• No results found

Eene algemeeiie Dwaling

In document DE INDISCHE GIDS. (pagina 197-200)

DOOK

J. C. LAMSTER.

Wanneer men door zelfs deskundige lieden in Ned.-Indië het vraag-stuk' der legerpolitie hoort bespreken, treft het hoe dikwijls men geneigd is, om het verrichten van politiediensten door het leger zonder eenig voorbehoud af te keuren.

In het kort redeneert men aldus: De taak der rechterlijke macht tegenover overtreding en misdaad is als eene tweeledige te beschouwen.

In de eerste plaats moet zij door goede politiemaatregelen preventief optreden, en de misdaad dus zooveel mogelijk voorkomen, in de tweede plaats eerst door straffen repressief. Is het nu niet onlogisch, vraagt men vervolgens, dat in een zoo op den voorgrond tredende als hare preventieve, dus politioneele taak, de hoogste rechterlijke autoriteit hare bevoegdheid zoude moeten deelen met het legercommando?

Bovendien, is een soldaat, die geleerd heeft om ieder tegenstander als een vijand te beschouwen, van welke het.bij een treffen als ver-dienstelijk wordt beschouwd, zooveel mogelijk buiten gevecht te stellen,

wel de aangewezen persoon om politiediensten te verrichten?

Niet zelden worden beide vragen onvoorwaardelijk ontkennend beant-woord, en men meent dan daarmede op redelijke gronden eene leger-politie te hebben veroordeeld.

En toch dwaalt men, wanneer men op deze wijze zijne conclusies trekt, en wel om de eenvoudige reden, dat beide vragen verkeerd gesteld worden.

De opvattingen elders.

Alvorens echter hierop verder in te gaan, lijkt het ons niet ondienstig om eerst eens in het kort na te gaan, hoe in andere landen over dit vraagstuk wordt gedacht. Wij kunnen niet beter doen dan hiervoor te verwijzen naar hetgeen wij reeds in een artikel „Gendarmerie en Maréchaussée" in de Javabode van 22 Februari j.l. ter sprake brachten:

49

„De namen van de bekende rooverhoofdlieden (in Europa) uit

„de achttiende eeuw leven nu nog voort in de volksverhalen,

„en het terrorisme en de vrijwel onbeperkte macht uitgeoefend

„door vogelvrijen als een Cartouche, een Mandrin, een

José-„ Maria, een Schinderhannes (Bückler), worden in die verhalen

„zoo duidelijk gedemonstreerd, zijn zoo geheel hetzelfde, wat

„we nu hier op Java zien, dat eene onderlinge vergelijking hier

„zeker niet misplaatst is.

„In Frankrijk was het tegen het midden der lSe eeuw, dat

„men een aanvang maakte met eene stelselmatige actie tegen

„het struikrooverwezen. En dat het daarbij ernst was bleek wel

„uit de keuze van de middelen, die men daarbij toepaste. Men

„stelde ter beschikking van civiele en politie-autoriteiten de als

„gens d'armes reeds sinds de 15e eeuw ter goeder naam en

„faam bekende legerafdeeling. Hoe de diensten van deze later

„gendarmes geheeten troepen door de Pransche koningen

ge-„waardeerd werden, blijkt wel het best uit het feit, dat reeds

„Hendrik IV eene speciale compagnie gens d'armes bij zijne

„persoonlijke lijfwacht indeelde. Alhoewel deze gendarmerie ter

„beschikking werd gesteld van de civiele autoriteiten, bleven

„zij echter toch steeds tot heden toe een onderdeel van het

„leger uitmaken. Vandaar dat in den volksmond deze gendarmen,

„die organiek toegevoegd waren aan de maarschalken (zij werden

„o.a. ook gebezigd voor het handhaven van de politie bij het

„leger) ook gendarmerie des maréchaux, later afgekort ook

„maréchaussée werden geheeten. Aan deze laatste verbastering

„heeft ook onze militaire veldpolitie haar naam te danken.

„Dank zij de genomen maatregelen lukte het dan ook reeds om

„tegen het einde van de 18e eeuw het rooverwezen in Frankrijk

„grootendeels uit te roeien.

„Intusschen was men daar verstandig genoeg, om, nu de

„dieven onschadelijk waren gemaakt, niet onmiddellijk het

„slot weer van de deur af te halen, (zooals dat in beruchte

„rampokstreken op Java de gewoonte is). Integendeel men

„handhaafde de militaire korpsen der gendarmerie niet alleen,

„maar breidde ze zelfs uit, verbeterde en reorganiseerde ze,

„en door alle politieke woelingen en revoluties heen, zijn ze

„als een noodzakelijken veiligheidswaarborg tot op den huidigen

„dag blijven bestaan. Wel veranderde de naam een enkele keer,

„in 1790 garde nationale geheeten, werden ze in 1801 gereor-ganiseerd tot een militair politiekorps, verdeeld in gendarmerie

„départementale, gendarmerie coloniale, en garde républicaine,

„maar onveranderd bleef het vaste, groote beginsel, n.l. ter

„beschikking gesteld van bestuurs- en politie-autoriteiten, bleef

767

„de gendarmerie als legeronderdeel onder militair bewind, militair

„geoefend en militair georganiseerd. En . . . . een Cartouche is

„na dien niet meer in Frankrijk opgestaan!"

Naast Frankrijk, Duitschland, Italië en Nederland (1815) werd in dien zelfden tijd geleidelijk in vrijwel alle andere landen van Europa militaire veldpolitie ingevoerd, en tot op den huidigen dag als zoodanig gehandhaafd. België handhaafde het instituut ook na de afscheiding van Nederland, Spanje volgde het voorbeeld van Frankrijk, en alleen het „vrijheidlie vende" Engelsche volk wilde niet alleen van legerpolitie, maar zelfs überhaupt van politie in het algemeen niets weten.

De houding van Engeland.

De geschiedenis van dit eeuigszins vreemde gedoe van onze Angel-saxische overburen is speciaal voor Indië zoo leerzaam, dat wij de verleiding niet kunnen weerstaan om een en ander hiervan in het kort te releveeren. .

Terwijl in alle andere beschaafde West-Europeesche staten reeds lang de algemeene en veld-politie behoorlijk waren georganiseerd, bij den veiligheidsdienst ten plattelande militaire veldpolitie was ingedeeld, en dank zij deze maatregelen allerwegen het beruchte rooverwezen geheel of grootendeels den Kop was ingedrukt, heerschte er op het einde van de 18e en het begin van de 19e eeuw in Groot-Britannië en Ierland vooral op het platte land eene ongeëvenaarde onveiligheid, die alle palen en perken te buiten ging. Men hoore slechts wat de

„Encyclopaedia Britannica" over de ongelooflijke toestanden in dien tijd zegt: (Vol. XXI bl. 978 Xle Uitgave).

„De toestand in Londen, en trouwens die over het geheele

„land, was in dien tijd (na 1777) allertreurigst. De toestand

„van misdaad en anarchie was ongeëvenaard, struikroovers

„terroriseerden de wegen en maakten het geheele land onveilig,

„inbraken waren aan de orde van den dag, en de rivierdieven

„op de Theems organiseerden strooptochten op groote schaal.

,De nachtwakers in de verschillende districten waren ten

„eenen male onberekend voor hun taak, geheel onvoldoende in

„aantal, ondoelmatig opgeleid, onbetrouwbaar, en . . . . traden

„niet zelden op als tusschenpersonen om het plegen van mis-drijven in de hand te werken en aan te moedigen".

„De wanorde en desorganisatie namen van jaar tot jaar

„hand over hand toe, en vruchteloos werden herhaaldelijk

„meerdere methoden om tot verbetering te geraken aanbevolen.

„In het begin van de 19e eeuw werd geconstateerd, dat in

„Engeland op iedere 21 zielen één misdadiger rondliep. En

„intusschen bleven de pogingen tot beteugeling van het kwaad

„jammerlijk onvoldoende.

„Zoo was in het district Kensington (15 vierkante mijl), de

„beveiliging opgedragen aan drie constabels en drie

„districtshoofden. In het district Tottenham werden in den tijd

„van 6 weken 19 pogingen tot inbraak gedaan, waarvan er 16

„volkomen slaagden. In Spitalflelds bezetten de dieven- en

in-„brekersbenden eenvoudig de hoeken van de straten waar ze

„werkzaam waren, en schoten openlijk op een ieder, die het

„wagen durfde om naderbij te komen. In andere districten weer,

„was hoegenaamd geen politie te bekennen, geen veiligheid

„van lijf en goed of bescherming door de overheid, doch was

„de behartiging van de openbare veiligheid overgelaten aan de

„individueele pogingen van het publiek en aan de „eerlijkheid

„van het dievenpak".

„Het werd dan ook een gewoonte, dat de slachtoffers van de

„rooversbenden uit vrees voor erger met deze heulden,

brand-„schatting betaalden, en belooven moesten er geen werk van

„te maken om te trachten een deel van het gestolene terug te

„krijgen."

Politie een instrument tot Machtsmisbruik"?

Doch zoo koppig had het Engelsche volk zich de idée in het hoofd gezet, dat een machtsinstrument in handen van de overheid, tot het handhaven van de inwendige orde en rust, als eene uiting van tyrannie, onduldbaar voor een vrij volk moest worden beschouwd, dat toen men eindelijk aan den onhoudbaren toestand een einde wilde maken dooi-de organisatie van eene dooi-deugdooi-delijke betrouwbare algemeene politie er een storm van verontwaardiging op ging door het geheele land.

Ook hiervoor is het leerzaam nog eens ter aangeduider plaatse de Encyclopaedia Britannica op te slaan:

„Eindelijk in 1829 werd door de Regeering de dringende nood-zakelijkheid van organisatie en instelling eener algemeene

„politie erkend, en werd deze door Sir Robert Peel ter hand

„genomen.

„Doch nu deden zich weer hier tegen talrijke protesten

„hooren, en werd de geheele organisatie van verschillende

„zijden uitgekreten voor een sluwe poging om het volk

„dooi arbitraire en tyrannieke maatregelen in slavernij te brengen.

„Deze nieuwe politie zeide men zou slechts gebezigd worden

„als een instrument ten behoeve van een nieuw soort despotisme,

„men zoude hiermede in het leven roepen een nieuw geregis-. „treerd staand leger, ter beschikking van een centraal

regeerings-„orgaan, waarmede men de bona-fide, en vreedzame burgers

„eenvoudig onder den voet zoude loopen." (sic! J.C.L.).

In document DE INDISCHE GIDS. (pagina 197-200)