• No results found

DE INDISCHE GIDS.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "DE INDISCHE GIDS. "

Copied!
586
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ä;v* angtóf

S*--

^r:«fy

(2)
(3)
(4)
(5)

DE I N D I S C H E G I D S

(6)
(7)

DE INDISCHE GIDS.

T E V E N S N I E U W E S E R I E VAN HET

TIJDSCHRIFT VOOR NEDERLANDSCH-INDIË.

Hoofdredacteur: E. A. A. VAN HEEKEREN.

V I J F E N V E E R T 1 G S T E J A A RG A N G

II

(Aflevering VII—XII).

Drukkerij en Uitgeverij

J. H.

DE

BU SS Y.

A M S T E R D A M , A». 1923.

(8)
(9)

Het Indisch Bezoldigingsvraagstuk.

DOOR

J. HÜLSHOFF POL.

Oud-lid van den Baad van Nederlandsch-Indië.

Onder het Indisch bezoldigingsvraagstuk wordt hier verstaan de vraag of er gelijkheid van wedde moet zijn voor den een, die ter vervulling van eene Landsbetrekking van Nederland naar Indië wordt uitgezonden (de uitgezondene) en den ander, die, na in Indië eene gelijke opleiding te hebben genoten, daar tot dezelfde betrekking benoemd wordt (de inheemsche)-

Zij, die deze vraag bevestigend beantwoorden, gronden hunne meening op de billijkheid, dat personen, die aan dezelfde voorwaarden van benoembaarheid voldoen en denzelfden arbeid verrichten, ook gelijk bezoldigd behooren te worden. Daarbij wordt er dan echter geen rekening mede gehouden, dat de inheemsche en de uitgezondene niet in dezelfde omstandigheden verkeeren. De eerste blijft in het land waar hij is groot gebracht,, door een werkkring in Indië te aanvaarden riskeert hij niets. Met den uitgezondene is het anders gesteld; hij verlaat zijn geboorteland, laat zijne familiebetrekkingen en al het andere, waaraan hij gehecht is, daar achter; hij begeeft zich naar een land, waar alles hem vreemd is, met een geheel ander klimaat, waartegen hij mogelijk zal blijken niet bestand te zijn. Het ligt voor de hand, dat hem daarvoor een vergoeding toekomt.

Van dit standpunt beschouwd, moet de door den uitgezondene in Indië genoten wedde geacht worden uit twee deelen te bestaan: het eene, de belooning voor den verrichten arbeid, het andere, de zooeven bedoelde vergoeding. Op dit deel, die vergoeding, kan de inheemsche naar billijkheid geen aanspraak maken. Toch is tot nu toe de inheemsche gelijk bezoldigd als de uitgezondene. Aanvankelijk bestond daartegen practisch geen overwegend bezwaar, maar geleidelijk is dat anders geworden. De snelle ontwikkeling van Indië, ook als gevolg van het ontsluiten der Buitenbezittingen in het begin dezer eeuw, eischte eene groote uitbreiding van het ambtenaren-korps, niet het minst voor

87

(10)

de betrekkingen, waarin tot dusver geheel of grootendeels door uit- zending voorzien moest worden, maar als gevolg van de hooge wedde der uitgezondenen, zijn dat dure werkkrachten, zoodat hun bezol- diging de begrooting van uitgaven hoe langer hoe meer is gaan drukken. Daar komt bij, dat Nederland niet in staat bleek om aan de groote vraag naar werkkrachten voor Indië geheel te voldoen.J) Een en ander heeft er toe bijgedragen, dat in Indië de behoefte zich heeft doen gevoelen aan inrichtingen van onderwijs tot opleiding voor betrekkingen waarvoor uitzending plaats heeft. De Technische Hooge- school te Bandoeng zal eerlang de eerste in Indië gevormde ingenieurs afleveren; gelegenheid tot opleiding van onderwijzers bestaat daar reeds lang. Binnenkort zal in Indië een Juridische Hoogeschool worden opgericht, die wel spoedig gevolgd zal worden door een Medische Hoogeschool. De abituriënten van deze onderwijs inrichtingen hebben dezelfde opleiding genoten als aan de Nederlandsche universiteiten gegeven wordt; zij zijn gelijkwaardig met de uitgezondenen.

Het is een verblijdend verschijnsel, dat Indië op deze wijze zelf gaat voorzien in zijn behoefte aan werkkrachten, maar dit voordeel kan niet geheel tot zijn recht komen, wanneer deze Indische werk- krachten even hoog bezoldigd worden als de uitgezondenen. Op de uitzendingstoelage hebben zij, zooals hooger betoogd, geen aanspraak, zoodat voor hen een lagere bezoldigingsschaal gerechtvaardigd voorkomt.

Bij de behandeling van de loopende Indische begrooting is het bezoldigingsvraagstuk in beide Kamers der Staten Generaal ter sprake gekomen. De vooiloopige inzichten van den Minister van Koloniën ter zake blijken uit § 6 zijner Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag der Tweede Kamer betreffende die begrooting, van welke paragraaf het op de onderwerpelijke aangelegenheid betrekking hebbend gedeelte hier wordt overgenomen;

§ 6. De ondergeteekende deelt ten volle de in het Voorloopig Verslag tot uiting gekomen meening, dat de salarissen der landsdienaren in Indië dringend herziening behoeven, waarbij moet vooropstaan het beginsel, dat de uit Indië zelf te ver- krijgen werkkrachten worden bezoldigd naar Indischen maatstaf.

.Indien werd voortgegaan met de onlogische, gaandeweg toege- nomen practijk om ook die landsdienaren te bezoldigingen naar een anderen maatstaf, waarbij de toekenning van eene immigratiepremie een belangrijk element uitmaakt, zou men in Indië onvermijdelijk op den duur ernstige financieele bezwaren tegemoet gaan. De ondergeteekende heeft hierover uitvoerig

a) De tegenwoordige abnormale toestand als gevolg van de algemeene malaise: groot aanbod van werkkrachten bij geringe vraag, kan hier buiten beschouwing blijven.

(11)

579

met den Gouverneur-Generaal van gedachten gewisseld en

— behoudens de dienaangaande nader in te winnen adviezen van Indische zijde — als zijn gevoelen te kennen gegeven, dat aan een algemeene herziening van de salarissen der Indische landsdienaren, tot voorbereiding waarvan door den Gouverneur- Generaal een tweetal commissies zijn ingesteld, ten grondslag moet liggen de gedachte, dat aangestuurd wordt op geleidelijke vorming, in de takken van dienst die zich daartoe leenen, van afzonderlijke korpsen, toegankelijk, voor zooveel niet om bijzon- dere redenen het karakter vooralsnog geheel Inlandsen moet

blijven, voor personen van eiken landaard en bezoldigd naar Indischen maatstaf. Immers evenzeer als het staatkundig perspectief van Indië zich afteekent in de richting van eene steeds toenemende ontwikkeling van eigen verzorging van interne aangelegenheden, evenzeer ook is het duidelijk, dat daarmede hand aan hand zal moeten gaan eene steeds ruimere

voorziening uit eigen krachten in de behoefte aan personeel voor den Indischen Staatsdienst. In hoofdzaak is het tot nog toe het gemis geweest van instellingen,tot voortgezet onderwijs, dat aan eene verdere ontplooiing van dat streven in den weg stond. Nu dat bezwaar allengs op den achtergrond zal geraken en thans reeds op verschillend gebied een jaarlijks grooter wordend aantal in Indië zelf op breecleren grondslag voorbereide krachten voor 's Lands dienst beschikbaar komt, schijnt het den ondergeteekende voor geen tegenspraak vatbaar, dat de tijd gekomen is om met beslistheid den nieuwen weg in te slaan.

Het spreekt intusschen van zelf, dat althans voor de grootere takken van dienst — en op deze komt het hier inzonderheid aan — eerst na verscheidene jaren de verhoudingen zoodanig gewijzigd kunnen zijn, dat een dergelijk stelsel zich scherp zal hebben afgeteekend en het in Nederland en elders aan te werven element teruggebracht zal kunnen zijn tot de plaats, die het vermoedelijk nog langen tijd zal moeten innemen: die van een staf van uitgekozen deskundigen, bestemd voor de algemeene leiding of voor diensten van specialen aard, meer dan de gewone vakbekwaamheid vorderend. Dat de betalings- voorwaarden voor ambtelijke krachten van dezen aard in het algemeen andere en hoogere zullen zijn, spreekt van zelf.

Aanvankelijk zal de groep van de hierbedoelde ambtelijke krachten echter nog een naar verhouding talrijk element om- vatten, welks hoogere betaling voornamelijk gegrond zal wezen op herkomst uit den vreemde. Wat dit element aan bezoldiging méér ontvangt, zou derhalve als immigratiepremie zijn aan te merken. Hoezeer nu een dergelijke premie op zich zelf

(12)

gerechtvaardigd moge heeten, nochtans kan zrj licht ontstemming wekken in die gevallen, waarin het feitelijk niet gaat om eene keuze van bij uitstek bekwame krachten voor de leiding van een of anderen tak van dienst of voor diensten van zeer specialen aard, maar eenvoudig om aanvulling van personeels- krachten voor den gewonen dienst.

Om, bij wijze van overgangsmaatregel, dergelijke scherpe kanten te verzachten, ware voorshands de mogelijkheid open te laten tot toekenning van zekere toelagen aan ingenieurs, academisch gevormde artsen, rechtskundigen e. d., die op grond van hunne herkomst en opleiding feitelijk naar inheemschen maatstaf zouden moeten worden bezoldigd. Is eenmaal de algemeene staat van zaken in den tak van dienst eene zoo- danige, dat zonder tijdelijke maatregelen van dezen aard het bezoldigings-stelsel in zuiveren vorm kan worden doorgevoerd, dan zouden evenbedoelde toelagen, naar gelang van omstandig- heden, verder kunnen vervallen.

Bij de mondelinge behandeling der Indische begrooting in de Eerste Kamer op 14 Maart jl. (Handelingen bl. 317) heeft de oud-Gouverneur- Generaal, de heer Idenburg, het hiervoren weergegeven stelsel van den Minister van Koloniën in het kort in deze bewoordingen samengevat:

De Indische betrekkingen, zoover zij vervuld worden door personen uit Indië geboortig, zullen gehonoreerd worden naar Indischen maatstaf, maar in den overgangstijd, als er nog velen zijn, die uit Europa moeten komen, omdat anders het korps incompleet zou zijn, zal men den Indischen ambtenaren 1) een toelage geven, waardoor de inkomsten toch weer gelijk gemaakt worden.

En hierop deed de heer Idenburg volgen:

Indien de Minister meent, dat hij langs dien weg de quaestie zal oplossen, dan voorspel ik hem, dat hij zich vergist. Als jaren en jaren lang de in Indië geborenen of opgeleiden die toelage genoten hebben, dan is die voor hun bewustzijn als het ware samengesmolten met hun traktement en in werkelijk- heid blijft de zaak precies zooals zij was.

Inderdaad, wanneer de inheemsche door toekenning van een toelage evenveel in handen krijgt als den uitgezondene toekomt aan loon voor verrichten arbeid plus immigratiepremie, dan ondergaat de bestaande toestand in afzienbaren tijd geen verandering. In den, uit de Memorie van Antwoord blijkenden gedachtengang van den Minister, zal toch met het langzamerhand doen vervallen der toelage van den inheemsche

*) Daarmede worden de inheemschen bedoeld.

(13)

581

bij periodieke traktementsverhoogingen of bij verhooging in rang, waarvan Zijne Excellentie sprak in de vergadering der Eerste Kamer van 15 Maart jl. (Handelingen bl. 338), gewacht dienen te worden tot het in genoemde Memorie aangegeven tijdstip, wanneer voor aanvulling van personeelskrachten voor den gewonen dienst geen uitzending meer zal plaats hebben, dat is: in de verre toekomst.

Van tweeën een : het bezoldigingsvraagstuk eischt dringend oplossing of het doet dat niet.

In het laatste geval late men de zaak liever zooals zij is, om eerst over vele jaren, wanneer uitzending uitzondering zal zijn geworden, een bezoldigingsschaal naar Indischen maatstaf vast te stellen.

In het eerste geval — en dat dit zich voordoet wordt in de Memorie van Antwoord onomwonden gezegd — worde eene voorziening getroffen, die dadelijk resultaten geeft, maar waarbij toch op den voorgrond sta, dat aan verkregen aanspraken van het in dienst zijnde personeel niet getornd wordt: de inheemsche — over den uitgezondene straks — worde voortaan slechts in dienst genomen op den voet van een vast te stellen bezoldigingsschaal naar Indischen maatstaf, zonder extra toelage.

Den Minister moet intusschen worden toegegeven, dat dit scherpe kanten heeft; het is inderdaad een teere kwestie, want al kan de inheemsche niet anders dan toegeven, dat hij op den uitgezondene veel voor heeft, het moet hem toch hinderen, dat zijn uitgezonden ambtgenoot, wanneer deze een hoogere bezoldiging in handen krijgt, er geldelijk beter voor staat dan hij, hetgeen zich uit in beter woning, meer comfort, meer genoegens enz. enz. Hiertegen kan niet worden aangevoerd, dat hetzelfde verschijnsel zich voordoet wanneer de uit- gezonden ambtenaar eigen middelen heeft, want hij, die zich laat uitzenden, is in den regel niet bemiddeld.

Het is dus zaak een regeling te treffen, die aan den eenen kant den uitgezondene geeft wat hem toekomt, bezoldiging plus uitzendings- toelage, en aan den "anderen kant zooveel mogelijk tegemoet komt aan de. begrijpelijke gevoeligheid van den inheemsche. Dit doel kan, naar het voorkomt, bereikt worden door den uitgezondene in Indië aan bezoldiging evenveel uit te betalen als de inheemsche krijgt, dus de bezoldiging naar Indischen maatstaf, zonder meer, en hem eerst later, wanneer hij den dienst verlaat, met verlof naar Nederland komt of in andere, nader te bespreken, bijzondere gevallen, in het genot te stellen van de uitzendingstoelage. Ook zou, in den vorm van verhooging der uitrustingskosten, die bij uitzending genoten worden, de toelage vooruitbetaald kunnen worden, maar latere uitkeering is toch beter, orndat er dan verband bestaat tusschen het aantal jaren Indischen dienst en het bedrag der toelage.

De Indische bezoldigingsschaal zal dus zoowel voor den inheemsche als voor den uitgezondene gelden; beiden zullen in Indië gelijk bezoldigd

(14)

worden, hetgeen met zich brengt, dat die bezoldiging er op berekend moet zijn, dat de uitgezondene daarvan behoorlijk kan leven. Is zij voor den inheemsche dan niet te hoog?

Deze, ontkennend beantwoorde, vraag wordt hier gesteld, omdat de opvatting bestaat, dat in Indië de Inlander met minder toe kan komen dan de Europeaan. In het algemeen is dat ook juist, maar het gaat niet op voor den beschaafden, ontwikkelden Inlander, waarvan hier de rede is; in de Indische maatschappij, zooals deze gaandeweg geworden is, heeft hij vrijwel dezelfde behoeften als de Europeaan.

Maar al ware dit anders, dan nog zou het niet mogelijk zijn binnen den kring der inheemschen naar afkomst verschil in wedde te maken, daar het — andere overwegingen daargelaten — practisch niet doenlijk is een scherpe grens te trekken tusschen Europeaan en Inlander; de groep personen van gemengd bloed, met al haar schakeeringen, vormt daartegen een beletsel.

De uitzendingstoelage worde, zooals gezegd, den uitgezondene niet maandelijks tegelijk met de bezoldiging uitbetaald, maar voor hem opgespaard, zoodat hij in Indië evenveel in handen krijgt als de in- heemsche, zich derhalve niet meer weelde kan veroorloven dan de laatste, aan wiens gevoeligheid op deze wijze wordt tegemoet gekomen.

En van den kant des uitgezondenen kan, naar het voorkomt, tegen deze regeling geen overwegend bezwaar bestaan, daar hij over zijn opgespaarde geld de beschikking krijgt op tijdstippen, dat hij aan contanten het meest behoefte heeft.

De toelage worde in Nederland in een afzonderlijk fonds gestort en buiten de begrooting om beheerd, waarmede de Directie der pensioen- fondsen voor de koloniale landsdienaren belast zou kunnen worden, en zij ware, gelijk gezegd, aan den rechthebbende, met de gekweekte rente, uit te keeren wanneer hij den dienst verlaat of met verlof komt, maar ook andere gevallen zijn denkbaar, waarin uitbetaling in Nederland van de geheele toelage of een gedeelte daarvan gewenscht is, b.v. wanneer kinderen van den uitgezondene hier worden opgevoed of het gezin om gezondheidsredenen a. a. genoodzaakt is Indië te verlaten.

Allereerst zal onderzocht dienen te wTorden met hoeveel de tegen- woordige bezoldigingen, verbonden aan betrekkingen waarvoor uit- zending plaats heeft, verminderd kunnen worden om die, voor het nieuw aan te stellen personeel, terug te brengen tot wedden naar Indischen maatstaf. De uitzendingstoelage worde gesteld op zeker percentage van die wedden, welk percentage niet altijd even hoog behoeft te zijn en ook voor de verschillende betrekkingen kan ver- schillen; zij kan hooger of lager zijn naar gelang zich voor uitzending minder of meer personen beschikbaar stellen.

De aanbevolen oplossing heeft dit voor op de door den Minister van

(15)

688

Koloniën gedachte regeling, dat zij terstond doel treft en ongelijkheid zooveel mogelijk voorkomt, omdat alle nieuw uitgezondenen in Indië dadelijk naar Indischen maatstaf bezoldigd zullen worden. Volgens het stelsel van den Minister zou dat anders gaan: wanneef een tak van dienst niet meer op uitzending is aangewezen, doordat in Indië daarvoor voldoende inheemsche krachten beschikbaar zijn, wordt op dien tak van dienst de Indische bezoldigingsschaal toegepast; de andere diensttakken, die nog niet zoo ver zijn, blijven voorloopig naai- den hoogeren maatstaf bezoldigd. Ongelijkheid dus, die tot ontstemming aanleiding moet geven, waar het ambtenaren geldt, die een gelijk- waardige opleiding genoten hebben. De ingenieurs b.v. naar Indischen . maatstaf te bezoldigen en daar naast, zij het voorloopig, de academisch gevormde artsen en juristen naar den hoogeren maatstaf, dat zal in de practijk niet doenlijk blijken.

Het heeft nog een ander voordeel de uitgezondenen in Indië dadelijk naar Indischen maatstaf te bezoldigen. Van de ambtenaren, behoorende tot diensttakken, waarvoor geen uitzending plaats heeft, gaat een drang uit naar weddeverhooging, waarbij zij het oog gevestigd houden op de hooge wedden der uitgezondenen en dit zal niet minder worden wanneer de inheemschen, naar Indischen maatstaf bezoldigd, door een toelage toch evenveel in handen krijgen. Het is daaientegen te ver- wachten, dat dadelijke invoering in Indië zoowel voor de uitgezondenen als voor de inheemschen van een bezoldigingsschaal naar Indischen maatstaf op dien drang remmend zal werken.

Aanvaarding van het aanbevolen stelsel brengt de vraag naar voren of ieder, die in Nederland afstudeert en voor uitzending in aanmerking zou kunnen komen, aanspraak heeft op de uitzendingstoelage. Een voorbeeld zal deze vraag verduidelijken. Twee jongelieden, in Indië uit aldaar gevestigde ouders geboren, hebben daar school gegaan en de H. B. S. afgeloopen; beiden zijn voor ingenieur bestemd. De een studeert daarvoor aan de Technische Hoogeschool te Bandoeng, de ander gaat naar Delft. De eerste treedt in Indischen dienst als inheemsche, de ander meldt zich aan voor uitzending. Moet hij nu aangemerkt worden als uitgezondene, die recht heeft op de uitzendingstoelage?

Getoetst aan de redenen, op grond waarvan die toelage wordt toegekend, ' an deze vraag niet anders dan ontkennend beantwoord worden. Indië het land waar hij thuis behoort, daar wonen zijne betrekkingen ; verlaten van Nederland beteekent voor hem geen opoffering en door

n Indischen staatsdienst te treden, riskeert hij niets. Er is dus geen

r e d e n hem de toelage te geven.

aar er zullen zich ook gevallen voordoen, waarin dit niet zoo duide W spreekt, wanneer de betrokkene b.v. Indië eerder verlaten heeft

niJ zijn jeugd gedeeltelijk in Nederland, gedeeltelijk in Indië heeft

(16)

doorgebracht enz. Van daar, dat een alle gevallen omvattend voorschrift bezwaarlijk te geven zal zijn. Wel zou als algemeene regel kunnen gelden, dat voor aanspraak op de uitzendingstoelage een vereischte .is een onafgebroken verblijf in Nederland (d.w.z. buiten Indië) van-steï-10 jaar, onmiddellijk aan de uitzending voorafgaande. De Minister van

Koloniën benoude zich echter de bevoegdheid voor op dezen algemeenen regel uitzondering te maken, zoowel in de eene als in de andere rich- ting. Het is toch mogelijk, dat iemand in Nederland geboren en opge- voed, door toevallige omstandigheden gedurende bedoeld 10 jarig tijdvak eenigen tijd in Indië gevestigd is geweest ; de aanspraak op de toelage moet daardoor niet verloren gaan. Aan den anderen kant kan het voorkomen, dat een volbloed Inlander 10 jaar achtereen in Nederland verblijft, zonder dat dit feit op-de toelage aanspraak geeft, Elk geval zal op zich zelf beoordeeld dienen te worden en zoo zal zich gaandeweg een practijk vormen. .

Ongetwijfeld zullen tegen de aanbevolen oplossing nog andere bezwaren kunnen worden aangevoerd; het Indisch bezoldigingsvraagstuk is nu eenmaal een bij uitstek moeilijke kwestie en een regeling, die ieder geheel tevreden stelt, is ondenkbaar. Niet zonder reden wordt dan ook reeds jaren naar een bevredigende oplossing gezocht.

's-Gravenhage, Mei 1923.

(17)

Djoelo

2

of H we.

DOOR

C. H. H A Z E V O E T .

Dat men jarenlang in onzen Oost met Chineesche handelaren in relatie kan hebben gestaan en toch nog op vele punten met hun gebruiken en gewoonten onbekend is gebleven, bleek mij, toen ik in mijn praktijk als belastingambtenaar voor het eerst kennis maakte met de z.g. djoelo3 of hwe. Waar ik het Maleisch nog niet zoodanig machtig was, dat ik de door Chineezen gegeven verklaring der vrij ingewikkelde organisatievorm eener djoelo2 kon begrijpen, wendde ik mij om inlichtingen tot diverse Europeanen, ambtenaren zoowel als niet-ambtenaren, doch vermocht geen opheldering verkrijgen. Slechts enkelen wisten van [het bestaan af, meer niet, terwijl de meesten zelfs den naam nooit hadden hooren noemen en velen dachten, dat mijn vraag de een of andere Chineesche lekkernij betrof. Toch i«

kennis van het onderwerp voor vele personen van practisch belang te achten, reden waarom een ruimere bekendheid ervan mij wenschelijk voorkomt. Heeft de kennis ervan voor sommige lezers geen praktische beteekenis, dan zal de lezing van dit artikel hun toch waarschijnlijk weer een breederen kijk op de schranderheid van onze gele broeders geven.

Djoelo2 is een Niasch woord en beteekent „wederzijds helpen". Hwe is de gebruikelijke afkorting voor „Tong Tjai Hwe", hetgeen wil zeggen

„vereeniging tot wederzijdsche geldelijke hulpverleening"'. De beide benamingen te zamen nemende heeft men dus als begrip „onderlinge credietvereeniging". De eerst verklaarde uitdrukking wordt meer speciaal ter Sumatra's Westkust gebruikt, de tweede op Java. Waar de vol- gende beschouwingen gegeven worden naar de op Sumatra's Westkust verkregen gegevens, wordt steeds van djoelo3 gesproken. Mogelijk, dat ook nog andere benamingen voor hetzelfde onderwerp bestaan.

De djoelo2 is dus, zooals haar benaming aangeeft, een soort coöpera- tieve „crediet" vereeniging, echter niet gebonden aan statuten, regle- menten of dergelijke, doch alleen aan gebruiken. Zij wordt meestal gevormd door een groep Chineezen, varieerende in aantal van 10 tot 30, die overeenkomen om, gedurende eenzelfde aantal maanden als ei

(18)

deelhebbers zijn, maandelijks eenzelfde vast bedrag te storten. Dit bedras- loopt al naar de gegoedheid der deelhebbers voor iedere djoelo3

uiteen van ƒ 1 0 . - tot / 1 0 0 . - . ' D e djoelo2 heeft derhalve een beperkt bestaan, gelijk in maanden aan het aantal deelnemers.

De kassier, doelo3houder genoemd, is steeds de initiatiefnemer en ver- antwoordelijk tegenover iederen deelnemer, zoowel voor de richtige storting der maandelijksche termijnen als voor uitbetaling der opge- nomen gelden.

De gestorte gelden mogen en moeten tot het totaalbedrag eener maandelijksche storting door iederen deelhebber éénmaal worden ge- leend, welke leening steeds op den stortingsdag plaats heeft. Liefhebbers daarvoor zijn er genoeg, vandaar, dat de uitleening bij inschrijving ge- schiedt. Hij, die de meeste rente biedt, mag het eerst leenen. Den vol- genden stortingsdag komt niet hij aan de beurt, die op den hoogsten inschrijver volgde, doch heeft opnieuw inschrijving plaats en zoo ver- volgens tot alle deelnemers éénmaal hebben geleend.

De allereerste stortingen mogen immer gratis door den djoelo3houder worden opgenomen. De door een deelnemer bij leening te betalen rente wordt door de anderen, die nog niet hebben geleend, direct van de verplichte stortingen gekort (disconto + risicopremie). Uiteraard betaalt de laatste leener geen rente, daar alleen hij nog het recht heeft het geld op te nemen.

Het volgende schema en de daarbij uitgewerkte voorbeelden zullen een en ander verduidelijken, zie pag. 587.

' Vanuit de niet ingevulde hokjes vindt men in horizontale richting den persoon, die leent en in verticale richting het tijdstip, waarop dit geschiedt.

De uit de deelname voortspruitende rechten en verplichtingen zullen we voor een 4-tal deelnemers behandelen en wel voor den eersten geldleener (Chinees A), den 2den (Chinees B), den 7den (Chinees G) en den laatsten (Chinees O).

Chinees A (de djoelo3houder) ontvangt op 15 Febr. van de 11 overige deelhebbers 14 x ƒ 5 0 . - = ƒ 7 0 0 . - , terwijl O ditzelfde bedrag ont- vangt op 15 April van het volgende jaar. B heeft op 15 Maart 13 X ƒ 40. h 1 X ƒ 5 0 . - = / 5 7 0 . - ontvangen (de 1 X ƒ 50 — van A); G 8 x ƒ 2 4 . - + 6 x ƒ 5 0 . - = ƒ 4 9 2 . - op 15 Aug. (de 6 X / 5 0 . - zijn van A, B en de 4 maandelijksche leeners na dezen).

A. heeft over 14 maanden gemiddeld ƒ 3 7 5 . - gratis geleend . ( 7 0 0 ^ _ + 6 5 0- " • • • • + 5 0 . - J n l f 7 0 0 g e d u r e n d e i maand

J ( 14 )

= ƒ 6 5 0 . - gedurende 1 maand, ƒ 6 0 0 . - gedurende 1 maand enz. Hij moet dus trachten het verkregen geld voordeelig te benutten en is, wanneer de djoelo3 regelmatig verloopt, steeds bevoordeeld.

Ook de laatste leener, is bij behoorlijk verloop eveneens altijd aan de voordeelige hand. Hij toch leent alleen de eerste ƒ 5 0 . - gratis ge-

(19)

r ^ ^ ^ B B • • mm^m

587

•' '1101893 L'e^oj,

-*

0 0

on

d

CM

O

L O

i—1 L O ~*

O

L O

0 5

i—1

GO

T H

L ^ l O

CO

To

' O iO~

~"x--*

SL-

CO 1Q T-i

^ 1

1

r = = =

!>

p

l

l O - — I

-*

co 1 '

CM

i—1 T 1

O

T - H

0 5

0 0

C O

-*

CO

CM

i—[

bn j s

-^ o

CO

o o c-

o

L O

o

L O

o o

o

L O

o

K O

o i a

o i a

o

o

L O

o

o

»o o

o

o

1

<

CD CD H c

CD CD

« 1—1

o

L -

O

l O

o

o

L O

o

L O

o

L O

o

L O

o l O

o

L O

o '

L O

O

L O

O

i a

o

L O

o l O

i

O

«

R

CM O

C »

co

O

L O

o

l O

o

L O

o

L O

o

o

L O

o o

Q

o

o

L O

O'

L O

o

l O

o

L O

]

o ^H

o L O

o

=

CO

o oo C O

o

l O

o

L O

o

o

L O

o

L O

o

L O

o uO

o o

o

L O

o L O

o

l O

1

o

T H

o

"*

o i a

p

K

•*

0 2 C D

o

O

>o

o

L O

o o

o

L O

o

i a

o

L O

o

L O

o

l O

o

L O

L O o

1

CT>

C O

o TJH

o

-*

o o H

Ü

L O

^+1 l O C D

o

L O

o

L O

o

L O

o

l O

o

l O

o

L O

o

L O

o

l O

o

L O

1

l O

co

O l

co

o ^H

o

^ M

o ia

h

R

C D

-* co

C D

o

l O

o

l O

o

l O

o

L O

o

L O

o

L O

o i O

o

L O

o oo

) 0 CO

C 2

co

o

^

o

^

o

) 0

C3

s

c~

oo

c 5 C D

o

l O

o

L O

_

l O

-^

l O

o

i a

o

L O

o

lO

^H

C M

o co

o

C O

O i

co

f~>

• *

o ^H

o

L O

m

R

0 0

m

0 0 l O

o

l O

o

i O

'

L O

o o

C~i L O

o

L O

o

CO

-*

CM

o oo

l O 0 0

m

C O

o

^J<

o

• *

o

LO

1—i

s

o

0 0 CO i O

o

o

L O

o

i O

o

L O

o »o

i

o co

r>

C O

^(H CM

o

CO

co

rn co

o

^ H

o

•*

o

H a

ts

o o

L O L O

o

L O

o

L O

<->

l O

o

i O

1

CM

co

o CO

o oo

r * CM

o

CO

.n

C C

rn co

r>

Tf<

o

<*

o

i-O

M

s

1—1 i O C O L O

c~>

l O

o

i O

o

L O

I O

co

C M CO

o oo

o co

xH

CM

o

C O

i O C O

m oo

(— • > *

<->

^

o

L O

r-1

Ï -

C l J.O CM 1 0

o

i O

L O

1

o

^fl

L O

co

O " ! C O

co o

co

^ H CM

o

CO

l O C O

o co

o

-*

c,

-&

o L O

3

t j

co

T-H

o

CM

»o

o

L O

1

L O

-*

o

• < #

o

CO

CM

OT

o

0 0

o

0 0

*

CM

o . C O

>o

CO

CT>

CO

o

^

r~>

T <

o L O

&

K

T—i 0 0

L O

1

oo

• " *

L O - T

o

• *

L O

C M co

o co

o

CO

CM -*

o

C O

i O co

03 00

o 'tf

o ^ H

o

L O

o

R

1—1

r-,

0 0

C D

o

C D

o

C D

o

C D

o

CO

o

l O

o

CD LO

CM

-*

o

L O

o

LO LO

L O

o oo LO

o

o o

T 3

Ä

CD

a

CD CD CD

(20)

durende 14 maanden uit. maar elke volgende geleende ƒ 5 0 . - brengt hem in het gegeven voorbeeld ƒ 5 . - tot ƒ 2 6 . - disconto op gedurende een voor elke storting wisselend aantal maanden. Wie er lust in heeft, moge uitrekenen, welke rente O wel van zijn geld maakt. Hij zal tot een verrassend hoog percentage komen.

De lezers, die door de A en O behaalde voordeelen bekoord, zouden willen trachten een djoelo3 op te richten om dan in een dezer voor- declige gevallen te komen, moet'ik echter waarschuwen, dat aan de positie van A of O wel eenige risico is verbonden. A, die voor het richtige verloop absoluut verantwoordelijk is, loopt steeds-kans, dat een of meerdere deelnemers niet aan hun verplichtingen voldoen of wel, dat een der deelnemers het geld bij inschrijving reeds in den beginne leent en spoorloos verdwijnt. Veelal zal A dan trachten zijn verlies op de overblijvende deelnemers af te wentelen, doch lang niet altijd lukt dit.

O, de geregelde rentetrekker, lijkt al in een buitengewoon gunstigen toestand te verkeeren, maar . . . . ook aan diens positie zit iets min- aantrekkelijks. Doordat hij eerst op het allerlaatste oogenblik leent, loopt hij gedurende de geheele bestaansperiode der djoelo3 het risico, dat er deelnemers zijn, die hun verplichtingen niet nakomen en dat, zooals gezegd, de djoelomouder zal trachten zijn verlies op andere deelnemers over te dragen; of wel loopt O steeds de kans, dat . . . . de djoelo2houder zelve of failliet gaat, of met de hem toevertrouwde gelden uit den gezichtskring der deelnemers verdwijnt. En dit moet zich nog wel eens een enkele maal voordoen.

Aangezien bij de djoelo2 vrijwel alle handelingen op mondelinge overeenkomsten berusten en de meerdere of mindere mate der schran- derheid van een Chinees veelal evenredig is aan de mate zijner kunst om halve waarheden te zeggen, komen, ondanks de veelvuldige voor- komende knoeierijen, zelden of nooit djoelo2 perkara's voor den rechter.

Hiertoe kunnen medewerken opvattingen als van een mij bekende Wees- en Boedelkamer, die djoelo3-overeenkomsten beschouwt als te zijn ontstaan uit spel en weddenschap en ze daarom niet erkent. Na lezing van dit opstel zal het den lezer echter duidelijk zijn, dat noch , het praedicaat „spel", noch minder dat van „weddenschap" aan de djoelo3 kan worden toegekend, doch dat hier van een gewone crediet- overeenkomst sprake is. De meerdere of mindere grootte der daaraan verbonden risico maakt haar nog niet tot een spel.

Terugkeerende tot onze voorbeelden gaan we eens na, hoe B en G's positie is. B heeft gedurende 1 maand ƒ 5 0 . - zonder rentevergoeding uitgeleend en op 15 Maart ƒ 6 5 0 . - geleend, terug te betalen in 13 maandelijksche termijnen van ƒ 5 0 . - , en heeft hiervoor ƒ 1 3 0 . - disconto betaald. Hij ontvangt toch op 15 Maart slechts ƒ 5 7 0 . - en moet 13 maanden lang ƒ 5 0 . - per maand terug betalen, doch verliest bovendien het recht op zijn eerste storting ad / 5 0 . — .

(21)

5S9

G, die op voordeelige voorwaarden gedurende het le halfjaar geld heeft uitgeleend (elke storting tot 15 Aug. door hem gedaan, levert hem een vordering van ƒ 5 0 . - op, dus in totaal heeft hij een vorde- dering van ƒ 3 0 0 . - met slechts ƒ 2 3 4 . - verkregen), sluit op 15 Aug.

een nog veel onvoordeeliger transactie dan hij eerst een voordeelige had, door op bedoelden datum ƒ 4 0 0 . - te leenen met maandelijksche aflossingen van ƒ 5 0 . - en daarvoor ƒ 2 0 8 . - disconto te betalen. Hij ontvangt toch ƒ 4 9 2 . - (zie boven), en moet slechts 8 maanden lang ƒ 5 0 . - terugbetalen. Tegenover het voordeel van ƒ 9 2 . - verspeelt

hij echter zijn bestaande vordering van ƒ 3 0 0 . - .

Dit bovenstaande aan de praktijk ontleende voorbeelden blijkt wel, dat het meedoen aan djoelo2 buitengewoon voordeelig, maar ook buitengewoon onvoordeelig kan zijn; zelfs al verloopt zij zonder incidenten. De oorzaak hiervan ligt in de voor Europeesche opvat- tingen abnormaal hooge rente, die voor een belangrijk deel wordt beïnvloed door de meerdere of mindere mate van vertrouwen, dat de djoelo2-houder geniet en zich nogal eens met de omstandigheden wijzigt.

Gaan over hem min-gunstige geruchten, dan zal men veelal trachten zijn risico te verkleinen door à tout prix zijn vordering in een schuld om te zetten en bij inschrijving te leenen. Het geval van G uit vorenstaande voorbeelden wijst o. a. op een dergelijken toestand.

Eveneens wordt op de geboden rente invloed uitgeoefend door geldverlegenheid van den leener. Heeft een Chinees geld noodig, dan leent hij het en is de huurprijs voor hem van secundair belang.

Welke is nu de aanleiding tot deelname aan een djoelo3? Voor den initiatiefnemer bijna steeds geldgebrek. Voor de overige deelhebbers bestaan er verschillende redenen tot deelname en wel: le de gelegen- heid om aan tijdelijk bedrijfskapitaal te komen; 2e voordeelige, doch met risico verbonden geldbelegging; 3e relaties (zaken of andere) met den djoelo2-houder en daarom steunen van diens initiatief. Mij bleek, dat er zakenlui zijn, die geregeld en uitsluitend om eerstvermelde reden deelnemen. Anderen zijn er, die alleen maar om de 2e reden soms in wel 30 djoelo2's betrokken zijn, terwijl weer anderen er een soort beroep van maken om het geld te leenen bij goedkoope, dus solide djoelo2's om het bij duurdere, dus meer riskante te plaatsen.

De waarheid van het spreekwoord, dat vele kleintjes één groote maken, blijkt wel bij de djoelo2. Geen dezer alhier ter kuste heeft grootere maandelijksche stortingen dan van ƒ 1 0 0 . - , doch er zijn Personen, die in diverse djoelo3's zijn betrokken voor een totaalbedrag

v an / 10 tot ƒ 20,000.-.

in V° °r W e l k e p e r ä o n e n i s kennis der djoelo2 nu van nut? We leven ean tijd van tekorten op het Staatsbudget, dus noem ik in de eerste I aats de fiscale ambtenaren. Mij zijn gevallen bekend van personen,

! U" djoelo2 een inkomen van ± ƒ 2000.- per jaar wisten te

(22)

trekken, doch aangifte achterwege lieten. In de gewone boekhouding der Chineezen worden de djoelo2zaken zeer vaak niet vermeld en documenten worden van de overeenkomsten nu eenmaal niet opgemaakt.

Een andere groep ambtenaren, die de djoelo2 behoort te kennen, is die der Wees- en Boedelkamers. Hebben die ambtenaren verkeerde opvattingen, zooals hiervoor gereleveerd, dan kan benadeeling van sommige crediteuren in geval van faillissemenD of van erfgenamen in geval van overlijden daarvan het gevolg zijn.

Met in de minste plaats is het echter voor den handelaar of bankier van belang te weten, in hoeverre zijn Chineesche afnemers bij djoelo's zijn betrokken. Bij de bepaling der grootte van het door hem te ver- leenen crediet dient hij toch o.m. rekening te houden met alle vorde- ringen en schulden, die zijn cliënt heeft en, zooals gezegd, in de boeken komt de djoelo2 vaak niet voor. Bovendien moet ook met de daaraan verbonden risico worden rekening gehouden. Of een Chineesche handelaar diverse zaakvorderingen heeft tot een totaalbedrag van

± ƒ 20,000.-, of dat onder zijn vorderingen diverse djoelo2vorderingen zitten met eenzelfde totaalwaarde, kan van groot belang zijn bij de beschouwing van zijn solvabiliteit. Hetzelfde is het geval, wanneer hij niet opgegeven djoelo3schulden heeft loopen. Op het belang, dat de handelaar of bankier heeft bij de djoelo3overeenkomsten van zijn

Chineeschen debiteur in geval van diens faillissement, is hiervoor reeds gewezen.

Wellicht ten overvloede merk ik nog op, dat de besproken credietvorm onder de Europeanen wel geen bestaansmogelijkheid zal hebben, daar dezen vrijwel nooit genegen zullen zijn om dergelijke hooge rente te betalen als die, welke bij de djoelo2 voorkomen en haar aantrekkelijk maken. Dit zou trouwens bij een door Europeanen gevormde djoelo2 niet noodig zijn, daar de risico tegenover hen veel kleiner is; toch is deze altijd nog belangrijk genoeg om beleggers er afkeerig van te doen zijn, terwijl aan nijverheid, handel en bankiers andere en een- voudiger wegen openstaan om in de credietbehoeften te voorzien.

Padang, November 1922.

(23)

Tegenstellingen.

DOOK

J. V A N HOON.

Er is een Kecht uit Hooger Recht gesproten.

Vrij naar Multatuli.

De verraderlijke overval op Lombok ia den nacht van den 25en op den 26en Augustus 1894 kostte aan het Indische Leger 97 gesneuvelden (9 officieren, 50 Europeesche en 38 Amboineesche en Inlandsche militairen beneden den rang van officier) en 272 gewonden (17, 103 en 152), terwijl vermist werden 10 Europeesche en 16 Amboineesche en Inlandsche mindere militairen.

Op den 3len Augustus 1894 (verjaardag van H.M. de Koningin) werd aan de troepen mededeeling gedaan van de door H.M. de Koningin-

Weduwe, Regentes, betuigde hartelijke deelneming in de geleden verliezen en daarna de volgende dagorder van den Gouverneur-Generaal voorgelezen :

„Officieren en minderen !

Het is met groote droefenis dat ik heb vernomen het sneuvelen en verwonden van zoovele dapperen, gevallen niet in een eerlijken strijd, maar het slachtoffer geworden van het in duister gepleegd verraad. ..

Reeds zijn de versterkingen onderweg, voor een hernieuwd krachtig optreden noodig, en ik houd er mij van overtuigd, dat het leger, bijgestaan door onze dappere marine, op schitterende wijze zijn roemvollen naam niet alleen zal handhaven, maar dien nader zal weten te bevestigen.

Dat de velen, die thans treuren over het verlies van echtgenoot, kind of broeder, opbeuring vinde in de schoone bladzijde, die gij gaat toevoegen aan 's lands geschiedenis.

Beide Koninginnen en het Vaderland hebben het oog op U gevestigd en bouwen op U.

Ik had behoefte U dit op dezen dag mede te deelen en stel

u voor met mij te roepen:

„Leve de Koningin!"

A • m

(24)

Bij de verovering van Mataram op den 29en September 1894 sneu- velden 7 officieren en 13 militairen beneden dien rang, terwijl het aantal gewonden 4 en 58 bedroeg. Den volgenden dag lieten bij een onderzoek naar een munitiemagazijn 2 officieren en 1 minder militair het leven, 1 officier en 9 minderen werden gewond, 9 mindere militairen werden vermist.])

Bij de verovering van Tjakra Negara op den 18en November 1894 sneuvelden aan onze zijde 4 officieren en 44 militairen beneden dien rang, gewond werden 4 officieren en 103 mindere militairen.

Nadat op den 20en November door eene troepenmacht onder generaal Segov den vorst van Lombok met twee prinsen (een zoon en een kleinzoon) gevangen was genomen en dit. succes ter kennis was gebracht van H.M. de Koningin-Weduwe, Regentes, liet deze Vorstin door tusschen- komst van den Gouverneur-Generaal aan generaal Vetter seinen:

„De Koningin en ik wenschen U, officieren en minderen, geluk en betuigen ingenomenheid met behaald succes; gedenken met weemoed de gevallenen en koesteren beste wenschen voor voor- spoedig herstel van de gewonden."

Zijnerzijds had de Landvoogd den vorigen dag de volgende dagorder uitgevaardigd, welke insgelijks per telegram aan de op Lombok aan- wezige land- en zeemacht werd medegedeeld:

* „Officieren en minderen van land- en zeemacht!

In mijne dagorder op den verjaardag van H.M. de Koningin sprak ik de verwachting uit dat gij aan 's lands geschiedenis eene schoone bladzijde zoudet toevoegen.

Die verwachting hebt gij glansrijk bewaarheid.

Op den 29en September naamt gij Mataram, en ondanks den tegenspoed, dien een vroeg ingetreden westmoesson bracht, is thans het zwaar versterkte Tjakra Negara door U vermeesterd, heeft Lombok's vorst met velen der zijnen zich overgegeven en mag het verzet als gebroken worden beschouwd.

Bij den geboden tegenstand en de vele te overwinnen moeilijk- heden kon dit schitterend succes niet zonder verliezen aan onze zijde worden verkregen, in de daardoor geslagen wonden neem ik deel.

Aan U allen, aan U, den Opperbevelhebber, en aan U, officieren en minderen van eiken rang, betuig ik mijn hartgrondigen dank voor Uwe kalme volharding, voor Uwe toewijding, voor Uwen moed.

Leven de Koninginnen!"

!) Hunne lijken werden eenige dagen later gevonden.

(25)

593

De verliezen op Lombok voor den vijand geleden, beliepen voor zoover de landmacht betreft in totaal 175 gesneuvelden en 503 gewonden.

waaronder 15 en 30 officieren.

In de Nota betreffende de gebeurtenissen op Lombok gedurende de eerste dagen na 24 Augustus tot aanvulling van- de Nota overgelegd bij de Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag van de Tweede Kamer der Staten-Generaal betreffende de begrooting van Nederlandsen-Indië voor 1895, wordt door Minister Bergsma gezegd:

„Zullen de dagen van 26 en 27 Augustus ook als dagen van rampspoed in de gedenkboeken van het Nederlandsen-Indische Leger aangeteekend blijven, die bladzijden zullen getuigen van plichtsbetrachting en onbezweken trouw en zullen daden vermelden van moed en zelfopoffering, welke niet te hoog kunnen worden geschat."

H.M. de Koningin-Weduwe, Regentes, gaf het verlangen te kennen de eereteekenen toegekend in verband met de Indische krijgsbedrijven

•n 1894, op buitengewone plechtige wijze uit te reiken, en dit wel, voor zooveel de in Nederland aanwezige begiftigden betrof, door H.M. de Koningin zelve.

Tot dit einde werd op 6 Juli 1895 te 's-Gravenhage een groote parade gehouden door de troepen van het garnizoen der residentie, bij welke gelegenheid de Koningin-Weduwe, Regentes, zee- en landmacht als volgt toesprak:

„Officieren, onderofficieren, korporaals en soldaten !

Het was de wensen van de Koningin, zelve de eereteekenen te mogen uitreiken aan de dapperen, die in onze overzeesche bezittingen streden voor de handhaving van ons gezag.

Ik wensch U allen, aan wie eene onderscheiding ten deel-viel, daarmede geluk. Gij hebt die onderscheiding verdiend. In moeilijke oogenblikken hebt gij bloed en leven veil gehad voor Koningin en Vaderland, en met Uwe kameraden van leger en vloot nieuwe glorie- volle bladen toegevoegd aan de geschiedenis van het Indische leger.

Mede uit naam Uwer jonge Koningin breng ik hulde aan dat leger, dat in Atjeh, op Lombok, en waar ook vroeger in Indië zijne diensten werden gevraagd, zoovele schitterende bewijzen gaf van plichtbesef, zelfverloochening en doodsverachting.

Het lezen van de heldendaden onzer troepen in Indië vervult Ons met rechtmatigen trots, en Ik acht het een voorrecht daarvoor aan leger en vloot openlijk den dank te kunnen brengen van de Koningin en van het Vaderland.

Eene dankbare hulde brengen Wij ook in dit oogenblik aan de nagedachtenis van hen, die ginds hun leven lieten in den strijd.

38

(26)

Eere aan de mannen, in den dienst van het vaderland vergrijsd, die een eervol leven kroonden door een eervollen dood; aan zoovele jeugdige helden, wier moed Wij niet konden beloonen, omdat zij, getrouw tot in den dood, hun leven gaven, en ginds rusten in vreemden bodem.

Officieren, onderofficieren, korporaals en soldaten van het Indische leger hier tegenwoordig, zegt het uwe kameraden in Indië, dat Koningin en Yolk van Nederland de krijgsmansdeugden van uw leger hoogschatten, en dankbaar erkennen dat het Nederlandsch- Indische leger zijne roeping met eere vervult.

Moge ook in de toekomst voorspoed rusten op uwe wapenen, tot zegen van onze schoone Koloniën en tot geluk van ons dierbaar Vaderland !"

Na deze toespraak werd het volkslied gespeeld door de aanwezige muziekkorpsen, waarop 'H. M. de Koningin naar voren trad en uitriep :

„Leve het Indische leger !':, een kreet, die door alle aanwezigen met daverend gejubel werd beantwoord.

Eindelijk zij hier nog aangeteekend, dat de flinke houding van zee- en landmacht op Lombok en het aldaar verkregen succes in de openbare zitting van de Tweede Kamer der Staten Generaal van 21 November 1894 en in die der Eerste Kamer van 3 December gehuldigd werden, door een, onder instemming van de vergadering, aangehoord woord des Voorzitters, tevens ter nagedachtenis van hen die het leven hadden gelaten voor het Vaderland.

Vergadering van den Volksraad op den 23en Juni 1921.

De heer Kerkkamp wil nog een enkel woord zeggen over het amen- dement Aay,x) doch zal zich onthouden te spreken over de daarbij ook betrokken belangen van de officieren, aangezien hij persoonlijk tot die categorie behoort.

„De menschen hebben voor 33 centen daags en voor 21 centen voor zoover de niet-Europeanen aangaat, een leven geleid te velde -- ik spreek uit ervaring —, dat zeer erbarmelijk was. Zii hebben daar geloopen met een ransel op den rug van 20 en meer kilogrammen zwaar en met een enkel stel reserve-kleeding. Zij zijn daarmee maanden en maanden de rimboe ingestuurd. Zij hebben daar te weinig eten 'gehad. Het is voorgekomen — de noodzakelijkheid bracht het mee —, dat zij niet alleen honger hebben geleden, maar ook

!) Betreffende de gelijkstelling van de militaire pensioenen. Werd 23 Juni 1921 aangenomen met 31 stemmen vóór en 9 stemmen tegen. Tegen stemden de heeren Sadjiroen, Houtsma, Lim A Pat, Dwidjosewojo, 's Jacob, Said, Kan, Khouw Kim An en de Voorzitter.

(27)

595

dorst. En die buitengewone diensten, door die eenvoudige mensehen jaren en jaren achtereen aan het Gouvernement bewezen, zijn nooit

behoorlijk beloond geworden.

En thans is dan plotseling een afgeheele omkeering gekomen, waarvoor wij den vorigen Gouverneur-Generaal Van Limburg Stimm hartelijk dankbaar mogen zijn, want het is mij persoonlijk bekend, hoe de stoot daartoe van hem is uitgegaan en niet van het legerbestuur.

In de kazernes hebben de menschen voorrechten gekregen, die vroeger niet bestonden. Er is rekening gehouden met hun belangen. De betaling is ten eenen male gewijzigd; in plaats van 17 en 13 centen wordt op het oogenblik dagelijks gemiddeld ongeveer 75 centen betaald aan dezelfde menschen. Bovendien zijn de pensioenen verhoogd en dat niet alleen, Mijnheer de Voorzitter, maar ook de vooruitzichten van de menschen zijn in alle opzichten verbeterd. Was het vroeger voor een niet-Europeesch militair onmogelijk, een hoogeren graad te bereiken dan dien van sergeant, thans kan hij zelfs den graad van adjudant- onderofficier bereiken met een maximum pensioen van ƒ 1680 per jaar.

Mijnheer de Voorzitter ! Al die verschillen zijn op eens gekomen.

De Regeeringspersonen hebben in eens begrepen, dat aan die jarenlange ichteruitstelling een einde moest komen en zij hebben gezegd : „Nu moet het in eens maar goed worden geregeld". En toen zijn daar tyven staan al die menschen, welke al die misère jarenlang hebben geleden, de menschen, die ik te velde ziek en gewond heb zien dragen

m de tandoes - , die ik in choleratijden heb medegemaakt, waarbij de oestanden meer dan ergerlijk waren, menschen uit de berriberri-jaren van Atjeh en Djambi, die op het oogenblik nog aan de gevolgen van de üoor hen gepresteerde diensten lijden. Die menschen zijn op zij geschoven;

voor anderen geeft nu heileger alles en voor hen niets. Daarmede,' ' ijnheer de Voorzitter, kan ik mij nooit en nooit vereenigen. Ik zie

er, afgescheiden van alle flnancieele consequenties, een EERESCHULD van het Nederlandsen-Indische gouvernement ten opzichte van de

ihtairen, die aan dit gouvernement zulke buitengewone diensten nebben bewezen."

Vergadering van den Völksraad op den 17en Juni 1922.

de Dh I160" A a y : M i j'n h e e r d e Voorzitter! Thans een enkel woord over vaard V°n g e j a a i' ™e t g r° °t e m e e r d e r h e i d v a n stemmen alhier aan- van L U l t s p r a a k t e n opzichte van de gelijkstelling van de pensioenen

Ter h ° °r 1 J a n u a r i 1 9 2 0 gepensionneerde militairen,

een eer ^ ^ d i t C°U e g e b e-r ePe n' d a t het hier ook en vooral -old Zond d : W a a r v a n I n d i ë z i c n n i e t k a n en mag afmaken, opzichtf e e m g e n r e c h t s b a n d v o o r h e t heden of voor de toekomst ten

- van wie of wien ook te aanvaarden, heeft dit college zich

(28)

uitgesproken als is geschied,, teneinde daarmede vast te leggen, dat de "betrokkenen, die trots hun onderbetaling op alle gebied kranig en rendabel werk hebben geleverd, op grond van hunne verdiensten als zoodanig niet mochten worden tenachtergesteld bij hunne na of op 1 Januari 1920 gepensionneerde collega's en geen dupe mogen worden van vroeger Regeeringsverzuim.

Mijnheer de Voorzitter! De gevoerde actie g a a t - ik wil zulks hier no- eens uitdrukkelijk verklaren - om die gelijkstelling, om niets meer, maar ook om niets minder, en de Regeering houde er zich van over- tuigd, dat - al mochten de militaire pensioenen van thans later worden verhoogd - geen actie meer zal worden gevoerd ter erlanging van die opnieuw verhoogde pensioenen.

Wij, de oud-militairen van vóór 1920, beschouwen, zooals gezegd, die gelijkstelling als een eereschuld, die ingelost moet worden en waarmede niet valt te transigeeren.

Wat er over deze kwestie in de Tweede en Eerste Kamer is ge- sproken, mag ik bij dit college als bekend veronderstellen. Het zij mij evenwel vergund, U even te wijzen op het door den heer Idenburg m de Eerste Kamer gesprokene, waarbij hij er op wees, dat die Indische gepensioneerden uit den ouderen tijd rondloopen met pensioenen, die nog lager zijn dan die welke t o e n aan het Nederlandsche leger werden toegekend, en dat aan menschen, die in Indië hun gezondheid hebben blootgesteld aan ongunstige invloeden, die voor het land ook hun leien hebben gewaagd in den tijd van Van Heutsz en van Daalen, toen de dienst werkelijk geen sinecure was. Die menschen gevoelen zich nu gekrenkt, omdat alles verhoogd werd, terwijl hun pensioen onvoldoende bleef. En nu mag de schatkist in nood zijn - het is nog altijd de heer Idenburg die spreekt - en de toestanden van s' Lands financiën benepen, indien niet de billijkheid het vordert, dan vordert 's Lands belang, dat die rechtmatige bron van ontevredenheid wordt weggenomen.

Zóó 'is het, Mijnheer de Voorzitter, maar dan aanvaarde men ook de eenige juiste en billijke consequentie: de gelijkstelling dier pensioenen.

De daarvoor op de begrooting te brengen gelden vormen een post, welke van wege de vele sterfgevallen onder de ouderen van dagen - in 1921 stierven in Nederland niet minder dan 71 gepensionneerde officieren, om van de overigen maar niet te spreken - jaarlijks be- langrijk vermindert en

Vergadering van den Volksraad op den 19en Juni 1922.

De heer Kies: Mijnheer de Voorzitter! Ik zou nu gaarne een paar opmerkingen willen maken in aansluiting op hetgeen de heer Aan- gezegd heeft over de gelijkstelling der pensioenen voor militaire lands- dienaren, gepensionneerd vóór en na 1 Januari 1920.

(29)

597

Ik had gehoopt, Mijnheer de Voorzitter, dat wi/j daar dit jaar niet meer over hadden behoeven te spreken, want de uiting, verleden jaar hier door den Volksraad gegeven, was dunkt mij zóó afdoende, dat elke Regeering daarop de te nemen maatregelen met gerustheid had kunnen baseeren. Het beeft niet zoo mogen zijn. Ook mijn persoonlijk aandringen bij den Minister van Koloniën op behartiging van de belangen van vóór 1 Januari 1920 gepensionneerden heeft niet mogen baten. Oorspronkelijk meende ik succes te hebben en bestonden bij den Minister alleen maar min of meer formeele bezwaren, daar hij vreesde, dat bij gelijkstelling van de pensioenen van de beide groepen van oud-militairen, al spoedig een overeenkomstig verzoek van de gepensionneerde burgerlijke ambtenaren voor den dag zou komen. De Minister gaf mij in overweging, te trachten de gelijkstelling practisch te bereiken, door nogmaals in de Kamer verhooging van pensioenen met zeker percentage te doen vragen. Toen dit echter in de Kamer kwam, verzette de Minister1) zich ook daar weer tegen en bleef de zaak zooals zij was. Daarmede is dus bestendigd een toestand, die niet anders dan als „schandelijk" moet worden gekwalificeerd.

Gisteren heb ik op de vergadering van de „Vereenigde Bonden van Mindere Militairen" uitingen van verschillenden aard kunnen hooren, die allen in één opzicht overeenkwamen; ze vormen te zamen één kreet om recht. En nu kan men wel probeeren te vertellen, dat er geen ambtelijk verband bestaat tusschen gepensionneerden en den Staat, wat m.i. zeer twijfelachtig is, en men kan nog altijd vreezen, dat het een beetje te zwaar zal worden voor de schatkist,2] ik sluit mij hier aan bij hetgeen de heer Aay heeft gezegd: „Er valt hier een eereschuld te delgen."

Wij hebben ons hierbij m.i. op het standpunt te stellen, dat die menschen hebben een moreel recht op gelijkstelling, want deze militairen hebben feitelijk de kastanjes uil het vuur gehaald en heel wat meer

gepresteerd dan de mindere militairen van thans, die het niet zoo zwaar meer hebben, nu het grove werk daar ginds is gedaan. Het kan dus niet anders, of de menschen die vóór het jaar 1920 zijn ge- pensionneerd, die het zwaarste iverk hebben gedaan, moeten zich ten achtergesteld en onrechtvaardigd behandeld gevoelen tegenover de militairen van thans, doordat men hen nu niet in hun pensioen heeft wülen gelijk stellen.

en zelfo1' ~i n i s t e r S" d e G r a a f f- Minister Bergsma sprak van daden, van moed Pottering, welke niet te hoog kunnen worden geschat. (Noot van mij. V.R.).

gelden t n T** °P g a v e n v a n J u n i 1 8 9 5 z o u d e waarde der van Lombok afkomstige als oorloo °s t b a a r h e d e n gesteld kunnen worden op 17 ton, daaronder 4,5 ton noot 1 °S S C J : l a t t l ng ons in handen gekomen. Zie Koloniaal Verslag 1895, blz. 37,

(30)

Vergadering van den Volksraad op den 26en Juni 1922.

De heer Bodenhausen, Directeur van Financiën, Regeeringsgemach- tigde: Ten slotte kom ik tot de militaire pensioenen, waaromtrent een motie is ingediend door den heer Aay e.a. Tot mijn spijt kan ik daaromtrent nog niets mededeelen, omdat het overleg nog gaande M.

Vergadering van den Volksraad op den 28en Juni 1922.

De motie Aay c.s. luidende:

„De Volksraad,

van oordeel dat aan het in zijne vergadering van 23 Juni 1921 met o-roote meerderheid van stemmen aangenomen amendement Aay c.s.

m zake de gelijkstelling van de vóór 1 Jan. 1920 toegekende militaire pensioenen - behoudens voor hen, die daarop uit hoofde van eigen moedwillige handelingen als anderzins, begaan in hun diensttijd, rechtens geen aanspraak hebben - , mede in 's Lands belang alsnog uitvoering behoort te worden gegeven,

gaat over tot de orde van den dag."

wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.

Verslag van de Commissie in zake de actie voor de pensioenen.

Z E (de Minister van Koloniën) verklaarde dat de Volksraadleden bij de aanname van de motie tot gelijkstelling van de pensioenen slechts het gevoel hadden laten gelden, zonder daarbij verder na te denken.

Begrooting van Nederlandsch-Indië 1923. Memorie van Antwoord.

Gedrukte stukken, Tweede Kamer der Staten Generaal.

Met de meening, dat de pensioenregeling, die voor de sedert 1920 gepensionneerden geldt, ook van toepassing behoort te worden verklaard ten aanzien van hen, die vóór dien tijd gepensionneerd zijn, kan de ondergeteekende niet instemmen. Voor een zoodanig standpunt is geen rechtsgrond aanwezig.

de Graaff.

Vergadering van den Volksraad op den Men December 1922.

De heer Kerkkamp: Thans, Mijnheer de Voorzitter, een paar woorden over de aalmoes, waarmede de Regeering Haar schuld aan de gepen- sioneerde militairen van vóór 1920 wil betalen. Hiertoe werd op de be-rooting van 192S een bedrag van ƒ 10.000 uitgetrokken voor Indie en°naar ik meen een gelijk bedrag voor Nederland. De Minister noemde het een aanvulbaar bedrag.

Er ivordt onder de ouclmilitairen veel armoede geleden, diep m de kampong, zoodat er weinig van naar buiten blijkt. De stemming onder die trouwe dienaren van vroeger is verbitterd, maar ook deze stemming

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• Meneer Kramer heeft kans op tekorten aan vitamines en mineralen, met name op een Vitamine B1

van deze koopovereenkomst en artikel 7:17 lid 1 en 2 BW komt het geheel of ten dele ontbreken van één of meer eigenschappen van de onroerende zaak voor normaal en bijzonder gebruik

Samen willen Wedde dat ’t Lukt en Groninger Dorpen andere zorgzame dorpen en buurten graag verder op weg helpen, door de opgedane kennis en inspiratie te delen!. Wedde dat ’t

De VriendenLoterij is gerechtigd deelnemers uit te sluiten van deelname aan de Actie en/of geen prijs uit te keren indien hij/zij onjuiste, onvolledige of misleidende informatie

De opleiding Journalistiek aan Howest gaat resoluut voor een taalbeleid dat in de opleiding verankerd zit: van de visietekst en het beleidsplan van de opleiding over

] ) Voor zoogenaamde niet gegradueerde ambtenaren zal dit bedrag naar verhouding lager gesteld moeten worden. 3 ) Het toekennen van tractement en pensioen tegelijk is feitelijk een

«een reden om bezorgd te zijn, dat de militaire kartografie te kort gedaan wordt. De landrentekaarten geven ook gelegenheid om, wanneer noodig, door ervaren topoqraien kaarten op

ais de vijand uit elkander ging om zich daarna weer te vereenigen, verwachtte men van uitrukken geen voordeel of heil. Ondertussohen namen de kwaadwilligen in stoutheid toe.