• No results found

DE INDISCHE GIDS.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "DE INDISCHE GIDS. "

Copied!
572
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

i 'M-

• t V ,fH-«Sc

>raW*

^«rv t XJt •j<r-h

1S2

(2)
(3)
(4)
(5)
(6)
(7)

DE INDISCHE GIDS.

T E V E N S N I E U W E S E R I E VAN HET

TIJDSCHRIFT VOOR NEDERLANDSCH-IMË.

Hoofdredacteur: E. A. A. VAN HEEKEREN.

V I E R E N V E E R T I G S T E J A A R G A N G ,

I

(Aflevering I—VI).

Drukkerij en Uitgeverij

J. H. DE B U S S Y.

A M S T E R D A M , A". 1922.

(8)

1

(9)

in Nederlandsch-Indië

DOOE

AMBTENAAR.

Waar het voor Nederlandsch-Indië een levensbelang is zooveel mogelijk personeel aan te trekken, zal geen maatregel, welke aan de werving ten goede komt, achterwege gelaten mogen worden.

Nivelleeringsvoorstellen. Memorie van Toelichting, blade. 8.

In Indie heerscht nagenoeg over de geheele linie een tekort aan personeel, waar tegenover geen voldoende aanvoer van nieuwe krachten staat. Het tekort dreigt zelfs verschillende takken van staatsdienst geheel te ontwrichten.

Als oorzaken van het nijpend personeelgebrek worden o.m. genoemd- de onvoldoende bezoldiging;

de meermalen niet correcte, soms zelfs grievende behandeling van -ambtenaren ;

de' funeste werking der bureaucratie ;

de voortdurende uitbreiding van het ambtenarenkorps ; de weinige bevrediging van een carrière in Indië

en verder nog eenige bijkomende omstandigheden als de woningnood, foutieve inlichtingen aan aangeworven ambtenaren, waardoor al dadelijk bij aankomst m Indië decepties worden ondervonden, het opschorten van verloven, onvoldoende gelegenheid de kinderen lager onderwijs te doen genieten, de verbreking van het gezinsverband enz. enz.

Het zal goed zijn om alle oorzaken, die den goeden gang van zaken oelemmeren, aandachtig en ontdaan van alle verhullende frasen onder het oog te zien en daardoor van zelf den weg aan te geven om uit het moeras te geraken. Er is periculum in mora.

i

(10)

Hoewel het eerst genoemd achten we de onvoldoende bezoldiging- niet van super-overwegende beteekenis. Wel is waar zijn de desbetref- fende klachten volkomen gegrond, maar wanneer de Indische lands- dienaren steeds hadden kunnen beschikken over hun volle salaris, was het nooit zoover gekomen, dat er bepaalde ontevredenheid was ontstaan en thans zelfs de dienstneming voor Indië ook met het oog op onvoldoende bezoldiging wordt tegengewerkt.

In de laatste jaren is op ruime wijze tegemoet gekomen in de kosten voor eerste uitrusting en ook in de verplichte storting in eens voor het weduwen- en weezenfonds, maar nog niet zoo lang geleden kwam de landsdienaar als regel met schuld in Indië, terwijl iemand, die bij uitzondering op een schoone lei kon bogen, zich al heel gauw in de schulden moest steken om zijn eerste inrichting te bekostigen. Zoo was een ieder al dadelijk genoodzaakt voorschot op tractement te nemen en in de korting te komen. Daar de aanvangs- tractementen zich op de grens der bestaansmogelijkheid bewogen, L) waren zij na aftrek van de kortingen niet toereikend om er zelfs op de eenvoudigste wijze van rond te komen; men maakte nieuwe schulden, nam bij overplaatsing weer voorschot en zoo waren behalve de bureauambtenaren, ongeveer alle gouvernementsdienaren steeds aangewezen op SU tot 1/8 van hun officieele salaris.

Door de vele overplaatsingen kwam men nooit op adem en mocht men al blij zijn wanneer de schuldenlast niet belangrijk grooter werd.

Het voor ontspanning (!) hoog noodige verlof naar Europa met een schandelijk laag verlofstractement, schadeposten, wanneer men zelf of een der leden van het gezin veel geneeskundige hulp noodig had, welke schadeposten bedenkelijk hoog werden zoo alleen op Java te verkrijgen specialistische behandeling urgent was, ziedaar financiëele stroppen, die men misschien slechts te boven kon komen in de hoogere rangen en dan nog alleen, wanneer men het voorrecht had die eenigszins lang te mogen bekleeden.

Zoo was doorloopend financiëele misère troef en ten slotte bracht de oorlogsconjunctuur zelfs armoede. De draagkracht van den steecis in geldelijke zorgen verkeerenden ambtenaar was ten slotte niet meer bestand tegen het verpletterende beuken van de in de laatste oorlogsjaren aanrollende duurtegolf en zulks te minder omdat het financiëele weerstandsvermogen ook ondermijnd was door eene recht- matige verbittering over weinig verzekerde positie, miskenning en de machinaties van het duister gewrocht der bureaucratie. De een werd meer bezocht dan de ander en zoo werd eindelijk ook ingezien het onbillijke van de gebrekkige regeling der bezoldiging. Deze met de

1) Wanneer bovendien eens nagegaan kon worden hoeveel ambtenaars- en officiersweduwen en weezen op hun karig pensioen een toelage ontvangen ten laste van de Indische salarissen, zon men tot schrikbarende cijfers komen.

(11)

vroegere noodzaak om steeds van % tot Vs ya n het volgens de bepa- lingen toekomende salaris te leven, heeft meer ontevredenheid verwekt dan de onvoldoende bezoldiging op z*ch zelf.

Er is veel geliefhebberd op bezoldigingsgebied, hetgeen wijst op een onvoldoende beheersching der zaakL) en op een slechte functionneering der centrale kantoren. De Indische Regeering heeft dit ten slotte ook zelf ingezien, de memorie van toelichting behoorende bij de zoogenaamde nivelleeringsvoorstellen laat aan duidelijkheid niets te wenschen over.

„Onder de gebreken die het Indische bezoldigingsstelsel aankleven behooren in de eerste plaats te worden vermeld de dikwerf zeer uiteen- loopende bezoldigingen en ook verder onderling verschillende dienst- voorwaarden, welke de onderscheidene diensten en bedrijven bieden.

Dit heeft tengevolge dat landsdienaren met gelijke of gelijkwaardige opleiding, en in gelijkstandige — ja zelfs gelijke — posities geplaatst, voor hunne diensten verschillend worden beloond, veelal zonder dat hiervoor een andere reden kan worden opgegeven dan een — overigens zeer te waaideeren - streven om in de eerste plaats de personeels- voorziening van eigen dienst of eigen bedrijf te waarborgen.

„Dat deze in den grond verkeerde staat van zaken zich heeft kunnen vestigen moet geweten worden aan de wijze waarop tot dusverre h.t.l.

voorstellen tot vaststelling van nieuwe of herziening van bestaande bezoldigingsregelen werden voortgebracht,2) n.l. voor de onderscheidene diensten en bedrijven op zich zelf."8)

Verderop wordt gezegd, dat verschillen in bevordering en de daarmede gepaard gaande verschillen in bezoldiging en de termijnen na afloop waarvan 's land dienst met pensioen wordt verlaten, als regel niet in de eerste plaats verband houden met meer of minder bekwaamheid doch in hoofdzaak aan het toeval — n.l. het open komen van vacatures — moeten worden geweten en in dien onregelmatigen bevorderingsgang

:) Het is in dit verband wel vermakelijk oui te lezen met welke vrij- moedigheid de verdediger van de nivelleeringsvoorstellen de bureau-ambtenaren op een hooger niveau van bekwaamheid trachtte te stellen en hooger tractement wilde toekennen dan de ambtenaren van den buitendienst.

,2) We cursiveeren, de schuld wordt — zie het zeer te waardeeren streven tevoren — op elegante wijze afgewenteld.

Toch zijn o.i. alleen en uitsluitend de centrale kantoren en de onvolkomen werking daarvan oorzaak dat gezegd kon worden:

„Door tallooze inconsequenties en andere onredelijkheden begon het geheel van de bezoldigingsregelingen langzamerhand te gelijken op een Augiasstal, waar zeer noodig de bezem flink moet worden ingezet".

Directeur van Onderwijs en Eeredienst 2 Februari, '192Î.

en

„Wij zijn op het oogenblik met de bezoldigingen, pensioenen, toeslagen, bijslagen en al wat meer in een angstwekkend kluwen verward".

D.d. Directeur van Financien 23 Juni 19%1.

3) Volksraad. Tweede gewone zitting 1920. Onderwerp 5, bladz. 1.

(12)

een onbillijkheid is gelegen, welke algemeen als zoodanig wordt gevoeld en in breede kringen dan ook ontstemming wekt. Ons dunkt dat de heeren met spoelen geest (hierover straks) wel wat laat tot dat besef zijn gekomen, jaren en jaren achter elkaar is in tijdschrift- en dagbladpers reeds op de thans officieel erkende onbillijkheid gewezen.

In de gebreken van het tot nu toe bestaande bezoldigingstelsel moet o.i. de onmiddellijke aanleiding gezocht worden dat thans, d.w.z. in een tijd, waarin van alle kanten op bezuiniging wordt aangedrongen, het gevaar van een overmatige opdrijving van salarissen niet denk- beeldig is. Toch is die opdrijving moeilijk te keeren ; als een gevolg van partieele regelingJ) zijn bijv. de tractementen in het leger ontijdig op een voor komende tijden misschien te hoog peil gebracht door met opvoering van de eigenlijke bezoldiging ook den duurtetoeslag te behouden. Terecht zoeken nu andere takken van staatsdienst zich tot hetzelfde niveau op te werken, het zoogenaamde ophijschsysteem in volle actie.2)

Ofschoon we geenszins willen ontkennen, dat vooral door bijzondere factoren dikwijls onderbetaling plaats had, scharen we ons aan de zijde van degenen, die de verhooging van bezoldiging willen opschorten om voorloopig, tot een vastere toestand is ingetreden, den al of niet gewijzigden duurtetoeslag te behouden. Vooraf waren ook de oorzaken te bestrijden, die zelfs de hoogste tractementen op de meest funeste wijze bedreigen. .Wat geeft tenslotte een inkomen van ƒ 1000.—

wanneer men de helft moet neertellen voor huishuur of exhorbitante prijzen moet betalen in hotels of pensions !

N'en déplaise de met pathos uitgesproken woorden:

„De personeeltoestand jis in-nagenoeg alle diensttakken critiek, die toestand dreigt hier en daar zelfs noodlottig te worden. Nu en niet

*) 18 Juni 1918 gaf Mr. Dr. D. Talma als het oordeel der Eegeering te kennen dat ten opzichte van de voor verschillende Landsbetrekkingen geldende salarisregelingen langzamerhand minder gewenschte toestanden waren ontstaan. „De salarissen zijn bij een zeer groot aantal partieele regelingen vastgesteld en op dit oogenblik is er dan ook niet meer één goed geregeld geheel, samengesteld volgens één leidende gedachte. De verschillende onderdeelen der Staatshuishouding staan in dit opzicht tegenover elkaar, in een verhouding welke somtijds aan concurrentie doet denken, welke toestand op den duur tot ongewenschte gevolgen moet leiden, niet alleen Ivoor de schatkist, maar ook voor den bloei van verschillende opleidingsrichtingen en ten slotte ook voor den geest in de minder bevoorrechte ambtenaarskorpsen, die niet op peil kunnen worden gehouden dan door herhaalden tegengang van promotie elders,

2) Volgens de nivelleeringsvoorstellen zal een controleur niet geschikt voor assistent resident na 19 jaar dienst een salaris van ƒ1200.— toegekend worden Het gevolg is dat in het leger al een actie wordt gevoerd om de kapiteins op dezelfde wijze te bezoldigen.

(13)

later moet deze tractementsherziening in Nederland bekend worden als een Indisch voorstel," achten we de nivelleeringsvoorstellen in den vo'orgebrachten vorm praematuur. Dit neemt echter niet weg dat een behoorlijke betaling niet achterwege mag blijven, maar dan een nivelleering der salarissen op een lager plan met tijdelijke toekenning van een duurtetoeslag, waardoor, de koopkracht van het geld zich herstellende, de Regeering bij machte zal zijn de vaste personeeluit- gaven naar billijkheid tot de gewenschte proporties terug te brengen.

Zeer terecht werd bij de beraadslagingen over de nivelleerings- voorstellen er door enkele leden de aandacht op gevestigd dat een goede behandeling der ambtenaren meer dan een hooge bezoldiging kan bijdragen om in den personeelnood te voorzien. Niettegenstaande in de stukken voorop was gesteld dat geen maatregel, welke aan de werving ten goede komt, achterwege gelaten mag worden, bleek de Regeerings- gemachtigde echter niet geneigd daarin te treden en verschoof die aangelegenheid naar het gewone ontwerp-begrooting. Komt tijd, komt raad. De opgedrongen pensionneering aan generaal De Grève en het ontslag van resident Jhr. De Stuèrsl) lagen nog te versch in het geheugen ; beide feiten, die zooals ook in dit tijdschrift2) werd aangeteekend, de vorige regeeringsperiode ontsieren, hadden tot pijnlijke incidenten aan- leiding kunnen geven.

De behandeling van de heeren De Grève en De Stuèrs zijn feiten van het eerste plan, maar hoeveel voorbeelden van het tweede en derde plan hadden niet kunnen worden aangehaald. Het is onnoodig namen te noemen, een ieder zal voor zijn eigen tak van dienst een staatje kunnen samenstellen, de verzamelstaat zal dan per saldo een niet onbelangrijk cijfer aanwijzen.

De wijze waarop de maatregelen tegen landsdienaren worden goed gepraat kunnen niet altijd bevrediging schenken. De behandeling bijv.

van de zaak-Ritsema van Eek in de vergadering van den Volksraad op den 9en Juli van dit jaar, als lijkende een poging om dien ambte- naar in een bespottelijk daglicht te stellen, kan bij den buitenstaander onmogelijk sympathie verwerven. Het doet niet prettig aan over iemand van meer dan gewone bekwaamheden alleen woorden van afkeuring te hooren. Door het aanhalen van de critiek van prof. Van Vollenhoven over de minderheidsnota wordt de kwestie eenzijdig belicht ; anderer —

') We gaan volkomen accoord met den heer Bergmeijer wanneer hij zegt, dat al stelt men zich zelfs voor een oogenblik op het standpunt der Regeering en dezen ambtenaar niet meer geschikt oordeelde zijn taak te vervullen, het bijzonder ontactvol was hem als eerste slachtoffer van de residentencirculaire te laten vallen. ,.De Kegeering had zelfs den schijn moeten vermijden min of meer wraakgevoelens te koesteren.

Vergadering Volksraad 22 November i9-20, bladz. Ml der Handelingen.

2) Meinummer 1921, bladz. 392.

(14)

niet genoemd - oordeel over de denkbeelden van den heer van Eek is zeer gunstig. Het beroep op Lincoln is niet ter zake dienende, het erkennen dat er geïntrigeerd was en wel door spreker zelf, kan opgevat worden als een poging om de aandacht af te leiden van werkelijke intriges, kortom het betoog mist diepheid en loopt om de zaak heen.

De heer Muurling heeft hier een slecht moment gehad, hij was tijdelijk minder alert, zijn gewone handigheid liet hem hier in den steek.

Het moet den lezers van de beschouwingen over de nivelleerings- voorstellen - althans hen, die nog steeds eerbied voor het Gezag hebben - ook zeer onaangenaam gestemd hebben, dat tot de Regeering het verwijt gericht moest worden dat zij ten opzichte van de gedis- penseerden geen oprechte houding aannam. We vinden het zelfs intreurig dat het vertrouwen in de Regeering zoo gering was dat drie zeer bezadigde personen als de heeren 's Jacob, Schmutzer en Bergmeyer een motie moesten voorstellen, waarin sprake was van „in strijd met de goede trouw" en dat het mogelijk kon zijn dat die motie werd aangenomen.x) Het is ook minder opwekkend en vertrouwengevend, dat tegenover den verdediger der nivelleerings voorstel! en gesproken moest worden van „heelemaal onjuist en omheendraaierij," 3)

in den Volksraad over de behandeling der ambtenaren sprekende merkte de heer van der Jagt op3), dat er steeds een kruidenierspolitiek is gevolgd. „Zoodra er een (ambtenaarskorps) op peil was, tevreden en "voltallig, begon het beknibbelen en gepeuter aan de uitrustings- kosten, de 'salarissen, de huisvesting, het erf- en woningonderhoud, werd zelfs bezuinigd op de onvermijdelijke uitgaven voor tournee- en reiskosten en daggelden; werd doodgevallen op iedere halve cent; ja, er is zelfs tegen den plotseling overtollig gewaanden bies op de jas van een oppasser proces-verbaal opgemaakt wegens overdaad en geld- verspilling."

Door enkele ambtenaren werd geknoeid met de reisdeclaraties, maar instede die onbetrouwbare personen openlijk te signaleeren en desnoods zonder pardon aan den dijk te zetten, werden er beperkende bepalingen gemaakt voor iedereen.

„ Die druk van krenterigheid, van kruideniersachtigheid (we citeeren weer den heer Van der Jagt) hinderen den rechtschapen ambtenaar, kleineeren hem en vooral hem, die zich bewust is dagelijks groote fmancieele belangen te behartigen, waarbij geen enkele controle mogelijk

en men geheel op zijn goede trouw aangewezen is. Het schaadt den i) De motie luidde: dat een afwijking van den regel: bezoldiging naar diensttijd — voor reeds gedispenseerden in vergelijking met gediplomeerden in strijd is met de reeds zonder eenige reserve verleende dispensatie, zoowel als met de eischen van goede trouw.

2) Vergadering Volksraad 4 Februari 1921, Bladz. 779 der Handelingen.

3) Vergadering Volksraad 1 F e b r u a r i 1.921, Bladz. 707 d e r H a n d e l i n g e n .

(15)

dienst, verslapt den ijver, vertraagt den toeloop van ambtenaren en zet dien op een gegeven oogenblik geheel stop.

Dan komt het hinkende paard achteraan en de bureaucraat bij de gratie Gods, die met zijn bezuinigingen het Hemelrijk dacht te ver- dienen, ziet met schrik het gevreesde dier als een chimère ook zijn heiligdom naderen. Dan trekt hij zich veilig terug achter het tocht- scherm van zijn ambtelijk vertrek en zucht dankbaar wanneer een ander, een praktisch man, het akelige beest weer wegleidt, liefst tot achter den horizon. Men vraagt niet, ten koste van welk tijdverlies dat geschiedt en ten koste van hoeveel heele en harde pegels! De opleiding wordt dan verlicht, veteranen, gepensionneerden worden

•opgeroepen, rijp en groen wordt aangenomen, de uitrustingskosten worden verhoogd, hooge tijdelijke salarissen worden ingevoerd, allerlei faciliteiten worden verleend om de gedunde gelederen weer aan te vullen en den geschokten dienst te herstellen. Zoo gebeurt het vaak, dat de eene dienstchef heeft goed te maken wat een andere, het

„après nous le déluge" voor oogen houdende, heeft bedorven."

Op kwistige, ja haast roekelooze wijze worden landsdienaren dooi- de voordeur op straat gezet om ze met hooge tractementen en hooge

uitrustingskosten door de achterdeur weer binnen te lokken. Zoo ziet men officieren in civielen dienst, gewezen ambtenaren van het

binnenlandsch bestuur in rechterlijke betrekkingen en het leger aan- vullen met reserveofficieren en overcomplete officieren van het Hol- landsche leger in liquidatie, is de nood zelfs zoo hoog gestegen dat verschillende militaire betrekkingen vervuld moeten worden door burgerpersonen. Ook lazen we nog niet zoo lang geleden, dat een gepensionneerde overste belast werd met de function van een kapitein.

Wat een ontwrichting, wat een toonbeelden van désorganiseerend talent! Hoe wreekt zich hier de achteloosheid, soms de bepaalde onwil om te luisteren van de bijtijds waarschuwende stemmen! Het Is helaas te betreuren dat er geen wet bestaat, die toelaat die des- organisateurs ter verantwoording te roepen en strafrechterlijk te vervolgen.

De gedragslijn, die de Regeering tegenover Haar ambtenaren aan- neemt, is dikwijls niet te doorgronden, lijkt somwijlen zelfs niet loyaal en zulks geeft begrijpelijkerwijze aanleiding tot een gevoel van on- voldaanheid, van miskenning.1) Ben sprekend voorbeeld hiervan is te

*) De positie der ambtenaren van het Binnenlandsch Bestuur besprekende gaf de Heer Van der Jagt, als zijn meening te kennen dat het op peil brengen der salariëering met behulp der nivelleeringsvoorstellen den toeloop wel in de hand zal werken, doch dat hij het naar tevredenheid opvoeren daarvan, nog meer te pas komt.

„Er zijn behalve de materiëele, ook redeneD van moreelen en psychischen aard, die reeds geruimen tijd het tekort hebben beinvloed.

Steeds is in de laatste jaren den Europeeschen bestuurder voorgehouden,

(16)

vinden in de ervaring van een korps ambtenaren, dat met het leger steeds de kastanjes uit het vuur moest halen, we bedoelen de ambte- naren van het binnenlandsch bestuur.

Voorgelicht door ondeskundige raadgevers, door mannen van de theorie, heeft de Regeering zich laten verleiden een te gewillig ooi- te verleenen aan niet volkomen intègre personen, die zich hadden opgeworpen als leiders van de zoogenaamde inlandsche volksbeweging en liet zij zich meevoeren in een te snel tempo in zake de Oostersehe- réveil. Hierdoor moest onvermijdelijk schade gedaan worden aan het Gezag, het overwicht van de inlandsche adathoofden mitsgaders den invloed van de Europeesche bestuursambtenaren. Welgemeende waar- schuwingen werden ook al weer onder den invloed van onbevoegde adviseurs in den wind geslagen en toen het tenslotte spaak liep en de ontdekking van de afdeeling B er ten duidelijkste op wees dat plannen beraamd waren om het bestaande Gezag omver te werpen en voor massamoord van Europeanen, kreeg het Binnenlandsch Bestuur de schuld.

Meer speciaal het oog hebbende op de ambtenaren van de Buiten- bezittingen, geven we een klein stukje geschiedenis in zakformaat.

Eerst de veel vermaledijde vóór Van Heutsz-periode, een politiek van onthouding, een angstvallig trachten om zelfs met de meest weer- spannige inlandsche machthebbenden op een goeden voet te blijven, een weifel- en twijfelpolitiek op een koopje, die echter — getuige dat hy eigenlijk overbodig is en dat anderen hem kunnen en komen vervangen, eerst op technisch gebied, daarna door afsplitsing van bevoegdheden en sedert ook op feitelijk bestuursgebied.

Wat hij deed en doet heet half werk, heet verouderd en de Regeering,, instede van hem te steunen, instede van daartegen met kracht op te treden, waar het pas gaf een woord van waardeering en aanmoediging uit te spreken niet alleen, maar ook dienovereenkomstig te handelen, heeft dat verzuimd, heeft dat nagelaten. Zelf plus royaliste que le roi heeft zij het lijdelijk aan- gezien, dat haar eigen vertegenwoordiger meer en meer werd gekleineerd en gegriefd."

„het B. B. (is) bestendig afbrokkelende ; als zich zelf overlevende, heeft de Europeesche bestuursambtenaar, het is hard om te zeggen, schier alle ver- trouwe a in eigen toekomst verloren. Lang heeft men zich goed gehouden, lang zijn gevoelens wellicht uit val-che schaamte verborgen, doch ten slotte- begonnen zij uit te lekken; zij schemeren thans door naar alle zijden, zij'zijn ook bekend geworden bij de Nederlandsche jongelingschap.

Verder wordt opgemerkt dat de tegenwoordige ambtenaren B. B. tot nu toe leden aan overmaat van bescheidenheid „en de Begeering heeft ze gebruikt en uitgebuit. De Regeering rekende er op, dat de dienende oudere bestuurs- ambtenaren weerloos waren en zij durfde zelfs een benoeming van een Van der Marel aan en een ontslag-De Stuèrs, zij het dit laatste met behulp eener gelegenheidscirculaire."

Vergadering Yolhsraad 9i Juni 1991, bladz. 997 en '9.98 der handelingen.

(17)

Atjeh — tenslotte veel kostbaarder bleek dan een krachtdadig optreden.

Dank zij het werk van Van Heutsz en zijn helpers1) werd aan den hopeloozen toestand een einde gemaakt, overal ons gezag gevestigd en herleefde weer het vertrouwen in eigen kracht en macht.

Na Van Heutsz bood zich voor de bestuursambtenaren een veld vau opwekkende werkzaamheid aan en gretig werd de gelegenheid aangegrepen met heilig vuur mede te werken aan de verdere open- legging van het groote eilandenrijk buiten Java. Geld voor het pioniers- werk werd echter niet toegestaan, maar geen nood, plaatselijke- en afdeelingskassen werden gesticht en er vielen genoeg bronnen aan te boren om die kassen te vullen, de Regeering vond dat wel goed.

Het is volkomen te begrijpen dat de bestuursambtenaar in zijn element was toen er werkelijk te besturen en te handelen viel. Het wegennet werd uitgebreid, de hygiënische toestand ging vooruit, de cultures der bevolking bewogen zich in stijgende lijn, de in- en uitvoer nam ontzettend toe, altegader resultaten die voldoening schonken en een tevreden stemming teweeg brachten. Doch alles ging te snel en te veel gepaard met het miskennen van oude instellingen. Bovendien werd er in den drang naar vooruit en om iets tot stand te brengen niet altijd even tactvol belasting geheven, ging met de bedoeling den inlander aan geregelden arbeid te gewennen het vorderen van heeren- en gemeentediensten wel eens over de schreef en vond het invoeren

van het districtsbestuur naast de oude volkshoofden niet altijd instemming. Maar men aanvaardde zulks als een onvermijdelijk iets, er werden wel eens klachten geuit, maar ook de Regeering vond dat die nu eenmaal niet te voorkomen waren en de genomen maatregelen ten slotte moesten dienen tot het heil van den Inlander.

Zoo ging alles goed en werd accoord gegaan met de nieuwe toestanden tot de bom barstte, hier onrust dreigde daar zelfs tot uiting kwam. De heer Liefrinck werd ter onderzoek uitgezonden en het resultaat was dat de heer Lulofs en de ambtenaren van het binnenlandsch bestuur de schuld kregen dat de zaken verkeerd waren geloopen.

*) Onder die helpers nemen de vele thans gepensionneerde officieren en militairen beneden dien rang een beduidende plaats in en in dit verband is het halsstarrig verzet tegen het op het nieuwe niveau brengen van de pensioenen

<lier oud-strijders haast onbegrijpelijk. Behoudens degenen met certificaten voor kogelvrije klimaten of zij, die zich op andere wijze ergens rustig wisten op te bergen, draagt ieder oud-militair de uiterlijke kenteekenen dat hij te velde is geweest en met inzet van zijn leven heeft medegewerkt om ons gezag in Aederlandsch-Indië te vestigen en te handhaven. Tegenwoordig ziet men — net niet te ontgane officierskruis buiten beschouwing latende— zelfs hoofd- officieren tot en met den rang van kolonel met een maagdelijke borst. Lain doeloe, lain sekarang, maar ook de menschen van doeloe kunnen zekere rechten doen gelden.

(18)

Is het wonder dat wrevel werd opgewekt, vooral omdat de rapporten van den heer Liefrinck zeer generaüseerend waren, althans dus- danigen indruk maakten, en de wijze van onderzoek het gezag van de amhtenaren ten [zeerste-aantastte! Is het niet volkomen te begrijpen dat de verontwaardiging ten top steeg, toen een deel van de Europeesche en inlandsche pers de ambtenaren van het binnen- landsch bestuur geheel en alleen verantwoordelijk stelde voor de ontstane ontevredenheid, van de zijde der Kegeering niet de minste moeite werd gedaan tot tegenspraak en Zij Hare ambtenaren desavoueerde ?

We weten kzeer goed dat verschillende toen verguisde personen later zijn gerehabiliteerd, maar ongetwijfeld heeft het onderzoek Liefrinck, in het bijzonder de wijze waarop de gegevens werden verzameld en de eenzijdige conclusies, die werden getrokken, zeer veel kwaad gedaan aan de aanvulling van het korps ambtenaren bij het binnen- landsch [bestuur niet alleen, maar ook aan die van andere takken van staatsdienst.

Een euvel dat den opgewekten geest en de bestaanszekerheid van de landsdienaren ten zeerste ondermijnt is het geheime beoordeeling- stelsel, een stelsel dat alleen toelaat de passiva-zijde van de balans open te leggen en ook alleen de passiva voor de beoordeeling den doorslag laat geven. *)

Wel merkte Mr. Carpentier Alting in den Volksraad op, 2) dat de ambtenaren die geen inzicht krijgen van hun conduitebeoordeeling, omdat daarin geen ongunstige aanteekeningen voorkomen, doorgaans in het algemeen wel weten „hoe-zij staan aangeschreven en hoe de appreciatie is van de chefs, want deze zijn over het algemeen niet geheimzinnig met hun meening over de onder hen diendende ambte- naren", maar wie geeft de zekerheid dat die meening ook zwart op wit staat? Hoe menigmaal is de mededeeling aan een ambtenaar

„ik heb je zeer goed beoordeeld" achteraf gebleken onjuist te zijn en was een nietszeggende beoordeeling uitgebracht! Er zijn ook nog chefs, die bij hunne beoordeelingen rekening houden met de opinie van hun chef en hun eigen conduite en goede eigenschappen niet opnemen, omdat die misschien geen instemming zullen vinden, kortom menschen, die er geen eigen opinie op nahouden of zulks niet durven.

„Indien wordt voorgeschreven om ook andere dan de ongunstige aanteekeningen ter kennis te brengen van den betrokken persoon,

*) De ervaring leert dat een verdediging tegen ongunstige aanteekeningen, die meestal plaats moet hebben wanneer de beoordeelde in hoogst nerveuzen toestand verkeert, over het algemeen weinig succès heeft.

5) Vergadering 18 Juni 1918, bladz. 83 der Handelingen.

(19)

dan zal door de beoordeelaars allicht een zekere terughoudendheid worden betracht bij het stellen dier aanteekeningen, waardoor men gevaar loopt dat meerendeels weinig zeggende beoordeelingen worden verkregen en men dus uit de beoordeelingen zich nog moeielijker een beeld omtrent den beoordeelden persoon kan vormen dan thans reeds het geval is."

Aldus de heer Carpèntier Alting; dat het betoog gelukkig en over- tuigend is, kunnen we echter niet zeggen. We begrijpen niet waarom er terughoudendheid in acht genomen moet worden wanneer er valt te prijzen.

Misschien denkt men verkeerd, maar het algemeen idée is vrijwel, dat de conduitestaten meer dienen om zich te kunnen ontdoen van personen, die men, om het maar eens realistisch uit te drukken,

„niet lust", dan wel om de aandacht te vestigen op bekwaamheid en geschiktheid-

Er wordt zwaar geschermd met karaktereigenschappen, voor ver- schillende hoogere betrekkingen wordt zelfs „uitmunten door karakter"

als eisch gesteld,2) doch dit heeft praktisch alleen tot gevolg, dat men personen, die men niet wil hebben, niet laat uitmunten en zulks is gemakkelijk genoeg en wel, omdat niemand volmaakt is en niemand zal kunnen bewijzen, dat hij uitmunt. Bovendien staan zij, die officieel uitmunten door karakter, voortdurend en meer dan hun lief is, bloot aan de critiek van hunne omgeving en treden hun karakterfouten en foutjes meer dan die van anderen op den voorgrond, zoodat zij tenslotte in de oogen van het publiek het tegendeel van uitmunten. Uitmunten wil ook zeggen dat er niets aan te merken valt, vooraanstaande mannen hebben echter „les défauts de leurs qualités" en zoo is de paradox, dat men — door het „uitmunten door karakter" als eisch te stellen, niet de besten krijgt, niet gewaagd. Napoleon zou het al vast afgelegd hebben en het mag een zegen voor Indië genoemd worden dat Toekoe Oemar indertijd het gouvernement ontrouw werd en de overste Van Heutsz toen noodig was als hoogst bekwaam en flink aanvoerder. Anders was zijn durf om openlijk en zonder iemand te sparen op fouten te wijzen hoogst waarschijnlijk een reden geweest om hem onder de „niet-uitmunters" te rangschikken en was Z. Exc. als overste gepensionneerd. De Nederlandsch-Indische staatsdienst heeftin de eerste plaats menschen noodig met durf en kracht en initiatief,2)

1) Wanneer dit werkelijke practische resultaten had, zou men bij gelegen- heidsredevoeringen niet als bijzonderheden behoeven te vermelden dat de betrokken persoon bijv. humaan en stipt rechtvaardig was, dat hij den moed had yoor zijn overtuiging uit te komen, dat de belangen van zijn onder- geschikten ten volle aan hem toevertrouwd waren, enz. enz. Dit zou voor uitmunters toch even natuurlijk moeten wezen als dat zij geboren zijn en wanneer hun tijd daar is sterven.

'-) Vergadering Volksraad 8 Januari 1920. Eedevoering van den heer Bergmeijer, bladz. 651 der Handelingen.

(20)

mocht er iemand niettegenstaande deze eigenschappen zich geroepen voelen landsdienaar te worden, dan zullen er zich al heel bijzondere omstandigheden moeten voordoen, wil hij het ver brengen.

A., iemand met een behoorlijk stel hersens, die eerlijk voor zijn opinie durft uit te komen, een en al ijver is en een open oog en ooi- heeft voor de belangen van zijn ondergeschikten, ergert zich voortdurend over de laksheid, gemakzucht en onbekwaamheid van zijn chef en laat er zich na veel gesar tenslotte toe verleiden om te zeggen: „U weet er niets van en alvorens U aanmerkingen maakt op het werk van mijn personeel, dient U zelf eens iets te presteeren."

B., die zelf ook niet veel beteekent, kijkt dienzelfden chef naar de oogen, zegt op alles ja en amen en gaat door dik en dun met hem mee om de zaak steeds verder naar den kelder te helpen, maar breekt hem achter zijn rug af, laat hem na zijn aftreden zelfs geheel in den steek, om daarna zelf als chef opgetreden, aan hoogere autoriteiten te zeggen, dat hij er zijn voorganger altijd op gewezen heeft dat het niet goed ging, enz. enz.

A. handelt verkeerd, voor het optreden van B. zijn echter niet genoeg woorden van afkeuring te vinden. Toch legt A. het af, omdat hij karakter toonde, al geschiedde dit op eenigszins bruuske wijze; B. — de intrigant — daarentegen brengt het ver omdat hij geen gelegenheid gaf vat op zich te geven en omdat hij zoogenaamd politiek was.

De voorbeelden zijn ontleend aan de praktijk,1) laten we echter B.

niet te hard vallen over zijn karakterloosheid, hij is ten deele een slachtoffer van een stelsel, dat in den strijd om het bestaan en met het zooveel hoogere pensioen in den cocagnemast, aanleiding geeft tot ongewenschte toestanden.

Bij de behandeling van de begrooting van het Departement van Oorlog3) merkte de heer Aay zeer terecht op, dat het wel vreemd is, dat eigenschappen, die het Legerbestuur nopen iemand te verzoeken het leger te verlaten, altijd net voor den dag komen wanneer men hem er uit wil zetten, hoewel er 25 tot 28 jaar gelegenheid heeft bestaan karakter- en andere eigenschappen te beoordeelen. Hetgeen hier speciaal gezegd werd over officieren geldt in het algemeen, hoewel dan misschien in mindere mate ook voor andere takken van staatsdienst.

Terwijl alle vorige beoordeelingen gunstig waren, kunnen bijna ongestraft in de laatste motieven worden opgenomen om den betrokken ambtenaar verder onbruikbaar te verklaren.3) Het is echter opmerkelijk,

*) De wond wordt misschien wat diep gepeild, maar ons motto voor oogen houdende „zal geen maatregel, welke aan de werving ten goede kan komen achterwege gelaten mogen worden". We noemden geen namen, mochten er misschien nog meer B's zijn, welnu misschien is er nog hoop op zelfinkeer.

2) V e r g a d e r i n g Volksraad 6 J u l i 1921, bladz, 648 d e r H a n d e l i n g e n .

3) T h a n s is bij h e t leger voor de officieren, die zich c a n d i d a a t stellen voor

(21)

dat vele landsdienaren, die wegens hunne slechte (!) eigenschappen worden uitgestooten, zeer dikwijis het algemeen belang meer dienen dan de zoogenaamde „uitmunters", omdat in 's lands dienst „het hebben van karaktergebreken" in vele gevallen synoniem is met

„karaktervol" en „uitmunten door karakter" maar al te vaak wil zeggen geen last veroorzaken „hoogst plooibaar zijn".

We willen hier dadelijk aan toevoegen, dat het beoordeelen van- en het afgaan op een oordeel over karakter, speciaal voor wat Indische landsdienaren betreft, een zeer gevaarlijk experiment is en een meer dan gewoon inzicht in de psyche van den mensch vereischt.

Een zoo goed mogelijk — nog niet eens volledig — oordeel over karakter- eigenschappen is slechts te verwachten indien men zijn slachtoffer volkomen begrijpt en waar in Indië zoo 'n conglomeraat bestaat van Oostersch en Westersch zieleleven, waar een chef, wiens psyche door zijn geboorte sterk overhelt naar de Oostersche mentaliteit, een oordeel zal moeten uitspreken over den ronden Zeeuw of den koppigen Fries, daar kan aan het oordeel over karaktereigenschappen al zeer weinig waarde gehecht worden, zelfs zonder dat gedacht behoeft te worden aan Europeanen- of Indobevoorrechting, aan rassenwaan of rassenhaat.

Als een der oorzaken van den weinigen lust om dienst voor Indië te nemen, noemden we ook de bureaucratie.

Het spreekt van zelf dat er centrale kantoren moeten bestaan van waar de algemeene leiding en directie uitgaan en wat dat betreft kunnen we accoord gaan met de meening van den heer Muurling,*•) dat geen land te besturen is zonder hulp eener bureaucratie, onder het voorbehoud echter, dat we den nadruk mogen leggen op zonder hulp. In Nederlandsch-Indië is evenwel de bureaucratie geen hulp van de Regeering maar treedt zelf als Regeering op. Omdat de bureauambtenaren als regel geen mannen van de praktijk zijn, zij hunne onbekendheid met de practijk dikwijls trachten te maskeeren door een waas van geheimzinnigheid en tevens door dik en gewichtig den rang van kolonel een schoolsch examen ingevoerd. Het kan niet anders of zulks moet menschen, die om en bij de vijftig zijn, ten zeerste ontstemmen.

Bovendien wat geven die examens in vredestijd ?

Kuina een kwart eeuw geleden stelde een overste een manoeuvre op om een kapitein te beoordeelen voor verdere promotie. Veel vlaggen en weinig troepen, de kapitein zakte, hij had het door hem bezette gewichtige punt niet goed verdedigd. Een paar jaar later, in het begin van de actie tegen Toekoe Oemar worden zoowel de overste als de kapitein naar Atjeh over- geplaatst. De kapitein verdedigde en nam vela gewichtige punten en had steeds succes, hij klom langzamerhand op tot generaal. De overste voldeed niet te velde, keerde al spoedig terug naar een vredesgarnizoen om zoo gauw mogelijk met pensioen te gaan, commentaar overbodig.

5) Vergadering Volksraad 22 Juni 1921, Handelingen, hladz. 330.

(22)

te doen hunne onmisbaarheid willen demonstreeren, bestaat er geen innige, hartelijke, harmonische samenwerking met de menschen in het veld en komt er weinig schot in de zaak.

Zeer veel ambtenaren maken promotie uitsluitend langs de centrale kantoren. Is iemand bij het eene kantoor niet meer bruikbaar of heeft daar geen toekomst, dan wordt hem, wanneer hij over boord wordt gezet, wel een reddingsboei nageworpen om zich drijvende te houden tot een ander kantoor hem weer oppikt. Zoo hebben zich langzamer- hand kantoren gevestigd, die vrij algemeen beschouwd worden als toevluchtsoorden voor dakloozen.

De jongere bureauambtenaren zijn de geestelijke kinderen van de oudere, daardoor was er geen gelegenheid denkbeelden uit de practijk intensief in zich op te nemen en zoo is gaandeweg de bureaucraat een speciaal soort ambtenaar geworden, een soort dat door fok in eigen kring er niet beter op werd. Door inteelt komen de slechte heriditaire eigenschappen, de zoogenaamde inhearente nadeelen, schijn- baar verbonden aan de bureaucratie,1) hoe langer hoe meer voor den dag. Het gevolg is dat door de bureaux als Begeering niet practisch en bezielend wordt gewerkt. Dit werd op de hem eigen duidelijke wijze en zonder omhaal in de eerste zitting van den Volksraad al dadelijk gezegd door resident Stibbe. We nemen hier een stuk van zijn redevoering over.

„Bij een normaal werkend lichaam moet de gedachte, de wil snel en zonder stoornis omgezet worden in de daad. Gebeurt dat niet, dan hapert er iets aan de machine. Bij de Regeeringsmachine hapert het m.i. aan de organen naar de uitvoerders dier gedachte. Die organen zijn de centrale kantoren n.l. Algemeene Rekenkamer, de Algemeene Secretarie en de negen Departementen van Algemeen Bestuur. Zoolang' daar nog gewerkt wordt op de ouderwetsche stroeve manier,3) zal er steeds iets haperen aan de Gouvernementeele daden.

r) Muurling. Vergadering Volksraad 22 Juni 1921, bldz. 330 der Handelingen.

2) De heer Houtsma zei in de vergadering van den Volksraad op den 20 Juni 1921: „Als wij nagaan, wat een enorme sommen de laatste jaren worden betaald voor eigendommen, dan betreur ik het, dat de Regeering hiervan geen gebruik heeft gemaakt om meerdere van die eigendommen op te doeken. Zoo hebben wij bijv. het geval van de kantine te Semarang, waarvoor vele gegadigden waren, doch van verkoop waarvan niets kwam om de eenvoudige reden, dat men daarvoor moest zijn eerst bij dit bureau en eindelijk weer bij een ander bureau, waardoor men tenslotte dan weer werd verwezen naar den legercommandant, zoodat het slot van de geschiedenis wel moest worden, dat het niet verkocht werd én niemand het nu meer wil hebben. Dergelijke dingen doen zich speciaal met militaire terreinen voor.

Hetzelfde geldt voor de Wurtemburgsche kazerne te Semarang en voor de militaire terreinen in Soerabaja. Niets van dit alles is van de hand gedaan op het moment, dat men daar mooie prijzen voor krijgen kon. Nu wil niemand die gebouwen meer hebben. Bldz. mi der Handelingen.

(23)

„Herhaaldelijk hebben wij hier bij de behandeling der begrooting gezien en gehoord hoe jarenlang vragen onbeantwoord blijven, hoe jaar in jaar uit wordt overwogen, geadviseerd, gewacht, voordat een voornemen een daad wordt. De fout zit ook hierin, dat bij de centrale kantoren elk sentiment ontbreekt. Een brief is een stuk dat behandeld moet worden 1). Is de brief verlegd dan blijft zelfs de behandeling uit.

Het verleggen van een stuk beteekent, dat het tusschen de 5 en 10 jaren onder het stof begraven blijft. Dat de brief ook in vele gevallen

een deel van het leven is, ontgaat den bureauman. Onverschillig of iemand honger moet lijden totdat de brief beantwoord is, of kapitaal renteloos ligt in een tijd dat op antwoord gewacht wordt, het stuk wordt op dezelfde vormelijke wijze behandeld en moet door hetzelfde groote aantal handen heen gaan alsof het de meest onverschillige zaak der wereld gold.

„Slechts een enkel staaltje van de wijze waarop de centrale bureaux afzijdig blijven van den tijdgeest. Ieder die een telegram verzendt, doet dit onmiddelijk nadat het geschreven is. Niet alzoo de gouver- nementsbureaux, daar wordt een telegram gewoon na bureausluiting verzonden tegelijk met de brieven.

„Er is absoluut geen samenwerking, zoodat dezelfde gegevens meermalen aan verschillende kantoren verstrekt worden. Toen in het einde van het vorige jaar gegevens omtrent de voedselvoorraden verstrekt moesten worden, waren diezelfde gegevens bekend aan een ander Departement. Wanneer de heeren van de Departementen voeling met elkaar hielden, dan zou dit een ontzettende hoop werk besparen en de zaak heel wat vlugger afgehandeld worden. Altijd wordt gevraagd om. inlichtingen, nooit weet men iets zelf.

„Een van de groote fouten is ook, dat iedereen het steeds beter weet. Eerst komt het stuk bij een klerk, dan bij een commies, die het beter weet,2) dan een Hoofdcommies, die het weer beter weet, dan bij den Chef der Afdeeling of den Secretaris, dan weet de man

et daar weer beter dan alle ambtenaren van het Departement, vandaar dat het resultaat treurig is.

^ „Er is een ontzettend aantal manipulaties noodig voor het tot uitvoering komen van eenigen maatregel, daarbij komt een ontzettende verstopping op de Algemeene Secretarie, welke groote verwarring schept en dit maakt dat het zoo verbazend lastig is om den wil der betr v t -a a r d e b r i e f v a n d a a n k o m t e n w a a r n e t gewest ligt, waarop de brief reis S h e e.f t d r i nSt niet tot den bureauman door. We hebben het op een e e r s t e e a v i a v i a Singapore en Sabang naar Holland medegemaakt, dat een secretaris van het Gouvernement in straat Ban ka zijn kinderen bij elkaar nep om » . . . . Benkoelen te laten zien.

-) Een stuk wordt dan ook geschreven met afstanden van 3 à 4 centimeters kurnVen worde ^ r 6 g e l S' Z° °d a t d ö n o o d i g e veranderingen aangebracht

(24)

Regeering om te zetten in een daad. Daarvan is ook een gevolg, dat er steeds meer personeel noodig is, omdat ieder man die er bij komt, het werk van een ander corrigeert, of werk verricht, dat weer gecor- rigeerd moet worden. Bleef hij weg dan ging het iets vlugger. Hoe meer personeel er dus komt, hoe meer overbodig werk en hoe meer overbodig werk, hoe meer personeel er noodig is.1) De eenige manier om uit dezen vicieusen cirkel te komen is een eind te maken aan de vermeerdering van personeel. Wanneer niet, onmiddelijk een einde gemaakt wordt aan de vermeerdering van personeel en niet gezegd wordt: Er zal gewerkt worden op de meest practische en snelle manier, dan voorspel ik, dat telkens voordat de wil der Regeering in een daad is omgezet, jaren zullen heengaan."

De heer Mirandolle, lid van den Tweede Kamer, merkte in Î871 reeds op, dat in dezelfde mate als waarin de Departementen worden uitgebreid ook de resultaten van den arbeid daarvan geringer zullen zijn; van die uitbreiding van personeel krijgt men niet anders dan papieren resultaten.

Mr. Fock zeide bij de behandeling van de begrooting van 1914 „Als men tegen het door mij bestreden euvel der bureaucratie niet optreedt, dan zal het extra geresumeer van die nieuwe administrateurs, referendarissen en hoofdcommiezen, dat daarbij zeer ongunstig werkt op de ambtenaren, die onder hen werken, er toe leiden, dat men steeds meer personeel noodig acht en het werk steeds langzamer wordt afgedaan. En twee jaar later: „Door de voortdurende uitbreiding van personeel bij de Departementen van Algemeen Bestuur wordt de centralisatie van bestuur sterk bevorderd. Men ziet hoe de Departementen van Algemeen Bestuur er telkens op uit zijn om nieuwe centrale bureaux aan de departementen te vestigen. Het eene centrale bureaux is er nog niet of men komt alweer met een ander."

• De bureaucratie knot de menschen in de practijk in hun initiatief en zelfstandigheid en dit geeft aanleiding tot ontstemming. Teveel i) i n 1908 (het eerste jaar dat er negen Departementen waren) werd uit- g e v e n voor eigenlijk bureaupersoneel (d.w.z. die ambtenaren, administrateurs, referendarissen, commiezen, klerken, die onmiddellijk onder den Secretaris op de bureaux werken) op de Departementen, de Algemeene Secretarie en

ï ^ " :;::;::". ::::::::::: Iwj;

voor 1919 werd uitgetrokken , . . . • „ o,44;5,uuu.

De cijfers geven echter bij lange na niet weer hoeveel de centrale kantoren aan schrijvend, resumeerend, examineerend, compileerend enz. personeel kosten. Alleen voor het Departement van Binnenlandsch Bestuur werd m 1919 voor de daar op het bureau werkende adviseurs, inspecteurs, hoofden van dienst en dergelijke ongeveer ƒ 3' »0,000.- gevraagd.

De heer Stibbe merkte op dat in Amerika ongeveer de helft van het personeel van hier noo lig is voor de behandeling van tienmaal zooveel stukken, een ver- houding van twintig op één, commentaar overbodig.

(25)

worden de zaken de Regeering van Nederlandsche-Indie betreffende

•opgelost door Batavia en omstreken en hieruit is reeds menig onheil voortgekomen.

De bureaucraat weet het altijd beter dan de man in het veld niet alleen, maar blijft hardnekkig aan een eenmaal ingenomen standpunt vasthouden en zal het desnoods in zijn megalomanie met allerlei bureaucratische uitleggingen, ja zelfs drogredenen handhaven ;l) kamp .geven, ongelijk erkennen doet hij niet. Worden door de tegenpartij motieven ontzenuwd, dan worden er weer nieuwe aangevoerd, hij wil en zal gelijk hebben. •

De bureaucraat acht zich maar al te vaak boven den man van de practijk verheven en vindt dat zijn werk ook beter betaald moet worden. 3j Voor wat het Departement van Oorlog betreft werd de ') Een geval uit eigen ervaring. We hadden onder liet personeel, waarmede we moesten werken, twee jongelieden, die geen dienstverband hadden gesloten.

Aan dezen minder gewenschten toestand wilden we een einde maken door lien een verbintenis te doen aangaan. Aanvankelijk lukte dit, maar kort

daarop werd op fiooger last het gesloten contract weder verbroken.

Eenigen tijd later vond men het noodig die jongelieden een andere be- stemming aan te wijzen; zij waren hier echter niet mede ingenomen en verzetten zich er tegen. Van boven werd toen gezegd: „gaan, anders maken jelui je schuldig aan dienstweigering." „Neen, zei de andere kant, we behoeven

niet te gaan, we hebben ons tot niets verplicht." En toen kwam van boven

•de volgende merkwaardige uiteenzetting.

..Het voornemen had bestaan de jongelieden een vast dienstverband te doen aangaan en aangezien niet|was gebleken, dat aan dat voornemen geen gevolg was gegeven, moest beschouwd worden, dat het dienstverband was aangegaan, dus zij maakten zich schuldig aan dienstweigering, indien zij de hun aange- wezen bestemming niet volgden."

We hebben toen geschreven dat we het met de uiteenzetting, die naar onze zeer bescheiden meening (n. o. z. b. m., dat hoort er zoo bij) niet vrij was van

sophisme, niet eens waren en dat de jongelieden bleven weigeren. Het slot was dat zij hun bestemming niet volgden en ook niet gecorrigeerd werden.

De wijsgeer, troont nog steeds op zijn bureau en brengt het ver, vandaag of morgen krijgt hij zelfs een lintje.

Wij voor ons bezien- bureaucratisch gedoe als hierboven vermeld altijd van den vermakelijken kant en lachen daarbij meewarig. Anderen maken zich helaas boos en laten zich verleiden tot brutaliteit. En dan is het mis, dat de brutaliteit werd uitgelokt blijft geheel buiten beschouwing.

-) Het mag niet voorkomen dat de oudste Resident naar Batavia opge- roepen en daar in dienst vertoevende, op een gegeven oogenblik, bij een of

•andere officieele gelegenheid, zich lager ziet gerangschikt en geplaatst dan

•eenig bureauambtenaar, d e tien jaar jonger in dienst is en dat alleen om

«leze reden, dat de Departementsambtenaar meur traclement heeft dan hij als Resident. Dat is niet in overeenstemming met de waardigheid van zijn ambt, dat hindert en krenkt het geheele korps. Het is verkeerd dat nog steeds bureauambtenaren, wanneer zij de helft van de dienstjaren achter den rug hebben van den Assistent-Resident, den titel krijgen van Hoofd-ambtenaar en den Assistent-Resident, ook den oudste, die wordt onthouden. Voor den bureau-ambtenaar is die titel een weelde, maar voor dsn bestuursambtenaar

2

(26)

antithèse bureau-practijk door kolonel Pabst helder belicht bij de behandeling der begrooting voor het dienstjaar 1919. Die officier wees op het bestaande feit, dat de bureaudienst in grooter aanzien staat dan de troependienst. „Iemand die op een Departement werktr krijgt al zoo gauw een gevoel dat hij mede regeert, met als gevolg, daarvan, dat hij zich veel gewichtiger vindt dan de troepenofficier, die dan tot de geregeerden behoort. Verder eischt de bureaudienst minder lichamelijke inspanning, eene zaak, waarop wij, Hollanders, niet gesteld zijn." Spreker wilde wel niet beweren, dat er op de bureaux geluierd wordt, maar men heeft het er gemakkelijker. Bovendien heeft de vredespractijk tengevolge, dat de fouten begaan in den bureau- dienst zich zeer spoedig in hare gevolgen doen gevoelen, terwijl dergelijke fouten bij de opleiding van den troep begaan, zich eerst doen gevoelen in oorlogstijd, d.w.z. in eene naar men hoopt zeer verre toekomst, en voorts, doch slechts zeer onvolledig, bij manoeuvres en dergelijke gelegenheden. Het gevolg van een en ander is meer appreciatie van goed bureauwerk en als weerslag daarvan wordt bij de grootere oefeningen en manoeuvres veel vergeven aan hen, die op de bureaux goed werk hebben verricht. *) Hoe belangrijker het bureau is, waarop de aspirant-legeraanvoerder heeft gewerkt, des te meer

• kan hij zich bij den troependienst veroorloven, en heeft de aspirant gewerkt op het allerhoogste bureau, het Ministerie van Kolonien, dan zegt men, kan hij nagenoeg zeker zijn van den generaalskolbak.

Dat dit juist is, wilde de heer Pabst niet zeggen, maar hij vond het al erg genoeg dat deze meening in het leger bestaanbaar is. De troep is er niet voor de bureaux maar de bureaux zijn er voor den troep, die in oorlogstijd het eigenlijke werk doet en het komt niet te pas dat de troepenofficieren het gevoel hebben dat de bureaudienst als het ware den voorrang heeft. Spreker vroeg daarom den Volks- raad geen sympathie te betoonen met plannen om den bureauofficier financieel te bevoordeelen boven den troepenofficier. Vooral omdat diens taak toch al verzwaard wordt door het angstvallig compleet houden van het bureaupersoneel.

Bij de behandeling van de nivelleeringsvoorstellen verkondigde de- heer Creutzberg in de debatten over de anti-thèse bureau-practijk en over de voorgestelde hoogere betaling van de bureauambtenaren,.

is hij noodzakelijk, hij heeft die noodig als vertegenwoordiger zijner Kegeering-, noodig tot het ophouden van prestige en ambt.

Van der Jagt. Vergadering Vollsraad 21 Juni 1921, bladz. 298 der Handelingen.

">) Van vergeven kan toch moeielijk sprake zijn wanneer de harde werkelijk- heid daar is en er menschenlevens op het spel gezet moeten worden. Zou dat vele vergeven geen oorzaak zijn, dat er voor een uit te rusten expeditie nog dikwijls gezocht moet worden naar een commandant en men maar niet van de rij af kan nemen.

(27)

dat deze moesten zijn „menschen van breede ontwikkeling, helder inzicht en spoelen (sic) geest, menschen, die ook in staat zijn hunne gedachten in logischen helderen vorm aan anderen mede te deeleh. x) Ofschoon hier achteraf sprake bleek te zijn van een afschuwelijk misverstand en een minder spoele, logische en heldere wijze van inkleeding der redevoering, 2) lokte de ophemeling van de bureau- craten ten koste van de ambtenaren uit de practijk den heer Bergmeijer naar het spreekgestoelte om een paar vermakelijke en historische staaltjes van bureaucratische dikdoenerij te verhalen 3)

„Er was hier een referendaris, een gediplomeerd grootambtenaar, die onder zich had een gedispenseerde, dus natuurlijk een zeel- minderwaardige. De gedispenseerde — om te toonen, dat hij werkelijk hard werken wilde — schreef veel stukken misschien wat haastig, zoodat de komma's wat kort werden geplaatst. Hij werd bij den referendaris geroepen, die hem vroeg: „Mijnheer, wat zijn dat?"

„Dat zijn komma's mijnheer." - „Komma's mijnheer? Dat zijn geen komma's. U moet voortaan komma's maken van minstens drie millimeter lengte!"

„Den volgenden dag werd de gedispenseerde vijfmaal geroepen en werd hem telkens met den millimeter bewezen, dat de komma's niet de vereischte maat van drie millimeter hadden!"

Na de komma-klucht staaltje nummer twee.

„Er wordt een regeling ontworpen voor de subsidieering van parti- culiere ziekenhuizen en men zorgt er natuurlijk angstvallig voor dat de ziekenhuizen vooral niet te veel geld in de wacht zullen sleepen.

Daarom zullen alle inkomsten nauwkeurig moeten worden vermeld en wordt omschreven, dat als een dankbaar inlandsch patient die genezen is, een bos pisang of eenige eieren cadeau geeft, dit volgens de marktwaarde onder de inkomsten van het hospitaal moet worden genoteerd." Is het te verwonderen dat de anders zoo gemoedelijke heer Bergmeijer sarcastisch uitriep: „dit is dus het werk van de

*) Vergadering Volksraad 2 Februari 1921, bladz. 730 der Handelingen.

'2) Of deze rectificatie voldoening schonk? De heer Bergmeijer noemde (3 Februari 1921, H. bladz. 750) het spreken van een misverstand een manier om iets te herroepen en daarom mocht er bij hem geen neiging bestaan er langer over uit te weiden.

De Heer Van der Jagt sprak van een verontschuldiging (H. bladz. 765), die hij zelf wilde beschouwen als een „amende honorable". Toch moest hij den gemachtigde der Regeering waarschuwen zich voortaan niet meer te bewegen op kwestio.ieel terrein, dat vol ligt met voetangels en klemmen. „Toen hij daarvan is teruggekeerd hebben wij hier onmiddellijk bemerkt, dat hij een groote winkelhaak in het gewaad der Regeering gehaald heeft. Hij heeft- die nu oppervlakkig dicht gehaald en ik wil gaarne medewerken, dat die winkel- haak voor goed wordt gedicht".

3) Vergadering Volksraad 3 Februari 1921, bladz. 753 der Handelingen.

(28)

ambtenaren van de hooge geesteseigenschappen, waarvan wij gisteren den lof hebben hooren zingen."

Zoo weinig instemming vond de voorgestelde hoogere betaling van de bureauambtenaren zelfs, dat het hiervoren genoemde volksraadlid zich genoopt voelde te zeggen:

„Ik waag de stelling te verkondigen dat de nivelleeringsvoorstellen zijn ontworpen door en voor de grootambtenaren bij den bureaudienst- door en voor d.w.z. ten behoeve van. i) Dat zijn blijkbaar de troetel- kinderen der Regeering en zoover gaat de Regeering in Haar liefde voor die troetelkinderen., dat Zij zelf om aan deze soort van ambtenaren genoegen te doen, met de waarheid, met de logica en met Haar eigen stelsel op gespannen voet komt te staan."

Uit de vele aanvallen op het kantoorbewind en het aan de kaak stellen van zijn bespottelijkheden blijkt niet dadelijk, dat de centrale kantoren op een bijzondere sympathie kunnen bogen en er veel animo van 'uit gaat. Dat de klachten over de bureaucratie in alle landen dezelfde zijn, zooais de heer Muurling in het midden bracht, kan de stemming moeilijk verbeteren en evenmin de toezegging dat de aan de bureaucratie naar het schijnt verbonden inhearente nadeelen zooveel mogelijk beperkt dienen te worden. "-) Aan de centrale kantoren moet geheel nieuw leven worden ingeblazen, er moet nieuw frisch bloed inkomen, bloed nog niet geïnfecteerd door de bureaucratische bacil.8) Dan ook zal met een derde van het tegenwoordige personeel kunnen worden volstaan.

) In een hoofdartikel „De Volksraad en de nivelleering" in het Nimm van den Bag voor Nederlandsch-Indië van October 1921 wordt gezegd, dat het woord van den Heer Bergmeyer een communis opinio is geworden.

„ Oe rechtsgronden voor de nivelleering zijn door de groot-ambtenaren uitgebuit.

„Van iets wat m den grond rechtvaardig was, hebben zij iets weerzinwekkends gemaakt. Het weerzinwekkende zit hierin, dat deze groote heeren den geheelen tijd praten over de belangen van de kleine en middelsoort ambtenaren maar mtusschen hun eigen belang op een ongehoorde manier bebartigen. Alle argumenten die zij in den Volksraad tot verdediging van duurtetoeslag en omnoog-mvelleering aanvoeren, gelden alleen voor de kleine en middelsoort ambtenaren, en als de tegenstanders de billijkheid van zekere dezer gronden even toegeven, laat de groot-ambtenaar er op volgen: dus mijn salaris moet ook omhoog. Achter de kleine ambtenaren dringen zij op om tegelijk met dezen binnen het tractementspoortje te komen vóór de sluiting. Het belane der kleintjes gebruiken zij als een schild, waarachter zij bedekking zoeken voor de pijlen, die alleen op hen worden afgeschoten en zij compromitteeren zoo de zaak dezer kleine ambtenaren. Eigenlijk is iedereen er reeds van tevoren van overtuigd, dat al dit verhoogen en nivelleeren bitter weinig zal medewerken tot het verminderen van het personeeltekort,

„Zelfs de ambtenaren komen daar rond voor uit.

„Men houdt den Volksraad voor den mal".

2) Vergadering Volksraad 22 Juni 1921, bldz. 330 der Handelingen.

s) We brengen weer het motto in herinnering ,.geen maatregel welke aan de werving ten goede komt, zal achterwege gelaten mogen worden".

(29)

Ondergeschikte ambtenaren op de centrale kantoren weten zich dikwijls ongemerkt een zelfstandige positie te verwerven, zich tot rechterhand van den departementschef op te werken en laten dan rnäar al te duidelijk blijken dat zij invloed hebben en het zaak is hen niet voorbij te gaan. De tallooze kwesties ontstaan meestal omdat de chefs verkeerd bewerkt worden en in een ruzie met het Departement zit. er meestal zoo'n „Streber" tusschen. Men geeft in de practijk de schuld aan het Gouvernement, maar de ware schuldige is vaak een subaltern ambtenaar, die een zaak in een verkeerde richting stuwt.

De wijze van behandeling eener aangelegenheid houdt dikwijls ten nauwste verband met de meerdere of mindere hormat, die men den chef van de betrokken afdeeling of onderafdeeling bewijst, soms ook met de persoonlijke verhouding tot dien chef en wanneer het dan persoonlijke kwesties betreft kan het slachtoffer zijn matten wel oprollen.

Vooral in Indië waar de afstanden zoo groot en de reizen zoo kostbaar zijn en dus minder gelegenheid tot mondelinge gedachten- wisseling en persoonlijke aanraking met den departementschef bestaat,J) bespare met de ambtenaren buiten irriteerende brieven. Men bedenke dat wanneer iemand in de binnenlanden een opmerking gezonden wordt, deze al gauw den vorm van een berisping krijgt; omdat zij dikwijls met onvoldoende kennis van zaken gemaakt wordt, maakt zij op velen een déprimeerenden indruk, veel erger dan wellicht de bedoeling was. Menig ambtenaar ziet den postman, wiens verschijning voor hem een vreugde moest zijn, met vrees tegemoet. Welke onhebbelijkheden zal men nu weer schrijven! Meermalen hebben we dat op onze reizen, die zich om zoo te zeggen uitstrekten van Sabang tot Merauke, kunnen constateeren. Op groote plaatsten heeft men allicht iemand bij wien men zijn hart eens kan luchten, eens flink kan mopperen, maar in de binnenlanden moet men zijn leed bij zich zelf uitzingen. Het gevoel van onveiligheid wordt te grooter wanneer men zoodanig met werk is overladen, dat er practisch geen tijd is om alles af te doen, en er dus zonder schuldig te zijn en niettegenstaande noesten, onafgebroken arbeid steeds aanmerkingen te vreezen zijn.

Verschillende destructieve factoren als eenzaamheid, geldgebrek, gezondheid, personeele kwesties, zorgen over de opvoeding van de kinderen werken mede om de zaak nog te verergeren.

') We gelooven dat tal van zaken een bevredigender oplossing zouden vinden indien de betrokken ambtenaren eens met hun departementschef konden spieken en zoodoende de vertroebeling en de verkeerde voorstelling van zaken op den weg naar diens eigen bureau werd voorkomen of anders op de juiste wijze werd belicht. We hebben het van nabij mede gemaakt, dat wijlen de brave, nobele generaal Michielsen toen Z.Esc, na een mondeling onderhoud met een officier tot de ontdekking kwam, dat hij eenige maanden tevoren omtrent een persoonlijke zaak verkeerd was voorgelicht, schriftelijk een uitgereikte ontevredenheidsbetuiging introk.

(30)

Het regeeren van driekwart, halve en eenkwartgodheden heeft al tot heel wat deining aanleiding gegeven en zoo ontstond de animositeit tegen het personeel van „het Departement" en werd dit instede van een vriend, een raadsman en pleitbezorger, een gehate vijand. Menig ambtenaar wijt zijn ontslag aan persoonlijke kwesties met een of anderen departementsambtenaar, aan zijn voortdurenden strijd tegen de bureaucratie ; dat moet uit zijn. De tegenwoordige toestand kweekt te veel menschen, die tot aan hun dood met een wrok rondloopen tegen het Gouvernement, dat tijdelijk belichaamd werd in een van achter de schrijftafel regeerenden inktpotentaat of intrigant, die van den door hem geusurpeerden invloed misbruik maakte, misschien zonder dat hij het zelf besefte. Die wrok tegen het Gouvernement ondermijnt het Gezag en in dit verband is de bureaucratie als hulp van de Regeering een désorganiseerend element geworden, dat een remmende werking uitoefent op den zoo hoog noodigen toeloop van nieuw personeel, dat de oorzaak is dat het steeds grooter wordende personeelgebrek den geregelden gang van den bestaanden dienst be- dreigt en de uitbreiding daarvan voorhands in pijnlijke mate belemmert, ook dat de personeelsvoorziening een vraagstuk is, dat zich hoe langer hoe meer op den voorgrond dringt en alle andere dreigt te overschaduwen.

Zooals de heer Van der Jagt opmerkte, verscheen er te Leiden een plakkaat, waarin de Nedeiiandsche jeugd gewaarschuwd werd niet langer dienst te nemen als bestuursambtenaar in Nederlandsch-Indië.1)

l) Kort geleden kwam in het Soerabajasch Handelsblad onder den titel

„Het B.B. in het moeras" een hoofdartikel voor, waaruit we het volgende overnemen.

„Het gaat al lang mis met een behoorlijke personeelvoorziening hij het hinnenlandsch bestuur.

Jaren geleden, in 1913, moest reeds aanvulling plaats vinden door de uit- zending en de benoeming van onopgeleide krachten, die men als adspirant civiel-gezaghebber uitzond en in de rimboe durfde plaatsen op een bezoldiging van ƒ 180.—, zegge een honderd en tachtig gulden 's maands.

„Tot de forsche daad om met één maatregel het corps B.B.-ambtenaren op te heffen, hebben onze regeeringsmannen zich onmachtig of onwillig getoond.

„De Regeering weet, dat de ambtenaren van het B.B. den hoeksteen vormen van ons koloniaal bestuur, de Eegeering weet, dat deze ambtenaren op moeilijke, eenzame posten het schoonste deel van hun leven doorbrengen, vertegenwoordigende de Nederlandsche Regeering, ten koste van velerlei ontberingen en dikwijls ten koste van hun gezondheid; de Begeering weet, dat de B.B.-ambtenaten een uitzonderingspositie inneemt.

„Maar geen regeering heeft ooit den moed en het inzicht gehad om de positie van den B.B.-ambtenaar zoodanig te regelen, dat de dienstvoorwaarden van het binnenlandsch bestuur een weerspiegeling zijn van de zeer bijzondere positie van den B.B.-ambtenaar in de indische ambtelijke, maatschappelijke samenleving.

„Gebrek aan medische hulp, gebrek aan onderwijsinrichtingen, gebrek

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het programma verliep volgens schema en om 10 over half 5 was iedereen klaar. Het weer was geluk- kig een heel stuk beter geworden en omdat de patat en frikadelletjes

Het onderscheid arbeiders, bedienden, ambtena- ren is niet alleen voor ons arbeidsverhoudingen- systeem en ons arbeidsrecht een belangrijk gege- ven, ook op de arbeidsmarkt speelt

Hij leefde na terugkeer naar Indië nog lang genoeg om zijn ideaal eind 1949 bij de souvereiniteitsoverdracht in vervulling te zien gaan, te kort om te beleven dat in dat

Hoezeer nu de oorzaken der onkunde en ongeschiktheid van vele vroedvrouwen in onzen tijd (dank hebbe der geneeskundige.. staatsregeling) wel voor een groot gedeelte uit den weg

„Een goede herder geeft zijn leven voor zijn schapen.. Ik ken mijn schapen en mijn schapen

«een reden om bezorgd te zijn, dat de militaire kartografie te kort gedaan wordt. De landrentekaarten geven ook gelegenheid om, wanneer noodig, door ervaren topoqraien kaarten op

87.. de betrekkingen, waarin tot dusver geheel of grootendeels door uit- zending voorzien moest worden, maar als gevolg van de hooge wedde der uitgezondenen, zijn dat

3 1 BO 60020300 34396 Wijkgericht Werken Dorpspark Heegemunde 15.000 Voor het opknappen van het Dorpspark Hegemunde is een bedrag van € 15.000,00 gereserveerd vanuit het