzichtelijk zijn. De ambitie van de onderzoeker is inzicht te verkrijgen in die (f)actoren die een doorslaggevende rol hebben in de besluitvorming. Dit in relatie tot het samenstellen, oefenen en leveren van eenheden voor operationele inzet.

Om tot dit inzicht te komen is een meervoudige casestudy uitgevoerd. Door literatuur en brononderzoek is een basis geformuleerd die verder is uitgebouwd uit een empirisch onderzoek bestaande uit interviews en beantwoording van vragenlijsten.

(6)
(7)

VOORWOORD

Doorgaans wordt een studie aan een universiteit afgerond door een wetenschappelijk onderzoek. Dit is over het algemeen een onderzoek bij een bedrijf of op basis van literatuur. Voor mij was de keuze al snel gemaakt. Mijn afstudeeronderzoek wou ik graag binnen mijn eigen bedrijf, de Koninklijke

Landmacht uitvoeren. Ten eerste omdat ik tijdens de twee jaar studie Master of Science Bedrijfskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen al genoeg literatuur had doorgespit. En ten tweede omdat ik de aangedragen literatuur wel eens wou toetsen aan de praktijk in een omgeving die ontkent een bedrijf te zijn.

Het onderzoek heb ik gehouden op persoonlijke titel met medeweten van mijn directe chefs.

Ik wil de Directeur Operaties van het Commando Landstrijdkrachten, Brigadegeneraal P.L.E.M. Everts, bedanken voor het vertrouwen in mij en de tijd die hij, ondanks de hectische werkomgeving, mij heeft gegund. Ook wil ik alle collega’s bedanken die mij hebben gesteund tijdens de studiefase en het afstudeertraject. Zeker in periodes waarin ik naast het ‘normale’ werk en mijn studie ook onderzoeken moest doen in ‘onze’ missiegebieden.

Verder gaat mijn dank uit naar mijn eerste begeleider, Jan de Vries en de tweede begeleider Janita Vos. Jan de Vries wil ik bedanken voor zijn heldere uitleg, opbouwende kritiek, gezonde dosis humor en de flexibele tijden waarop hij voor mij klaar stond. Ik heb dit zeer gewaardeerd. Dit heeft uiteindelijk geleid tot het verslag dat nu voor u ligt. Janita Vos wil ik bedanken voor haar spontane reactie op mijn verzoek om op korte termijn tweede begeleider te zijn.

Als laatste maar niet de minste wil ik mijn vrouw en kinderen bedanken voor het begrip dat ze hebben opgebracht wanneer ik voor de zoveelste keer achter de boeken moest zitten.

Assen, augustus 2008

(8)
(9)

INHOUDSOPGAVE SAMENVATTING...5 VOORWOORD ...7 HOOFDSTUK 1. INLEIDING ...11 1.1 Algemeen...11 1.2 Aanleiding ...11

1.2 Opbouw van de scriptie ...12

HOOFDSTUK 2. ONDERZOEKSOPZET ...15 2.1 Inleiding ...15 2.2 Doelstelling...15 2.3 Centrale vraag ...15 2.4 Conceptueel model...16 2.5 Afbakening...17 2.6 Beperking...17 2.8 Methodische verantwoording ...17

2.9 Wijze van verwerken ...20

2.10 Samenvatting ...20

HOOFDSTUK 3. THEORETISCH KADER...21

3.1 Inleiding ...21

3.2 Besluitvorming, een theoretische blik ...21

3.3 Factoren ...26

3.4 Actoren...29

3.5 Focus van het onderzoek ...33

3.6 Samengevat ...34

HOOFDSTUK 4. DE CASES ...35

(10)

4.2 Algemeen...35 4.3 Organisatiestructuur en inrichting ...35 4.4 Commandovoering ...35 4.5 Besluitvorming...36 4.6 Beslissingen ...37 4.7 Case beschrijvingen ...38 4.8 Samenvatting cases ...44

HOOFDSTUK 5 RESULTATEN EMPIRISCH ONDERZOEK ...47

5.1 Inleiding ...47

5.2 Resultaten ...47

5.3 Samenvatting ...52

HOOFDSTUK 6 ANALYSE VAN HET EMPIRISCH ONDERZOEK...53

6.1 Inleiding ...53

6.2 Analyse van de cases ...53

6.3 Analyse en integratie van de uitkomst(en) ...61

6.4 Samenvatting ...70

HOOFDSTUK 7 CONCLUSIES ...71

7.1 Inleiding ...71

7.2 Deelconclusies ...71

7.3 Eindconclusie ...73

7.4 Terugkoppeling van theorie naar praktijk ...74

LITERATUURLIJST ...75

(11)

HOOFDSTUK 1. INLEIDING

1.1 Algemeen

In dit hoofdstuk is de aanleiding tot het onderzoek beschreven. Met een aantal statements wat betreft het begrip besluitvorming is de context beschreven waarbinnen het onderzoek “Besluitvorming binnen de Koninklijke Landmacht” is gehouden. Het onderzoek behelst een meervoudige casestudy naar factoren en actoren die van invloed zijn op de besluitvorming binnen de Koninklijke Landmacht. Verder is in het hoofdstuk de opbouw van het onderzoeksverslag weergegeven.

1.2 Aanleiding

De Landmacht maakt deel uit van de Nederlandse Defensieorganisatie. In de afgelopen jaren zijn ruim 20.000 Landmachtmilitairen in meer dan twintig verschillende missies wereldwijd ingezet. Deze inzet varieerde van individuele uitzendingen voor waarnemingsmissies tot troepeninzet voor crisisbeheersingsoperaties of wederopbouwmissies. De uit te zenden eenheden worden binnen de Landmacht opgeleid en getraind. De Landmacht is binnen het besturingsmodel van Defensie verantwoordelijk voor het samenstellen, oefenen en leveren van deze eenheden. De daadwerkelijke inzet vindt plaats onder directe verantwoordelijkheid van de Commandant der Strijdkrachten (CDS). De Landmacht draagt bij deze operationele inzet alleen verantwoordelijkheid voor de instandhouding van de eenheden. Met andere woorden het primaire proces van de Landmacht is het voorbereiden van eenheden voor operationele inzet. De output van het proces zijn eenheden die gereed zijn voor inzet. Aan het einde van 2006 werd binnen Defensie een nieuw ’besturingsmodel’ geïntroduceerd en geïmplementeerd (BBD, 2006). In het BBD is inzichtelijk gemaakt welke primaire, bestuurlijke en ondersteunende processen er zijn wat betreft de inzet van de Nederlandse krijgsmacht en hoe deze verschillende processen zich tot elkaar verhouden. Binnen het ’moderne Krijgsbedrijf’ is de druk op het primaire proces groter geworden. Het primaire proces is het bestaansrecht van de organisatie in algemene termen (In ’t Veld 1999). Ook binnen de landmacht is er een toenemende druk op de doorlooptijd van het proces. Verder wordt er geworsteld met de organisatie van het primaire proces in vredestijd. Een en ander in relatie tot de operationele inzet.

De inrichting van de Landmacht is gebaseerd op de volgorde van fysieke processen bij opleiding en training en de voorbereiding voor operationele inzet (horizontale structuur). Deze processen staan verwoord in het document ‘Plan voor de Taak, Organisatie en Werkwijze’ van de Staf Commando Landstrijdkrachten (PTOW, 2004). Verder zijn er verschillende niveaus van planning en is er een noodzaak tot coördinatie en afstemming van personeel, materieel en de daarmee samenhangende capaciteitsvraagstukken. Hierbij wordt regelmatig de vraag gesteld welke besluiten met elkaar samenhangen (verticale structuur). Binnen de Landmacht wordt hier het acroniem DCTOMP voor gebruikt. DCTOMP is een samenvoeging van doctrine, commandovoering, training, organisatie, materieel en personeel. Als laatste worden taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden toegewezen aan commandanten (organisatiestructuur). Om inzicht te verkrijgen in organisatiestructuur zijn in de bijlagen één, twee en drie de respectievelijke organogrammen van Defensie, de Landmacht en de staf van de Landmacht (Commando Landstrijdkrachten) opgenomen.

(12)

activiteit uit te voeren met een vastgesteld aantal personen zonder vooraf een analyse uit te voeren of één en ander wel haalbaar is. Deze beslissingen leiden tot problemen voor wat betreft de inrichting en besturing binnen de organisatie op het uitvoerend niveau. Het lijkt of verantwoordelijke commandanten ’bewust’ aan de inrichting van processen en de samenhang van besluiten voorbij gaan. Hiermee ligt de vraag voor of beslissers binnen de Landmacht zich wel bewust zijn van het fenomeen structureringsvraagstukken en de daaraan gerelateerde inrichting, besturing en organisatie van het voortbrengingsproces. Opeenvolgend is het gewenst om eerst alle processen inzichtelijk te maken om vervolgens uit te vinden wat de beste wijze is om deze processen te managen. Om vervolgens als laatste aan deze kennis personeel in de vorm van een organogram te koppelen.

Voor het verkrijgen van inzicht en begrip in de beweegredenen of invloeden op de besluitvorming wordt een onderzoek uitgevoerd. Het doel is om te achterhalen of er inderdaad aan de horizontale organisatie voorbij is gegaan. Of dat er alleen vanuit de organisatie (organogram of te wel de hark) wordt geredeneerd en wat de daaraan gerelateerde actoren en factoren zijn die daarop invloed op hebben.

Is hiermee besluitvorming binnen de Landmacht rationeel of nemen commandanten genoegen met het beoordelen van een beperkt aantal mogelijke oplossingen? Wachten ze tot er zich bij een bestaande oplossing zich een probleem voor doet? Of nemen ze niet het beste besluit, maar het besluit dat de meeste belangen dient. Of is het de wijze waarop mensen invulling geven aan de uitvoering? Zijn het waarden, normen of andere niet-tastbare factoren? Zijn het de diverse belanghebbenden (stakeholders) die invloed hebben op de beslissingen aangaande het primaire proces? En wie zijn dat dan en wat is hun rol? Kortom genoeg aanknopingspunten om een onderzoek uit te voeren met als doelstelling inzicht te verkrijgen in de wijze waarop beslissingen en/of besluiten binnen de landmacht worden uitgevoerd. Hierbij zijn de argumenten en criteria op basis waarvan commandanten besluiten nemen een belangrijk deel van het onderzoek.

Het onderzoek wil een bijdrage leveren door de mogelijke invloeden in beeld te brengen van de actoren (stakeholders) en factoren die betrokken zijn bij de besluitvorming binnen de Landmacht. Op basis van een aantal theoretische inzichten is dit onderzoek uitgevoerd. Zo zal worden ingegaan op diverse besluitvormingsmodellen. Ook is in dit onderzoek ingegaan op het begrip omgeving. Kernbegrippen zijn algemene- en taakomgeving. Verder worden omgevingsonzekerheid en complexiteit aangehaald. Als laatste wordt er ingegaan welke belanghebbende (stakeholders) een relevante rol spelen.

1.2 Opbouw van de scriptie

In deze paragraaf wordt de opbouw van de scriptie toegelicht. De aanleiding van het onderzoek is in dit eerste (1) hoofdstuk beschreven en mondt in hoofdstuk twee uit in een probleemstelling, opgesplitst in een doelstelling en een vraagstelling. De vraagstelling bestaat uit de centrale vraag en een aantal deelvragen.

De deelvragen zijn geformuleerd aan de hand van het conceptueel model dat in hoofdstuk twee verder wordt toegelicht. In hoofdstuk twee (2) is de afbakening van het onderzoek opgenomen en wordt ook in algemene zin de methodologische verantwoording weergegeven.

In hoofdstuk drie (3) is het theoretisch kader geschetst over de besluitvorming. Ook is op basis van bestudeerde literatuur de identificatie van de factoren en de actoren (stakeholders) beschreven.

(13)

In hoofdstuk vijf (5) wordt aan de hand van de resultaten van literatuur- en brononderzoek en de in het empirisch onderzoek verkregen informatie een beschrijving gegeven van de gevonden resultaten.

Aansluitend wordt in hoofdstuk zes (6) een analyse van de verkregen informatie uitgevoerd. Hierin worden systematisch die delen geïdentificeerd die van belang zijn voor de vaststelling van de conclusies. Hieruit worden de antwoorden op de deelvragen geformuleerd en wordt een basis gelegd voor de te nemen conclusies zoals beschreven in hoofdstuk zes.

(14)
(15)

HOOFDSTUK 2. ONDERZOEKSOPZET

2.1 Inleiding

In het eerste hoofdstuk is gesteld dat er genoeg aanknopingspunten zijn om een onderzoek uit te voeren. Dit om inzicht te krijgen hoe beslissingen en/of besluiten binnen de Landmacht worden genomen. In het hoofdstuk is de probleemidentificatie verder uitgewerkt. Als eerste is de doelstelling van het onderzoek beschreven. Een en ander moet leiden tot een beoogde ambitie die op zijn beurt zal leiden tot de centrale vraag. Vanuit de centrale vraag is een conceptueel model afgeleid van waaruit de deelvragen zijn te destilleren. Aansluitend wordt de afbakening en de beperkingen van het onderzoek beschreven. Ook wordt de methodische verantwoording gegeven. In de betreffende paragraaf is aangegeven op welke wijze het onderzoek is vormgegeven, welke werkwijze is gebruikt en wordt de keuze van een meervoudige casestudy beargumenteerd. Ten slotte is de wijze van verwerking aangegeven.

2.2 Doelstelling

In hoofdstuk één is aangegeven dat ogenschijnlijk verantwoordelijke commandanten “bewust” aan de inrichting van processen en de samenhang van besluiten voorbij gaan. Dit staat haaks op de uitgangspunten die in de discipline Operations Strategy zijn beschreven. Zo moeten strategische beslissingen in samenhang met de diverse deelgebieden worden genomen (Slack en Lewis, 2002). Het zijn beslissingen gericht op capaciteiten van een bedrijf, het logistieke netwerk, de procestechnologie en de organisatie. Om inzicht te verkrijgen in de wijze van besluitvorming is het onderzoek uitgevoerd. Volgens de Leeuw (2000) en Jonker & Pennink (2004) bestaat een probleemanalyse uit een doelstelling, een vraagstelling en randvoorwaarden van het onderzoek. In de doelstelling wordt de verbazing rondom de besluitvorming verder uitgediept om te komen tot een centrale vraag. De hiermee voorliggende managementvraag is of alle factoren en actoren bekend zijn invloed uitoefenen op de wijze waarop een bedrijf (organisatie) is gestructureerd. De daaraan gerelateerde inrichting, besturing en organisatie van het voortbrengingsproces maken hier deel van uit. Ook is relevant welke factoren en actoren de besluitvorming direct dan wel indirect beïnvloeden. Dit in een context van vredesbedrijfsvoering1. Belangrijke aspecten hiervan zijn de argumenten en criteria waarop de commandant de beslissing neemt.

Het onderzoek heeft als doel het leveren van een bijdrage aan het inzicht in de mogelijke invloed van de diverse actoren en factoren op de besluitvorming binnen de Landmacht. Op basis van de uitkomst van het onderzoek kunnen beslissers binnen de Landmacht het voortbrengingsproces beter vormgeven dan wel aansturen. Deze doelstelling leidt tot de volgende centrale vraag.

2.3 Centrale vraag

Welke actoren en factoren beïnvloeden de besluitvorming binnen de vredesbedrijfsvoering van de Landmacht?

De centrale vraag is op te delen in drie deelvragen die zijn te koppelen aan drie kernwoorden; besluitvormingsmodel, omgevingsfactoren en het kernwoord stakeholder (synoniem voor actor).

Deze drie kernwoorden geven richting aan de besluiten die worden genomen binnen de Landmacht en zijn als volgt in deelvragen geformuleerd.

1

(16)

- Welke factoren spelen een rol bij beslissingen?

- Welke actoren zijn betrokken bij beslissingen binnen de Landmacht?

- Volgens welk besluitvormingsmodel zijn de genomen beslissingen in te delen?

Het doel van deze vragen is een overzicht samen te stellen dat bestaat uit factoren en actoren die van invloed zijn op de beslisser en de daarmee te nemen beslissingen. Deze (f)actoren geven inzicht in de vraag waarom een beslissing op een bepaalde wijze wordt genomen. Dit geldt zowel voor het proces als voor het eindproduct. Een en ander is van belang om beslissers bij toekomstige beslissituaties zich bewust te laten zijn van de geïdentificeerde (f)actoren. Zo zullen bij de afweging van het te nemen besluit de consequenties voor inrichting, besturing en organisatie van het voortbrengingsproces inzichtelijk worden. Hierbij is het de ambitie om inzicht te verkrijgen in die (f)actoren die een doorslaggevende rol hebben in de besluitvorming. Een en ander in relatie tot het samenstellen, oefenen en leveren van eenheden voor operationele inzet.

2.4 Conceptueel model

Om de centrale vraag te beantwoorden is het nodig deze op te splitsen in dimensies die leiden tot deelvragen. Een conceptueel model vormt de basis voor de te formuleren deelvragen. De te beantwoorden deelvragen zijn als eerste gealtereerd aan de omgeving van de Landmacht. Doorgaans worden organisaties en bedrijven beïnvloed door hun omgeving, zo ook de Landmacht. Zo zijn er factoren die een indirecte invloed uitoefenen op de dagelijkse bedrijfsvoering. Ook zijn er sectoren waarmee de organisatie in direct contact staat en die van direct belang zijn voor het bereiken van doelen. Ten tweede moet in kaart worden gebracht welke actoren (stakeholders) en overige factoren die besluitvorming beïnvloeden.

Deze twee dimensies leiden tot een beslissing. De beslissing voldoet aan een aantal kenmerken. Deze zijn bepalend voor de invloed van de actor of de factoren. Daarom is het wenselijk om inzicht te krijgen op welke wijze binnen de Landmacht beslissingen worden genomen. In figuur 1 is de samenhang weer gegeven. De factoren en actoren hebben invloed op het besluit. De aard van het besluit ligt besloten in het besluitvormingsmodel dat (bewust of onbewust) wordt toegepast.

(17)

Om de drie deelvragen te beantwoorden is vanuit de beschikbare literatuur een keuze gemaakt uit inzichten op basis van relevantie voor het onderzoek. Zo valt als eerste, in relatie tot de deelvraag over besluitvormingsmodellen een onderscheid te maken naar soort, aard en risico. Er kunnen globaal drie soorten beslissingen worden onderscheiden (Harris 2002). De eerste is ‘het beslissen of…’ de keuze tussen ja of nee. De tweede is ‘het beslissen welke…’. Hier kiest de commandant uit meerdere alternatieven. En ten derde zijn er contingentiebeslissingen. Het onderzoek heeft betrekking op alle drie soorten beslissingen. Ten tweede de vraag welke factoren een rol spelen. Hier wordt aangegeven hoe de omgeving is in te schatten om zo te onderzoeken hoe organisaties hierop (kunnen) reageren. Als derde en laatste de actoren (stakeholders). Hierin speelt met name de identificatie van de stakeholders en hun rol een relevante rol. Vanuit deze zienswijze zijn 80 vragen gedistilleerd die in samenhang antwoord geven op de drie geformuleerde deelvragen en daarmee de rode draad zijn tijdens het empirisch onderzoek.

2.5 Afbakening

Het onderzoek was alleen gericht op de besluitvorming binnen de vredesbedrijfsvoering van de Landmacht. Operationele besluiten in de zin van operationele inzet zijn buiten beschouwing gehouden. Belangrijkste reden hiervoor is dat besluiten in een operationele setting worden afgedwongen door een strijdende partij en daarmee op tactische militaire omstandigheden. Tevens is een operationele omgeving (zoals het inzetgebied in Uruzgan) leidend voor een aantal beslissingen bij de Landmacht. Deze worden opgenomen in de factoren. Immers in alle branches zorgen omgevingsverandering voor onverwachte problemen (Pettigrew en Whipp, 1991).

2.6 Beperking

Veel van de verworven informatie maakt deel uit van interne bedrijfsvoeringinformatie binnen de Landmacht. Informatie van de krijgsmacht is gerubriceerd en is daarmee niet vrijelijk toegankelijk voor derden. Rubriceren is het vaststellen van een afbreukrisico voor gebruik van de betreffende informatie door deze derden. In Nederland onderscheidt de overheid de volgende categorieën veiligheidsclassificaties: Stg (staatsgeheim) zeer geheim, Stg geheim, Stg confidentieel. In het bedrijfsleven krijgt men hier niet vaak mee te maken2. Hier bestaan de volgende categorieën: gevoelig, vertrouwelijk, privé en publiek. De rubricering was voor een belangrijk deel richtinggevend voor de gekozen casussen. Zo is er geen case opgenomen rondom de besluitvorming van de huidige operaties of gerelateerde zaken over personeel en materieel. Daar waar noodzakelijk, is aan de begeleiders inzage gegeven in die documenten die relevant waren/zijn voor het onderzoek.

2.8 Methodische verantwoording

In het onderzoek worden twee onderzoeksmethoden toegepast, namelijk literatuuronderzoek en empirisch onderzoek. De onderzoeksmethoden hebben als doel het verzamelen van informatie en deze vervolgens te analyseren. Deze geven vervolgens inzicht in de factoren en actoren die van invloed zijn geweest op de beslissituaties binnen de Landmacht.

2

(18)

Literatuuronderzoek heeft plaatsgevonden om het theoretisch kader te kunnen beschrijven voor wat

betreft de diverse geïdentificeerde besluitvormingsmodellen, factoren en actoren. Door brononderzoek/literatuurstudie kan alleen secundaire data worden verzameld (Jonker& Pennink 2004). Er zijn twee verschillende vormen van informatie: primaire data en secundaire data. Primaire data is originele informatie verzameld voor een specifiek doel. Secundaire data grijpt terug naar al bestaande informatie, dat verzameld was voor een ander doel. Omdat het grotendeels gegevens zijn uit andere onderzoeken en archieven over de besluitvorming is het noodzakelijk om ook uit de eerste hand data te verzamelen. De brononderzoek/literatuurstudie is de basis voor het theoretisch kader. Daarnaast is er met behulp van bestaande documenten over de beslissituaties de context en de inhoud van de diverse beslissingen inzichtelijk gemaakt. Binnen de Landmacht bestaat een uitgebreid archief aangaande de besluitvorming op (militair) operationeel niveau. Echter, de meeste argumenten en achtergronden zitten bij militairen in het hoofd.

Het empirisch onderzoek bestaat hiermee uit een vergelijking van twaalf genomen beslissingen binnen

de Landmacht. Hiervoor is een meervoudige casestudy toegepast. De functie van het empirisch onderzoek is kennis te verwerven over de wijze waarop personeel binnen de Landmacht tot besluiten komt. Aan de hand van het theoretisch raamwerk zijn in het onderzoek de twaalf beslissituaties bestudeerd en zijn hier uitspraken over gedaan. Op basis van de vergelijking van de analyseresultaten is vastgesteld in welke mate de empirie overeenkomt met het theoretisch raamwerk. Tenslotte zijn de conclusies geformuleerd en is bepaald in hoeverre het theoretisch raamwerk (met veronderstelde algemene geldigheid) van toepassing is op de bestudeerde casussen.

Veel (bron)materiaal is verwerkt in dossiers. De in de dossiers opgenomen informatie is ‘verwerkte’ informatie. Onderbouwing en gebruikte argumenten zijn niet beschreven en waren daardoor de aanleiding tot het houden van interviews met personeel dat de diverse besluiten hadden genomen. Om te voorkomen3 dat er alleen vanuit de perceptie van de beslisser naar de beslissingen is gekeken is er ook een schriftelijke enquête gehouden bij de stafmedewerkers. Zo is er naar de volledige breedte van de besluitvorming gekeken. Met andere woorden er is gebruik gemaakt van mondelinge en schriftelijke enquêtes.

Meervoudige casestudy De keuze voor een meervoudige casestudy is gestoeld op de mogelijkheid om

twaalf gedocumenteerde beslissingen binnen de landmacht te onderzoeken. Er was een grote hoeveelheid bronmateriaal beschikbaar en in bijna alle gevallen konden de relevante spelers worden geïnterviewd of hebben een schriftelijke vragenlijst ingevuld.

Bovendien heeft een meervoudige casestudy enkele bijzondere kenmerken die goed aansluiten bij de aard en de behoefte van het onderzoek. Ten eerste is het een onderzoekstype waarbij de onderzoeker enkele beslissingen (casussen) diepgaand bestudeert inclusief de brede context (Braster 2000). Het wordt aangeduid als het eenheidskarakter van de casestudy en sluit goed aan bij de complexiteit van het fenomeen besluitvorming en de daarmee samenhangende factoren en actoren.

Verder speelt een meervoudige casestudy in op het feit dat het aantal beschikbare waarnemingseenheden (casussen) worden beperkt. Een grootschalig onderzoek is niet mogelijk, desondanks worden meerdere beslissingen in verhouding tot elkaar bestudeerd, waardoor de externe (analytische) validiteit van de onderzoeksresultaten wordt vergroot. In het onderzoek zijn de afzonderlijke beslissingen beschouwd als een eenheid (case) deze bestaan uit elementen die niet onafhankelijk van elkaar bestudeerd kunnen worden. Ook worden in een casestudy de dataverzameling en data-analyse gestuurd door theoretische ideeën die voorafgaand het onderzoek zijn ontwikkeld

3

(19)

(Hüttner, 2001). Hierdoor kan de casestudy gezien worden als de meest gestructureerde vorm van kwalitatief onderzoek.

Gebruikt materiaal. Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van bron materiaal dat ligt besloten in het

gedigitaliseerd archief systeem van de Landmacht dat bekend staat als X-Post. Dit systeem komt voornamelijk voor op het niveau van de staf. Verder is er gebruik gemaakt van dossiers van

staffunctionarissen die zijn besloten in de mappenstructuur die binnen de Landmacht bekend staat als de N-schijf. Ook is er gebruik gemaakt van persoonlijke archieven van geïnterviewden die spontaan materiaal ter beschikking stelden. Veelal was dit materiaal ook besloten in de genoemde archieven X-post en de N-schijf. Op basis van de verkregen gegevens zijn beslissers geïnterviewd en is er

aanvullend een vragenlijst verzonden aan staffunctionarissen die betrokken waren bij de diverse cases.

Respons In totaal zijn negentien functionarissen geïnterviewd die betrokken waren bij de beschreven

beslissingen in de rol van beslisser of als staffunctionaris nou betrokken waren. Elke geïnterviewde had de bevoegdheid om beslissingen te nemen. Daarnaast is aan 160 personen de enquête via de mail verzonden. Er zijn 61 enquêtes geretourneerd. Hiervan zijn vier enquêtes niet verwerkt omdat maar een deel van de vragen was ingevuld.

Betrouwbaarheid. Zoals eerder beschreven is het onderzoek opgesplitst in twee delen. Een literatuur

en brononderzoek en een empirisch onderzoek. Het onderzoek heeft mijns inziens een hoge

betrouwbaarheid omdat het onderzoek van meerdere kanten wordt bekeken. Dit wordt gerealiseerd doordat bij de gegevensverzameling per deelvraag steeds verschillende data wordt gebruikt (interviews, observatie, literatuur- brononderzoek). Hiernaast is het voor andere (militaire) onderzoekers mogelijk het onderzoek op een zelfde manier over te doen. Dit omdat de relevante informatie is gearchiveerd binnen het X-Post systeem, waarbij de verwachting is dat de uitkomst steeds min of meer hetzelfde zal zijn. Dit komt mede doordat vrij concrete data wordt onderzocht (personeel, materieel opleiding en training e.d.)

Validiteit. Op voorhand kan de validiteit van het onderzoek niet gemakkelijk gegeven worden. Er is

niet echt sprake van metingen binnen deze onderzoeksopzet, maar er worden vanuit de literatuur actoren en factoren aangedragen die van invloed kunnen zijn op de besluitvorming. Vervolgens wordt

onderzocht in hoeverre deze factoren op het aggregatieniveau van dit onderzoek aanwezig zijn en waar eventuele tekortkomingen zitten. Feitelijk wordt er dus gemeten en vergeleken in vergelijking met de literatuur. Binnen het begrip constructvaliditeit blijft het de vraag of de resultaten van dit onderzoek wel werkelijk een indicatie zijn voor het begrip waarover een uitspraak wordt gedaan. Resultaten van een onderzoek kunnen perfect aansluiten bij het model, maar er kan onvoldoende rekening zijn gehouden met andere variabelen die ook invloed hebben op het onderzochte begrip.

Bruikbaarheid. Niet alle gegevens konden worden ontleend aan archieven e.d. maar zijn ook aan de

hand van interviews verzameld. Hierbij was het van essentieel belang om nauwkeurig te werk te gaan. De onderzoeksopzet vergde dan ook een gestructureerde aanpak. Naast gestructureerde interviews is er ook sprake geweest van spontane en ad-hoc gesprekken met personen die direct of indirect met het besluitvormingsproces hadden te maken. Van tevoren vastgestelde vragenlijsten maakten een consistente beantwoording van het onderzoek mogelijk. Ook de ad-hoc gesprekken zijn in de verslaglegging volgens de vragenlijst verwerkt.

De verkregen resultaten zijn in de optiek van de onderzoeker bruikbaar voor iedere militair die in de toekomst beslissingen moet nemen. Met het resultaat van dit onderzoek kan een bijdrage worden gedaan aan de bewustwording van militairen hoe beslissingen binnen de Landmacht (kunnen) verlopen.

(20)

2.9 Wijze van verwerken

Voor de verwerking is gebruik gemaakt van de volgende fases:

- Registratie: vastlegging, groeperen en bundelen van de ontvangen data. Bij het verwerven van data uit het X-Post systeem van de Landmacht is gebruik gemaakt van de in het systeem gebruikte indeling zodat verificatie van data achteraf makkelijk wordt. Zo zijn op onderwerp alle relevante stukken terug te vinden, met uitzondering van de gerubriceerde stukken. Deze zijn in hardcopy ingeboekt en bij de desbetreffende Bureaus Documentatie en Informatie opgeslagen. Verder zijn de interviews en de vragenlijsten digitaal verwerkt en opgenomen in het onderzoeksarchief.

- Evaluatie: er wordt een uitspraak gedaan over de betrouwbaarheid van de data. Dit op basis van criteria zoals: is de data niet te oud en geven ze dat weer wat wordt bedoeld en wat is de waarde van het document voor het gehele proces. Bijvoorbeeld heeft een staffunctionaris de gehele interne stafbehandeling aan het desbetreffende stuk gegeven. Immers “niet alles is zoals het lijkt”. Verder is er binnen het onderzoek in deze fase, met name voor de informatie opgedaan uit de interviews, vooral teruggekoppeld op de al bekende informatie uit het X-Post systeem.

- Analyse: hier zijn systematisch die delen geïdentificeerd die van belang zijn voor de stappen integratie en interpretatie. Met name grote gelijkenissen en de daaraan gerelateerde samenhang is hierbij een belangrijke factor in het onderzoek geweest. Zo is de verworven informatie opgenomen in een database en is aan e hand van een matrix de analyse van de data vorm gegeven. Op deze wijze is informatie gebundeld die in de fases integratie en interpretatie zijn vergeleken met de invloed die de informatie uitoefent op het geheel.

- Integratie: hierbij is de relatie gelegd met al bekend informatie en de al aanwezige kennis over de onderzoeksvraag. Veel van de verworven data was al bekend bij de onderzoeker. Echter vanuit de geanalyseerde gegevens is een basis gelegd waaruit bij de interpretatie conclusies zijn getrokken. - Interpretatie: de huidige situatie is vergeleken met de nieuw verworven data. Vanuit deze

interpretatie zijn antwoorden in de vorm van conclusies op de deelvragen geformuleerd. Als belangrijkste analyse- en interpretatietechniek is gebruik gemaakt van een matrixanalyse op basis waarvan de diverse deelaspecten die tegen elkaar worden afgezet (Jones 1998).

2.10 Samenvatting

(21)

HOOFDSTUK 3. THEORETISCH KADER

3.1 Inleiding

In het vorige hoofdstuk zijn de doelstelling en vraagstelling van het onderzoek verwoord. Verder is het conceptueel model gepresenteerd waarvan de diverse deelvragen, naar aanleiding van het theoretisch vooronderzoek, zijn afgeleid. Aan het einde van het hoofdstuk is de afbakening van het onderzoek opgenomen en ook de methodologische verantwoording weergegeven. In het hoofdstuk zal worden ingegaan op het theoretisch kader waarbinnen het onderzoek (welke factoren en actoren de

besluitvorming binnen de vredesbedrijfsvoering van de Landmacht beïnvloeden) is uitgevoerd.

Het doel van het hoofdstuk is om aan de hand van de beschikbare literatuur die factoren en actoren te beschrijven die in het empirisch onderzoek worden afgezet tegen de twaalf geselecteerden beslissingen. Voordat er wordt ingegaan op de literatuur rondom de factoren en actoren wordt een beschrijving gegeven van de diverse modellen waar de diverse beslissingen zijn onder te brengen.

Omdat commandanten (beslissers) binnen de Landmacht in hun initiële opleiding worden geschoold in het bewust toepassen van diverse besluitvormingsmodellen (het is niet alleen een beschouwing achteraf, zo is het verlopen) is gekozen om de modellen te benoemen. Door de keuze van een proces kan een beslisser besluiten manipuleren. Daarom is de beschrijving van deze modellen voorafgaande het onderzoek relevant.

Begrip van deze modellen is relevant omdat afhankelijk van de gekozen werkwijze, de factoren en actoren wel of niet van invloed zullen zijn. Daarom zal in de paragraaf ‘besluitvorming, een theoretische blik’ worden ingegaan op de diverse besluitvormingsmodellen. In het kort zal worden beschreven hoe een besluit genomen kan worden. Verder zal er worden ingegaan op hoe mensen in de praktijk beslissingen nemen. Hierbij wordt de aard van een besluit en het risico dat een besluit of beslissing met zich meebrengt beschouwt. De theoretische duiding zal in het verloop van het onderzoek richting geven aan de factoren en actoren.

Vervolgens wordt in de paragraaf ‘factoren’ ingegaan op het begrip omgeving in algemene zin. In het kort worden de belangrijkste elementen voor het voetlicht gehaald. Kernbegrippen zijn, algemene- en taak-omgeving. Verder worden de begrippen omgevingsonzekerheid en complexiteit aangehaald.. Ook worden begrippen zoals differentiatie, integratie en gezagshiërarchie besproken. Deze begrippen beïnvloeden de beslisser in het door hem of haar te nemen besluit. Naast de omgeving en de daar aan te relateren elementen zullen in de laatste paragraaf van het hoofdstuk de diverse ‘actoren’ worden aangegeven. Met andere woorden welke belanghebbenden (stakeholders) spelen een relevante rol. Zijn het de personen die de macht hebben of spelen urgentie en legitimiteit een belangrijke rol bij het nemen van beslissingen?

3.2 Besluitvorming, een theoretische blik

Wat is besluitvorming? Volgens het Van Dale woordenboek betekent besluitvorming: ‘Het komen tot een bepaald, gemotiveerd besluit’. Van Schendelen (1986) geeft in het artikel Besluitvorming, wat

weten wij ervan? van Lebelle en Muller een betrekkelijk algemene definitie van besluitvorming:

‘Besluitvorming is de totstandkoming van een voornemen om iets te doen of na te laten’. Er kunnen

(22)

Binnen de literatuur (Simon, Khaneman, Lebelle 1986) over besluitvorming onderscheidt de onderzoeker verschillende modellen van besluitvorming. Er bestaan prescriptieve (normatief) en descriptieve modellen. De prescriptieve modellen schrijven voor hoe een goed besluit genomen dient te worden. De descriptieve modellen beschrijven hoe mensen in de praktijk beslissingen nemen. Allereerst verstaan we onder besluitvorming het volgende: een besluit is een beslissing waartoe de beslisser na

overweging of beraadslaging komt. Er zal een zekere mate van verwarring of aarzeling voorafgaan aan

een besluit. Is er geen keuzemogelijkheid, dan hoeven we ook geen besluit te nemen.

3.2.1 Besluitvormingsmodellen

Aanvankelijk werd er in de vroege besluitvormingsmodellen vanuit gegaan dat de beslisser rationeel is bij het nemen van beslissingen. Hij of zij kon een pure scheiding maken tussen de doelen en de middelen. Er waren regels om de kosten en baten van elk alternatief te evalueren of te berekenen. Bovendien was de optimale oplossing voor het beslissingsprobleem bekend. Uit deze condities komt het normatieve beslismodel voort. Bij deze theorie gaat het om het maximaliseren van de waarde. De normatieve theorie berust op twee stellingen. De eerste stelling is dat beslissers doelgericht handelen. Beslissingen worden genomen om doelen te bereiken. De tweede stelling is dat beslissers rationeel handelen (Lebelle, 1986). Problemen worden doorgaans opgelost met behulp van vuistregels of

shortcuts (heuristieken) die vaak leiden tot goede resultaten. Reden hiervan is dat mensen rationeel zijn

begrensd door de complexiteit van de wereld waarin ze leven. Het beslisgedrag vertoont echter beperkingen in het verwerken van informatie (Payne et.al 1998). Onvolledige en inadequate kennis van de mens, de inconsistentie van de voorkeuren en overtuigingen van individuen, de waardeconflicten tussen mensen en groepen en de inadequate berekeningen die we maken, zelfs met behulp van krachtige computers (Simon e.a., 1986). In tegenstelling tot de normatieve theorie houdt de descriptieve theorie van de besluitvorming wel rekening met de complexiteit in de wereld (Simon e.a., 1986). Deze theorie probeert een antwoord te geven op vragen over hoe beslissingen worden genomen (Lebelle, 1986) en welke beslissingsstrategie wordt toegepast (Khaneman, 2004). Diverse empirische studies hebben zich gericht op het keuzegedrag in verschillende situaties en omstandigheden.

Daarnaast is in de literatuur gedurende lange tijd de opvatting gebezigd dat besluitvorming volledig rationeel zou kunnen verlopen. Eerder onderzoek (March & Simon, 1958) toont aan dat de rationele besluitvormingstheorie een beperkte weergave toont van de praktijk. Zij constateerden onder andere het bestaan van beperkte rationaliteit (bounded rationality) en tevredenheid met niet-optimale beslissingen (satisficing) (Pool, 1990). Onderzoek daarna verschafte het inzicht dat er in theorie en in de praktijk uiteenlopende configuraties van organisationele besluitvorming kunnen worden onderscheiden.

Het eerste besluitvormingsmodel is het rationele model (March & Simon 1958). Vooraf worden criteria vastgesteld waaraan het besluit of de oplossing moet voldoen. Daarna worden zoveel mogelijk opties of mogelijke oplossingen ontwikkeld en getoetst aan de vastgestelde criteria. Zo zouden goede beslissingen volgens de modellen genomen moeten worden. Doorlopen met steeds dezelfde fasen: vaststellen wat het probleem is, mogelijke oplossingen bedenken, deze evalueren, besluit nemen en terugkoppelen. Het rationele model impliceert dat beslissingen op basis van een aantal criteria worden genomen. In de praktijk komt deze aanpak in pure vorm niet zo vaak voor. We besluiten lang niet zo rationeel als we vaak willen geloven. Het rationele model is prescriptief/normatief. Het schrijft voor dat de beste besluiten worden genomen als van tevoren vastgesteld is aan welke criteria een besluit of oplossing moet voldoen. Dit als zoveel mogelijk opties (mogelijke oplossingen) zijn gegenereerd en getoetst zijn aan de vastgestelde criteria. De oplossing die op deze criteria het beste scoort is daarmee de beste oplossing.

(23)

De resultaten van deze onderzoeken lijken dit niet te bevestigen. In de meeste gevallen worden oplossingen overwogen of gekozen zonder dat er expliciete doelen worden gesteld. Vaak zonder dat de problemen worden vastgesteld! Mogelijke verklaringen hiervoor zijn slecht gestructureerde problemen, onvolledige informatie of de gestelde doelen zijn te vaag om gerichte oplossingen te vinden en te evalueren. Beslissers zijn in zulke situaties vaak aangewezen op trial & error om de vaag geformuleerde problemen, doelen en oplossingen op elkaar te laten aansluiten. Deze onderzoeken tonen dus aan dat er geen vaste volgorde is om tot een beslissing te komen.

Een descriptief model is het satisficing model (Simon 1955). Het model is een verdere uitwerking van het concept van bounded rationality. Door de begrensde rationaliteit kunnen niet alle mogelijke gevolgen van een handelswijze worden overzien. Of niet alle potentiële keuzemogelijkheden worden in de beoordeling betrokken. Daarnaast kunnen ook externe factoren de rationaliteit van besluiten ongunstig beïnvloeden, zoals een gegeven tijdslimiet. De uitkomst van het besluitvormingsproces is dus niet de meest rationele keuze maar een beperkt rationele keuze. Volgens het SAT model eindigt het besluitvormingsproces wanneer een oplossing is gevonden met een acceptabel resultaat. Alternatieven worden tegelijkertijd overwogen. De attributen van het alternatief worden dan vergeleken met vooraf vastgestelde wenselijke waarden. Het eerste alternatief, waarvan alle attribuutwaarden boven de wenselijke waarden zitten, wordt dan gekozen (Payne, Bettman, & Luce, 1998). Simon veronderstelt dat door de beperking en onzekerheid in de reële wereld het acceptabele gedrag een preciezer weergave is van het werkelijke beslissingsgedrag van mensen (Assad, 2004). In plaats van het kiezen van de optimale of beste optie streeft de beslisser dus naar satisfactie. De eerste optie, die voldoet aan de minimale eis van tevredenheid, wordt gekozen (Payne, Bettman, & Luce, 1998).

Het muddling through model (Lindblom 1959) borduurt verder op de begrensde rationaliteit van Simon (Lebelle, 1986). In de jaren ’50 heeft Lindblom kritiek op het economische planbeleid. Hij vraagt zich af waarom de overheid vaak rationele methoden gebruikt indien er sprake is van beperkte rationaliteit bij mensen. Volgens het muddling through model worden er tijdens het beslisproces geen doelen geformuleerd. Een beslisser zet potentiële oplossingen, waaraan verschillende consequenties zijn verbonden, tegen elkaar af. De keuze van doelen is het resultaat van de afweging tussen verschillende oplossingen met verschillende consequenties. Bij een complex probleem neemt de beslisser kleine stapjes. Hij komt met een tevreden oplossing (die niet optimaal hoeft te zijn) en gaat dan verder naar het volgende probleem. Volgens Lindblom neemt de beslisser op deze manier beslissingen. Echter, een zeer gebrekkige afweging tussen potentiële oplossingen en de onvolledigheid van de analyse van de verbonden gevolgen zijn de twee voornaamste kritiekpunten van het model.

Het volgende model is het politieke model. Hierbij heeft de beslisser te maken met allerlei krachten en belangen. Het besluit dat wordt genomen is niet perse het beste besluit. Het is wel het besluit dat de meeste belangen dient. Met andere woorden wanneer de beslisser de besluitvorming ziet als een politiek proces dan is er sprake van het politieke besluitvormingsmodel. Er zijn verschillende partijen in het spel die baat hebben bij een verschillende uitkomst en dus elk baat hebben bij een andere beslissing. Organisaties hebben doelen en/of de mensen die er werken hebben doelen. Sinds de jaren zestig van de vorige eeuw wordt er gediscussieerd over de kip en het ei. De uitkomst is de conclusie dat de doelen van organisaties leiden tot het gedrag van mensen. Ideologie, dominante individuen of een groep van machthebbers produceren organisatiedoelen (Hoy & Miskel, 1991). Ideologie en macht kunnen en zullen leiden tot politieke manipulaties die worden gedomineerd door dagelijkse werkzaamheden. Besluitvorming in een dergelijke omgeving wijkt hiermee af van de rationele besluitvormingsmodellen. Er zijn geen criteria waarop de beslisser een besluit neemt, anders dan de voldoening van het personeel dat in een bepaalde richting een besluit is genomen. Besluitvorming wordt dan vertaald in individuele doelen en niet als organisatie proces. Een politiek besluitvormingsmodel bestaat uit::

(24)

3.2.2 Aard van het besluit

Verder is er een indeling mogelijk naar aard van het besluit (BuZa, Agenda 2000) . Hierin staan de begrippen compromis, ruil en conflict centraal. Welk model wordt toegepast hangt meestal af van de specifieke besluitvormings- of onderhandelingssituatie. Is consensus noodzakelijk en is het ‘een kwestie van geven en nemen’, waarbij posities op verschillende onderwerpen of issues uitgeruild worden, dan ligt het ‘Ruilmodel’ het meest voor de hand. Daarentegen is het ‘conflictmodel’ toe te passen op conflictsituaties als het gaat om de vraag ‘Wie krijgt zijn zin?’ Meestal wordt een onderhandelingssituatie niet exclusief gekenmerkt door één van de drie genoemde processen.

Het compromismodel is het meest simpele model. Het bevat geen veronderstellingen over de wijze waarop actoren hun positie veranderen. Het berekent simpelweg de verwachte uitkomst door het gemiddelde te nemen van de standpunten van alle partijen waarbij het standpunt van elke partij gewogen wordt met het (genormaliseerde) product van zijn macht en belang. Met het compromismodel wordt een ‘rechttoe rechtaan’ uitkomst ontwikkeld, waarbij actoren die meer macht hebben en de betreffende onderhandelingskwestie een groot belang toekennen, een grotere rol spelen bij de bepaling van het uiteindelijk compromis

Ruilmodel. Binnen het Inter-university Centre for Social Science and Methodology (ICS), een samenwerkingsverband tussen de universiteiten van Groningen, Utrecht en Nijmegen, is dit model ontwikkeld (Stokman,1994)). Het model benadert politieke besluitvorming als een vorm van economische ruil: er vindt een proces van bargaining plaats tussen de betrokken actoren. Het is een ‘meer-issue’ model en is vooral geschikt in situaties waarin actoren naar consensus streven en over de wil beschikken standpunten uit te ruilen over verschillende issues. Actoren doen wederzijds concessies op kwesties die minder belangrijk zijn, teneinde van de ander instemming te verkrijgen op kwesties die wel belangrijk worden gevonden. Actoren worden verondersteld bereid te zijn op te schuiven teneinde consensus mogelijk te maken

Het conflictmodel is ontwikkeld door Bruce Bueno de Mesquita (Bueno de Mesquita et. al., 1985), verbonden aan Stanford University, USA. Evenals het Ruilmodel is het ‘conflictmodel’ niet alleen toepasbaar voor politieke besluitvorming maar ook voor de modellering van andere besluitvormingsprocessen. De uitgangspunten van het model worden ingezet in situaties waarin actoren hun gedrag in hoofdzaak bepalen op grond van hun vermogen anderen hun wil op te leggen. Het enige dat wordt nagestreefd is een uitkomst die zo dicht mogelijk bij de eigen voorkeur ligt. Niettemin kunnen actoren compromissen sluiten. Dit gebeurt in situaties waarin beide partijen over te weinig macht (direct en indirect door steun van anderen) beschikken om de ander dwingend de wet voor te schrijven. In het model wordt het compromis voorafgegaan door een fase waarbij de ene actor de andere actor tracht over te halen zijn standpunt te wijzigen. Macht, belang en ook de positie die een actor in het krachtenveld inneemt, spelen een belangrijke rol bij de keuze welke acties de beslisser in deze fase onderneemt. Hier ligt een directe relatie met het model van Mitchel et al over de Stakeholders Salient.

3.2.3 Risico’s

Een belangrijke andere visie in relatie tot het nemen van beslissingen is de Prospect Theory (Tversky & Kahneman c.s. 1979, 1991, 1992). Zij stellen in hun onderzoek dat mensen ingewikkelde situaties niet goed kunnen analyseren, vooral niet als de toekomstige gevolgen onzeker zijn. De voorloper van de

Prospect Theory is het Expected Utility model (Bernoulli, 1954). Expected Utility Theory wil de

(25)

optie en de waarschijnlijkheid van het voorkomen ervan4. Het probleem van dit model is dat er geen rekening wordt gehouden met omgevingseffecten. Een antwoord op dit probleem wordt ons geleverd in de vorm van de prospect theorie.

Prospect5 theorie wordt gezien als de dominante theorie wat betreft het beslissingsproces onder risico. Het is bovendien een alternatief voor expected utility theory. Tversky & Kahneman stellen in hun onderzoek dat mensen ingewikkelde situaties niet goed kunnen analyseren, vooral niet als de toekomstige gevolgen onzeker zijn. Tversky & Kahneman tonen in hun onderzoek naar de prospect

theory aan dat mensen kleine kansen veel te hoog inschatten. Deze theorieën verklaren ook waarom

mensen kilometers omrijden voor een paar euro korting op een kleine aankoop, maar dat niet doen voor dezelfde kleine korting op een grote aankoop. Verder hebben zij ontdekt dat mensen gevoelig zijn voor de manier waarop een beslissingsprobleem wordt voorgesteld. Een verschil in presentatie van een probleem kan met andere woorden resulteren in andere gelijkwaardige (valide) aannames en regels die worden toegepast op het probleem. Als gevolg daarvan is het mogelijk om situaties op een specifieke manier voor te stellen. Prospect theory is een beschrijvende theorie voor de keuze van een individu in risicovolle situaties. De Prospect theorie houdt, in tegenstelling tot expected utility theory, wel rekening met effecten van de omringende omgeving.

3.2.4 Samenvatting

Bovenstaande modellen geven aan hoe de diverse besluitvormingsmodellen zijn opgebouwd. Het gaat om wat en hoe mensen beslissen. Deze modellen verklaren niet waarom bepaalde gedragingen tot stand komen. Commandanten binnen de Landmacht zijn geschoold in het bewust toepassen van besluitvormingsmodellen. Dit heeft gevolgen voor de invloed van de te onderzoeken factoren en actoren. De volgende modellen worden onderscheiden. Het ‘rationele model’ schrijft voor dat de beste besluiten worden genomen als van te voren vastgesteld is aan welke criteria een besluit of oplossing moet voldoen, als zoveel mogelijk opties (mogelijke oplossingen) zijn gegenereerd en getoetst aan de vastgestelde criteria. De oplossing die aan de meeste criteria voldoet, is de beste oplossing. Het bounded

rationality model geeft aan dat mensen genoegen nemen met het beoordelen van een beperkt aantal

mogelijke oplossingen aan de hand van een beperkt aantal criteria. Niet de beste oplossing wordt gekozen, maar de oplossing die satisficing is, een samenvoeging van het woord satisfying en sufficing, bevredigend en voldoende. Het garbage can model stelt dat er binnen een organisatie problemen, oplossingen, participanten en keuzegelegenheden zijn die min of meer toevallig verbindingen met elkaar aangaan. Het kan heel goed voorkomen dat binnen een organisatie een oplossing al geruime tijd voorhanden is, maar dat er nog geen probleem is geformuleerd dat bij deze oplossing past. Zodra dat wel het geval is, gaan oplossing en probleem een verbinding aan. Ten slotte het politiek model, zij ziet besluitvorming als een resultante van allerlei krachten die sterk te maken hebben met de belangen van de betrokken beslissers. Mensen nemen niet het beste besluit, maar het besluit dat de meeste belangen dient en het besluit van de meest machtigen. Verder is er een indeling mogelijk naar aard. Hierbij staan de begrippen compromis, ruil en conflict centraal. Welk model toegepast wordt, hangt meestal af van de specifieke besluitvormings- of onderhandelingssituatie. Als laatste de prospect theorie. Deze wordt gezien als de dominante theorie voor wat betreft het beslissingsproces onder risico.

Aan de hand van de voorgaande beschouwing wordt een raamwerk geschetst waarbinnen aan het einde van het onderzoek de genomen beslissingen zijn te duiden. Dit is relevant omdat bij de (bewuste) keuze voor het volgen van een proces invloed van een actor of factor waarde heeft (of niet). Immers bij een bewuste keuze voor een politiek model worden bepaalde stakeholders buitenspel gezet.

4

Hier ligt een grote parallel met het operationeel besluitvormingsproces van de Landmacht. Het is een theorie die betrekking heeft op een beslissingsproces waaraan bepaalde risico’s verbonden zijn. Dit betekent dat men op voorhand niet weet wat de gevolgen van een bepaalde keuze zullen zijn.

5

(26)

3.3 Factoren

In de vorige paragraaf zijn de modellen beschreven waar de genomen beslissingen in zijn te plaatsen. Deze modellen geven richting aan de rol die de diverse factoren en actoren spelen tijdens de uitvoering van de diverse genomen beslissingen. In deze paragraaf wordt ingegaan op de omgeving waarbinnen beslissingen moeten worden genomen. Verder wordt ingegaan op het begrip onzekerheid en hoe beslissers zich hierop kunnen aanpassen.

3.3.1 Omgeving

In alle branches kunnen omgevingsveranderingen voor onverwachte problemen zorgen (Pettigrew & Whipp, 1991). Met andere woorden: organisaties zijn afhankelijk en worden beïnvloed door hun omgeving. In deze paragraaf wordt aangegeven hoe de externe omgeving is in te schatten en te onderzoeken en hoe organisaties hierop (kunnen) reageren. Het inschatten van de externe omgeving brengt een zekere mate van onzekerheid met zich mee. Hoe organisaties zich het beste kunnen aanpassen aan een veranderlijke, onzekere omgeving is een volgend punt dat wordt aangekaart.

De twee hoofdthema’s zijn; organisaties kunnen leren en zich aanpassen aan de omgeving, en dat organisaties die omgeving kunnen veranderen en beheersen. Ook de Landmacht kent een omgeving die voor uitdagingen zorgt.

De organisatieomgeving is te definiëren als "alle elementen die zich buiten de grenzen van een organisatie bevinden en de organisatie of onderdelen ervan kunnen beïnvloeden". Het domein van een organisatie is dat deel van de omgeving die gekozen is als gebied voor producten, diensten en markten. Een externe omgeving bevat bovendien diverse sectoren of onderafdelingen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de algemene omgeving die een indirecte invloed uitoefent op de organisatie en de taakomgeving die direct invloed heeft op de bedrijfsvoering.

De algemene omgeving bestaat uit sectoren die een indirecte invloed uitoefenen op de dagelijkse bedrijfsvoering. Voorbeelden van dergelijke sectoren:

- Overheid (strengere regelgeving over beoordeling en goedkeuring nieuwe producten); - Sociaal-cultureel (toenemende zorg milieubescherming);

- Economische omstandigheden (het drukken van de prijzen in tijden van lage inflatie); - Technologie (nieuwe technologieën gebruiken voor productie, veiligheid, ontwerp etc.); - Financiële middelen (hoe verzamelt een bedrijf financiële middelen);

- Internationale context. De internationale sector oefent op veel organisaties rechtstreeks invloed uit en wordt in de loop der jaren steeds belangrijker. Een stroom van ideeën, kapitaalinvesteringen, bedrijfsstrategieën, producten en diensten beweegt zich onbelemmerd in hoog tempo rond de wereld.

De taakomgeving omvat sectoren waarmee de organisatie in direct contact staat en van direct belang zijn voor het bereiken van doelen. Voorbeelden van deze taakomgeving zijn:

- Bedrijfstak (de strijd van merknamen met goedkopere huismerken); - Grondstof (goedkopere grondstofbronnen vinden & exploiteren); - Markt (aanpassing aan bijv. groeiende koopkracht);

- Human Resources (bemoeienis van vakbonden);

- Internationale sector (internationale concurrentie).

(27)

3.3.2 Onzekerheid

Er zijn 2 essentiële opzichten waarin de omgeving invloed uitoefent op de organisatie. Aan de ene kant de behoefte aan informatie over de omgeving en aan de andere kant de behoefte aan middelen uit de omgeving. Deze behoefte aan informatie of middelen kan uitmonden in een zekere mate van onzekerheid. Organisaties moeten deze onzekerheid het hoofd kunnen bieden om effectief te zijn. Onzekerheid houdt in dat organisaties onvoldoende informatie hebben en zo moeilijk voorspellingen kunnen doen en daarop kunnen anticiperen (Duncan 1972). De volgende dimensies zijn hierbij te onderscheiden. Aan de ene kant de heterogeniteit van de omgeving en aan de ander kant de dynamiek in een omgeving. Heterogeniteit wil volgens Duncan zeggen het aantal verschillende externe elementen die van betekenis zijn voor een organisatie. Naarmate de omgeving complexer wordt, wordt een organisatie door meer elementen wordt beïnvloed. De dimensies waarop het kan worden ingedeeld variëren van simpel tot complex.

(28)

3.3.3 Aanpassing

Door de huidige wereldwijde concurrentie, snelle technologische doorbraken en veranderlijke markten zal de onzekerheid van de omgeving groeien. Maar hoe organisaties zich het beste kunnen aanpassen aan een dergelijke veranderlijke en onzekere omgeving is daarmee dus een relevante vraag. Immers omdat de organisatiestructuur en het intern gedrag van een organisatie in grote mate afhankelijk zijn van deze onzekerheid van de omgeving. Organisaties moeten de juiste afstemming vinden tussen hun interne structuur en de externe omgeving. Naarmate de complexiteit van de omgeving toeneemt, zal de interne complexiteit ook toenemen. Dit gebeurt vaak in de vorm van een toename van het aantal posities, functies en afdelingen in een organisatie. Bijvoorbeeld na 11 september 2001 werd Amerika zich bewust van de complexiteit van het terroristenprobleem. Met gevolg dat na de terroristische actie op de Twin Towers een compleet departement Homeland Security is opgericht (McIntire Peters, 2001). De interne complexiteit kan door een organisatie worden opgevangen door bijvoorbeeld een buffer van middelen aan te brengen. De rol van een dergelijke buffer in een organisatie is het wegnemen van onzekerheden uit de omgeving. Een voorbeeld van dit wellicht vage principe is de inkoopafdeling van een bedrijf dat de technische afdeling buffert door voldoende voorraden en grondstoffen in te slaan. Het is ook mogelijk om buffers in zijn geheel weg te laten om zo de organisatie meer open en flexibeler te maken. Hiermee legt een organisatie de nadruk op intieme contacten met klanten en leveranciers tegenover een mindere interne efficiency. Zo luisterde een witgoedfabrikant (Whirpool) goed naar zijn klanten (Solo, 1993) en kon zo een groot deel van de onzekerheden voor het bedrijf wegnemen.

Naast het begrip buffer kennen we het begrip Boundary spanners (Daft, 2004). Deze verbinden belangrijke elementen uit de omgeving met de organisatie. Boundary spanning betreft vooral uitwisseling van 2 soorten informatie. Aan de ene kant informatie vanuit de omgeving naar de organisatie (bijv. omgevingsveranderingen of het inwinnen van informatie over concurrenten). En aan de andere kant die informatie vanuit de organisatie naar de omgeving (bijv. informatie die een positief beeld van de betreffende organisatie etaleert). Hoe omvangrijker de onzekerheid van de omgeving, hoe meer Boundary spanning nodig is.

Verder zijn er verschillende manieren om te reageren op de onzekerheden. Zo zijn differentiatie en integratie manieren om te reageren op de mate van onzekerheid in een omgeving. Differentiatie houdt in dat verscheidene afdelingen in een organisatie zich gaan specialiseren (Lawrence & Lorsch 1967). Iedere afdeling ontwikkelt een speciale expertise en een specifiek gedrag. Lawrence & Lorsch zijn van mening dat elke afdeling van een organisatie geconfronteerd wordt met een eigen specifieke omgeving waarin de structuur van die afdeling ontstaat. Differentiatie heeft als hoofddoel aan de behoeften van iedere deelomgeving te voldoen, vooral op een effectieve en doelgerichte manier. Een nadeel is echter dat de coördinatie tussen de diverse gedifferentieerde afdelingen moeilijker wordt. Integratie daarentegen staat voor de kwaliteit van samenwerking tussen diverse afdelingen. Integratiemanagers worden aangesteld om een sociaal hoogwaardige en flexibele samenwerking te bewerkstelligen tussen de diverse afdelingen.

(29)

3.3.4 Samengevat

De verandering en complexiteit in omgevingsdomeinen zijn van grote invloed op het ontwerp en de acties van organisaties. De meeste beslissingen, activiteiten en resultaten zijn terug te voeren op stimuli in de externe omgeving. Omgevingen verschillen onderling wat betreft onzekerheid en afhankelijkheid van middelen. Onzekerheid is het resultaat van aan de ene kant de heterogeniteit van de omgeving en aan de ander kant de dynamiek in een omgeving. De samenhang is in figuur 2 weergegeven als de dimensies simpel-complex en stabiel-instabiel. Afhankelijkheid van middelen is het gevolg van schaarse grondstoffen en financiële middelen die de organisatie nodig hebben. De twee hoofdthema’s zijn dat organisaties kunnen leren en zich kunnen aanpassen aan de omgeving, en dat organisaties die omgeving kunnen veranderen en beheersen. Deze strategieën gelden vooral voor grote organisaties die veel middelen nodig hebben. Ze zijn in staat zich zonodig aan te passen, maar kunnen ook problematische gebieden in de omgeving neutraliseren of veranderen.

3.4 Actoren

Nu bekend is hoe de omgeving, onzekerheid en hoe de beslisser zich hier op kan aanpassen wordt ingegaan op de diverse rollen van de actoren. Aan de hand van een businessgame worden begrippen als stakeholder identificatie en stakeholder salience beschreven. Nadat de spelers van het spel zijn beschreven wordt er dieper ingegaan op het speelveld en de spelregels.

3.4.1 Stakeholder Management as a Play.

Een actor is volgens het “van Dale” woordenboek een handelende persoon of instantie. Deze paragraaf gaat over personen of instanties die van invloed zijn op besluitvorming. Voor het onderzoek is gekozen voor de engelse benaming stakeholder. In het artikel Stockholders & Stakeholders (Freeman & Reed 1984) wordt verwezen naar de eerste keer dat in een intern document van het Stanford Research

Institute het begrip Stakeholder wordt gebruikt. In hetzelfde artikel gaan ze nog verder terug in de tijd

(1932) door te kijken naar de sociale verantwoordelijkheid van het “moderne” bedrijf. Met andere woorden al vroeg in de vorige eeuw keken onderzoekers met een bepaalde blik naar mensen die invloed hadden op een/het bedrijf. Deze paragraaf zal het begrip stakeholder verder uitwerken. Het zal aan de hand van het artikel Stakeholder Management as a Play van Kalle Pajunen en Juha Näsi plaatsvinden. Het artikel verscheen in 2004 in het blad frontiers of e-business research. In het artikel wordt op speelse wijze een model geïntroduceerd waar een businessgame (spel) als metafoor is gebruikt voor

stakeholder management. Dit artikel geeft een beeld van de specifieke aspecten van het begrip stakeholder zoals het wordt toegepast in het onderzoek. In het artikel worden de huidige bekende

modellen en theorieën beschreven en geanalyseerd op basis van een spel. Het suggereert een geïntegreerd model voor stakeholder management. Door het onderwerp als een spel te beschouwen komen de meest essentiële zaken naar voren. Volgtijdelijk wordt dieper ingegaan op wie de spelers zijn, hoe het speelveld er uit ziet en als laatste wat de spelregels zijn.

3.4.2 De spelers

(30)

3.4.2.1 Stakeholder identificatie

Voor de indeling wordt gebruik gemaakt van het artikel "The Stakeholder Theory of the Corporation:

Concepts, Evidence, and Implications" (Donaldson & Preston 1995). Stakeholders die invloed hebben

op een bedrijf bestaan uit investeerders, klanten, werknemers enz. Echter het alleen benoemen van wie de stakeholders zijn is voor dit onderzoek niet voldoende. Een stakeholder is dan ook in het kader van het onderzoek te omschrijven als ‘elke groep of individu die invloed kan uitoefenen op, of beïnvloed

wordt door het bereiken van de organisatie haar doelen’ (Freeman, 1984). Op die grond wordt in deze

paragraaf vanuit een theoretisch perspectief een beperkter kader beschreven van waaruit de (f)actoren die de Landmacht beïnvloeden worden gedistilleerd. De basis hiervoor is het model zoals deze is beschreven in “Theory of stakeholder identification and salience" (Mitchell et al 1997).

Het artikel beslaat de identificatie van de stakeholder en gaat vervolgens verder met de vaststelling wie er daadwerkelijk een rol heeft of belang heeft. De in het artikel opgenomen theoretisch kader is voor het onderzoek een uitgangspunt. Volgens Mitchell et al bezitten de stakeholders, binnen hun theorie, een van de door hen genoemde criteria; macht, legitimiteit en urgentie.

3.4.2.2 Stakeholder Salience

Mitchell et al. hebben onderscheid gemaakt in stakeholders en hun relatieve mate van belangrijkheid. Hij baseert de typologie op drie eigenschappen, de samenstelling van stakeholders kan in de tijd veranderen. Er kunnen nieuwe stakeholders gaan deelnemen in het proces en betrokken raken, terwijl andere niet langer betrokken willen zijn en verdwijnen. Mitchell et al. identificeren stakeholders aan de hand van een of meer van de drie eerder genoemde relatie eigenschappen macht (power), legitimiteit (legitimacy) en urgentie (urgency). In figuur 3 wordt de samenhang schematisch weer gegeven.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maar anders dan in die eerdere mobilisatieperiode werden deze cursussen niet meer door het leger zelf verzorgd, maar door verschillende (semi)-particuliere

Ew: Dit is heel lastig, sommige start-ups zijn nog heel erg opzoek naar hun business model of hebben alleen nog een technologie, zo concreet is het niet altijd, dus om de match te

The conclusion of this study is that an adaptive method can be applied to his- torical recordings of cosmic ray activity to extract numerical data from a wide variety of images

1) Uit de analyses blijkt dat respondenten (zowel micro- als niet micro-ondernemingen) meer belang hechten aan de factoren responsiviteit, betrouwbaarheid en

De waardering inzake legitieme macht alsmede invloed uitoefenen via waardering/afdwingbaarheid toegewezen aan de Algemeen Directeur bij organisatie A en de Algemeen Directeur

Op pagina r 3 van het rapport staat: 'Het algemene beeld dat hieruit naar voren komt, is dat door het niet goed functioneren van de delen van het politiek- bestuurlijke stelsel

In deze situaties dienen daadwerkelijk afwegingen te worden gemaakt, waarbij dit type als een expert kan worden gezien wanneer hij bekend is met het maken van afwegingen en weet

Kijken we terug naar de ontwikkeling van het vakgebied hydrologie, dan kan worden geconstateerd dat de werkvelden waterkwantiteit en waterkwaliteit, landelijk en stedelijk gebied