• No results found

DE INDISCHE GIDS.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "DE INDISCHE GIDS. "

Copied!
588
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

s^I 'v? "*-' YA«

-ÎVJ:

HT, V ^ "

•LA./

I

(2)

•BT?

éUTWm

h ^W- v1

(3)
(4)
(5)
(6)
(7)

DE INDISCHE GIDS.

T E V E N S N I E U W E S E R I E VAN HET

TIJDSCHRIFT VOOR NEDERLANDSCH-INDIË.

Hoofdredacteur: E. A. A. VAN HEEKEREN.

V I J F E N V E E R T I G S T E J A A R G A N G

I

(Aflevering I—VI).

^C&Ç 6~^?»eX£«3~c> S S i r ^

I L TI Drukkerij en Uitgeverij

J. H.

DE

B U SS Y.

A M S T E R D A M , A». 1923.

(8)
(9)

in het verleden, in het heden en in de toekomst.

DOOR

J. V A N H O O N , Majoor-Topograaf b. d.

Wie gezond zijn hebben den medicijn- meester niet noodig, maar wie ziek zijn.

Marcus 2:17.

Tot aan het begin der negentiende eeuw was van den Nederlandsch- Indischen Archipel nog slechts weinig in kaart gebracht, doch sedert dien tijd breidde zich onze kennis van de geografische en topo- grafische gesteldheid, vooral van Java, meer en meer uit door ver- kenningen, onderzoekings- en ontdekkingstochten en door.de vele oorlogen die wij te voeren hadden. Ook de bouw der talrijke ver- sterkingen tijdens en kort na den Java-oorlog, waartoe in de eerste plaats een nauwkeurige terreinkennis noodig was, bevorderde die uitbreiding in belangrijke mate.

Van geen der vervaardigde kaarten kan echter gezegd worden, dat het topografische kaarten waren, daarvoor was toch de schaal der kaarteering veel te klein. Omstreeks 1840, toen het ontwerpen van een verdedigingsplan tegen een buitenlandschen vijand aan de orde kwam. deed zich ook de behoefte aan kaarten op grootere schaal drin-end gevoelen en werd tot de vervaardiging daarvan besloten.

Het "duurde evenwel tot 1849 eer aan dat plan een begin van uitvoering ge-even kon worden door de topografische opneming van het terrein tusschen Batavia en Buitenzorg, zoomede de omgeving van laatst- genoemde plaats; die opneming werd spoedig uitgestrekt tot de land- streek, welke de oude residentie Batavia (de tegenwoordige afdeelmgen Batavia, Meester Cornells en Buitenzorg) omvat.

De verkregen uitkomsten hadden het groote nut van gedetailleerde opnemingen doen zien en als een gevolg daarvan werd dadelijk na afloop van de werkzaamheden in Batavia overgegaan tot de topografische opneming van Cheribon.

(10)

In 1857 werd het opnemingspersoneel, dat tot dusverre slechts uit één brigade had bestaan, door toevoeging van nieuwe krachten tot twee brigades uitgebreid en werd met de opneming van de residentiën Banjoemas en Bagelen begonnen- Na afloop der opneming van Bagelen in 1860, ging de aldaar te werk gestelde brigade over tot de opneming van Kedoe; die van Banjoemas werd in 1861 met de opneming van Semarang belast.

In 1864 werd in verband met de gebleken noodzakelijkheid om de opneming van Midden-Java te bespoedigen, het aantal brigades op vier gebracht, terwijl in 1870 besloten werd er nog twee aan toe te voegen, zoodat in 1872 op Java zes brigades l) te werk gesteld waren.

Niettegenstaande deze uitbreiding was toch echter eerst in 1886 de topografische opneming van de toenmalige twee en twintig residenties van Java en Madoera ten einde gebracht.

Het is begrijpelijk dat toen onze topografische kennis van Java ver- meerderde, ook de drang ontstond naar meer bekendheid met de buitengewesten, maar tegelijkertijd werd in Indië ook begrepen, dat men het eenmaal bestaande kaartenmateriaal van Java niet mocht verwaarloozen en het niet te verantwoorden was om van achter te verliezen, hetgeen men naar voren won- Zoo werden, toen bij gouver- nementsbesluit van 4 December 1878, No. 46, machtiging werd verleend om over te gaan tot de opneming van Sumatra, door het Legerbestuur voorstellen gedaan om tegelijkertijd te beginnen met de henneting van die gewesten van Java, waarvan de eerste opneming al zoo lang geleden had plaats gehad en de kaarten geheel verouderd waren omdat zij niet waren bijgehouden. De voorstellen leden echter schipbreuk en hetzelfde lot ondergingen ook de hernieuwde voorstellen, die in 1881 werden gedaan. Had men toen alleen maar kunnen besluiten om de kaarten, welke het resultaat waren van de opneming na 1870, dus berustende op een behoorlijken wiskunstigen grondslag, bij te houden, dan zou voor het tegenwoordige al veel werk uitgespaard zijn, doch het was de besliste wil van den toenmaligen Minister van Koloniën, dat alle beschikbare krachten naar buiten zouden gaan.

Door te betoogen dat de opleiding van het personeel niet meer bij de opnemingsbrigades kon plaats hebben en dat hiervoor een speciale opleidingsbrigade op Java noodig was, kon eindelijk in 1896 een aanvang o-emaakt worden met de hermeting van Banjoemas, terwijl met het oog op de uitvoering van de nieuwe plannen voor een eventueele ver- dediging van Java tegen een buitenlandschen vijand, in 1897 een brigade van Sumatra in de Preanger Regentschappen en Batavia aan

') Een brigade had toen een sterkte van 12 opnemers.

(11)

het werk kon gaan.x) Men was echter te ver achter geraakt en het kaartenmateriaal was zóó verouderd, dat het onmogelijk bleek om met het weinig beschikbare personeel, de fout, die in 1878 was gemaakt, door geen gevolg te geven aan de voorstellen van het Legerbestuur, binnen afzienbaren tijd te herstellen en vandaar dat toen in 1914 de wereldoorlog uitbrak, slechts voor een klein gedeelte van Java over deugdelijke kaarten beschikt kon worden. Alleen van Banjoemas, Eedoe, Semarang, Batavia en een deel der Preanger Regent- schappen bestonden kaarten, grootendeels op 1: 25000, bewerkt naar opnemingen sedert 1896.

Van Cheriion, Djokjakarta, Soerakarta, Pekalongan en Madioen kon slechts beschiüt worden over overzichtskaarten op de schaal 1:100000 volgens metingen en verkenningen gedurende de jaren 1854 tot 1871 zonder behoorlijk gebruik van triangulatiegegevens. De kaarten van de overige gewesten van Java, hoewel beantwoordende aan beduidend hoogere eischen, daar zij op een wiskunstigen grondslag berustten en ook voor het meerendeel op de schaal 1:20000 waren vervaardigd, waren reeds 40 tot 30 jaar oud en vereischten dus dringend herziening.

Om maar eenigszins in den schrijnenden kaartennood te kunnen voorzien was het niet alleen noodig de hoogst dringende opneming van buitengewesten ten deele stop te zetten, maar zelfs terug te keeren tot een wijze van opneming en kaarteering, die al sinds 1870 als ondeugdelijk was verlaten. Zoo is de kaarteering elders in den Archipel aanzienlijk vertraagd, zonder dat deze op Java tegelijkertijd belangrijk is vooruitgeholpen. Zelfs moesten van verschillende bladen spoeddrukken vervaardigd worden en konden 5 jaar na hare samen- stelling, topografische kaarten nog niet definitief in druk verschijnen

Dat de stand der kaarteering van Java toenmaals zooveel te wenschen overliet, werd ten onrechte geheel aan den Topografischen Dienst geweten.2) Ofschoon door, rationeeler regeling der werkzaamheden en het behoorlijk productief maken der landrentemetingen door deskundig ') Die overgang heette toenmaals tijdelijk, men dacht door gebruikte maken van de kadasterkaarten het herzieningsplan binnen den tijd van drie jaar te kunnen uitvoeren. .Men werkt echter thans nog in de Preanger en niettegen- staande de rijk met tinten en haast rebussen gelijkende vorderingskäarten, is door telkens veranderde inzichten nog niet de helft van het gewest herzien.

Een gesplitste leiding kan ook onmogelijk tot rationeel werken bijdragen, alle opnemingen in een bepaalde streek behooren, ook in het belang van een goede economie, onder éénhoofdige directie plaats te hebben ook in tijden wa,arm de toestand van 's lands financiën niet zorgeischend is.

") Zie de bespreking van het jaarverslag van den Topografischen Dienst over 1914 in het Indisch Militair Tijdschrift van December 1915 en verder „De taak van den Topografischen Dienst" in de daarop volgende Maartaflevering van hetzelfde tijdschrift, alsmede in aflevering 4 van het Tijdschrift van het Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap.

(12)

personeel, de toestand wel beter had kunnen zijn, lag echter zooals uit het vorenstaande zal blijken, de hoofdschuld in het moederland en was het gebrek aan goede kaarten te wijten aan het niet treden in de voorstellen van een vroeger Legerbestuur, dat ter zake deugde- lijk was geadviseerd door den toenmaligen kundigen Chef van den . Topograflschen Dienst, overste W. J. Havenga,

Kort na de beëindiging van de eerste opneming van Java werd een begin gemaakt met de opneming van de buitengewesten, t. w.

Sumatra en Borneo.1) Hoewel de opneming van het laatstgenoemde gewest om verschillende redenen zeer urgent was,2) is de bevoorrechting echter voor een deel toe te schrijven aan de omstandigheid, dat dooi- den tegenspoed bil het entameeren van de triangulatie van Sumatra, de triangulatiebrigade geen voldoende voorsprong had om alle op Java vrijkomende brigades te werk te kunnen stellen.

In het jaar 1912 werd ook een aanvang gemaakt met de opnemings- werkzaamheden op Celebes, althans er werd een brigade te Makasser geplaatst. Door zeer ongenoegzame voorbereiding kon toch eerst in September 1914 met de eigenlijke metingen begonnen worden. In het jaarverslag over 1913 wordt nog gezegd „met de samenstelling der veelhoeksbladen kan eerst worden begonnen, zoodra de coördinaten der punten van hooger orde en daarna die der tertiaire punten zullen zijn berekend." Tot en met 1920 was nog maar een oppervlakte van eve.il 4300 vierk. K. M. opgenomen.3)

*) Voor meer uitvoerige gegevens omtrent de geschiedenis van de kaarteering van Nederlandsch-Indië wordt o. m. verwezen naar E. F. de Seyff. Overzicht der geografische en topografische verrichtingen gedurende onze heerschappij in den Indischen Archipel; De residentiekaarten van Java en Madoera door F. de Bas; De Topografische Dienst in Nederlandsch-Indië door G. F. Soeters;

Overzicht van de organisatie en werkwijze bij den ïopografischen Dienst in Nederlandsch-Indië in 1901 samengesteld hij het topografisch bureau te Batavia;

De Cartographie van Nederlandsch Oost-Indië door J. J. K. Enthoven in den catalogus "van de koloniaal-aardrijkskundige tentoonstelling te Amsterdam van 20 Sept. — 31 Oct. 1913 ; de jaarverslagen van den ïopografischen Dienst en verder de verschillende geschriften van W. F. Versteeg, W. J. Havenga en Prof. Dr. J. J. A. Muller. Wat den tegenwoordigen stand der kaarteering betreft, schreef majoor H. J. K. Schuitenvoerder een zeer lezenswaardige en uitstekend gedocumenteerde mededeeling voor het algemeen iugenieurscongres, dat o-edurende 8 tot 15 Mei 1920 te Batavia gehouden werd.

2) H i e r v o o r verwijzen w e n a a r o n s boekje „De w e r k z a a m h e d e n v a n d e n Topograflschen D i e n s t i n d e W e s t e r a f d e e l i n g v a n B o r n e o (1880—1890). B a n d o e n g N. V. B o e k h a n d e l Visser & Co. 1920.

3) Het ware beter geweest de opneming uit te stellen tot het tijdstip dat de triangulatie voldoenden voorsprong had gehad. De brigade had met het verstandfge en van vooruitzien getuigende voorbeeld van 1886 voor oogen en ook in het belang van 's lands financiën, elders productiever en economischer werkzaam kunnen zijn.

(13)

De eerste topografische kaarten van Sumatra en Borneo zijn thans reeds 35 jaar oud. maar door den drang naar vooruit eenerzijds en het gebrek aan personeel anderzijds, is aan bijhouding niets gedaan kunnen worden, hetgeen om weer niet in de fout te vervallen, die vroeger op Java werd gemaakt, wel eens uitdrukkelijk gereleveerd mag worden.

Waar blijkens de voorstellen van het Legerbestuur in 1878, voor kaarten, die 20 jaar oud waren, bijhouding reeds dringend noodig werd geacht, dient thans zeker aandacht gewijd te worden aan materiaal van dubbelen leeftijd.

De binnenlandsche politieke toestand van Nederlandsch-Indië maakten tot aan het begin dezer eeuw een niet onbelangrijk deel van ons koloniaal rijk voor een zeer intensieven opnemingsarbeid als 't ware ontoegankelijk en eerst sedert dien heeft in verband met de toen op den voorgrond tredende „Buitenbezittingen-politiek", de directe bestuurs- bemoeienis met verscheidene tot dien tijd weinig bekende deelen van den Archipel een aanvang genomen en zijn ook toen eerst die land- streken voor een geregelde opneming ontsloten. Valt er dus aan den eenen kant alle krachtsinspanning aan te wenden om in het belang van hare verdere ontwikkeling, overal waar noodig de nieuwe opneming binnen een afzienbaren tijd tot een einde te brengen, aan den anderen kant eischt de ware economie het reeds bestaande materiaal niet te laten verouderen.

„Herziening, om- en bijwerking der topografische kaarten is dan voortdurend een onverbiddelijke eisch voor Nederlandsch-Indië, en om daaraan te voldoen, moet noodwendig een niet onbelangrijk deel van het beschikbaar technisch personeel doorloopend met herzieningsarbeid worden belast, instede van te kunnen medewerken tot de opneming en kaarteering van nog niet nauwkeurig in kaart gebrachte gedeelten van den Archipel." *)

Het zal wel niet nader gezegd, behoeven te worden dat voor het forsch aanpakken van de kaarteering van den geheelen Archipel zeer veel geld noodig zal zijn, maar toch zal het om uit den noodtoestand

In de Westerafdeeling van Borneo werden in 91/« jaar tijd voor rond 665

"mille (uitgaven voor sterrekundige plaatsbepalingen inbegrepen) 147661 vierk.

K- M. opgenomen en in kaart gebracht. De opneming van Celebes verslond in

8V2 jaar tijd reeds .<89 mille, waarvoor een prestatie van slechts 4319 vierk.

K.M. Weliswaar werd op Borneo op veel kleiner schaal opgenomen, doch ook dat in aanmerking genomen is op Celebes ontzettend duur gewerkt :

Ie door zeer onvoldoende voorbereiding,

2e door een zeer ongunstige verhouding tusschen hooger en lager, contro- leerend en metend personeel. Maar de periodiekjes klopten en wie er dan om een paar ton maalt is een kniesoor.

') .1. J. K. Enthoven De cartographie van Nederlandsen Oost-Indië. Cata- logus van de Koloniale-Aardrijkskundige tentoonstelling.

(14)

van thans te geraken, dringend gebiedend zijn daaraan zoodra mogelijk en zoodra men ook overtuigd is dat de gevoteerde fondsen ook goed zullen worden besteed, op onbekrompen wijze tegemoet te komen.

Men hoede zich dan voor overdreven zuinigheid en zoeke gelds- en tijdsbesparing meer in een rationeele en economische werkwijze (dus anders dan die op Celebes) en in het onder prima topografischeleiâmg zoo productief mogelijk maken van het werk. dan in een onvoldoend toemeten van technisch personeel. Gaat men op de thans gevolgde manier voort, dan blijft men in den vicieusen cirkel ronddraaien met geen enkel vooruitzicht er ooit uit te komen.

Men bedenke dat het geregeld bijhouden van kaarten tenslotte veel minder zal kosten dan het steeds maar door nieuw opnemen, nood- zakelijk geworden door de algeheele veroudering van het kaarten- materiaal. Wat dit betreft hebben we een duren plicht tegenover het nageslacht te vervullen, in het verleden ligt het heden, in het nu wat worden zal, en wij hebben geleerd, althans hebben kunnen leeren, dat schrielheid ten slotte verkeerd uitloopt en slechts een onevenredige verschuiving van lasten beteekent en nog wel een verschuiving be- zwaard met rente op rente.

Toen in 1882 de Gouverneur-Generaal het noodig vond om, ofschoon daartoe op het einde van i 878 reeds machtiging was gegeven en alle voorbereidende maatregelen reeds waren genomen, af te zien van de triangulatie van Sumatra, gold als een der motieven, dat de (toenmalige) stand van 's lands financiën uitbreiding van den staatsdienst slechts dan gedoogde, wanneer zij onvermijdelijk en niet uit te stellen was.

Daarbij werd echter over het hoofd gezien, dat het bezit van goede topografische kaarten leidt tot vermindering van uitgaven in alle bestuursaangelegenheden, waartoe een juiste kennis van het terrein een hoofdvoorwaarde is. Zonder nauwkeurige metingen, zonder topo- grafische kaarten zal men in elk voorkomend geval opnieuw moeten beginnen met meten en daaraan telkens aanzienlijke sommen ten koste leggen, welke te ramen genomen, de uitgaven verbonden aan een goed doordachte en behoorlijk voorbereide opneming verre zullen overtreffen. Door het ontdekken van nieuwe hulpbronnen, door het openen van een tevoren onbekende landstreek voor particuliere land bouw- en nijverheidsondernemingen, zullen ook de gelden besteed aan topo- grafische opnemingen middellijk tengevolge hebben, dat den Lande rechtstreeksche baten ten goede komen. Zooals overste Havenga veertig jaar geleden al zoo terecht opmerkte, heeft men in Nederlandsch- Indië de topografische opneming in den regel beschouwd als „le cou- ronnement de l'édifice" met het gevolg dat men overal te laat kwam en voor spoorwegaanleg, mijnontginning en andere zaken van algemeen belang, ongeveer nergens van goede topografische kaarten kon profi- teeren.

*

(15)

Indien een veertigtal jaren geleden dergelijke kaarten hadden bestaan van de Padangsche Boven- en Benedenlanden, hoeveel sommen hadden dan (d. i. dus in een bezuinigingsperiode) bespaard kunnen worden, nu ten koste gelegd aan allerlei uitgebreide onderzoekingen voor den spoorwegaanleg van de Ombilienkolenvelden naar de kust en het is zelfs aan te nemen, dat het bestaan dier rijke kolenlagen eerder bekend zou zijn geweest of althans, dat men vroeger tot de exploitatie daarvan was overgegaan. Men behoeft echter niet eens zoover terug te zien, het tegenwoordige geeft voldoende voorbeelden van de schadelijke gevolgen van het gemis van goed kaartenmateriaal, we kunnen wat dit betreft bijv. wijzen op de ontdekking van de waardevolle mijnen op Celebes. Nog erger, toen ruim tien jaar geleden begonnen werd met den aanleg van de spoorlijn Cheribon-Kroja, kon noch voor het lijngedeelte in Cheribon, noch voor dat in Pekalongan, gebruik gemaakt worden van goede topografische kaarten. For shame.

Gelukkig werd de Koninklijke machtiging op het van verschillende kanten aangevallen r) gouvernementsbesluit van 2 Juni 1882, No. 10 niet verleend en kon in 1883 een aanvang gemaakt worden met de trian- gulatie van Sumatra, maar instede dat, zooals was voorgesteld, de triangulatieafdeeling met een majoor of kapitein als chef, zou bestaan uit een rekenbureau onder een kapitein of luitenant, waaraan toegevoegd een opzichter rekenaar en voorts twee section, elk ter sterkte van een kapitein of luitenant-chef, twee luitenants-assistenten en zes geèmployeerden (onderofficieren en militairen beneden dien rang) werd de formatie vastgesteld op een majoor- of kapitein-chef, drie onder- geschikte officieren en zes onderofficieren, dus nog niet op de helft.

En om de kosten van de triangulatie te dekken, werd het aantal opnemingsbrigades van zes op vier gebracht, elk ter sterkte van twee officieren en negen ondergeschikte opnemers. ") Toen later de opleidings- brigade werd opgericht, geschiedde dit alweer ten koste van een opnemingsbrigade en van die verkeerd toegepaste bezuiniging worden thans nog de wrange vruchten geplukt.

Het gevolg van het verminderen van de voorgestelde sterkte is geweest, dat de triangulatiebrigade, ondanks ingespannen werken onder leiding van kundige geodeten als Professor Dr. J. J. A. Muller, Ir. S.

A. Blok en Ir. J. H. G. Schepers, steeds moeite had om de opneming

vöör te blijven en meermalen geen economische werkwijze gevolgd kon worden. In het belangwekkend „Kort overzicht van de primaire ') Zie o. m. Prof. Dr. .1. ,T. A. Muller. Driehoeksmetingen in Nederlandsch- Indië, 1873—1913. Catalogus Koloniaal-Aardrijkskundige Tentoonstelling, 20 September—31 October 1913.

-) Daar tegelijk met de oprichting van de triangulatiebrigade de zooveel duurdere geografische dienst werd opgeheven, sneed het bezuinigingsmes van twee kanten.

(16)

en secundaire triangulatie van de Oostkust van Sumatra"x) door laatstgenoemde geodetischen ingenieur, thans ook buitengewoon hoog- leeraar aan de Technische Hoogeschool te Bandoeng, lezen we: „De omstandigheid, dat de triangulatie brigade zoo spoedig na hare tewerk- stelling op Sumatra's Oostkust reeds coördinaten moest opleveren voor de grensmetingen, is (evenwel) niet bevorderlijk geweest voor den breeden opzet en de economische regeling der werkzaamheden- Tot 1914/15 zat de opneming de triangulatie voortdurend op de hielen, gedeeltelijk ook als gevolg daarvan, dat in de critiekejaren 1911, 1912 en 1918 niet beschikt kon worden over een voldoend aantal volleerde hoekmeters.2) Eerst na 1914 heeft de triangulatie zich aan de greep van de opnemingsbrigade kunnen ontworstelen."

Zoo kunnen er nog talrijke voorbeelden worden aangehaald, dat door gebrek aan personeel niet met die vlotheid gewerkt kon worden als door de leiders wel ge wensen t werd. Nauwelijks dacht men hier of daar een voldoende voorsprong te hebben of al spoedig bleek de hoop weer ijdel te zijn. In het verslag van de triangulatiebrigade over 1920 wordt bijv. gezegd: „In verband met het steeds grooter incompleet aan hoekmeetpersoneel bij de brigade werd besloten, dat dehoekmetingen zich voorloopig zullen bepalen tot die gebieden, waarvan de gegevens binnenkort beschikbaar moeten zijn voor den eigen dienst. De metingen op Lombok, Banka en Zuid- en Midden Celebes werden daarom stopgezet en alle beschikbare hoekmeters te werk gesteld in Boven- Djambi en de Minahassa." Het stopzetten van werkzaamheden, waardoor de met moeite verkregen locale kennis weer verloren gaat, open gekapte paden en toppen weer dicht groeien, enz. enz., kan geen andere gevolgen hebben dan dat de uitgaven in de toekomst aan- merkelijk zullen stijgen.

Alleen groot opgezet werk kan tot besparing leiden. In 1911 rekenden we uit dat bij benadering kan worden aangenomen dat het nuttig effect van een tweemalige bezetting van een station staat tot dat van een éénmalige als 3 : 2 en dat van een driemalige tot dat van een éénmalige als 2 : 1 . Het zal dus zaak zijn om stations af te meten en geen opdrachten te geven voor de verzameling van de gegevens voor de berekening van een bepaald aantal punten, zooals we dat vroeger in Semarang haast zonder noodzaak zagen geschieden.

Sedert 1912 is het aantal opnemingsbrigades op vijf gebracht en daar de sterkte van een brigade thans twee officieren en vijftien opnemers beneden dien rang bedraagt, is wat beschikbare werkkrachten

:) Jaarverslag Topografische Dienst 1916, bladz. 139

-) Ook door het niet op prijs stellen van het behoud van uitstekende krachten kort vôôr en tijdens die kritieke jaren.

(17)

betreft een grooten vooruitgang te constateeren. Door de onttrekking van een groot deel van het personeel aan de opneming der buiten- gewesten als een dadelijk gevolg van den wereldbrand, kon echter niet voldoende van de groote uitbreiding geprofiteerd worden en is de kwantiteit der opneming buiten Java belangrijk achteruit gezet.

In Zuid-Sumatra zien we van 1906 tot 1914 de opgeleverde hoeveelheid steeds stijgen om daarna tot minder dan de helft terug te loopen, M ter Sumatra's Oostkust wordt het maximum bereikt in 1916. daarna gaat het crescendo naar beneden om in 1920 zelfs minder dan een kwart te worden.3)

Zou nu de vorenbedoelde ongunstige omstandigheid geheel op rekening gesteld kunnen worden van de ontreddering van de wereldorde en indirect ook op die van de ongunstige beschikking op de voorstellen van 1878, dus geheel aan uitwendige factoren kunnen worden toege- schreven, dan was er tegelijk met de hoop op terugkeer van betere tijden ook te verwachten, dat alles zich weer ten goede zou herstellen, doch wat dat betreft zijn we zeer pessimistisch gestemd. Helaas vertoonen zich toch gedurende de laatste jaren andere en zelfs zeer bedenkelijke verschijnselen van internen aard, die een ernstig beletsel vormen voor de richtige ontplooiing van de volle werkzaamheid van den Topografischen Dienst. We hebben hier het oog op de gebrekkige aanvulling van de leidende krachten en een duidelijk merkbare topo- grafische inzinking. Deze ontwrichtende factoren zijn toe te schrijven aan het feit, dat de dienst na het aftreden van generaal Enthoven te veel administratief en te weinig teehnisch-wetenschappelijk werd beheerd.

Aan het hoofd van den dienst behoort te staan iemand van erkende topografische bekwaamheid, met breede ontwikkeling, organiseerend talent en bezielend vermogen, waarvoor een keus gedaan dient te worden uit de oudere togografische officieren.3) Zonder daarmede maar iets te kort te willen doen aan diens geschiktheid voor opnemingswerk- zaamheden, zijn terreinblik, teeken vaardigheid en ijver, waren voren- bedoelde eigenschappen bij den vorigen dienstchef niet, of althans niet in voldoende mate aanwezig, waardoor hij tot het laatst toe brigade- chef is gebleven en zich niet op het standpunt van „Hoofd van den Dienst" wist te stellen.

Aan het overwegend administratief beheer wijten we het ook, dat toen tien jaar geleden de keus van een opvolger aan de orde kwam, met volkomen voorbijzien van het gewicht dervakeischen, alleen tijdelijke ancienniteitsvoorrechten, dus louter bureaucratisch-formalistische over-

l) In 1907, 1914 en 1920 resp. 4183, 14362 en 6919 vierk. K. M. Jaarverslag Topogr. Dienst 1920, bladz. 38.

3) In 1912, 1916 en 192 ) resp. 1311, 3478 en 827 vierk. K.M. Alsvoren bladz. 42.

:i) Zie ook Dr. J. W. Yzerman. Handelingen van de Tweede Kamer der Staten Generaal. Vergadering op 5 Maart 1918.

(18)

wegingen den doorslag gaven.v) De toenmalige candidaat was ongetwijfeld een goed hoekmeter en astronomisch waarnemer, ook geen onverdienstelijk bureaucraat, maar kon overigens op topografische noch geodetische talenten bogen en moest — mirabüe dictu — nog voor een korten tijd bij een opnemingsbrigade gedetacheerd worden om zich te bekwamen voor de betrekking van sous-chef.z)

De beroering, die door de keuze werd te weeg gebracht buiten be- schouwing latende, was de instelling van de betrekking van sous-chef al een groote misgreep op zich zelf,8) omdat daardoor de toekomst en het rustig dienen der overige officieren ernstig in gevaar werd gebracht.

Dat bleek duidelijk toen van officieele zijde het betoog kwam, dat het dienstbelang een groote continuïteit eischt in de leiding van den dienst en ook in verband daarmede een aan de orde gestelde, zoowel het belang van den dienst als dat der officieren dienende positieverzekering niet gewenscht voorkwam.4)

We zullen verder in het midden laten of de continuïteitsidée het dienstbelang werkelijk op de een of andere manier ten goede is gekomen, maar mocht zij eenig tastbaar voordeel hebben opgeleverd, dan is dit ontzettend duur gekocht. Het opofferen, althans het niet prijs stellen op het behoud van topografische coryphéën als bijv. de toenmalige kapiteins A. Pranssen Herderschee, G. E. Hoedt, J. C. Lamster en

') De eischen voor sous-chef' werden vastgesteld nà de keuze. Einde 1917 werd na een korte voorgeschiedenis, doch het topografisch element nog steeds uitschakelende, aan die eischen toegevoegd: een zoodanige algemeene ont- wikkeling bezitten als wordt vereischt voor het vervullen van de betrekking van Hoofdofficier op het hooldkantoor. M. a. w. iemand moet voldoen aan den eisch, die vereischt wordt, zonder nadere omschrijving van den eisch; dat er veel houvast in zit, kunnen we niet direct zeggen.

=) Jaarverslag Topogr. Dienst 1911, bladz. 56.

"There are more things in Heaven and earth, Horatio,

Than are dreamt of in your philosophy." Shakespeare, Hamlet 1:5

3) Indien het bepaald uoodig is het hoofdkantoor van den Topografischen Dienst te versterken met een technische kracht, is het veel logischer daarvoor bij toerbeurt een der oudere officieren met rijke topografische ervaring aan te wijzen. Door echter prijs te stellen op het behoud van geroutineerde leiders, dus groote continuïteit in de directie van de werkzaamheden buiten, behoeft de algemeene controle niet in peuterige kleinigheden te vervallen en is een sterke en kostbare encadreering van het hoofdkantoor totaal overbodig.

") Dit tijdschrift Maartaflevering 1914, bladz. 384. Evenals met zijn overige beweringen was schrijver ook met het in het geding brengen van de conti- nü'teitstheorie niet echter erg gelukkig. Indien de voordeelen van continuïteit werkelijk zoo groot zijn, had de voor twee jaar geleden gepensionneerde dienstchef op zijn vroegst moeten aftreden even voor de benoeming van een jonger officier tot legercommandant en had dan, geheel in de lijn van het betoog, vervangen moeten worden door een jong majoor. M a a r . . . . „alles wat om te beginnen wenschelijk en lofwaardig heeten mag, verkeert zich als van zelf tot verkeerdheid en zal op den duur zijn bedenkelijkheid openbaren."

{Professor G. J. P. J. Holland. De leekenen de* tijde.)

(19)

H. Philippi, indirect ook op dat van een kundig geodeet als kapitein N. W. van Gelder, getuigde in elk geval van weinig vooruitzien en een hoogst subjectieve opvatting van het dienstbelang, wellicht ook van eenige zelfoverschatting.:)

De bureaucratisch-formalistische oplossing van een buitengemeen belangrijke aangelegenheid heeft intusschen voor de aanvulling van het officierskorps van den Topografischen Dienst de verdragende en noodlottige gevolgen gehad, die toenmaals zoo ten rechte reeds voorspeld werden en ook met groote zekerheid voorspeld konden worden.3)

Voor een paar decennia terug was de Topografische Dienst bijzonder in trek bij jonge officieren, die bij den troep al wat hadden medegemaakt en zich te velde reeds hadden onderscheiden, dus ook bij hun wapen van een goede toekomst verzekerd konden zijn, maar, niettegenstaande ook hunne topografische verdiensten, ondervonden juist zy tenslotte niet die waardeering, waarop zij zonder zelfverhooging aanspraak konden maken. Zoo werd onvoldoende geprofiteerd van met veel moeite verworven vakkennis en ervaring en werden in slechte koopmanschap de verkregen talenten begraven instede er mede te woekeren.

In het voorbericht van het jaarverslag van den Topografischen Dienst over 1920 wordt door den dienstchef de slechte aanvulling van zijn dienst in verband gebracht met de slechte aanvulling van het officierkorps in het algemeen en zoo wordt krampachtig vastge- houden aan het dwaalbegrip eu de bureaucratische formule, dat de onvoldoende toeloop alleen onder den invloed staat van oorzaken onaf-

') Wat continuïteit in de leiding betreft, klonk nog kort geleden een sym- pathieker en meer bescheiden geluid in den Volksraad. Wij en zeer zeker velen met ons, zouden het, onverminderd de groote hoogachting voor de overige tegenwoordige opperofficieren, werkelijk een legerbelang achten indien een hoogstaand man en every inch een militair als generaal <i. K. Dijkstra nog geruimen tijd in functie zou blijven. In het afdeelingsverslag (begrooting 1922) werd ook in dien geest een wensch geuit, doch Zijne Excel'entie was van oordeel dat anderen het ook wel konden en hechtte meer gewicht aan conti- nuïteit in de richting, d. i. dus een objectieve opvatting.

3) In de Nieuwe Courant van 31 October 1911 werd reeds melding gemaakt van de grief van de officieren van den Topografischen Dienst over hun on- zekere positie en aangeteekend, dat aan die grief niet vreemd kon zijn een uitlating van het dienstcommando. dat op he* behoud van kapiteins, die langer dan drie jaar in hun rang werkzaam waren, geen bijzondere prijs werd gesteld.

Verder werd toen al gewezen op een zich teekenend verloop en in verband daarmede opgemerkt, dat een verdere exodus onder de goede krachten van het koips, niet anders dan een zeer betreurenswaardige verwording van den zoo gunstig bekenden Topografischen Dienst na zich zou sleepen.

In hetzelfde blad van 22 October 1913 lezen we, dat jonge energieke officieren zich niet meer tot den dienst aangetrokken gevoelen, zij spiegelen zich aan de teleurstellingen, die oudere collega's moesten ondervinden.

(20)

hankelijk van toestanden bij den dienst zelf. *) Daarbij wordt echter vergeten, dat de weinige ambitie voor den dienst al bleek nog lang voordat de aanvulling van het officierskorps in het algemeen zöö bedenkelijk was.

Zeer toevallig begon juist in 1912 een vrijwillige exodus en vroegen al officieren pas in opleiding, geheel ongedwongen hun ontslag. Verder is het zeer eigenaardig' dat de bewering alsof het leger niet bij machte zou zijn het officierskorps van den Topograflschen Dienst op sterkte te houden,2) slechts zes bladzijden verder in hetzelfde verslag weer wordt tegengesproken. Daar toch deelt de chef van de opleidingsbrigade, aan wiens beschouwingen we meer practische waarde moeten toekennen, mede, dat niet minder dan 5 officieren in opleiding den Topograflschen Dienst verlieten. Drie officieren gaven na slechts zes maanden in opleiding te zijn geweest en hun proef goed te hebben afgelegd (cursiveering aangebracht v. R.) er de voorkeur aan naar hun wapen terug te keeren.

Hieruit zou dus volgen dat het gebrek aan leidende krachten niet aan onmogelijkheden bij de aanvulling ligt, maar aan het feit, dat goede ambitieuse officieren na korte kennismaking met den dienst „met minder opwekkende voorbeelden van teleurgestelde verwachtingen en promotiegrillen voor oogen", geen werkkring weuschen te aanvaarden, die hen, ondanks zwaar en bard werken, een toekomst biedt, die eerst in de zooveelste plaats afhankelijk is van topografische verdiensten.3)

In evenbedoeld voorbericht wordt ook gezegd dat reeds aan den Minister van Koloniën het verzoek werd gedaan om maatregelen te nemen tot uitzending van personen met landmeetkundige voorpractijk, desnoods vreemdelingen, *) teneinde bij den Topograflschen Dienst na

!) In 1914 werd door majoor A. van Lith in een bestrijding van een artikel van kapitein J. C. Lamster, de bewering alsof gebrek aan personeel dreigde te ontstaan door toestanden bij den dienst zelve „volkomen onjuist" genoemd en door schrijver vermeend dat een enkel woord van protest tegen de gegeven

„scheeve" (sic) voorstelling van zaken niet achterwege mocht blijven. (Dit tijdschrift Maartaflevering 1914, bladz. 376).*De tijd heeft geleerd dat kapitein Lamster de situatie treilend juist inzag.

-) Terwijl we dit artikel nazien, bereikt ons het bericht, dat een jong in- telligent brigadechef verzocht bij zijn wapen teruggeplaatst te worden, omdat hij zich niet kan vereenigen met de toestanden bij den Topograflschen Dienst.

'3) Dit tijdschrift, Novembernummer 1913, bladz. 1463.

') We cursiveeren. Desnoods vreemdelingen voor de stereoautogrammetrie (Extra bijlage Indisch Militair Tijdschrift No. 42, blz. 7), desnoods vreemde- lingen om als brigadechef op te treden, zoo wordt de goede oude Topografische Dienst langzamerhand een vreemdelingenlegioen, een valuta-gedrocht en dit als een rechtstreeksch gevolg van het feit, dat men dien dienst voor ons Hollanders door tijdig in te grijpen, niet aantrekkelijk wist te maken en continu de beste krachten liet ontglippen. In dit verband vragen we ons af hoe de toestanden geweest zouden zijn, indien men een schitterend figuur als A. Franssen Herderschee de plaats had toegewezen, die hem ver boven anderen toekwam. In geen geval zou men zich dan thans desnoods met vreemdelingen moeten behelpen.

(21)

behoorlijke opleiding en voorbereiding, tijdelijk de plaat, in te nemen van een aantal officieren. Hoewel zooals we reeds opmerkten, het topografisch moment bij den Topografischen Dienst niet meer van overwegend belang schijnt te zijn, dient er echter toch ernstig op gewezen te worden dat de beste landmeter nog een slecht topograat kan zijn. Wordt in vlak terrein voor het opnemen geen bijzonderen aanleg vereischt, geheel anders wordt het in bergterrein : daar kan het opnemen een kunst worden genoemd, welke slechts langzaam en door vele overigens goed ontwikkelde menschen nimmer wordt geleerd.

Voor zoover de leiders betreft, is topografie met alles wat er bij) behoort lamst en intellect tegelijk.

Vroeger werd voor het overgaan bij den Topografischen Dienst onver- biddelijk als eisch gesteld: geschiktheid en aanleg voor opnemings werk- zaamheden in bergterrein ; voldeed de candidaat hieraan niet en was er voor hem na gunstig afgelegd examen geen plaats bij de triangulatiebngade, dan keerde hij zonder eenig pardon naar den troep terug. Helaas is men in de laatste jaren al met de eisenen moeten gaan transigeeren ) maar thans personen te laten uitkomen van wier topografischen aanleg In eenTnderhoud tusschen den eersten Indischen hoofdredacteur van „De Indische Post" en den afgetreden Gouverneur Generaal op diens landgoed Ysselvlfedt verklaarde de heer van Limburg Stimm o. m. met te weten, waaraan 1 et gebrek aan belangstelling in- en het tekort aan persoonlijken

" u n voor Indie te moeten toeschrijven. Zou het zich afzijdig houden van den Indischen Gouvernementsdienst niet voor een deel geweten moeten worden aan de decepties, die mannen van de daad, als de hiervoren genoemde

oud-overste ten slotte moesten ondervinden ? v ^ . , l .ndwh i) In het verzoekschrift, dat dd. 1 December 1918 door de Nederlandsch-

Indische Offlciersvereeniging tot het Legerbestuur werd gericht om TOOI den Topografischen Dienst te geraken tot een gesloten formatie met e n e i g e u promotie, werd er o. m. op gewezen, dat d e . a a n v n l l i n g T a i i h e t t o ^ o f f l a w ^ topograaf slechts mogelijk was door te transigeeren met d e ? f ^ . ^ ^ van zelf spreekt werden de proche eischen bedoeld - he voldoen daar u n is tenslotte beslissend - dus werd het niet noodig geacht, dat nog eens speci- aal te doen uitkomen, maar juist daardoor kon een haakje f™î**™£™

om een ontkenning aan op te hangen. In het advies aan Z. Lxc den Com- mandant van het Leger werd n.1. aangeteekend, da nog nimmer c a s t e n waren toegelaten, die volgens het vastgestelde (theoretische) examenprogramma niet hadden voldaan. We willen geenszins beweren dat zulks onjuist * , m a a r . . . . het in het verzoekschrift aangevoerde motief werd met ontzenuwd, men had even goed kunnen zeggen; een bureaucraat is nog geen goed topo- graaf, ook dat is juist. Zoo is de bureaucratie (dit t i j d s c h n f t J ^ "r a£ 1922. bladz 22) , een desorganiseerend element geworden, dat een remmende werking uitoefent op den zoo hoog noodigen toeloop van J ^ P « ™ o n « J < W de oorzaak is dat het steeds grooter wordende personeelgebrek den geregelden ganc van den bestaanden dienst bedreigt en de uitbreiding daarvan voorshands in pijnlijke mate belemmert, ook dat de personeelsvoorziening een vraagstuk is, dat zich hoe langer hoe meer op den voorgrond dringt en alle andere dreigt

te overschaduwen".

(22)

niets bekend is en waarvoor men geen débouché heeft, lijkt ons een dure en gevaarlijke proefneming.1) Het miskennen van de groote waarde van- en het ontzeggen van de eerste plaats aan „het topografische moment", zal bij den Topografischen Dienst wis en zeker tot een debacle voeren.

Nu gebleken is dat de dienst wel degelijk uit het leger aangevuld kan worden, zal het alleen zaak zijn om niet op zoo'n roekelooze en van weinig economisch inzicht getuigende manier met ervaren krachten om te gaan en de oude ambitie voor • den topograüschen werkkring weer op te wekken. Daarvoor moet echter de tot dusverre gevolgde struisvogelpolitiek onherroepelijk in den ban gedaan worden en is het noodig te erkennen dat de Topografische Dienst bij de jeugdige troepen officieren en hun natuurlijke raadgevers, d.w.z. hun compagnies- en korps- commandanten, in discrediet is gekomen door toestanden bij den dienst zelf. Het is dan volstrekt niet noodig overmatig met den geldbuidel te rammelen, maar men zoeke het in de eerste plaats in idealistische fac- toren. De topografische arbeid is op zich zelf reeds een voldoening, maar men moet hem kunnen beschouwen als een levenstaak en er zich rustig aan kunnen wijden, dus niet gehinderd v/orden door promotieproblemen, bureaucratische weerleggingen, gelegenheidseischen, continuïteitstheorien en dergelijke zenuwstorende buitenissigheden. Het voorrecht om na de pensionneering de verworven topografische kennis elders te kunnen exploiteeren,3) is er een van zuiver theoretischen aard en het dienen met zoo'n perspectief kan trouwens den dienst nooit ten goede komen.

Thans komen we aan de topografische inzinking. Bij het behandelen dezer aangelegenheid steilen we echter uitdrukkelijk op den voorgrond, dat geen enkel verwijt gedaan kan worden aan de leiding van de verschillende onderdeelen van den dienst, integendeel, evenals vroeger wordt daar over het algemeen met veel ijver en toewijding gediend.

De fout der laatste jaren is dat de afdeelingen in te los verband werken.

Voor de trouwe en aandachtige lezers van de jaarverslagen 3) zal dit

*) Als een der nadeelen van de gesloten formatie werd genoemd, dat een officier, die om de een of andere reden de geschiktheid voor den Topografischen Dienst zou hebben verloren — hoezeer de dienstbelangen zich daartegen ook zouden verzetten — niettemin bij dien dienst gehandhaafd zouden moeten blijven. Waar zal men nu moeten blijven met de vreemdelingen?

We onderschatten het dienstbelang volstrekt niet, hebben zelf de belangen van den dienst steeds boven onze persoonlijke belangen gesteld, maar wil het

„dienstbelang" werkelijk argumentatieve waarde blijven behouden, dan scherme men er niet te veel mede. We zagen tot welk een ontwrichtend resultaat het dienstbelang van de continuïteit heeft geleid !

2) Dit tijdschrift, Maartnummer 1914, bladz. 384.

3) Helaas moeten we constateeren dat ook het gehalte der verslagen in de laatste jaren achteruit gaat. Hoewel het zijn nut kan hebben door het officieele gedeelte wetenswaardigheden heen te vlechten, die wel niet direct met het

(23)

geen openbaring zijn, verschillende brigadeverslagen zijn gesteld alsof zij rechtstreeks aan de Regeering gericht zijn- In de werkwijzen zit

dikwijls geen eenheid. ^ Het zou ons te ver voeren alle verschijnselen te bespreken, die op

de topografische inzinking duiden en daarom volstaan we met slechts enkele punten aan te roeren, waarvoor we in hoofdzaak zullen putten uit de jaarverslagen van den dienst, dus uit een officieele bron, die begane fouten, mislukkingen e.d. zeker niet overdreven voorstelt. Om te beginnen wijzen we bijv. op het fiasco in Eembang, waar niettegen- staande herhaalde inspecties door het hoofdkwartier, tenslotte door de Inspectie voor de Landelijke inkomsten geconstateerd moest worden, dat de nauwkeurigheid der landrentekaai ten zeer veel te wenschen overliet.l) Zoo werd bijna een ton verspild, maar het geld was toen nog niet duur en de toestand van 's lands financiën was nog niet

zorgeischend, dus zoo'n kleinigheid rekende niet mede.

In hetzelfde jaar bleek dat de aansluiting van het driehoeksnet van Cheribon met dat van Pekalongan niet klopte,2) hetgeen alleen moet worden toegeschreven aan onvoldoende algemeen toezicht en het miskennen of niet toepassen van den grooten stelregel: „meten van het groote in het kleine". In een ander deel van het gewest werd het werk zeer omslachtig opgezet. Aan de hand van het jaarverslag over 1912 deelt kapitein J. G. Lamster mede3) dat voor het zuidelijk kadasternet een meetplan werd opgemaakt om op een oppervlakte van ruim 1000 vierk. K. M. maar even 40 punten secundair vast te leggen. „Vergelijkt men deze hoeveelheid bijv. met het reeds zeer dicht met secundaire- en hulppunten der derde orde bezette Pekalongan, dan is de dichtheid van secundaire punten in Zuid-Cheribon tweemaal zoo groot, ook al rekent men in Pekalongan de hulppunten der derde orde behandelde onderwerp in verband staan, hoede men zieh voor overdrijving.

De verslagen mogen niet ontaarden in een gids voor toeristenverkeer, evenmin dienen om reclame te maken voor Halimoen-vooruit of zoo iets.

Ook streve men naar punctualiteit wat feiten en cijfers betreft en naar goed en ernstig werk. In ,het verslag over 1919 treffen we van vroegere, hoogst verdienstelijke chefs van den dienst biografieën aan, die ontleend zouden kunnen zijn aan „Pak me mee" of „De Prins". Van een gewezen brigadechef (A. J. P. J. Vogel) worden bijzonderheden verteld, die er vlak naast zijn.

Het officieele verslag over 1920 vervalt telkens in onbeteekenende herhalingen, de stijl is op sommige plaatsen slecht verzorgd, de zinnen zijn dikwijls moeielijk geconstrueerd. Nog vóór dat de vreemdelingen gearriveerd zijn, maakt men zich al schuldig aan germanismen, dat belooft wat, voor de „bearbeiding" van de volgende verslagen. (Het niet officieele gedeelte is daarentegen slechts te roemen — vooral" de beschrijving van de periode Euthoven en het opstel over den Top van den G. Lawoe — en steekt wat verzorging betreft ver boven dat in het verslag 1919 uit).

') Jaarverslag ïopogr. Dienst 1915, bladz. 150.

) idem bladz. 87.

3) Dit tijdschrift Aprilnummer 1914, bladz. 522.

(24)

mede. Voor iemand, die weet welk een tijdroovend werk het vastleggen van secundaire punten is, is het duidelijk, dat het bijna niet anders kan of er moet stagnatie 'komen, wanneer op deze wijze gewerkt wordt.

Wanneer men ter besparing van tijd van bestaande metingen gebruik wil maken, moet men ook de handigheid hebben om het middel niet erger te doen worden dan de kwaal."

Het schuiven van de schuld in Rembang op het personeel en in Cheribon op de brigadechefs (althans wat het niet sluiten van de driehoeksnetten betreft),]) komt ons zeer onbillijk voor. De achteraf geconstateerde onregelmatigheden met de daaraan verbonden financieels consequenties hadden bij tijdige deskundige beoordeeling van het werkplan gedurende de algemeene inspecties, niet mogen en ook niet kunnen voorkomen.

De Permanente Commissie voor opnemings- en kaarteeringswerk- zaamheden, die „mits het tevens noodig geachte centrale toezicht naar behooren wordt uitgeoefend",2) een stelselmatige en zooveel mogelijk volkomen samenwerking tusschen de verschillende diensttakken van algemeen bestuur benevens het voorkomen van het herhaalde malen opmeten van eenzelfde terrein mogelijk maakt, is ernstig in haar taak tekort geschoten.3) Zij heeft bijv. niet kunnen beletten, [dat zelfs bij den Topografischen Dienst, het doel dat met hare instelling werd beoogd, niet is nagestreefd geworden en dat meermalen metingen op kleinere schaal aan die op grooter schaal vooraf gingen, dus het tegendeel van economisch werd gewerkt.

Zoo werden ook door de landrente-opnemingsbrigades de hoeken voor de bepaling der horizontale ligging van talrijke punten der vierde orde gemeten, zonder tegelijk even de metingen te verrichten voor de berekening van de hoogte dier punten, een werk van nog geen kwartier.

Later moesten voor de bewerking van de topografische kaart van dezelfde streek weer afzonderlijke tournees worden uitgeschreven om ten koste van veel tvjd en geld de vroeger reeds bezochte punten nogmaals te bezetten.4)

1) De bijzondere verzorging van het kadasternet geschiedde onder leiding van iemand, die volgens de bepalingen zeer goed had voldaan als chef van de triangulatiebrigade e n . . . . waar de hoogere geodesie aan het woord is past ons een diep stilzwijgen.

2) J a a r v e r s l a g ï o p o g r . D i e n s t 1920, bladz. 81.

3) Onder de ruim 30 commissies, die in de inhoudsgave van deel II der Regeeringsalmanak 1922 met vette letters zijn opgenomen, komt de Permanente Commissie zelfs niet eens voor, zou is zij in het vergeetboek geraakt.

4) Zie jaarverslag ïopogr. Dienst 1918, bladz. 12. Hier wordt gezegd: dat bij het bepalen van de punten der vierde orde uitteraard (sic!) geen zenits- hoeken werden gemeten. Het is ons onbekend van welke stommiteit die uit- spraak is, maar wel weten we dat de steller van het oorspronkelijke verslag zulk een — s. v. v. — aperte dwaasheid niet heeft kunnen neerschrijven. Ook het onwelluidende en zinledige „uitteraard", dat niettegenstaande de over- complete /, in zijn algemeenheid niets zegt en meestal moet dienen om onmacht tot motiveeren te verbergen, kan onmogelijk van hem zijn.

(25)

Niettegenstaande als een vaststaand beginsel is aangenomen om metingen van eenig belang steeds te doen berusten op een behoorlijken wiskunstigen grondslag, was het mogelijk dat in de Vorstenlanden landrentemetingen werden uitgevoerd zonder voorafgaande triangulatie en dat kaarten werden vervaardigd, die wellicht in klein bestek voor het dadelijk beoogde doel toereikend waren, maar waarbij overzichts- kaarten werden samengesteld waarvan hel horizontaal verband zelfs voor een schetskaart als zeer onvoldoende aangemerkt moet ivorden.l)

Hoewel het streven er op gericht moet zijn om bij nieuwe triangulatie geheel de werkwijze van de triangulatiebrigade te volgen,2) zien we bij de nieuwste opneming van Batavia, zonder herbepaling in net verband van de punten der tweede orde, hoofdzakelijk van met den theodoliet bepaalde punten der vierde orde gebruik maken en dat in weerwil van de in Semarang opgedane ervaring, dat vooral voor metingen op groote schaal, die toch weldra ook in Batavia zullen plaats hebben.

strenge eischen gesteld moeten worden aan de nauwkeurigheid in de bepaling van de ligging der punten ten opzichte van elkaar.3) De ondervinding leert ook, dat het hoogst noodig is om de punten dei- tweede orde behoorlijk vast te leggen.4)

Hoewel de topografische opneming van Java reeds van 1849 dateert, werden van een deel der Preanger Regentschappen nog kaarten ver- vaardigd, die een schetsmatig karakter dragen.6) Elders ziet men de metingen van hoofdwegen controleeren door daarop in groote bogen secundaire wegen aan te sluiten (afdeeling Oeloe Soengai der Zuider- ea Oosterafdeeling van Borneo),6) dat was in onzen jongen tijd een motief geweest om ongeschikt te krijgen voor opnemingswerkzaamheden en . . . terecht.

\) Jaarverslag Topogr. Dienst 1916, bladz. 04.

In dit verband vragen we ons af wat beoogd wordt met het detacheeren van officieren bij de triangulatiebrigade. Zeker toch wel de toepassing van de deugdelijke lessen van den heer Schepers in de praktijk. Of wordt slechts een

z«iver administratief voorschrift opgevolgd?

) „Een polygoonmeting tusschen T-punten (punten der derde orde) is in 't vlakke terrein verre te verkiezen boven de vastlegging aan de Q-punten punten der vierde orde), welke onder ongunstige snijdingen werden bepaald.

e uit de polygoonmeting en de berekening der coördinaten van de stand- Punten verkregen waarde voor de ligging dezer Q-punten, werden als juist

ngenomen en in de registers vermeld." Zoo worden de paarden weer achter

^en wagen gespannen, l'histoire se répète en „se répétera", wanneer getransi- geerd wordt met de driehoeksmetingen. Jaarverslag Topogr. Dienst 1918, bladz. 9G.

> Op bladz. 13 van het jaarverslag van den Topogr. Dienst over 1920 wordt

^ezegd, dat een der stations moet worden overgemeten omdat de hier ver- l e g e n ongunstige resultaten te wijten zijn aan het feit, dat de punten van ßoo^er orde vroeger niet netsgewijze werden bepaald.

) Jaarverslag Topogr. Dienst 1920, bladz. 29.

idem bladz. 50.

(26)

In het Indisch Militair Tijdschrift van November 1920 bespreekt een locaal bekend persoon de nieuwe schetskaart van Djambi, schaal 1:

250000 en bijgewerkt tot en met 1919, herdruk 1920 en zegt dat de kaart niets anders is dan een reproductie van de oude kaart schaal 1: 300000 van 1910. Het eenige verschil zit in de schaal en in de tint, welke men aan het gebergte heeft gegeven. Op de oude kaarten waren de bergen en heuvelruggen aangegeven door gearceerde rupsjes, op de nieuwe heeft men de rupsen een tint gegeven, vloeiende van donker- bruin tot lichtbruin. Overigens heeft men den inhoud van de oude kaart overgenomen. Tal van kampongs op de nieuwe schetskaart (bijgewerkt t/m 31 - 1 2 - 1 9 ) bestaan al sinds 1917 niet meer, niet verharde wegen zijn voetpaden geworden, voetpaden zijn verdwenen, de uitgestrektheid der moerassen is niet bijgewerkt, enz. enz. Van de zijde van den Topograflschen Dienst spreekt men van een te betreuren 'verzuim en wentelt overigens elegant de schuld van zich af, ditmaal

op den generalen staf.

Men had de gegevens niet gekregen, (het administratief beheer!) maar o.i. moet de Topografische Dienst zelf speuren en waakzaam zijn. Bovendien om met prof. kolonel Becker te spreken „eine Karte umzudrucken und in ein neues Kleid zu stecken, die in sich so viele Unvollkommenheiten topographischer Art tragt Messe Einem Sand in die Augen streuen; denn unter einem neuen Kleid sucht man auch etwas innerlich Neues".])

Over het gesukkel met de zoogenaamde wegenkaart voor den Generalen Staf, zullen we kort zijn. Wanneer de archieven behoorlijk intact waren gebleven en op de minuutplans der landrentebladen de hoogtelijnen over de wegen waren getrokken, had bedoelde kaart al lang gereed kunnen zijn en waren de kosten aanmerkelijk geringer geweest. Bij een stelselmaeigen opzet en een behoorlijke bijhouding van de kaarteering, moet elke verlangde kaart op kleine schaal binnen zeer korten tijd samengesteld kunnen worden. In het tegenovergestelde o-eval is, zooals uit het hierbesproken geval overtuigend blijkt, telkens een massa overbodig werk te doen. Thans zijn de enkele voltooide bladen al van twijfelachtig gehalte, zoodat „een raadpleging ervan aan de hand van de nieuwste detailbladen zeker gewenscht blijft.'' '-) En dat noemt men een overzichtskaart.

Ter elfder ure en na hevig aandringen van buiten is men er eindelijk toe overgegaan de landrentemetingen meer productief te maken, maar daar voor het omwerken van landrentekaarten tot topografische detail- bladen geroutineerde topografen noodig zijn, die hun sporen reeds

i) Die schweizerische Karthografle an der Landesausstellung in Bern 1914.

• Wesen und Aufgaben einer Landesaufnahme.

") Jaarverslag Topogr. Dienst 1920, bladz. 31.

(27)

verdiend hebben bij de gewone topografische opneming en „zelfs de doorsnee-topograaf eener opnemingsbrigade eenigen tijd noodig zal hebben om dragelijk werk op te leveren", ziet men hier dien inge- wikkelden arbeid opdragen aan landrente-topometers, die een korten cursus hebben gevolgd teneinde eenigszins op de hoogte te komen van werkzaamheden van zuiver topografischen aard.1) Dit wordt te bedenkelijker omdat de landrente-sectiechefs voor het meerendeel geen of weinig ervaring hebben op topografisch gebied en ook niet alle landrente- brigadechefs lang genoeg bij een topografische brigade waren en met succes topografische werkzaamheden hebben geleid. In dit verband moet dan ook „het doelbewust streven naar methodisch werken ten eenre", waarvan op bladz. 52 van het verslag over 1920 gerept wordt, meer als een rhetorische zinswending beschouwd worden. Op bladz.

69 heet het dat aangezien voor het geven van leiding aan de beide nog jonge topografen en het houden van de zoo noodzakelijke inspecties, geen personeel beschikbaar was, de topografische detailbladen van Bali niet geheel van gelijke waarde zullen zijn als elders in de buiten- gewesten, waar een topografische opneming plaats had. Zoo is het diep te betreuren, dat op kaarten, die berusten op een prima wiskunstigen grondslag en wat horizontaal verband betreft, aan de hoogste eischen voldoen, de terrein voorstelling, het leven aanbrengende element van een topografische kaart, tweedehandsch werk moet worden. Hoe tastbaar is hier de topografische inzinking en hoe overtuigend komen de gevolgen aan het licht van het eenzijdig beoefenen van het land- rentewerk en het miskennen van de groote waarde van het topografisch moment. Tevens blijkt hoe onvolkomen en hoe weinig continu de organisatie geworden is.

Opgericht om tot een uniforme en systematische topografische opleiding te geraken, werden aan de opleidingsbrigade langzamerhand voor een groot deel triangulatiëwerkzaamheden opgedragen en. was zij gedurende langen tijd belast met het leveren van gegevens van driehoekspunten aan andere brigades. De aanvraag was dikwijls zoo groot, dat als regel geschipperd moest worden om op tijd aan de verschillende (meestal spoed-) orders te voldoen. Daarbij kwam nog dat, niettegen- staande de aangevoerde klemmende tegenbetoogen, gedurende de laatste jaren het hoofdkwartier der brigade bij voorkeur werd gevestigd op

Plaatsen (Pekalongan en Madioen) waar in de naaste nabijheid geen behoorlijke oefeningsterreinen aanwezig waren en men die moest zoeken op 20 tot 30 paal afstand. Het loflied op Salatiga, welke plaats door hare ligging in de onmiddellijke nabijheid van berg- en heuvelland _en^door haar koel klimaat (ook door de gemakkelijke gelegenheid tot

) Jaarverslag Topogr. Dienst 1920, bladz. 48. Hier wordt dus met andere woorden gezegd dat de landrente-topometers anders geen topografisch werk verrichten. Elders (bladz. 52) spreekt men van topografen met verkorte opleiding.

(28)

huisvesting), zich bijzonder voor het hoofdkwartier der opleidingsbrigade leent, zooals op bladz. 45 van het jaarverslag van den Topografischen Dienst zoo terecht werd opgemerkt, scheen uitgezongen te zijn of niet toepasselijk voor de gewijzigde omstandigheden.

Het vroegere argument voor het overbrengen van de opleiding van de opnemingsbrigades naar een speciale opleidingsbrigade, n.1. dat de brigadechefs weinig gelegenheid hadden zich met de opleiding van de jongere opnemers te belasten, scheen opeens niet meer deugdelijk te zijn en zoo is de opleiding weer versnipperd. Of dat in het belang van den dienst kan zijn? In het jaarverslag over 1920 leest men op bladz. 84:

„Met het oog op de te verwachten uitbreiding van het aantal opnemings- brigades, waarvan de personeelsvoorziening niet geheel voor rekening kon komen van de opleidingsbrigade, werden medio verslagjaar een viertal inlandsche jongelui aangenomen teneinde opgeleid te worden voor Inlandsch topograaf, ofschoon de opnemingsbrigade zich niet eigent voor de opleiding, omdat veelal het geschikte personeel ontbreekt of niet gemist kan worden om pasbeginnenden van meet af aan op te leiden. De resultaten waren dientengevolge ook niet bemoedigend . . . "

We zagen hiervoor de in-treurige gevolgen van het niet bijhouden van het met veel moeite en zorg en ten koste van groote flnancieele offers verkregen kaartenmateriaai. Wil de opneming en kaarteering van Indië blijvende resultaten hebben, dan mag het niet meer voor- komen dat een streek verlaten wordt, zoodra zij is opgenomen, om er eerst na zeer vele jaren terug te keeren en dan, omdat de kaarten niet meer bijgewerkt kunnen worden, geheel opnieuw te beginnen.

Het verleden zij ook wat dit betreft, een harde les-

Zooals we vroeger al eens vluchtig aangaven, behoort de geheele Archipel verdeeld te worden in topografische kringen: het kringhoofd, of welken titel men den leider ook geven wil, dient belast te worden met de algeheele leiding van de topografische en topometrische werk- zaamheden en zoo noodig ook van de secundaire triangulatie in zijn kring. Elke kring zal voor de onmiddellijke leiding in afdeelingen verdeeld moeten worden en daar de ervaring elders (Pruisen, Oostenrijk, Italië) heeft geleerd, dat acht opnemers nog door één persoon behoorlijk te controleeren zijn, is meteen ongeveer de sterkte van een afdeeling bepaald. Al naarmate de locale omstandigheden, zullen in een kring onder dadelijke leiding van het kringhoofd twee of meer afdeelingen werkzaam kunnen zijn. Waar dit noodig mocht wezen, zou een afdeeling ook direct onder het hoofdkwartier van den dienst kunnen ressorteeren. Bij den staf van een kring behooren voor hulp bij de algemeene leiding en voor het uitvoeren van bijzondere opdrachten een of meer officieren dan wel burgerambtenaren te worden ingedeeld.

(29)

moeten zijn, als afdeelingshoofden zonden we officieren en burger- ambtenaren willen laten optreden, de eerste echter slechts in zoo'n getale, dat er voldoende aanvulling bestaat om afgetreden kringhoofden te vervangen. Zoo wordt er ook voor de oudere opnemers beneden den rang van officier een prettige werkkring geschapen en daarmede wellicht een der oorzaken van het verloop weggenomen. Het is wel overbodig te zeggen dat de afdeelingshoofden, zoowel de officieren als de burgerambtenaren goed geschoolde topografen behooren te zijn, dus het promotie maken alleen wegens verdiensten op topometrisch d. i. op landrentegebied, hetgeen dikwijls — en zeer terecht — ontstem- ming doet ontstaan, vooral ook omdat de landrente voornamelijk op Java werkzaam is, mag niet meer voorkomen.3)

De kringhoofden houden meer algemeene inspecties en verzamelen alles wat in hun ressort op topografisch, geodetisch en kartografisch gebied van belang is, hiervoor moeten zij geregeld voeling houden met de vertegenwoordigers van andere takken van algemeen bestuur en zich op de hoogte stellen van de kartografische litteratuur.3)

!) Het kringensysteem moet dus dienen om tot een logische en economische arbeidsverdeeling te geraken en niet als noodmaatregel tengevoke van het tekort aan officieren (zie hiervoor jaarverslag Topogr. Dienst 1920, bladz. 35), dat is de zaak op haar kop zetten. Het aantal officieren en de verdeeling daarvan over de verschillende rangen behoort verband te houden met de gewenscbte organisatie, de jongere officieren dienen zich als chef van een afdeeling te kunnen voorbereiden voor de hoogst gewichtige betrekking van kringhoofd.

2) Hiermede willen we geenszins de waarde van het landrentewerk ver- kleinen, integendeel, we hebben het zelf sterk veroordeeld, dat een jaar of tien geleden in een onbedachtzaam oogenblik van officieele zijde zeer ontact- vol werd beweerd (het waarom doet er hier niet toe), dat bij de landrente- hrigades in den regel officieren worden ingedeeld, wier opUiding nog nietffehe>l 's voltooid. Het is alleen de bedoeling vooral duidelijk te doen uitkomen, dat de topometrie slechts een onderdeel is van dj topografie en er in verband met de prognostica op te wijzen, dat er voor gewaakt dient te worden, dat de topomelrie zich van de hegemonie meester maakt, want gebeurt dit, dan zal

•re topografische dienst met zoo mogelijk nog grootere snelheid nog verder naar beneden rollen, dan hij nu reeds deed. (Javetmt consults!

) Het spreekt haast van zelf, dat het hoofd vaii den dienst gekozen moet Worden uit de kringhoofden, dus uit personen met rijke topografische ervaring, uie volkomen bevoegd zijn om het werk van de kringhoofden te beoordeelen.

ö e t zich op het laatste oogenblik nog even bekwamen? dat zonder degelijken topografischen onderbouw toch maar een schijn vertooning is en, zooals de ervaring trouwens ook leert, nimmer tot intensief doordringen in de praktijk van het vak kan leiden, moet uitgesloten zijn.

Wanneer tot dienstchef iemand benoemd wordt, die zijn meerderheid ont- leent aan de reeds vroeger genoemde eigenschappen en wiens gezag dus niet alleen berust op sterrendiscipline, zal het niet noodig behoeven te zijn, dat de niet in aanmerking komende oudere kringhoofden in het belang van de hierarchische verhoudingen bijtijds een meer of minder vriendelijk verzoek dan wel wenk krijgen om hun matten maar op te rollen.

(30)

Voor de kring- en afdeelingshoofden zullen behoorlijke bureaux gebouwd moeten worden met goede teekenlocalen en brandvrije gelegenheid tot opbergen van kaarten, registers, berekeningen en andere kostbare stukken. Het telkens heen en weer zenden van archieven, dat onvermijdelijk toe ontreddering moet leiden, moet voortaan uitgesloten zijn.x) Voor' het voeren van de niet technische administratie dient het kringhoofd te beschikken over goed onderlegd personeel, daarvoor mag geen officier aan de technische werkzaamheden onttrokken worden, diens opleiding is te duur en bovendien kan er beter van zijn werkkracht geprofiteerd worden.

Wat nu de indeeling betreft, zouden de kringen op Java kunnen samenvallen met de gouvernementen in wording, -) hetzelfde zal voor- loopig op Sumatra het geval kunnen zijn. Celebes en de Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo kunnen elk een kring vormen, verder Banka, Riouw en de Westerafdeeling van Borneo te zamen een kring, zoo ook de kleine Soendaeilanden en de Molukken.

Beschouwen we den bladwijzer van Sumatra in het jaarverslag van den Topografischen Dienst over 1919, dan blijkt dat nog twee derde van het eiland onbewerkt is en in verband met de opgedane treurige ervaring op Java, de herziening en bijhouding van het reeds bestaande kaartenmateriaal als gebiedenden eisen stellende, zal het welhaast onmogelijk zijn ooit . een opnemer van dit belangrijke deel van den Archipel'los te maken. Voor de bijhouding van de topografische kaart van Nederland zijn tien officieren beschikbaar, dos 45 a 50 opnemers T l h T T Ü T e vergeleken we zeer oneerbiedig een landrentebrigade met een circus dat nu hier dan daar hare tenten opslaat en waardoor de zoo kostbare kennis van locale toestanden verloren gaat en archieven in het ongereede raken (Indisch Militair Tijdschrift, Juninummer, Madz. 284)

Het verhuizen van bijv. de 3e landrente-opnemingsbngade van Malang via Sidoardjo, Modjokerto en Lawang n a a r . . . . Malang in een tijdsbestek van nog geen tien jaar, is een heen en weertrekkerij, waarvan wel niemand het nut zal inzien, 'maar toch geschiedde het!

' ») In hoeverre personeel noodig is voor het uitvoeren van opdrachten van speciaal militairen aard, kunnen we niet beoordeelen. Door echter een deel van de Preanger Regentschappen geheel als terrein van werkzaamheid voor een centralen'opleidingscursus te reserveeren, hij welke instelling de leerlingen vertrouwd gemaakt moeten «worden met allerlei soort van opnemiiigswerkzaam- heden, is er, zonder den geregelden gang van zaken elders in gevaar te brengen

«een reden om bezorgd te zijn, dat de militaire kartografie te kort gedaan wordt.

De landrentekaarten geven ook gelegenheid om, wanneer noodig, door ervaren topoqraien kaarten op elke geweiischte schaal te doen samen stellen en waar het'er in eiken kring bovendien weinig op aan zal komen, m welke volgorde gewerkt wordt, kunnen ook de eischen op militair gebie 1 volkomen behartigd worden. Te meer zal dit het geval zijn, wanneer door nadere aanraking met de militaire autoriteiten, de kringhoofden meer doordrongen worden van liet militair belang van bepaalde streken. Wanneer het doel open en klaar voor oogen staat, wordt er met ambitie gewerkt, de kwestie is alleen maar om de betrokken personen voor de zaak te interesseeren.

i

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Want door de wijding worden jullie teken en beeld van Christus, Hij voor wie geen mens te min was en die zelf de minste der mensen is willen worden.. Tot slot wil ik graag de

Volgens [eiseres] hebben de gedragingen van de Staat en de Stichting ertoe geleid dat zij geadopteerd heeft kunnen worden op de door haar gestelde (illegale) wijze, dat zij

Ten aanzien van de auto heeft de rechtbank geoordeeld dat sprake is van een schenking van [onder bewind gestelde] aan [appellante] maar dat ook deze schenking onder invloed van

Grondstoffen ontgonnen binnen Vlaanderen (productieperspectief) en door de Vlaamse consumptie (consumptieperspectief) in 2016 volgens het Vlaamse IO-model... MOBILITEIT,

] ) Voor zoogenaamde niet gegradueerde ambtenaren zal dit bedrag naar verhouding lager gesteld moeten worden. 3 ) Het toekennen van tractement en pensioen tegelijk is feitelijk een

87.. de betrekkingen, waarin tot dusver geheel of grootendeels door uit- zending voorzien moest worden, maar als gevolg van de hooge wedde der uitgezondenen, zijn dat

De vergelijking Groenkeur (3245 ton) – niet Groenkeur (1598 ton en twee producten) kan dan net zo goed een toevalstreffer zijn, als hier geen sprake is van een

In het nieuwe systeem stem je óf op een partij óf op één persoon van die partij. Als de helft van de mensen op de partij heeft gestemd en de andere helft heeft gestemd op een