• No results found

DE INDISCHE GIDS.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "DE INDISCHE GIDS. "

Copied!
602
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Î^SWP' »^ #ä

••mé

^y*^r'

J i tf iC

J

(2)
(3)
(4)
(5)
(6)
(7)

DE INDISCHE GIDS.

T E V E N S N I E U W E S E R I E VAN HET

TIJDSCHRIFT VOOR NEDERLANDSCH-INDIË.

Hoofdredacteur: GEORGE NYPELS.

A C H T EN V E E R T I G S T E J A A R G A N G .

II

(Aflevering VII—XII).

Drukkerij en Uitgeverij

J. H. DE B U S S Y .

A M S T E R D A M , A». 1926.

(8)

I

(9)

DOOE

H . T . D A M S T É .

Voordracht gehouden voor studenten van de Nederlandsche Handels Hoogeschool te Rotterdam, op 2é November 1925, 1)

Toen ik van de Commissie voor de I n d i s c h e W e e k de vereerende uitnoodiging ontving, om U hier over land en volk v a n Bali t e k o m e n onderhouden, wist ik eerst niet recht, of ik die invitatie wel m o c h t a a n n e m e n . H e t is al weer bijna 3 jaren geleden, dat ik t e Singaradja mijn m a t t e n rolde. Mijn kennis van de t o e s t a n d e n ginds is dus niet m e e r „ u p to d a t e " . E n dan, — mijn vertelsels m o e t e n toch m i n of m e e r verband houden zeker, m e t w a t ligt binnen h e t studieveld van onze Nederlandsche H a n d e l s Hoogeschool.

W a a g ik mij dan n i e t op een ijs, d a t t e glad is voor mijn v o e t e n ? Bega ik n i e t de vermetelheid van, — om in Balische beelden te spreken :

,,de éénmast-djoekoeng, die h e t opneemt tegen een „ s e k o t j i " , de vuurvlieg, die wil wedijveren m e t de m a a n aan den h e m e l , de bamboe-hor, die zou t r a c h t e n de g a m e l a n t e o v e r s t e m m e n ? "

D . & H . ! Voor U en voor mij zal h e t stellig wel h e t beste zijn, zoo ik niet spreek over zware problemen v a n handelswetenschappe- lijken aard. Zware t a b a k en dito bourgogne dienen trouwens — zoo- al — m e t m a t e t e worden genoten. Ook voor U k a n het dus wellicht heilzaam zijn, zoo U t e r afwisseling een r o e m e r Balische , , t o e w a k " , en een trekje Lomboksche , , k r o s o k " probeert, — onschuldig goedje, in den vorm, waarin ik h e t U zal serveeren.

De reis naar Bali per boot van de K. P. M.

Alzoo n a a r Bali.

H o e er t e k o m e n ?

*) Aan de voordracht werd een vertooning van lichtbeelden toegevoegd over land en volk van Bali.

37

(10)

D e gewone m a n i e r i s : m e t de K. P . M . , die 1 m a a l per week een boot v a n u i t Soerabaja op Bali en L o m b o k loslaat. Ook van de booten, die op Timor en Ambon varen, hebben onze eilanden eenige, zij h e t niet zoo geregelde aanloop. M a a r de verbinding is die m e t Soerabaja, per iedere week varende B o t h , Coen, of ander oud schip.

I k vond het als resident altijd een prettig idee, zoo te varen m e t een schip, dat een nóg längeren dienst h a d dan ik zélf. E n als de kapitein ons d a n verzekerde, d a t zijn oude schuit veel hechter was in elkaar geklonken dan „die-schepen-van-tegenwoordig", en dat zijn machines een capaciteit k o n d e n ontwikkelen, w a a r a a n een veel groo- ter schip óók nog genoeg zou hebben, — dan voelden wij ons best tevreden, en n a m e n geen aanstoot aan mieren en kakkerlakken. E n de geuren w a a r v a n h e t schip was doortrokken, — daar waren we ginds allemaal dol op. „ K a p a l b a b i " en „ b a b i - e x p r e s s " , — dat w a r e n zoo de gebruikelijke aanduidingen v a n ons stoomschip. E n waarlijk, wanneer wij te Soerabaja aan boord s t a p t e n , roken wij nog duidelijk de geuren, die de varkens bij h u n d e b a r k e m e n t er h a d d e n achtergelaten.

Die v a r k e n s , w a a r v a n er een 100.000 jaarlijks Bali verlaten, zijn voordeelige passagiers voor de K. P . M. M a n voor m a n n e m e n zij niet veel plaats in. G e p a k t in korven, liggen zij i n gesloten gelederen, 5, G lagen hoog, aan dek. Verder h e b b e n zij eigen Chineesche bediening.

E n de p a p , die periodiek over h e n wordt uitgestort, — m e t w a t daar- van omlaag druipt, wordt t o t zelfs in de onderste lagen genoegen genomen.

Geen wonder, dat de kapitein hen graag aan boord zag k o m e n en dat hij h u n belangen voorstond tegenover de aanmatigingen v a n andere passagiers. E e n toerist, die klaagde, d a t van het le-klasse-dek een t e groot stuk aan de varkens was ingeruimd, en d a t h e m te weinig l u c h t was gelaten, werd opgemerkt, d a t het 2de deel van zijn klacht in lijnrechte tegenspraak was m e t h e t 1ste.

M a a r hoe d a t d a n ook zijn m o c h t , — i n aanmerking genomen de l u s t e n en lasten, die de maatschappij ondervond v a n h a a r respectieve- lijk 2-beenige en 4-beenige gasten, k w a m h e t zoo voor, d a t de 2- beemigen niets h a d d e n t e pretendeeren, zoolang zij h u n couchettes nog niet door 4-beenigen vonden ingenomen.

Vliegen naar en boven Bali.

E e n andere weg n a a r B a l i is de weg door de lucht. M a a r die wordt nog niet d r u k bevlogen.

E i n d e 1919 werden 2 landingsterreinen aangelegd voor luchtvaar- ders, één in W e s t - B a l i , te Grogak, 36 K . M . van de hoofdplaats Singa- radja, en één in h e t Oosten v a n L o m b o k nabij L a b o e a n H a d j i . Grogak werd op 18 April 1920 niet zeer gelukkig ingewijd, door de a a n k o m s t

(11)

aldaar van een „ S o p w i t h s - a e r o p l a n e " , genaamd „ W a l l a b y " , die er letterlijk uit de lucht k w a m vallen. E r uit geslingerd werden Captain M a t t h e w s en Sergeant Kay, mitsgaders een brief v a n King George aan h e t Australische Gemeenebest. Vanaf L o n d e n h a d d e n zij t o t zoo- ver 100 uren gevlogen; en er m a n k e e r d e n nog m a a r 3 vliegdagen aan, en — ze zouden Australië bereikt h e b b e n ! Op J a v a h a d d e n de Hollandsche collega's h e n uitgerust m e t k a a r t e n , e n waren zij voort - geholpen, als nergens voordien! en „ q u i t e h a p p y " vervolgden zij h u n weg. B o v e n Banjoewangi zagen zij in de verte reeds de m e r k e n v a n h e t B a u s c h e s t a t i o n : een wit kruis in h e t midden, en witte m e r k e n ook op de 4 h o e k p u n t e n . Ze haalden het, cirkelden er overheen, be- vonden het m orde. N u zouden zij landen. De motor werd aangezet,

m a a r sloeg n i e t a a n ! De machine viel, e n stoof be- zijden h e t landingsterrein i n een a a n p l a n t v a n pisang en jonge klap- pers. De „ W a l l a b y " lag in splinters; en Sergeant Kay leek er ellen- dig aan toe. M a a r achteraf viel zijn t o e s t a n d nog al m e e . Hij bleek enkel een paar ribben te hebben gekraakt.

H e t duurde m e e r dan 1 jaar, voor B a l i a n d e r m a a l vliegbezoek ont- ving. De H 108, m e t kapitein L e e n d e r t z en l u i t e n a n t Koster, zagen we den 26sten Mei 1921 te Grogak neerstrijken. Afgezien van een n i e t ongevaarlijke noodlanding te Loemadjang, h a d d e n zij een goede reis gehad. D e n volgenden morgen voerde kapitein Leendertz mij m e e de lucht in. H e t begon m e t als een snelle auto-rit, waarbij de weg m i n d e r ruig scheen t e worden, n a a r m a t e de snelheid t o e n a m . E n ja, .— daar waren we los van den grond; d a a r zweefden w e ; scheer- den over den pisang-aanplant, waarin de , , W a l l a b y " was verongelukt;

draaiden zeewaarts ; zwaaiden nog eens over h e t veld ; stegen hooger en hooger; en zochten weer de zee. Toen werd koers gezet n a a r Boe- leleng en Singaradja. D e motor m a a k t e een. vervaarlijk spektakel. E n wanneer m e n i n o v e r m a a t van belangstelling zijn hoofd links buiten boord stak, was het, of er een orkaan woei. M a a r m e n kon zich ge- dekt houden, en uitkijken, — r e c h t s door een vierkant gat, d a t in den w a n d was uitgezaagd ; en omlaag door een dito gat in den bodem.

Door dat gat in den bodem zag ik onze schaduwen snel over het water glijden. Fijn liep de kustlijn; en in de koraalriffen onder zee plekten donker de daarin uitgespaarde k o m m e n , van wisselende diepte en dus verschillend couleur. I k zag de wegen Oost-West door Boeleleng loopen: één verbindend de desa's aan den voet v a n h e t gebergte; en één volgend de k u s t , m a a r in breuken en bochten, die zoo u i t den hooge bezien, niet konden bekoren. Mooi was de zandplaat voor ï e m o e k o e s , die een groot onderzeesch koraalrif sierde, als lag daar een parel op een oesterschelp. Wij k w a m e n boven Boeleleng, w a a r de m e n s c h e n op h e t strand te hoop liepen. D e uitkijk a a n het eind van de pier leek m i n d e r dan een stoof. H e t uitzicht, dat die kon geven

(12)

over zee, dat was wel om medelijden mee te hebben! Vlak bewesten die pier zag men weer een bassin in het koraal. Er bestonden plannen om daar een prauw-haven te maken. Maar 4, 5-honderd Meter naar het Westen zag ik een kom, die ruimer was Was die bekend?

Zou die mogelijk niet zijn te verkiezen? We draaiden naar rechts, de bergen tegemoet. Jawel, dat was de weg Pabean—Soekasada, Dicht geplant stonden de grijze desa's, met hun vierkanten van erven en poera's. Daar zag ik de driesprong bij het hospitaal. E n mijn huis?

Ja, daar was de lotus-vijver op het voorerf; daar de daken van hoofd- en bijgebouwen en van de kantoren. Intusschen waren we nu geheel gedraaid en vlogen weer terug naar het Westen. We dreven dicht langs zee, zagen enkel water, en links moest ik, om wat te zien, mijn hoofd buiten boord steken; maar dan woei er een storm! Zoo maakte ik wat notities, wat ik merkte dat best ging; veel beter dan in trein of auto. Grogak hadden we weer dra in zicht, Voor onzen piloot was het misschien wel niet uit zicht geweest: De afstand tot Singaradja was mààr 36 K.M. ! Dicht bij gekomen, werd de gastoe- voer geminderd. De molen aan onzen voorsteven maalde door, maar met minder muziek. Een gesprek zou mogelijk zijn geweest. Maar ik lette op een perceel boschgronden, dat aan alle kanten door ontgin- ningen van de bevolking was ingesloten,, en dat daar lag als een hin- der, een nest voor wilde varkens en alle mogelijke ongedierte. H e t was een stuk bosch dat jaren geleden in erfpacht was weggeschonken aan een speculant, die er nog niet in geslaagd was om „kapitaal te vinden", zooals dat heet. Zou de resident, die verantwoordelijk was voor die uitgifte, zijn medewerking hebben verleend, wanneer hij, als ik nu, de ligging had kunnen waarnemen ten opzichte van de ontgin- ningen van de bevolking, die immers toen ook reeds snel Wiest wa arts schreden? We zweefden geruischloos boven het landingsterrein;

zwenkten en daalden, gleden omlaag over het terrein heen; en daar raakten wij den grond, en ,,taxiden" verder, als over een hobbeligen weg, tot wij weer aan ons punt van uitgang waren teruggekeerd.

Ik was dankbaar voor de nieuwe ondervinding, die mij was bij- gebracht en putte er de les uit, dat vliegen van nut kan zijn, óók ter beoordeeling van het wegenbeloop, en de geschikte punten tot overbrugging van rivieren ; óók voor het plannen van de juiste plaats voor den aanleg van prauw-havens ; óók voor het beoordeelen van de mogelijkheid van uitgifte van woeste gronden in erfpacht, in verband met de belangen van de inheemsche bevolking.

Waar nog niet beschikt wordt over goede topografische kaarten, konden luchtfoto's goede diensten bewijzen. Kiffen worden gemakke- lijk ontdekt, en de kennis van het onderzeesche kustbeloop is nooit zóó eenvoudig en volledig te krijgen als vanuit het vliegtuig.

Zulke luchtfoto's werden er eenige gemaakt bij een 3e bezoek, dat

(13)

werd ontvangen op 30 Juni 1921; en ditmaal van 2 vliegtuigen, die ook op tijd hun weg terug vonden naar Kalidjati.

Dit laatste was de H 108 niet gelukt! want tijdens en nadat de heer Leendertz met mij had gevlogen, ontdekte hij aan zijn motor diverse abnormaliteiten; zoodat er een nieuwe motor van Java moest komen, wat een 14 dagen oponthoud gaf.

Bali's ivegennet.

Gewoonlijk heeft de eerste kennismaking met Bali plaats van af de ree van Boelelsng, waar men zich naar de wal doet roeien. Of men vaart door van Boeleleng naar Benoa, en stapt af op de 3 K.M. lange dam, die Pasanggaran (nabij Denpasar, de hoofdplaats van Zuid- Bali) verbindt met de vaargeul van Benoa in de voor oningewijden niet zoo gemakkelijk binnen te varen Pantai Timor baai.

Doet U het eerste, dan begint U de kennismaking met Noord Bali, waar ons bestuur reeds f eeuw gevestigd is. Doet U het laatste, dan krijgt U in Zwd-Bali te zien, hoe de zaken dààr zijn gegroeid onder een Europeesche leiding, die nog maar dateert van 1906.

Is Boeleleng er beter aan toe dan Zuid-Bali?

Vergelijkingen naar het uiterlijk vallen te maken, sinds er ook land- wegen zijn, die, het bergachtig binnenland kruisend, Noord en Zuid met elkaar verbinden.

Men kan tegenwoordig een mooie ommezwaai over Bali maken.

De oudste as-verbinding gaat van Singaradja om de West via Boe- boenan, en dan Zuidwaarts over Tabanan naar Denpasar. Die ver- binding dateert van 1914, en werd bij verrassing gemaakt door de con- troleurs van Tabanan en Singaradja.

De toenmalige resident droomde van gansch andere trace's. En hij zat daarover te confereeren met eeln voor de bestudeering van het vraagstuk speciaal uit Makasser overgekomen ingenieur, — toen van den grooten weg het getoeter van een auto zich deed hooren

De auto wàs er ! en die kwam uit de Zuid ; en daarin zaten de con- troleurs van Tabanan en Singaradja, die hun resident op die manier hadden bedoeld te verrassen !

H e t is jammer maar begrijpelijk, dat in die verbinding niet dade- lijk alle contra-hellingen, voor zoover mogelijk, werden vermeden.

Maar vielen er in bijzonderheden aanmerkingen te maken, — in het groot gezien was men op den goeden weg ! E n op dien weg is men gebleven.

De weg over Tabanan is de weg van Denpasar naar Singaradja.

Een andere weg Zuid-Noord gaat om den Oost, via Bangli en Kinta-

mani. E n langs dien weg ligt het punt Penalokan, vanwaar men neer-

blikt op het Batoer-meer, héél ver en héél diep. En ook krijgt men

(14)

een kijk op den Goenoeng Abang en den Goenoeng Agoeng. E n verderop zien wij neer in een onderwereld met het dorpje Batoer, waaromheen is gemorst met witte asch en zwarte lava. E n de schul- dige die zoo gemorst heeft, houdt zich stil op den achtergrond, en rookt maar: Het is de Goenoeng Batoer.

In dien Oostelijken verbindingsweg heeft lang een stuk geman- keerd: het gedeelte tusschen Eintamani en Eembangsari, waar de vulkanische bodemgesteldheid het bezwaarlijk maakte, om in de steile bergwanden een weg uit te houwen, die een auto zou kunnen dragen. Begin 1923 heb ik echter ook dezen weg voltooid gezien.

Lastig zullen echter steeds blijven: de vele bruggen in den weg om de West;, en de bodemgesteldheid en de moeilijkheid om verhardings-

materiaal te krijgen voor de Oostelijke verbinding. Zoodat er na. regen en bandjir nog wel eens een brug zal wegslaan in het traject Boe- boenan—Tabanan ; terwijl aardbevingen levensgevaarlijk blijven voor de weggedeelten bij Eintamani. Maar zoolang bandjirs en aardbevin- gen het goedvinden, hebben wij dan toch een soort van ceintuurbaan rond het Bratan-gebergte, met als hoofdstations: Singaradja in het Noorden, en Denpasar in het Zuiden. En daar langs liggen in de Wes- telijke route: Boeboenan en Tabanan. En door de Oostelijke worden aangedaan: Gianjar, Bangli, Eintamani, Eoeboetambahan.

Van de Oostelijke verbinding buigt niet ver van Gianjar de zeer loonende weg af naar Eloengkoeng en Earangasem.

E n van Eoeboetambahan gaat een weg Oostwaarts, over Pondjok Batoe naar Tedjakoela,

Van de Westelijke verbinding buigt nabij Poepoean een nieuwe weg af Westwaarts naar het afgelegen landschap Djembrana.

Wanneer ik U nog vertel, dat Bali zoo groot is als Noord- en Zuid- Holland samen, en dat de bevolking er 1 millioen zielen bedraagt, dan geloof ik, dat ik de geografische les lang genoeg heb doen duren.

Geen terrein voor ijzeren wegen.

Hoe komt het — zult U vragen — dat Bali, dat toch een rijk land is, met een dichte, welvarende bevolking, nog geen spoor- of tram- wegen bezit?

Zien we d e kaart van Zuid-Bali.

Talrijk zijn de rivieren, wier beddingen Noord-Zuid loopen, en die zich vanaf hun geboorte in het gebergte tot aan hun wegvloeien in den oceaan, niets van elkander aantrekken. E n tusschen elk stel van twee rivieren is gevat een weg, die geleidelijk afdaalt naar de kust, en recht gaat, en links noch rechts ziet. Voor die zelfstandigheid be- staat een°natuurlijke oorzaak. Er zijn omstandigheden, die het be- zwaarlijk maken, om verband te brengen tusschen de span-kabels;

om de scheerdraden te kruisen met een inslag, en zoo het geheel te

(15)

doen uitgroeien tot een normaal weefsel. Zoo glad als het terrein Noord-Zuid is, zoo stug is het, wanneer men Oost-West iets wil tra- ceeren, en dat komt door de diepe ravijnen, welke de Noord-Zuid stroomende rivieren hebben uitgegraven in den zachten vulkanischen bodem. Men zou den bodem van Zuid-Bali kunnen vergelijken met een plaat gegolfd dakijzer. Het beeld is niet dichterlijk, maar het kan dienen.

Herhaaldelijk zijn onze spoor- en tramwegmannen Bali komen be- zoeken, om telkens opnieuw te ervaren, dat ijzeren lijnen op Bali zeer kostbaar in aanleg, en weinig voordeelig in exploitatie zouden zijn.

Belangrijke handelswegen zijn er zoo niet. E n de bergachtige ge- steldheid van het binnenland, en de verdichting van de bevolking juist naar de kusten toe, beperken de tram-mogelijkheden tot kust- lijnen Oost-West, die echter niet zouden samenvallen met drukke verkeerswegen, en die kostbare kunstwerken over de talrijke breede en diep ingesneden ravijnen zouden noodig maken.

Geen plaats voor Westersche ondernemingen.

Géén belangrijke handelswegen, en zoo te zeggen géén tram- mogelijkheden

Ik vrees, dat ik in dit centrum van handel en vertier, dat Botter- dam heet, de sympathie voor Bali zal doen luwen! Ik moet het nog erger maken, en bekennen, dat ik op Bali ook geen toekomst zie voor Westersche ondernemingen van nijverheid en landbouw. In die visie bevind ik mij met den heer F . A. Liefrinck in goed gezelschap.

Deze oud-resident van Bali en Lombok schreef in 1915 :

„De talrijkheid der bevolking en haar gestadige aanwas, de be- perktheid van het voor bebouwing geschikte areaal, de noodzakelijk- heid om de noodige bosschen in stand te houden, ten einde een con- stanten watertoevoer aan de bouwvelden te verzekeren, de groote geschiktheid waarmede de Baliërs en Sasaks onder vaak moeilijke omstandigheden van terreingesteldheid als anderszins de natuurlijke hulpmiddelen des lands exploiteeren, al deze en nog meerdere om- standigheden moeten degenen wien het wel en we© van dit zoo hoogst sympathiek volk ter harte gaat, doen hopen, neem, eischen, dat de tot heden voor de benuttiging der gronden, zoowel op Bah als op Lombok aangenomen beginselen blijven gehandhaafd, al zijn ook kortelings de wettelijke bezwaren welke bestonden tegen de uitgifte aldaar van gronden, aan niet-inlanders, opgeheven."

Inderdaad, — door de erfpachtsordonnantie in het Staatsblad van

1914 (no. 367) waren Bali en Lombok opengesteld voor den parti-

culieren landbouw; en, anders dan de heer Liefrinck het besteld had,

werden er weldra tal van perceelen woesten grond in Boeleleng en

Djembrana en op Lombok in erfpacht uitgegeven.

(16)

Dat er van de uitgegeven gronden zoo heelemaal niets is gemaakt,

— wijst dat op zich zelf al niet op zekere ongeschiktheid onzer Wes- tersche landbouwindustrie voor Bah en Lombok? of van Bali en Lombok voor de Westersche landbouwindustrie?

De resident, die in 1912 had voorgesteld, om Bali en Lombok te openen voor de particuliere landbouwindustrie, — èen voorstel, dat zooals wij zagen in 1914 met succes bekroond werd, — hij bedoelde

niet zijn gewest toegankelijk gemaakt te hebben voor het grootland-

bouwbedrijf op bevolkingsgronden! Hij wilde géén suikerfabrieken!

De Begeering wilde die ook niet, en de weg dien Zij volgde, om ze te weren, was, dat Zij in 1921 de fabrieken-ordonnantie van 1899 toe- passelijk verklaarde op Bali en Lombok; maar die eilanden metéén tijdelijk deed sluiten voor suikerondernemingen, overeenkomstig Bijblad 7560.

Hoe is het, — dat weren van de suiker, is dat geen onverstand?

Suiker is toch meer waard dan rijst? Van een zekere oppervlakte grands kan men grooter rijkdom winnen in suiker dan in rijst. Maar dan is de maatschappij er toch mee gebaat, als men de cultuur van rijst beperkt tot het hoog noodige, en voor de rest de sawahs beplant met riet? Is het dan geen klein-ambtelijke benepenheid, om de sui- ker den toegang tot Bali en Lombok te versperren?

Dat wordt wel eens gemeend.

Een gezaghebbenden mond heb ik eens hooren zeggen: „Bali en Lombok ? Een mooi gewest ! Maar wat er aan mankeert ? Dat zijn een paar suikerfabrieken!" Maar toen de eigenaar van dien mond kwam kijken, was aan het eind van zijn tournee de bevinding: ,,Een door de Goden gezegend land! Laat het blijven zooals het is! Neen, de suikerfabrieken moeten hier niet komen!"

En zoo denk ik er ook over.

Geen geldzucht {doch Godengeloof de ncrvus rerum. Godendienst verstoord, Bali's welvaren vermoord.

De Balische maatschappij is een door en door religieuze maat- schappij. Bali is van de goden, niet van de menschen. Bali, met ai zijn gronden en àl zijn water en àl zijn goed.

De kinderen der menschen mogen er mee van genieten. Zij mogen er hun levensonderhoud in vinden, — mits zij zorgen voor een goed onderhoud, en een exploitatie mede of in de eerste plaats ten bate van de goden. Die goden hebben zij te eeren. Zij hebben hun diensten te bewijzen, en offers aan te bieden, in betaling van de „petjatoe", de mondvulling, het levensonderhoud, dat men hun dankt, en voor de hulp en medewerking, die ook verderop worden ontvangen.

De godenwereld is hyrarchisch geconstitueerd, eenigszins analoog

aan de wereld van de menschen. Er is een Algeest, waaruit alles

(17)

emaneert, en waartoe ook alles terugkeert. Die Algeest, Ciwa, heeft 4 naar de verschillende windstreken gerichte aangezichten; en elk aangezicht is een godheid, een wereldhoeder, met eigen kleur. Maar ook in de richtingen Noordoost, Zuidoost, Zuidwest en Noordwest, staan regenten, wier kleuren overeenkomen met het mengingsproduct van de kleuren der 2 aangrenzende godheden.

De vorst is de vertegenwoordiger van de godheid op aarde. Hij zal de eigenschappen hebben van de 8 godheden van het kompas. Zijn zegel is als de beschikking der godheid, en met zijn gezag heeft hij van de godheid de bevoegdheid gekregen, zegels te geven aan zijn poenggawa's en gemachtigden.

Maar er zijn ook machtskringen van geringeren omvang, zoo in het onzienlijke als op deze aarde. En steeds verhouden zij zich in dier voege, dat er naast en ten dienste van een onzienlijke macht staat een autoriteit van menschelijk gezag.

De familie heeft haar godheden, welke zij huldigt in den huistem- pel, den „sanggah" of „pameradjan". Verwante families hebben gemeenschappelijke geslachtsgoden, die worden geëerd in de poera dadya. De desa heeft haar desa-godheid, waaraan wordt geofferd in de poera desa, en te wier behoeve wordt vergaderd in de bale agoeng, de gemeenteraadszaal.

De gronden nu van de desa ? Het zijn de gronden van de desa-god- heid ! E n bij hun bewerking behoeft men hààr toestemming en hààr steun. Waarvoor betaald wordt in offers en in diensten.

Zoo ook moeten bij de sawah-bewerking worden gekend: de mach- ten, die beschikken over regen en zon, en de goden van bronnen en meren, tot wier dienst de soebak-vereeniging werd geboren.

Deze waterschaps-organisaties beheerschen den sawah-arbeid in vollen omvang: de waterverdeeling en het tempo van den profanen arbeid, zoo goed als de werkzaamheden ten behoeve van de goden, en verdere inlossing van meer ideëele verplichtingen.

Maar het is het godengeloof, dat zorgen doet.

Door de vreeze voor Dewa's en Kala's heerscht er orde, en — wordt er gewerkt.

Het resultaat? Allen, die Bali bereisd hebben, weten, dat het schoon is.

Gaat dat goden- en geestengeloof teloor, dan is de spanveer uit de machine. Bleven er slechts materieele belangen te verzorgen over,

— voor desa- en soebak-vereenigingen zou de laatste ure zijn ge- slagen.

Te weinig wordt in het oog gehouden: het verschil in mentaliteit tusschen Oost en West.

Wij Westerlingen, zijn van. het ras van de Forsyte's. Wij hebben

rekening te houden met den dag van morgen. De ongunst van den

(18)

bodem en de guurheid v a n h e t k l i m a a t hebben in ons h e t hamster- instinct doen groeien. D a t m a a k t ons sterk voor de wereld, en — zwak voor God misschien.

D e Oosterling daarentegen heeft zich n i e t t e wapenen tegen de kou, en wie verzuimde zich door arbeid een oogst van zijn akker t e verzekeren, — hij klopt aan bij goedgeefsche verwanten, of zoekt gadoeng en pisang in h e t woud.

Wij zijn baatzuchtige v e r z a m e l a a r s , voor ons zelf, en voor ons ge- zin. Wij k e n n e n geen genoeg. Wij willen m a a r altoos meer.

Zij verzamelen telkens niet m e e r dan noodig om t o t zeker concreet doel te k u n n e n verteren.

Wij zijn gedoemd economie te b e t r a c h t e n .

Zij k u n n e n zich de weelde veroorloven t o t op zekere hoogte fiolen t e laten zorgen.

D e Baliërs evenwel vinden een specialen prikkel tot den arbeid, een prikkel die k o m t v a n de goden. De Baliërs slaan de h a n d e n in- een, en plegen gemeen overleg, hoe en wanneer h e n t e dienen, hoe h u n arbeid den goden zoo welgevallig, en zich zelven zoo voordeelig mogelijk t e doen zijn. E r is leiding van de desa- e n soebak- en andere op een bodem v a n religie stoelende vereenigingen. E n daardoor is B a l i welvarend.

P l a n t e n wij n u onze suikerfabrieken tusschen h e t raderwerk v a n die zeer oude, m a a r nog i m m e r deugdelijk werkende organisaties, — de goden zouden geen weg weten m e t de suiker, en de suiker niet m e t de goden E n in h e t rijzende conflict zouden de goden h e t loodje leggen en m é t de goden de inlandsche landbouw. H e t voort- brengend vermogen van B a h zou zijn gebroken. R a m p s p o e d zou worden geboren.

Onoeconomische sin een handicap voor nationalistische strevingen.

De Oosterling heeft noodig religieuze prikkels tot een energieke behartiging van wat wij n o e m e n wereldsche belangen. Zoodra hij die belangen gaat zien als enkel van de wereld, zullen zijn zorgen, zoo zij al duren, er toch sterk op achteruit gaan. Hij k a n die belangen op zich zelf niet zóó gewichtig vinden, en de gevolgen van h u n verwaar- loozing wonden' h e m n i e t diep in h e t h a r t .

L i g t hierin ook n i e t een waarschuwing voor een gróóter ge- bied d a n d a t v a n Bali en L o m b o k ? Zou —• vraag ik mij af — een Oosterling m e t veel gemoed, i n s t a a t zijn, om zijn gevoelens van voorkeur en tegenzin t e breidelen, ja, de herinnering terug t e dringen aan de oude geboden des geloof s, die zeggen toe t e slaan w a n n e e r zekere voorwaarden vervuld zijn, — enkel uit consideratie voor h e t materieele welvaren des l a n d s ?

M e n hoort het zoo dikwijls betoogen, dat, wanneer de Oosterling

(19)

de voordeden zal hebben leeren inzien van goede rechtspraak en juist geleide industrieele ondernemingen, hij zal gaan begrijpen, hoezeer het heil van Indonesië samenwerking vraagt van Oost en West. En dus: — zou Oost die samenwerking nóóit willen verbreken!

Ik wilde, dat ik het kon gelooven. E n ik zou dat doen, als ik kon gelooven, dat de Indonesiër economisch dacht, gelijk wij Westerlin- gen economisch denken. Maar dat doet hij niet. E n daar zit nu juist de moeilijkheid.

Van de Filippinp's is gezegd: " I t is not good government that -people want. Is is se //-government. They hope it will be good government. But whether it is good government or not, they want

s e //-government. ' '

Zoo is het; en die aspiraties zijn begrijpelijk en respectabel. E n voorâl zoo zij zich paren aan een overtuiging van tot good govern- ment in staat te zijn, en een sterk voornemen om daar ook voor te zorgen, verdienen zij slechts sympathie.

Maar zoo lang West de zekerheid niet heeft, dat Oost, zoo aan zich zelf overgelaten, een goed bestuur zal handhaven, waarbij ook de Westersche zeer groote economische belangen veilig zullen zijn, staan de kansen slecht voor een algeheele vervulling van de wen- schen van Oost door West.

Wat niet wegneemt, dat het recht is en wijs, zoo West te allen tijde aan die wenschen tegemoet komt, zoover als de omstandig- heden dat gedoogen.

Onderwijs,•'politieke gezindheid en nationale cultuur.

Het is wel bedroevend, wanneer men ziet, hoedanig het resultaat is van de Westersche scholing, die onze Indonesiërs krijgen, zoo hier als in Indië, v.w.b. hun politieke gezindheid. Het schijnt wel, dat de studie van de medicijnen en van de rechten en van de ingenieurs- wetenschappen, geen ander effect kan hebben, dan dat de Indische beoefenaars daarvan het ras van den leermeester vijandig worden.

Zou dat niet goeddeels hieruit zijn te verklaren, dat zij ontijdig los raakten uit den Indischen bodem? En dat voor verloren Indische wortels een Westersche bladerentooi geen complete vergoeding kan schenken ?

Wis- en natuurkundige en technische wetenschappen leveren geen voedsel op voor het hart. En Westersche humaniora laten het Ooster- sche gemoed ook onberoerd.

Wij zouden gelukkiger Indonesiërs zien, dunkt mij, wanneer wij hun de gelegenheid schiepen, hun eigen cultuur te verdiepen, en zich te vermeien in eigen letteren, eigen recht en eigen theologie.

Die moesten wij eeren, door daarvoor de studiegelegenheid te

scheppen aan een universiteit in Indië. Moedigen wij die studie aan,

(20)

— de Indonesische maatschappij zal voller en mooier, de Indonesiër gelukkiger en tevredener, en de verhouding tusschen Oost en West een aangenamere kunnen zijn.

Speciaal de aanschouwing van Bali en Lombok geeft aanleiding tot deze overpeinzingen. Want daar zien wij een cultuur, die nog overeind staat, en die wij goed zouden doen te steunen en te laten groeien.

Maar dat doen wij niet met de Balische jongelingschap te lokken naar onze volksscholen, gouvernements Inlandsche scholen 2e klasse, en Hollandsch-Inlandsche scholen, — alle geschapen naar één model, dat geldt voor Atjeh en voor Nieuw-Guinea, en voor alles wat daar tusschenin ligt

In 1846 meldt Zollinger van Lombok, dat bijna alle Baliërs er hun taal kunnen lezen en schrijven; zelfs het volk van den laagsten stand, en het grootste deel der vrouwen. In 1850, getuigt Van Bloemen Waanders, kon meer dan de helft van de Boelelengsche bevolking lezen en schrijven. Dertig jaar later meldt Liefrinck, dat de schrijf- kunst vrij algemeen beoefend wordt. E n in 1905 lezen wij bij Van Eerde: „i.h.a, leert ieder Balineesch kind van zijn ouders of familie- leden het hanteeren van het schrijfmes en het.lezen van lontarge- schriften, en dit kan ook van de aanzienlijke Sasaks worden gezegd.

Maar daarnaast geven de scholen onderricht in Maleisch, lezen en schrijven der latijnsche letterteekens, en rekenen."

O die scholen !

In 1920 ontdekte ik, dat op Lombok de eigen taal en het eigen schrift op gouvernements- en volksscholen werden genegeerd en dat werden onderwezen de Maleische taal en de Arabische karakters, waar geen behoefte aan bestond. Ook op de volksscholen op Bali werd veelal les gegeven door onderwijzers, die geen Balisch verstonden.

E n op niet één school, in het heele gewest, werd geleerd, hoe met het schrijfmes naar inheemsche wijs de Balische karakters in het palmblad te griffen.

De volkstelling van dat jaar (1920) wees uit, dat in Boeleleng het percentage alphabeten nog slechts ruim 6 pCt. bedroeg, en op Lom- bok nog niet 1 pCt.

Ik heb moeite gedaan, om het schrijven met het oud-Balische

materiaal weer op de scholen ingevoerd te' krijgen; en op de volks-

scholen van Bali- en West-Lombok had dat dadelijk succes. Maar

toen ik met de onderwijzers van de H . I. scholen besprak, of, buiten

het onaantastbaar leerrooster om, aan gegadigden ook les kon wor-

den gegeven in de klassieke schrijfkunst op lontar, vond dat weinig

bijval. En een jeugdig Balisch onderwijzer, die op Java gestudeerd

had, en dus geheel vreemd stond tegenover die kunst, — doch excel-

leerde in politieke belangstelling! — oordeelde, dat die schrijfmethode

(21)

behoorde tot een verleden dat had afgedaan. De Balische geschriften konden tegenwoordig gedrukt worden. En als schrijfmateriaal vielen papier, vulpen, en "ever sharp", wel verre te verkiezen boven het palmblad en het schrijfmes.

Waaruit valt te leeren, dat wanneer de Overheid voortgaat, met zich onverschillig te gedragen tegenover de nationale cultuur, — Zij straks tegenover zich zal vinden: enkel nationalisten, zónder cultuur.

Wat ik vertelde zal, hoop ik, genoeg zijn geweest, om U te doen begrijpen, dat er op Bah voor den Nederlandschen planter, handels- man en industrieel, eigenlijk geen groote taak ligt weggelegd.

Maar, wanneer hij een plekje behoeft, om uit te rusten van de ver- moeienissen van den elders verrichten arbeid, — dan kan hij terecht in de stilte en de eenzaamheid van Kintamani, en in de rozentuinen en koffieplantsoenen van Moendoek.

De gezochte rust en verfrissching zal hij er vinden.

En hij zal vandaar meenemen de herinnering aan een mooie Ooster-

sche wereld, die verdient, als cultuurmonument ontzien te worden.

(22)

1825—Juli—1826,

DOOE

GEORGE NYPELS.

Ter herdenking van het uitbreken van den Java-oorlog brachten wij, in de Jutaflevering van den voorgaanden jaargang van De

Indische Gids, de oorzaken van- en de aanleiding tot den op 20 Juli

1825 uitgebroken opstand in herinnering, en voegden daar eenige op- merkingen aan toe. Wij zijn niet voornemens hier de vijfjarige wor- steling, waarvan Dipâ Negârâ de hoofdfiguur is geweest, precies van jaar op jaar te herdenken, al zullen wij er wellicht nog wel eens op terugkomen, maar het eerste jaar, van Juli 1825 tot Juli 1826 is tot een historisch brokstuk geworden, dat op zich zelf gememoreerd en besproken verdient te worden, en dat als zoodanig voor nabetrachting ook een eigen en bijzondere beteekenis heeft behouden, al moge voor het feiten-materiaal, na het verschijnen van groote werken, als dat van Louw-de Klerek, niets nieuws bij te brengen zijn.

I.

Djokjâ ingesloten en ontzet.

Ternauwernood hadden de eerste schoten weerklonken of het ge- heele Djokjâsche gebied kwam in opstand. De algemeen heerschende, maar verkropte ontevredenheid uitte zich in hare volle bitterheid. De meeste prinsen en grooten verlieten de hoofdplaats om zich bij Dipâ Negara aan te sluiten. Het volk trok in woeste benden het land door of begaf zich, met pieken, krissen, slingers en stokken gewapend, naar het Selarongsche gebergte, waar D. N. verblijf hield. .

Op verschillende plaatsen werden de gehate Chineezen vermoord en

hunne eigendommen, evenals die der Europeanen, en de gevloekte

tolpoorten geplunderd en verbrand. Het gezag van de ambtenaren en

van den Eijksbestierder hield geheel op. Wilde de regeering de met

moeite verkregen macht in de vorstenlanden niet prijs geven, dan

(23)

moest door k r a c h t van w a p e n e n hersteld worden, w a t w a n b e s t u u r ver- korven h a d . Hiertoe konden de omstandigheden echter niet ongunsti- ger wezen dan zij op dat tijdstip waren.

J a v a was bijna geheel van troepen ontbloot. E e n oorlog in P a l e m - bang (1819—1825) was nog niet geëindigd, die tegen de P a d r i ' s op S u m a t r a ' s W e s t k u s t was i n vollen gang, de expeditie n a a r Z. W . Celebes was, onder Generaal van Geen, nog bezig hare overwinningen te voltooien, terwijl Majoor Sollewijn bovendien een opstand der Chineezen op B o r n e o ' s W e s t k u s t bestreed.

I n Djokjâ lag slechts een garnizoen van ongeveer 200 m a n , onder Kapitein Bouwensch. Op de hulpbenden van den S u l t a n of van eenigen Djokjâschan prins viel n i e t t e rekenen, door de talrijke deser- tiën n a a r de opstandelingen. Uit Soerakarta werd eene versterking van 250 m a n , meerendeels v a n h e t legioen van den P r a n g AVedânâ, gezonden, m a a r m e e r m o c h t h e t garnizoen hier n i e t v e r z w a k t worden, wijl h e t hof v a n den Soesoehoenan v a n Solo, volgens geruchten, m e t den opstandeling heulde en er bij de bevolking onraad broeide.

Ook S e m a r a n g telde slechts weinig verdedigers. M e t moeite werd eèn d e t a c h e m e n t van 3 officieren en 120 m a n gevormd, b e s t e m d om, onder Kapitein K u m s i u s , over Magelang t e r versterking n a a r Djokjâ op te rukken. Dit zou tevens 28600 gulden daarheen overbrengen.

Vóórdat dit vertrok h a d Kolonel von J e t t , C o m m a n d a n t der militaire afdeeling v a n M i d d e n - J a v a , zich reeds n a a r Djokjâ begeven, om de leiding op zich te n e m e n .

Kon aanvankelijk n i e t veel gedaan worden om den overmoed der woeste menigte t e keer te gaan, h e t weinige d a t m e n deed ondervond nog ernstigen tegenspoed. H e t d e t a c h e m e n t onder Kapitein K u m s i u s was, den 23sten J u l i , tot op ongeveer 7 paal van Djokjâ genaderd, zonder overlast v a n de oproerlingen ondervonden te hebben. Hierdoor vermoedelijk zorgeloos geworden, werden de noodige beveiligingsmaat- regelen n i e t getroffen. Zoo kon eene J a v a a n s c h e bende het transport

overvallen en, gesteund door de bevolking, u i t elkander slaan, waarbij de achterhoede, die in een modderig rijstveld uitweek, geheel afge- m a a k t werd. De overigen bereikten Djokjâ, m a a r ook h e t geld was in h a n d e n der overwinnaars gebleven.

Deze gebeurtenis vermeerderde de verslagenheid in Djokjâ, door D . N. en zijne aanhangers werd zij daarentegen m e t ophef verkondigd.

D e eenvoudige J a v a a n kreeg daardoor terstond m e e r vertrouwen op den steun van Allah en op de leiders van den opstand.

Kolonel von J e t t begreep, d a t hij zich niet, door de zwakte der be- schikbare m a c h t , m o c h t l a t e n weerhouden althans eene poging t e doen om h e t t o e n e m e n d onheil in zijn v a a r t te stuiten en der menigte weer eenig ontzag in t e boezemen. Hij kon, zonder gevaar voor de stad, eene colonne samenstellen, welke tegen de bandelcoze, slecht

(24)

van wapenen voorziene benden gerust kon oprukken. Beeds den 24sten Juli zond hij Kapitein Bouwensch met ongeveer 350 man en 2 stukken der geregelde troepen en 1400 man hulptroepen van den Sultan naar Selarong (7 paal Z. W. van Djokjâ), de verblijfplaats van D. N.

Het' hoofd van den opstand zag in, dat het de kans van een gevecht niet wagen moest en ontruimde Selarong voor de komst onzer troepen, welke daarop naar Djokjâ moesten terugkeeren, daar het garnizoen niet sterk genoeg was om eene bezetting af te staan. D. N. keerde nu ongestraft (te Selarong terug, nog meer verheerlijkt dan voorheen.

Uit deze onderneming leidde men af, dat, al behoefden onze colon- nes den vijand in het open veld niet te vreezen, een offensief hande- len, met zoo beperkte middelen, toch tot geen resultaat zou leiden;

ais de vijand uit elkander ging om zich daarna weer te vereenigen, verwachtte men van uitrukken geen voordeel of heil. Ondertussohen namen de kwaadwilligen in stoutheid toe. Een gedeelte van Djokjâ was reeds geplunderd of in asch gelegd, de veiligheid was in de plaats zelf niet meer verzekerd. De bezetting der stad zag zich dus tot het defensief beperkt, en toen hulp langer uitbleef dan men aanvankelijk had verwacht, vergde het behoud der hoofdplaats alleen reeds de uiterste inspanning.

De stad werd gevormd door: a. een zuidelijk gedeelte, waar de ruime kraton van den Sultan door een groot aantal, in klappertuinen ver- scholen, inlandsche woningen omgeven was, het geheel omringd door een 4 à 6 M. hoogen muur, van 3 paal in rondgang; b. een noordelijk gedeelte waar de Europeesche en Chineesche wijken door een fort be- schermd werden, waarin het garnizoen gelegerd was en c. ten oosten hiervan, het paleis van Pa-koe Alam met vele bijgebouwen. De inland- sche woningen om den kraton waren reeds verlaten en in de asch gelegd en de muitelingen bedreigden ook de andere wijken. Voorals- nog was men hier echter tegen de slecht bewapende benden voldoende gedekt door het garnizoen, dat versterkt was door eene schutterij, vrijwillig uit Europeanen en Chineezen gevormd. Maar er dreigde een ander gevaar. Het garnizoen had geen beduidende mondvoorraad opgelegd, de omliggende dorpen waren vijandig gestemd en de meeste pasars werden niet meer gehouden, zoodat men zich ook geen voor- raden verschaffen kon.

Toen moest onderzocht worden of de weg naar Solo nog open, dan

wel te openen was. Daartoe werd eenen Javaanschen Bitmeester, van

het legioen van Prang Wedanâ, opgedragen, zich met 27 man een weg

te banen om hulp te ontbieden. Nieuwe tegenspoed ! Door eene woeste

volksmenigte omringd, wist de Bitmeester deze niet in bedwang te

houden; het kwam tot een handgemeen, waarbij de meesten van het

detachement sneuvelden, terwijl de Bitmeester zelf in handen van

D. N. viel, die hem, na eenige dagen, de vrijheid terug gaf.

(25)

Na deze ramp waande Djokjâ zich reeds van alle gemeenschap af- gesloten, toen onverwacht hulp opdaagde.

Te Solo had de Militaire Commandant bericht ontvangen, dat eene kleine troepenaanvulling van Semarang over Klaten, op marsch was naar Djokjâ, daarop had de Luitenant-Kolonel der genie Cochius, die op eeine inspectiereis te Solo was, op zich genomen, onder geleide dier macht, door een detachement versterkt, een transport geld, munitie en rijst naar Djokjâ te brengen. Hij rukte den 28sten Juli met dit konvooi uit Klaten op. De weg bleek op vele punten vernietigd of ver- sperd te zijn. De opstandelingen bestookten de lange colonne bijna onafgebroken. Cochius wist hen, door goed geregelde salvo's en eenige kartetsschoten, echter op zoodanigen afstand te houden, dat hunne blanke wapenen, evenmin als de talrijk vertegenwoordigde slingers eenig verlies toebrachten. Na een tocht van 14 uren bereikte de colonne de hoofdplaats, waar zij met groote vreugde begroet werd. Den 30sten volbracht Cochius, vergezeld van Kolonel von Jett, den terugmarsch onder gelijke omstandigheden. Het nu weer aan zijn lot overgelaten Djokjâ telde aan gewapenden, de nog trouw geblevenen van des Sultan's lijfwacht inbegrepen, bijna 600 man.

Inmiddels was te Batavia een belangrijk besluit genomen. De Luite- nant-Gouverneur van Nederlandsch-Indië, Luitenant-Generaal H . M.

de Koek, was, met volledige volmacht alle maatregelen te treffen, welke hem tot herstel der rust en tot regeling der civiele- en der mili- taire zaken noodig zouden voorkomen, naar Midden-Java gezonden.

Hij kwam, over Semarang, den 30sten Juli te Solo aan.

Het gelukte hem bij het Solosche hof het geschokte vertrouwen in onze macht te doen herleven *). Zelfs werden, met zijne goedkeuring, mlandsche benden gevormd, welke, onder voorname Solosche hoofden, het uitbreiden van den opstand in het keizerlijk gebied zouden tegen- gaan. Tevens was naar alle bezittingen buiten Java de order gezon- den, de troepen, welke maar eenigszins gemist konden worden, naar Midden-Java te zenden, zoodat Generaal de Koek, na eenigen tijd, belangrijke versterking der militaire macht kon verwachten. Hierdoor werden de bewoners en de bezetting van Djokjâ echter vooralsnog niet gebaat. Spoedig na het vertrek van Cochius was weer gebrek aan levensmiddelen ontstaan, bovendien trad de vijand op meer te duch- ten wijze op. Hadden de muiters zich aanvankelijk bepaald tot het verwoesten der verlaten wijken en tot het bestoken der troepen, waan- neer deze eene poging deden om buiten de stad te fourageeren, nu

j

*) Later is bewezen, dat de Soesoehoenan inderdaad op het punt is geweest in opstand tegen het Nederlandsche gezag te komen.

3S

(26)

daagden zij in dreigende massa's op. Den 8sten Augustus ondernamen zij een goed geregelden aanval, welke niet dan met groote inspanning afgeslagen werd. Bij den steeds toenemenden nood en het aangroeiend gevaar ontstond de vrees, dat bij een hernieuwden aanval de kraton wellicht nie* behouden kon worden, waarom men het noodzakelijk achtte den jeugdigen Sultan naar het fort in veiligheid te brengen.

Dienzelfden dag bracht Cochius ten tweeden male uitkomst. Na een tocht, die wederom met veel moeilijkheden gepaard was gegaan, geleidde de Overste 's avonds een transport van de meest noodige zaken en eenige versterking der krijgsmacht, behouden binnen de in- gesloten plaats, die hij den 12den weer verliet.

Den 14den verscheen de vijand in drie colonnes, die, elk ongeveer 2000 man sterk, in goede orde oprukten, één naar het fort, de tweede naar den kraton, de andere naar het paleis van Pakoe Alam. Hoewel de verdedigers zich nog over al deze punten verdeelen moesten en daardoor overal zeer zwak werden, wisten zij toch de enorme over- macht tot staan te brengen, hetgeen zij vooral aan het overwicht hunner vuurwapenen te danken hadden. Maar in den lang gerekten strijd had men bange oogenblikken doorleefd, waarin de beslissing lang twijfelachtig was gebleven.

Hoewel Generaal de Koek den benardan toestand van Djokjakarta's hoofdplaats kende, was hij nog niet bij machte iets tot haar ontzet te ondernemen. De opstand, door niets in zijne uitbreiding gestuit, had zich ook over Kedoe en Pekalongan verspreid, en daar was ons gezag en het leven onzer ambtenaren en trouw gebleven onderdanen, door gebrek aan troepen, aan nog dringander gevaar blootgesteld. Daarom waren de achtereenvolgens te Semarang aangekomen manschappen meerendeels naar die streken gezonden.

In Kedoe gelukte het, vooral door het flink optreden van den Eesi- dent Leclercq en den Kapitein du Perron, en in Pekalongan, door de krachtige samenwerking van den Assistent-Kesident Holmberg de Beckfeld met den Luitenant-Kolonel Cleerens, door offensief op-

treden spoedig de rust te herstellen, maar het bleef toen onvermijde-

lijk de garnizoenen aldaar op eene behoorlijke sterkte te houden, wilde men er den opstand niet weer terstond zien uitbreken. Toch konden nu van de te Semarang aankomende detachementen meer strijders naar Solo gezonden worden. Daar de militaire autoriteiten te Batavia en te Soerabaja alle krachten inspanden om versterking te zenden, kreeg Generaal de Koek gaandeweg eene afdeeling beschik- baar, welke nog wel niet sterk ganoeg kon worden geacht om Djokja,

te ontzetten, maar die zich toch een weg kon banen om de bezetting

te versterken. De Generaal besloot dan ook daartoe, zoodat den 19den

Augustus een detachement, onder Luitenant-Kolonel Achenbach, met

een voorraad oorlogsbenoodigdheden en levensmiddelen, oprukte, dat,

(27)

t e n koste van slechts enkele gewonden, zijn doel bereikte. De bezet- ting steeg daardoor tot r u i m 1100 m a n .

Bleek hieruit hoe de vijand, welke zich op veel p u n t e n vertoond had, den strijd in het open veld nog steeds vermeed, toch m a a k t e hij in dezen tijd reeds in menig opzicht onheilspellende vorderingen.

E r k w a m meer r e g e l m a a t in den woesten hoop ; de benden waren door D . N. tot afdeelingen, onder bepaalde hoofden gevormd. Hij liet zich door de versterking v a n h e t garnizoen d a n ook eerst niet afschrikken en waagde weldra nog t w e e m a a l een aanval op de stad, die telkens zonder groote inspanning afgeslagen werd. M a a k t e dit herhaald echec h e m reeds behoedzamer, toen Overste Achenbach meer actief optrad en de omliggende dorpen bezocht, bepaalde D . N . zich weldra er toe de afsluiting der stad voldoende te verzekeren en de waterlei- ding n a a r h e t fort m e e r m a l e n af t e snijden.

E e r s t den lOden September o n d e r n a m de vijand echter, e n nu voor.

den l a a t s t e n keer, weer een aanval op de plaats, en ook deze werd dapper afgewezen.

Ondertussehen was de toestand in de stad zeer treurig geworden.

Dien dag werd h e t laa,tste ration vleesch uitgedeeld. Hoewel de water- leiding telkens hersteld werd, was de toevoer v a n water toch zoo be- l e m m e r d , dat d a a r a a n vaak gebrek bestond. E r n s t i g e ziekten heersch- ten. H e t overloopen der J a v a n e n n a a r de opstandelingen n a m m e t den dag toe. Door gebrek aan t a c t van E e s i d e n t Smissaert heerschte tweedracht onder de ingezetenen, en op ontzet m o c h t niet gerekend worden zoolang de troepen van Boni niet op Java. teruggekeerd w a r e n .

Eindelijk k w a m e n deze te S e m a r a n g a a n ; doch ook toen weel- teleurstelling ! I n Augustus reeds h a d de Koek de toezegging ontvan- gen, d a t Generaal van Geen weldra v a n M a k a s a r zou vertrekken en d a t de Vorst v a n Soemenap (op Madoerâ) h e m m e t zijna beproefde benden zou vergezellen, terwijl de Sultan van Madoerâ h e m boven- dien beloofd h a d nog ongeveer 4000 m a n te zenden. Voordat deze, m a c h t te S e m a r a n g a a n k w a m had de opstand eene uitbreiding ge- kregen, waardoor deze voorname plaats zelf rechtstreeks bedreigd werd.

I n het laatst van A u g u s t u s namelijk h a d de E e g e n t van Serang de zijde van D . N . gekozen. Bij gemis aan geregelde troepen h a d d e n de E e s i d e n t e n van Semarang en Djapârâ afdeelingen samengesteld, welke onder leiding van civiele a m b t e n a r e n tegen de opstandelingen opgerukt waren. Die afdeelingen waren echter bij Poerwadadi geheel verslagen. Toen vreesden de bewoners der strandstreken, en vooral die van S e m a r a n g , spoedig het oprukken der overwinnaars te k u n n e n verwachten. Begrijpende, dat allen moesten medewerken tot behoud van leven en goed boden velen, ook van de aanzienlijkste burgers, zich aan tot het versterken der gewapende m a c h t .

(28)

N a de aankomst v a n Generaal van Green kon eene colonne gevormd worden, welke den 3den September onder Kapitein B u s c h k e n s , van D e m a k uit den vijand t e gemoet ging. De eerste ontmoeting, welke dienzelfden dag plaats had, werd beiderzijds dapper ingezet, m a a r door de overmacht overstelpt moesten de onzen d a a r n a wijken. Ook n u bleef de zeer talrijke vijand opdringen, h e t gelukte h e m t e n slotte de orde in onze gelederen, te verbreken, w a a r n a de terugtocht in eene v l u c h t oversloeg. Groot was h e t a a n t a l slachtoffers; tot de gesneu- velden behoorden ook een t i e n t a l Semarangsche vrijwilligers. Zoo was de kans vóór een aanval op Semarang, en voor het afsnijden der gemeenschap tusschen die h a v e n en de vorstenlanden, nog veel groo- ter geworden.

De vijand t a s t t e echter n i e t zoo spoedig door. N a d a t de Generaal verschillende m a a t r e g e l e n t o t verzekering der veiligheid van Sema- r a n g h a d genomen, ontving hij h e t bericht, d a t de B e g e n t v a n Serang onze bezetting van D e m a k verplicht h a d die p l a a t s , slechts 16 paal v a n S e m a r a n g verwijderd, den 12den S e p t e m b e r t e o n t r u i m e n .

D a a r de troepen vain Borneo en Boni, evenals de hulptroepen der Vorsten v a n Soemenap en Madoerâ, eindelijk alle aangekomen waren, trok Generaal van Geen den 13den n a a r D e m a k op, en behaalde den 15den eene volslagen overwinning op den B e g e n t v a n Serang. I n die streek bleed: een sterk observatiekorps achter, de overige troepen k w a m e n n u voor Djokjâ beschikbaar. Zij w e r d e n (terstond n a a r Solo gezonden, w a a r h e e n ook v a n Geen zich den 21sten S e p t e m b e r begaf.

(Voorloopig bleef h e t rustig in h e t Serangsche, doch vóór h e t einde vaoi h e t jaar ontplooide de B e g e n t , die niet in onze h a n d e n was ge- vallen, opnieuw de oproer-vaan).

D e n 20sten S e p t e m b e r had Overste Cochius ten derden m a l e een t r a n s p o r t n a a r Djokjâ geleid. D i t m a a l kon hij de blijde boodschap brengen, d a t de verlossing weldra volgen zou, daar Generaal de Koek m e t de voorbereidselen tot h e t o n t z e t t e n der ingesloten veste bijna gereed was.

Den 25sten September trok de Generaal inderdaad, m e t 2500 m a n geregelde troepen en 5000 m a n hulptroepen, van K l a t e n n a a r de zwaar beproefde stad op. De opstandelingen vertoonden zich op meer- dere p u n t e n , m a a r nergens wraagden zij h e t iets tegen onze m a c h t te ondernemen, zoodat deze 's avonds zonder verliezen haren intocht binnen Djokjâ hield. Groot was hier de vreugde ! De bezetting kon n u m e t zelfvoldoening terugzien op de doorworstelde, bange w e k e n ; zij had in de moeilijkste omstandigheden, gesteund door een gedeelte der inwoners, trouw h a r e n z waren plicht vervuld.

Eenige p u n t e n dier geschiedenis van de eerste m a a n d e n van den Java-oorlog verdienen nadere beschouwing.

(29)

W a n n e e r een overheerscht volk i n zijn recht miskend, i n zijn trots gehoond, in zijn belang geschaad wordt moet, alle onderdrukking ten spijt, een geest van verzet veld winnen. Gelukt het niet dit tijdig t e doorzien en door veel beleid te stuiten, d a n k a n een op zich zelf weinig beteekenend feit aanleiding worden t o t een ernstigen opstand, die, eenmaal t o t uitbarsten gekomen, slechts bedwongen kan worden door flinke m a a t r e g e l e n van eene sterke krijgsmacht. Overreden, beloven, toegeven treffen dan geen doel meer.

Zoodra de oorlogstoestand i n t r e e d t , is het noodig de m e e s t vol- m a a k t e samenwerking van alle organen van het gezag te v e r z e k e r e n ; daartoe m o e t de leiding der civiele- en der militaire aangelegenheden m ééne h a n d vereenigd worden, en wijl de l a a t s t e n u de overwegende zijn, m o e t een militair m e t h e t b e s t u u r van het geheel belast worden ; hij kan d a n evenwel de voorlichting der civiele a m b t e n a r e n niet mis- sen. Dienovereenkomstig werd terecht h e t hoogste gezag, zoowel in Djokjakarta als in Soerakarta, opgedragen aan den Generaal de Koek en bleef h e t ten onrechte in de ingesloten stad Djokjâ in h a n d e n van den Besident.

H e t lot, dat de afdeeling K u m s i u s getroffen heeft, is vermoedelijk d a a r a a n te wijten, dat het d e t a c h e m e n t zorgeloos is geworden, na. ge- durende een langen tocht niets van eenige vijandige gezindheid ge- m e r k t te hebben. Door eene gelijke fout heeft ons leger menige nederlaag te betreuren gehad. E e n c o m m a n d a n t late zich door h e t m e t ontwaren van den vijand, zelfs gedurende meerdere dagen of weken, nooit tot achteloosheid verleiden. Plichtsbetrachting en op- lettendheid waren wellicht de reden, d a t een loerende vijand ver- scholen bleef; verslappen zij dan k a n hij zijn slag slaan.

-Dat Djokjâ lang zonder afdoende hulp bleef was zeker niet ge-

"wenscht; toch kon Generaal de Koek bezwaarlijk eerder zelf tot ont- zet oprukken. Niets m a a k t m e e r indruk op de inlandsche bevolking dan succes in den strijd. Velen aarzelen partij t e kiezen, t o t d a t ge- bleken is n a a r welke zijde de oorlogskans overhelt. H a d de Generaal een slag gewaagd en ware hij daarbij niet beslist in h e t voordeel ge- Komen, of ware hij in Djokjâ ingesloten geworden, dan zou de op- stand in omvang en woede terstond vertienvoudigd zijn, t e m e e r daar dan geen reserve beschikbaar ware geweest om h e t voordeel weer aan onze zijde t e brengen. D e Koek m o c h t niet tegen D . N . , niet n a a r -Djokjâ oprukken vóórdat h e t onwrikbaar vast stond, d a t hij die p l a a t s voor goed kon ontzetten.

De bezetting van Djokjâ heeft, onder leiding v a n Kapitein B o u - wensch, getoond, hoe eene zwakke m a c h t eene uitgestrekte p l a a t s

(30)

tegen een overmachtigen inlandschen vijand, zelfs onder moeilijke omstandigheden, door kordaatheid behouden kan. Generaal de Koek h a d t o e s t e m m i n g gegeven, den k r a t o n desnoods in de lucht te doen springen, liever dan h e m i n 's vijands m a c h t t e laten, m a a r zoover k w a m het niet, dank zij de w a a k z a a m h e i d en het beleid der onzen.

Vooral leerzaam is echter de uitwerking v a n het stouter optreden van Overste Achenbach. Daardoor waagde de vijand in de laatste m a a n d der berenning van Djokjâ slechts éénmaal een aanval op de p l a a t s , terwijl dit in de voorafgaande halve m a a n d t o t viermaal het geval was geweest.

I I .

De gebeurtenissen van September 1825 tot in Mei 1826.

T h a n s h e r v a t t e n wij hc,t overzicht der gebeurtenissen na het ontzet van Djokjâ.

D e n 25sten .September 1825 had Generaal de Koek zijn intocht in de bevrijde stad gehouden. E e n zijner eerste besluiten was den Resi- d e n t Smissaert voorloopig te schorsen (later werd deze uit 's lands dienst o n t s l a g e n ) .

D e Koek begreep, d a t de onderwerping, d a n wel de gevangenneming der hoofdopstandelingen door kracht van wapenen m e t zeer veel moeite gepaard zou gaan, n u de opstand zulk een tijd h a d k u n n e n voortwoekeren. Hij wilde daarom nog eene poging tot minnelijke schikking doen en tevens de voogden, als zij het inderdaad goed m e t het volk m e e n d e n , de gelegenheid bieden door gemeenschappelijk overleg h e t welzijn v a n h e t land te b e t r a c h t e n . Tot D . N . en Mangkoe Boemi werd eein brief gericht; daarin noodigde Generaal de Koek h e n uit t o t eene s a m e n k o m s t t e K l a t e n , hij beloofde h u n , d a t h u n n e grie- ven onderzocht zouden worden, d a t h u n r e c h t zou wedervaren en deelde h u n m e d e , d a t de Kesident reeds voorloopig geschorst was. Zij zonden daarop echter een antwoord, waaruit bleek d a t zij v a n toe- nadering n i e t wilden weten. Overtuigd dat verder onderhandelen ver- spilling van tijd zou wezen, besloot de Koek D . N . , die zich nog steeds te Selarong bevond, zonder uitstel aan te t a s t e n .

E e n e sterke colonne rukte daartoe den 30sten September, onder De Koek zelf, op. I n de vaste meening, dat de opstandelingen zich k r a c h t i " t e r verdediging ingericht h a d d e n , werd onze geheele m a c h t bij elkander gehouden, om in het front sterk aan- en door te grijpen.

D i t bleek echter niet noodig. De vijand volgde dezelfde tactiek als in A u g u s t u s , hij gaf de p l a a t s prijs en vluchtte in het. zwaar begroeide bergland. Toen onze troepen Selarong b i n n e n r u k t e n sloeg de v l a m uit de huizen, waardoor de k a m p o e n g in de asch werd gelegd. Zoo

(31)

verloor D . N. Selarong wel, doch de overwinning gaf ons weinig voordeel.

M e t dezen tocht werd eene reeks van krijgsverrichtingen geopend, die v a n onze troepen, over h e t geheele gebied van den opstand, ge- durende langen tijd de grootste krachtsinspanning vergde, en die toch door de wijze van oorlogvoeren van den vijand zeer weinig r e s u l t a a t opgeleverd heeft. D . N . en zijne onderaanvoerders volhardden er namelijk in h u n n e benden gemakkelijk door onze troepen uit elkan- der te l a t e n drijven, om daarna eene nieuwe verblijfplaats t e zoeken, waar zij zich weer verzamelden. Zoo vaak het bericht hiervan, t o t Gene- raal de Koek, tot een der buiten Djokjâ ageerende bevelhebbers,'of tot een der residenten doordrong, zochten eene of m e e r colonnes de muitelingen op, in de hoop h u n eelne gevoelige les t e geven of een hoofd gevangen te n e m e n . M a r s c h e n v a n u r e n , v a n dagen, tochten van meerdere weken werden aldus door dichtbegroeid, zeer geaceiden- teerd terrein afgelegd. W e r d h e t einddoel bereikt dan had de vijand doorgaans a n d e r m a a l de wijk genomen, of hij verspreidde zich na een weinig beteekenenden w e e r s t a n d i n de wildernis. Tot een gevecht v a n eenige beteekenis k w a m het slechts w a a r de vijand zich zeer over- m a c h t i g wist, en dan werd de strijd niet steeds in ons voordeel be- slist. Die guerrilla vergde v a n den troep eene inspanning, die het physiek evenzeer aangreep als het moreel. D e soldaten keerden v a n die t o c h t e n onvoldaan h u i s w a a r t s ; zij begrepen er h e t n u t n i e t van en h a a t t e n ze w e l d r a als martelingen waarbij geen eer te behalen w a s . Bovendien h a d d e n zij zware garnizoensdiensten t e vervullen. Toch w a r e n die t o c h t e n onvermijdelijk; alleen door activiteit was t e voor- komen, dat de partij van D . N . ergens vasten voet kreeg en weldra werd het dan ook in de onmiddellijke nabijheid der hoofdplaats weer veilig, terwijl de bevolking daar t o t hare vroegere bezigheden terug- keerde (o.a. werden de m a r k t e n weer g e h o u d e n ) . Ook h a d de meer- dere kennis, die m e n v a n land, volk en vijand opdeed, groote waarde.

H e t spreekt v a n zelf, dat prinsen die halsstarrig weigerden m e t den vertegenwoordiger v a n h e t g o u v e r n e m e n t i n overleg te treden, niet langer als voogden over den jongen S u l t a n erkend konden worden.

Zoodra Generaal de Koek de overtuiging h a d gekregen, d a t D . N . e n Mangkoe B o e m i besloten h a d d e n in h u n verzet t e volharden, werden zij uit de voogdij vervallen verklaard en, medio November, twee andere prinsen daartoe geroepen.

Moesten D . N . ' s benden overal h e t terrein voor de troepen der

„ C o m p a g n i e " o n t r u i m e n , uitgeroeid werden zij nergens. D e oorlog zou zoo h e t land en de bevolking op den d u u r wel tot een r a m p m o e t e n worden, m a a r D . N . was t e ver gegaan om t e r u g te treden.

Omringd door volgelingen, welke h e m in h e t verzet staafden, was hij overtuigd, dat de strijd h e m bij overwinning tot den m a c h t i g s t e n in

(32)

het rijk zou maken, en hij had kans, bij minder geluk, toeh nog de schenking van eenige landstreek te verkrijgen, zooals de hoofden der opstanden in de vorige eeuw. De welberedeneerde overgang, van offervaardigen verlosser der verdrukten tot aanmatigend despoot, toonde hij door menige daad van dwingelandij, maar hij kwam ook spoedig daarvoor openlijk uit. Nog vóórdat hij van de voogdij verval- len was verklaard, nam hij den titel van „Sultan" aan, zich zoo de rechten en de plaats toeëigenende van hem wiens bescherming hij zich tot taak had moeten stellen.

Daar D. N. door geheel Midden-Java aanhangers had of zendelin- gen zond, en de Nederlandsche macht niet sterk genoeg was om alom met kracht op te treden, wist hij in September en de volgende maanden in Kedoe, Pekalongan, Banjoemas en Bagelen, in Sema- rang, Eembang, Madioen, ja tot Kertâsânâ, nabij de grens van Soe- rabaja, onlusten te doen uitbreken, die onze troepen tot in den regen- tijd op de been hielden.

Dank zij de activiteit onzer bevelhebbers, kon D. N. in dit uitge- strekte gebied op het blijvend bezit van geen enkel punt wijzen, toen de regens eindelijk, in het eind van 1825, het oorlogvoeren zoo goed als onmogelijk maakten, maar daarentegen konden wij ook nergens de rust blijvend verzekerd noemen.

Van de gedwongen rust hoopten beide partijen voordeel te trekken ; zij kwam echter den onzen het meest ten goede. D. N. maakte wel van den heiligen vastentijd gebruik om de godsdienstige dweeperij nog op te zweepen, maar ons leger kwam in dien tijd op zijn ver- haal en ontving versterking, zoodat het in April 1826 met hernieuwde en vermeerderde kracht den kamp hervatten kon.

Ondertusschen was Generaal de Koek in December naar Batavia vertrokken, om het opperbestuur der koloniën tijdelijk van den Gou- verneur-Generaal van der Capellen over te nemen en was hij in Februari op het oorlogstooneel teruggekeerd, nadat de Commissaris- generaal du Bus de Gisignies uit Europa was aangekomen.

De Generaal was overtuigd, dat zelfs de thans beschikbare troepen

niet bij machte zouden zijn den opstand te bedwingen, als de vijand

volhardde in zijne wijze van oorlogvoeren; daarom riep hij de resi-

denten van de oproerige districten tot eene bijeenkomst samen, welke

tot doel en tot gevolg had, dat in die residentiën barisan's opgericht

werden, die onder Javaansche hoofden, met. de troepen van het leger,

of waar noodig ook zelfstandig zouden optreden, tot het verzekeren

of het herstellen der rust. Was de militaire waarde dezer hulptroepen

noch door oefening, noch door bewapening, noch door aanvoering

groot, zij konden een niet te versmaden tegenwicht vormen tegenover

benden-muitelingen, welke deze negatieve eigenschappen in gelijke

mate bezaten. In een opzicht stonden zij echter bij deze achter, zij

(33)

toch streden op aandrang van onze a m b t e n a r e n , de muitelingen voor eene h u n ter h a r t e gaande zaak.

D e krijg was n a April 1826, in weerwil v a n dezen maatregel, voor h e t leger slechts eene herhaling van hetgeen 1825 opgeleverd h a d . Beiderzijds volhardde m e n i n de oude tactiek. D e onzen w e r d e n weer tot groote vermoeienis genoodzaakt. Ontweek de vijand elk gevecht, d a t in zijn nadeel kon afloopen, hij was daarentegen doorloopend op de loer; w a a r hij h e t m i n s t verwacht werd, t r a d hij vaak verrassend tegen eene vermoeide colonne op. D e volharding door de Nederland - sche troepen en de Indische hulptroepen aan den dag gelegd bewerkte echter, evenals in 1825, dat D . N. en de zijnen nergens eene veilige schuilplaats vonden. Dit dwalen en ontwijken was weinig geschikt, om het volk t e doen gelooven aan h e t hechte van den troon v a n den vajschen S u l t a n en, n a enkele m a a n d e n , begonnen de ons afvallige onderdanen dan ook weer vertrouwen op de m a c h t der oude Com- pagnie te t o o n e n ; op vele plaatsen bleken zij onverschilliger voor de zaak van den opstand t e worden.

I s het onmogelijk de vele tochten, de krijgsverrichtingen de scher- mutselingen, welke zoo deze periode van den Java-oorlog gekenmerkt hebben, hier zelfs i n grove t r e k k e n weer t e geven, ééne onderneming echter m a g niet onvermeld blijven, daar zij zelfs t w e e m a a l tot ernstig treffen leidde.

Zes paal zuidoostwaarts van Djokjâ was t e Plered een oude k r a t o n , weleer verblijf der M a t a r a m s c h e vorsten, gelegen.

H e t gebied t e n zuidoosten v a n Djokjâ was D . N . zeer verknocht, hij had i n die streek vele zijner eigendommen liggen, zoodat zijne krijgskas van d a a r ook krachtigen steun ontving. H e t was d u s niet te verwonderen, d a t hij er een zijner bekwaamste aanvoerders, zijn oom Kertâ-Pengalasan, m e t de leiding der zaken belast h a d . D e ver- laten kraton was den opstandelingen m e e r m a l e n t o t verzamelpunt geweest e n v a n daar uit h a d d e n zij eenige stoute ondernemingen ge- waagd, tegen transporten, die zich tusschen Djokjâ en Imâgiri, aan de Oepak, bewogen, waar eene afdeeling der keizerlijk Solosche troe- pen de begraafplaatsen van de vorsten van het M a t a r a m s c h e rijk bewaakte.

N a d a t onze colonnes den vijand tusschen Djokjâ en de Prâgâ reeds m e e r d a n eens teruggedreven h a d d e n , ontving Generaal de Koek h e t bericht, d a t Kertâ P e n g a l a s a n , in afwijking van de gewone tactiek der opstandelingen, zich in den ouden kraton te Plered versterkt h a d , zoodat n a a r h e t scheen de vijand een vast p u n t op zóó korten afstand van Djokjâ bezet wilde houden.

W a s het feit, d a t de gemeenschap ernstig bedreigd werd op een weg, die onze troepen geregeld volgen moesten, reden genoeg om de daar schuilende bende eene gevoelige les toe te denken, n u daardoor

(34)

tevens ons gezag zich krachtig kon doen gelden in eene streek, waar- aan D . N. bijzondere waarde h e c h t t e , trad het belang daarvan nog m e e r op den voorgrond. Generaal-Majoor van Geen kreeg de opdracht- d a t p u n t t e bemachtigen. D e n 16den April rukte de Generaal daar- toe m e t 800 m a n voetvolk (de eene helft geregelde troepen, de andere piekeniers), 90 m a n ruiterij en vier s t u k k e n uit. Tevens zou hij een transport n a a r Imâgiri geleiden.

De kraton van Plered was aan alle zijden door een open rijstveld omringd, waarover eenige desa's verspreid lagen. Ten zuiden stroomde op korten afstand de Oepak, wier linker oever aan het woeste Zuider- gebergte grenst, waar de verdediger ingeval v a n tegenspoed vermoede- lijk een vluchtoord zou zoeken. V a n het voormalige vorstenverblijf bestond nog de hechte m u u r , die eein rechthoek vormde van ongeveer 750 M. breedte en 900 M. diepte, bij eene hoogte van 5 à 6 M.

Toen de voorhoede, zonder ontmoeting m e t den vijand, tot 300 M.

van den noordingang van den kraton genaderd was, ontwaarde zij eenige verdedigers, die op verhoogingen achter de m u r e n post h a d d e n gevat. De stukken werden in stelling gebracht t o t h e t werpen van granaten. D a a r de uitwerking der worpen niet nagegaan kon worden, beloofde dit echter weinig r e s u l t a a t , en besloot de Generaal weldra t o t den storm over te gaan, doch om tevens den vijand eindelijk eens een verlies van beteekenis toe te brengen, m o e s t h e m h e t ontkomen eerst zooveel mogelijk belet worden. D a a r o m werden de piekeniers, gesteund door eene afdeelmg geweerdragenden, aangewezen om tegen- over de oost- en westflanken, en de ruiterij om tegenover de zuidzijde den aftocht af te snijden. N a d a t deze afdedingen zich om den kraton verdeeld hadden, r u k t e de hoofdmacht v o o r w a a r t s ; bij h e t transport bleef eene dekking achter. De vijand opende slechts een onbeduidend v u u r op de colonne, m a a r een groot aantal aangepunte, in den grond geplante bamboe-piketten belemmerde den opmarsch, vooral voor de m e t geschoeide inlandsche soldaten. De ingang was door eene zware barricade versperd, wier beklimming onmogelijk werd g e m a a k t door- dien een onzichtbare vijand er een geduchte regen van steenen over slingerde en het v u u r van achter de n e v e n s t a a n d e m u r e n zeer in be- teekenis t o e n a m . Terwijl dit beantwoord werd, werden eenige palis- saden omvergewerkt, zoodat een doorgang ontstond. D i t was vol- doende om h e t meerendeel der verdedigers de wijk te doen n e m e n . E e n gedeelte hield nog stand achter b i n n e n m u r e n , of in het begroeide terrein, de m e e s t e n echter t r a c h t t e n den k r a t o n te verlaten. D a a r binnen was de strijd d a n ook k o r t ; V a n Geen drong met kracht voor- w a a r t s e n was weldra meester, n a d a t wie stand hield m e t de bajonet was neergeveld. B u i t e n waren onze troepen wel langs het geheele werk verdeeld, doch niet talrijk genoeg en te slecht van vuur- wapenen voorzien om den aftocht afdoend te beletten. Ook K e r t ä

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

] ) Voor zoogenaamde niet gegradueerde ambtenaren zal dit bedrag naar verhouding lager gesteld moeten worden. 3 ) Het toekennen van tractement en pensioen tegelijk is feitelijk een

In deze brief geef ik u de definitieve uitkomsten van mijn onderzoek naar het onderdeel rechtmatigheid over verslagjaar 2019.. Ik handhaaf het oordeel in mijn brief van 30

Het door mij uitgevoerde Basisonderzoek 2020 geeft geen aanleiding om voor uw corporatie een nader onderzoek uit te voeren. Het oordeel over de Governance schort ik op, totdat

ontstaan met de kwaliteitsopvatting van scholen of kan de ruimte voor eigen kwaliteitsop- vattingen en doelen van scholen (te) beperkt raken. In het bijzonder werpt zich de vraag op

Aangezien deze acties (gemeente- lijke) inzet van mensen kost, maar ook ‘out of pocketkosten’ met zich meebrengen, is het niet meer dan logisch dat de partij

In this section, we describe our methodology based on process mining for the detection of unauthorized EHR access, drawing from the previously mentioned ideas

In Figure 5 we illustrate the three forms of power involved in the emergence of workarounds: hierarchical power, restricting power and the power to work around, and how they compare

Heil’ge Geest, kom over mij, Godd’lijke waarheid, wees mij nabij Woord van God wees mijn Licht, Geef aan mijn geest een helder zicht.. Heil’ge Geest, verwarm mijn hart,