• No results found

Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 30 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 30 · dbnl"

Copied!
129
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

bron

Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 30. Eon Pres, Amstelveen 2013

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_bil002201301_01/colofon.php

© 2018 dbnl

(2)

Vorsten & Verzet

*

Op Bilderdyks Wapenkreet

Is dit van Bilderdyk?! Hy draait met alle winden:

Nu hoort hy tot het volk - dan tot de Oranjevrinden,

Straks tot den Franschen vorst. Van waar de weerhaan kraait, Steeds ziet men, dat dees fielt zich naar die zyde draait.

Geen mensch kan op hem aan. Hy, door belang gedreven, Heeft godsdienst, deugd en eer voor lang den schop gegeven.

By alle wisseling bidt hy den zonschyn aan,

En vloekt, zoo hard hy kan, haar weêr by 't ondergaan.

Aanschouw het monster slechts, dat velen heeft bedrogen:

De streepen in zyn smoel zyn nyd, verraad en logen.

Hs.KA CIV-81, afgesloten met ‘Deze regels zyn in een brief uit Leiden den 18den October 1809 aan 't adres van den Uitgever J. Allart te Amsterdam gezonden.’

‘Wapenkreet’ (1809):WBB A. 175.

* Thema jaarvergadering 22 februari 2013.

Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 30

(3)

Semper Idem

Willem Bilderdijk en zijn vorsten

Je hoeft maar even te googelen en je tovert een niet gering aantal lijfspreuken op het scherm. Veel notoire persoonlijkheden hebben zich bediend van een levensmotto, van Harry Potter tot Baruch Spinoza.1.Zo heeft ook Willem Bilderdijk zich een levensmotto aangemeten, het bekende ‘Semper idem’: ‘altijd zichzelf gelijk’. Deze persoonlijke uiting van standvastigheid wordt echter door veel van de biografen in twijfel getrokken en niet geheel onterecht. Bilderdijk staat immers bekend als een wispelturig mens. Was hij bijvoorbeeld, politiek gezien, op het eerste gezicht een vurig orangist, verdediger van Kaatje Mossel en balling van het patriottische bewind, anderzijds was hij sterk toegewijd aan ‘usurpator’ koning Lodewijk Napoleon en strooide hij met lof voor de Kors, de kleine keizer. Het zijn dit soort tegenstrijdigheden waar biografen als Kollewijn en Mees mee verlegen zijn.2.Was Willem Bilderdijk een girouette, een windvaan die zich mee liet slepen met de politieke waan van de dag? Hij lijkt in ieder geval niet echt trouw aan zijn eigen credo te zijn geweest.

In 1813 krijgt het huis Oranje Nassau de koninklijke leiding over de Nederlanden, een situatie die tot op de dag van vandaag gecontinueerd wordt en waarvan thans het tweehonderd jarige jubileum gevierd wordt. Met het oog op dit thema is het onderwerp van dit artikel de manier waarop Willem Bilderdijk zich verhield ten opzichte van de vier vorsten die gedurende de roerige periode van 1795 tot 1813 een rol hebben gespeeld in de Nederlanden. Hoe continu is Willem Bilderdijk in zijn visie op het koningschap en het staatsbestuur in het algemeen en op zijn vorsten in het bijzonder?

Semper idem?

Het staatsbestuur volgens Bilderdijk

Wanneer we Bilderdijk bij een gangbare stroming in de politiek van zijn tijd moeten plaatsen, zo hokjesdenken bij hem al mogelijk is, dan past hij nog het beste bij wat wij nu het classicistische conservatisme noemen. Dit classicistische conservatisme bouwt voort op het natuurrechtelijke denken binnen de christelijke en/of

Grieks-Romeinse traditie.3.Het denken van Bilderdijk over staat en koningschap lijkt bovendien op dat van bijvoorbeeld Robert Filmer, Jacques-Bénigne Bossuet, Joseph de Maistre en andere Verlicht conservatieven uit de zeventiende en achttiende eeuw, die een patriarchaal koningschap voorstaan, waarbij de koning zijn gezag rechtstreeks aan God ontleent.4.

Dit patriarchale koningschap, onderbouwd vanuit een natuurrechtelijk en christelijk denken, is in Bilderdijks opvatting belangrijk voor het welzijn van een staat. Voor hem was het duidelijk dat een staat gebaat is bij rust, orde en vrede. Zo lezen we in het gedicht ‘Bede’, geschreven net na de hoogtijdagen der Napoleontische oorlogen:

‘Verhoor voor 't minst dees eene bede, / Geef, geef ons rust, Europa vrede, / Verzegel 't slagzwaard in de schede, / En leer, in 't leed nog dankbaar zijn.’5.Bilderdijk is dan ook wars van alles wat die rust en orde bedreigt, ook binnen een staat zelf. Hij zet zich fel af tegen de ‘factiezucht’ en het ‘fanatische partijschap’, zoals die aan het eind van de achttiende eeuw tussen patriotten en Oranjegezinden bestaan:

(4)

‘Verwoeden! ach, gy wroet in eigen ingewanden!’ roept hij in 1784 daarover.6.Jaren later, wanneer de ergste strijd gestreden is, gaat Bilderdijk er prat op zich eerder opgeworpen te hebben voor recht en waarheid, dan zich te hebben laten verleiden tot betrekkingen met een partij.7.Het is ook vanuit deze stellingname dat hij in de periode rond de Bataafse Revolutie zowel orangistische beklaagden als staatsgezinden had verdedigd: ‘God zag het: de Onschuld leed. Hij riep mij tot haar Wreker, / 't Gejuich verkeerde in vloek, maar 'k vond mijn hart tevréên’ zegt hij hierover.8.

Een andere duidelijke aanwijzing voor zijn zucht naar rust en orde en de prioriteit die hij deze geeft, zien we in zijn opmerkelijke pogingen de opstandige Willem van Oranje te verdedigen. Willem van Oranje, toch ‘Vader Willem! Hollands vader! / Vergode Willem-zelf’, ging immers de confrontatie aan met FilipsIIen bracht daarmee alles behalve rust en vrede.9.De Nederlandse Opstand was in Bilderdijks woorden echter ‘voor 't Oprecht Geloof, de Vrijheid van 't geweten, [...], 't was weerstand aan 't Geweld’. Om Bilderdijk te parafraseren, trachtte Willem van Oranje dus juist orde en rust te brengen en daarmee is niet alleen de Opstand gelegitimeerd, maar ook de macht van de Nassaus in de Nederlanden.

De begeerde rust en vrede in een staat konden, volgens Bilderdijks visie, slechts bestendigd worden door het gezag van een eminent hoofd.10.Hoewel Bilderdijk spreekt van een eminent hoofd, en niet zozeer van een koning, maakt hij op velerlei wijze duidelijk dat een monarchie zijn voorkeur heeft. Denk alleen al, om nog even naar de tijd van de eerder genoemde Opstand terug te gaan, aan de weemoedige verzuchting in het lofdicht op KarelV: ‘Ach! Dat zijn trotsche zoon dien Vader had geleken / Nog leefden we ongestoord in schaduw van den Throon’.11.Bilderdijk lijkt hier de monarchale ambities van de Habsburgse dynastie te verkiezen boven het stadhouderschap van de Oranjes, hoezeer hij deze ook is toegedaan. In dit licht is het dan ook niet vreemd dat Bilderdijk in het voorwoord van ‘FlorisV’, gericht aan de toenmalige vorst, koning Lodewijk Napoleon, schrijft dat de Nederlanders de rust van een vredig, gelegitimeerd en goed regime, ondersteund door de kracht van een scepter weten te waarderen. Dat men de voordelen geniet van een monarchale constitutie en dat blijvend geluk verzekerd is onder een koning.12.

Bilderdijk beschouwt de vorst als ‘de Vader des Staats onder wiens gezag ieder zorgeloos zich volmaken en [genieten] kan’.13.Daarbij ziet hij een koning als een afspiegeling van God, van de Almacht.14.Het volk staat onder de koning ‘als in het kleine de kinderen onder hun vader, in 't groote het menschdom onder God’.15.Door deze analogie is de macht van een koning verbonden aan de macht van God, waardoor dan ook daar de soevereiniteit ligt.

Edoch, voor 1806 is er in de Nederlanden geen plaats voor een monarchale constitutie. Bilderdijk ziet echter, bijna bij gebrek aan beter, in de stadhouder een goede invulling van het eminente hoofd. De stadhouder biedt immers al eeuwen een goed tegenwicht tegen de regentenfactie die een aristocratie vestigde en zich de soevereiniteit probeerde toe te eigenen.16.Met Adriaan Kluit, een orangistische historicus met wie Bil-

Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 30

(5)

derdijk veel op heeft, en Alexander Pope, vindt Bilderdijk dan ook dat het er op lange termijn niet zoveel toe doet wie de macht heeft, maar dat het gaat om hoe die macht ingevuld wordt.17.Het gaat om een goed bestuur, meer dan om de goede staatsvorm.18.

Bilderdijk verwoordt dit in zijn vertaling van Popes Essay on man als volgt: ‘De dwaze twiste of zwoege om 't beste Staatsbewind; / Dat best gehandhaafd wordt, is immer 't meest bemind. / Het heil des Volks, zie daar het kenmerk van zijn waarde!’19.

Dit laat weer eens zien hoezeer Bilderdijk hecht aan het belang van rust en orde in een staat.

Het is in dit licht dat we de opmerking in een brief van 26 september 1806 aan W.A. Ockerse moeten interpreteren, waarin Bilderdijk stelt: ‘Oranje was ik uit besef van plicht aan de Constitutie’.20.Hij vervolgt deze pragmatische stelling echter direct met het uitspreken van zijn ‘persoonlijke verknochtheid aan WillemV, wien ik naauwer heb leeren kennen dan iemand; en in de laatste betrekking ben ik 't nog en zal ik het sterven’.21.Zijn liefde voor het huis van Nassau zit hem dan ook hoog.

Bilderdijk gevoelt dat de Nederlanden schatplichtig zijn aan de Oranjes. Aan het

‘Nassaus Stamhuis’ dankt ‘Ons Neêrland, heel 't bestaan, met bloei en

Staatsvermogen, / [...], en 't Burgerlijk geluk. / En 't Hollandsch hart vereert, hoe zeer men 't onderdrukk’, / In Nassaus Vorstlijk kroost den wellust van onze oogen'.22.

Vandaar dat Bilderdijk naast het ‘Semper idem’, ook de leus voert: ‘Met hart, met mond, met pen en rechterhand / getrouw aan God, Oranje, en 't Vaderland’.23.

Bilderdijk was dus vooraleerst een voorstander van het eminent hoofd dat moet zorgen voor stabiliteit in een staat. Hij heeft in zijn leven vier vorsten gekend, die allen regeerden in politiek turbulente periodes. Hoe lagen de verhoudingen tussen de dichter en deze vorsten?

Stadhouder Willem V

Eerst en vooral acht Bilderdijk WillemVhoog. De stadhouder is ‘Gods gift aan 't smeekend Volk by 't derde Staatsherstel: / 's Lands steun en hoop naast God; naast God, de vloek der Hel’.24.Voor Bilderdijk is WillemVzelfs de fysieke belichaming van de Nederlanden. Hij dicht op het gedwongen vertrek van de stadhouder: ‘ô Vorst!

ô Neêrlands Vorst en Vader, / In wien het Vaderland het Vaderland verliet!’25.

Toch had Bilderdijk volgens Joris van Eijnatten ook kritiek op de vorst.26.In het gedicht ‘Het buitenleven’ wordt een vergelijking gemaakt tussen een ‘sneeuwgrein’

die aanzwelt tot een lawine en het muiten van volkeren dat aanzwelt tot een revolutie, dit alles omdat de staat geleid wordt door een zwakke hand.27.De zwakke hand zou die van WillemVzijn. Een andere aanwijzing ziet Van Eijnatten in de fabel over de pauw die zich laat plukken door zijn redders nadat zij een havik hebben verjaagd.28.

Het is in dit laatste geval wel duidelijk dat het om WillemVgaat. Wat opvalt in deze fabel is dat, zoals je vaker in de geschiedenis ziet, de vorst volgens Bilderdijk nauwelijks blaam treft. Het zijn de slechte raadgevers die voor de ellende zorgen.

Dat dit al langer speelde, stelt Bilderdijk in een brief aan Tydeman van 30 november 1810. WillemVwas een goed onderlegde man, hij wist alles over de geschiedenis,

(6)

kende de oden van Horatius uit zijn hoofd, en had ‘een tenminste goede tinctuur van de fraaie kunsten’ naast mathematische kennis.29.Toch was dit voor een vorst niet genoeg. ‘In de opvoeding van een Vorst, en het Hoofd van den Staat, die een Mogendheid uitmaakt [...] werd de Prins blind gehouden, ja misleid en bedrogen’.30.

Maar ook later heeft de kring om WillemVgeprobeerd het gezag van de vorst te saboteren, getuige dezelfde brief: ‘Hoe men, toen hij ondanks alle maatregelen, zich met onverbeeldlijken ijver toelei op zaken, samenspande om hem dood te zuipen, etc. etc.’.31.Het duidelijkst zie je dit terug in het gedicht over WillemVdat deel uitmaakt van een serie over ‘Nassaus Heldenvorsten’. Bilderdijk beschrijft de stadhouder hier als ‘De hoop en 't heil des volks, maar speelpop van verraderen; / Van ware deugd vervuld, maar door geen deugd gered’.32.

De toewijding die Bilderdijk voor de vorst voelde, blijft hij zijn leven lang getrouw.

Toch is er wel een verwijdering geweest in de persoonlijke verbintenis tussen Bilderdijk en WillemV. Kollewijn ziet een eerste afstand ontstaan rond 1788 en wijt deze aan de benoeming van L.P. van de Spiegel tot raadpensionaris, wat niet de voorkeur van Bilderdijk schijnt te zijn geweest.33.Ook later in Brunswijk komen de twee niet nader tot elkaar. Er is volgens Kollewijn zelfs weinig contact.34.Of er bij Bilderdijk sprake is van teleurstelling over de vorst, acht ik niet bewezen; het is mijns inziens de situatie die hem somber maakt. Teleurstelling past niet in het beeld dat Bilderdijk over vorsten heeft. Je hoort hem dan ook over de persoon van WillemV

nooit klagen. De definitieve verwijdering volgt uiteindelijk wanneer Bilderdijk kiest voor een terugkeer naar het vaderland, waarbij hij de gewezen stadhouder achterlaat.

Reeds eerder had de prins hem ‘uitdrukkelijk van allen eed of verbindtenis ten zijnen aanzien ontslagen’, maar de dichter keert pas dan terug naar huis, als er voor het huis van Nassau op de Nederlanden geen hoop meer lijkt te zijn.'35.Ook hier zie je weer die liefde voor het vaderland die prevaleert boven die voor een dynastie. Dit uitgangspunt verklaart tevens zijn genegenheid voor de nieuwe vorst: Lodewijk Napoleon, koning van het Koninkrijk Holland.

Koning Lodewijk Napoleon

De woorden van Isaac da Costa in zijn biografie van de dichter, vatten prachtig samen hoe Bilderdijk tegenover de nieuwe vorst stond. Bilderdijk zag in Lodewijk een

‘eenig mogelijke redding en rustplaats voor het land uit den draaikolk der

omwentelingen’ en de verwezenlijking van ‘zijne vroegste denkbeelden omtrent het wenschelijke eener eenhoofdige regeering’.36.Wanneer Bilderdijk dan in 1806 ook nog een persoonlijke band met Lodewijk Napoleon opbouwt als zijn leermeester van de Nederlandse taal, is zijn toewijding vergelijkbaar met zijn achting voor de in april van dat jaar overleden WillemV: ‘Juich, Holland! juich, gezegend Rijk! / En bloei’

de naam van Lodewijk / Tot 's aardrijks verste stranden!'37.

Wel zoekt Bilderdijk een legitimatie van dit nieuwe gezag en dit keer vindt hij deze niet alleen bij de Almacht, maar ook in de waardering van Lodewijk voor het huis van Oranje. Deze twee zaken komen mooi samen in het gedicht ‘De verschijning’, waarin God tegen Bilderdijk zegt: ‘Tracht [...] niet vooruit te lezen / In 't geen de Hemel nog verhult; / Die Vorst zal Hollands redder wezen; / Zijn borst met Willems deugd vervuld. / Ga, eer dien Held als Neêrlands Koning! / Aan Hem behoort die trouwbetooning, / Die ge aan Oranje staven dorst’.38.Met een dergelijke

Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 30

(7)

in uw' handen; / De veiligheid, de rust, zit neder voor uw' throon, / De welvaart keert op deze stranden’.39.Het koningschap van Lodewijk is tevens een verwezenlijking van het ideaal van de monarchie: ‘Sire, vous paraissez, le bonheur va renaître; / Tout un peuple à genoux vous demande la loi; / Le Batave est surpris

(8)

4

et d'adorer un maître / Et d'être libre enfin sous le pouvoir d'un Roi’.40.

Bilderdijk roemt geregeld de toewijding die Lodewijk voelt voor het Koninkrijk Holland. ‘Ik weet, uw hart is verpand, / De weldaân vloeien van uw hand, / En mooglijk leeft in heel uw Rijk, / In zucht voor Hollands heil geen sterveling u gelijk’.41.

Ondanks deze goede eigenschap en de belichaming van het eminent hoofd dat Lodewijk Napoleon voor Bilderdijk is, lijkt de dichter de hoop op restauratie van het huis van Nassau nooit helemaal te laten varen. Mees mag dit dan ontkracht zien door de vele lofdichten die Bilderdijk op Lodewijk maakte, het is juist in deze gedichten dat Oranje blijft opduiken. In het hierboven geciteerde gedicht ‘Aan zijne majesteit’

stelt Bilderdijk bijvoorbeeld dat de ‘oprechte Batavier / Gelukkig onder uw bestier’

geen vaderland erkent ‘Dan waar de onttoomde Leeuw de Oranje-standaarts plant’.42.

In een latere strofe volgt een nog duidelijker aanwijzing naar de hoop op herstel van de Oranjes: ‘En voor het heil ons toegebracht, / Geeft eens Oranje u dank met heel ons nageslacht’.43.

Toch zie je ook in de houding ten opzichte van Lodewijk een trouw terug, die nooit meer lijkt weg te ebben. Wanneer Napoleon Bonaparte zijn jongere broer uiteindelijk van het politieke toneel laat verdwijnen dicht Bilderdijk de volgende regels: ‘Wat zie ik? - Neen, ik wend mijne oogen; / Mijn hart sluit toe en krimpt in één. / Verplet, verplet hem, marmren bogen, / Wie daar dien zetel op durft treên. / Stort neêr, ô heerlijk bouwgevaarte! / Verplet den dwingland door uw zwaarte! / Zijn voet trapt Lodewijk op 't hart’.44.Ook later, in een brief aan H.W. Tydeman in 1815, blijft Bilderdijk Lodewijk Napoleon verdedigen. Hij ziet met ‘leedwezen’ dat men

‘den gewezen koning Lodewijk’ schendt en brandmerkt, die hij zelf ziet ‘als braaf, weldenkend en hartlijk vriend van onze ondankbare natie en van 't huis van Oranje’.45.

Dat deze genegenheid wellicht niet geheel wederzijds was, kunnen we opmaken uit het feit dat Bilderdijk wel de toespraak diende te schrijven voor de uitreiking van de ridderorde, maar zelf nooit geridderd is, en hij zelfs niet eenmaal genoemd is in de memoires van Lodewijk Napoleon. Maar dit terzijde.46.

Keizer Napoleon Bonaparte

Bilderdijks verhouding tot Napoleon Bonaparte is meer ambigu. De dichter lijkt te zwalken van verkettering naar verheerlijking en weer terug. Het begint feitelijk met bewondering voor de krijgskunst van Napoleon en voor het opklimmen van de kleine generaal naar de hoogste macht, terwijl Bilderdijk tegelijkertijd zijn daden lijkt af te keuren. In het kritische gedicht ‘Op den moord van den hertog d'Enguien’ wordt Napoleon neergezet als ‘den nieuwen Cezar’.47.Ook de Nederlanden moeten zich naar hem schikken, getuigen de woorden: ‘Wy, met ontwrichten arm en uitgebroken tanden, / Wy liggen, als de hond aan 's meesters voeten neêr’.48.In 1804 noemt Bilderdijk Napoleon zelfs een ‘onmensch’ en ‘helgespuis’, maar plots volgt er een ommezwaai.49.In 1806 verschijnt van de hand van de dichter een ode aan de keizer.50.

Dit gedicht loopt over van schijnbare lof en brengt de biografen Da Costa, Kollewijn en Mees in verlegenheid. Wat moet je ook met een dergelijke dichterlijke uiting,

Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 30

(9)

De beweegreden voor het schrijven van de Ode is nog steeds niet helemaal duidelijk. Is het een antwoord op een uitdaging van Dupré, zelf dichter en secretaris van Lodewijk Napoleon? Was het in opdracht van Lodewijk Napoleon zelf?51.

Misschien is het geschreven om in een goed daglicht te komen bij de dan nog nieuwe vorst, of misschien toch omdat Napoleon de belichaming is van het eminente staatshoofd? De ode, zoals die gepubliceerd is, eindigt met de wens aan het adres van Napoleon om ‘aardrijks Monarchy’ te herstellen.52.Volgens Guépin is dit rijk een voorbereiding op de wederkomst van Christus, maar ik voel meer voor de interpretatie van Kluyver, die ‘'s aardrijks Monarchy’ ziet als een opleving van het in 1806 teniet gegane Heilige Roomse Rijk.53.Kluyver concludeert in een analyse van het gedicht dat er ‘in die ode geen vleierij [is], wel een behoefte om over Napoleon gunstig te denken’.54.In de oorspronkelijke laatste strofe zien we bijvoorbeeld Bilderdijks twijfel. Hier zegt hij dat Napoleon alleen lof toekomt als ‘het heil der aard’ ook echt ‘zijn hoofddoel’ is.55.In deze strofe zien we wederom het

rust-en-orde-ideaal van Bilderdijk weerspiegeld.

De ode oogst veel kritiek en Bilderdijk haast zich, zich tegenover Jeronimo de Vries te verdedigen: ‘Heinsius (zei men my) heeft wel een Hymnus aan Bacchus geschreven: is hy daarom of zuiper of idolatre?’56.Bilderdijk bestempelt het gedicht als een ‘exercitie van den dichterlijken genie’ en niet als een ‘meening’, maar enkele regels later in diezelfde brief bevestigt hij dat hij Napoleon ziet als de man die wonderen doet en een Held en voorlooper van een beter Eeuw is'.57.Nog in 1810 echter, ziet hij de noodzaak zich te verweren, dit keer tegenover Tydeman: ‘Wat ik van de verschijning van Napoleon (van den eersten aanvang reeds) gehouden heb, is bekend; en die achting die ik toen voor hem had, heb ik nog even zoo. Ik heb hem daadlijk beschouwd als den man, geroepen om een nieuwe algemeene monarchy op te rechten’.58.

De loftuitingen op Napoleon worden nog eens overgedaan in de twee gedichten

‘Echtviering van Napoleon’ en ‘Hulde’, beide van 1810.59.Net als in de Ode, wordt Napoleon in de ‘Echtviering’ beschouwd als een staatshoofd dat slechts vrede voor ogen heeft: ‘Treed toe, uw dierbre hand vereeuwigt heil en vrede’.60.Een mooie illustratie van het majestas a Deo, de patriarchale macht die van God afkomstig is, is ook de regel: ‘Hy wenkt; - een Held rijst op; de Staatsorde is herboren’.61.

Naast de Ode aan Napoleon, neemt ook het gedicht ‘Afscheid’ een bijzondere plaats in.62.Het begint met een terugblik van Bilderdijk op zijn leven in het licht van zijn naderend sterven. De dichter ziet een analogie tussen zijn eigen verscheiden en het verdwijnen van de Nederlanden als zelfstandige staat na de inlijving bij Frankrijk.

In de welhaast gnomische slotstrofen, voorziet hij echter een herstel van Holland in al zijn glorie.63.Het zijn deze laatste strofen die door zijn landgenoten met

hoera-geroep begroet werden en die, toen het gedicht in 1811 in druk verscheen, niet door de Franse censuur kwamen. Wanneer het gedicht in 1813 uiteindelijk volledig wordt opgenomen in ‘Hollands verlossing’, krijgt het inderdaad het predicaat anti-Frans.64.Nog geen twee jaar eerder verdedigde Bilderdijk echter de slotstrofes tegenover de gouverneur-generaal Charles Lebrun als een vooruitwijzing naar de positieve invloed van een regering door Napoleon, in een poging het gedicht toch in zijn geheel gepubliceerd te krijgen: ‘J'ai voulu ouvrir à mon auditoire le prospect d'une nouvelle prospérité sous la Monarchie qui vient de s'etablir’.65.Is deze poging

(10)

slechts een dichterlijke drang om een gedicht niet verminkt te zien? Zijn de woorden aan Lebrun oprecht?

Vanaf 1811 volgt de verguizing van Napoleon. In 1812 noemt Bilderdijk Napoleon reeds een ‘Attila’, een ‘woestaart’, in 1813 heet hij al ‘Fransch helgespuis’, een monster ‘met enkel Hel en vloek bezield’.66.Vanwaar deze wending? Ik denk dat deze gezocht moet worden in externe oorzaken. We weten dat

Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 30

(11)

Bilderdijk de keizer slechts een keer ontmoet heeft en dat deze ontmoeting niet glad verliep. Napoleon liep met opgetrokken wenkbrauwen verder na een ‘misplaatste’

opmerking van de dichter. Deze ene ontmoeting die rampzalig verliep, maakt dat Bilderdijk geen persoonlijke band voelde met de keizer. Hierdoor heeft deze ook nooit de onwankelbare trouw, die de dichter voelde voor ‘zijn’ eerdere vorsten, mogen genieten. Bovendien zal Napoleon, in de ogen van de dichter, zijn belofte van rust en vrede nooit bewaarheid hebben. Napoleon gebruikte de Nederlanden voor eigen gewin, zonder zich om zijn burgers te bekommeren. In 1812 volgt de desastreuze veldtocht naar Rusland en als ook Bilderdijks zoon Elias Isaäc na twee jaar en vijf maanden in Franse krijgsdienst sterft, lijkt het gedaan met de vleierij aan het adres van de keizer.67.Met de Volkerenslag valt in de Nederlanden het doek voor Napoleon en komt de laatste vorst van Bilderdijk tot den troon.

Prins Willem Frederik, koning Willem I

Na het debacle van Napoleon, verwelkomt Bilderdijk prins Willem Frederik met open armen. Een Oranje als monarch nog wel! In alles lijken zijn gebeden verhoord.

Bilderdijk ziet in de prins niet alleen ‘Hollands redder’, maar toch vooral de patriarch die het volk zo nodig heeft: ‘Wees hun Vader, meer dan Koning! / Neêrland is uw huisgezin, / Niet zijn kroon is uw beloning, / Maar zijn kinderlijke min’.68.

Toch slaat ook nu de stemming om. Al in 1814 spreekt Bilderdijk zijn twijfels uit:

‘Ook de nieuw ontloken dagen / Spellen ons slechts nieuwe plagen; / Slechts verscherping van verdriet’.69.Weer is het de kring om de koning heen die de schuld krijgt: ‘Ja, de Vorst, zijn stamhuis waardig, / Is rechtvaardig, / En hy leest my in 't gemoed: / Maar zou 't giftig slangenbroed / Zich niet om Zijn' zetel wringen; / In zijn kabinetten dringen; / Zich niet kronklen om zijn' voet?’70.

Alleen nog na de Volkerenslag slaat Bilderdijk een echte jubeltoon aan: ‘Het Land is behouden, de Tuinleeuw gezond! / Het land is behouden, de Vijand verdreven! / Het Land is behouden, de Koning moet leven! / Hy komt ons de Vrijheid, de Vrede hergeven: / Oranje moet leven, ja leven!’71.WillemIis dan goed beschouwd al geen politieke muze meer. Er volgen nog enkele gedichten met de vorst als onderwerp, maar meer nog gaan de politieke gedichten na 1815 over historische figuren als de stadhouders, en over het Oranjehuis in het algemeen.

Als Bilderdijk teleurstelling over een van zijn vorsten voelt, dan moet dat toch over deze zijn. Nog voor Willem Frederik goed en wel koning is, roept deze al een commissie bijeen die zich moet buigen over een grondwet. Volgens Bilderdijk maakt een grondwet de koning tot slaaf van de ministers. Een vorst zou nooit mogen toestaan dat een volk zelf zijn wetten bepaalt.72.Voor Bilderdijk maakt WillemIin 1814 met de grondwet dan ook een knieval die niet past bij het majestas a Deo: ‘Ministers aan het Volk, niet aan hun Vorst, aanspraaklijk! / En dus - de Vorst hun slaaf; zy, dienaars van 't Gemeen! / Voorzeker, Koning zijn is hedendaags vermaaklijk: / De dienaar speelt den Vorst, en, waarlijk is er geen’, dicht hij in 1822 daarover.73.Van datzelfde jaar is het gedicht ‘Tyranny. Aan de misleide Volken’. Hierin is de grondwet een obstakel dat alle geluk in de weg staat: ‘Ruimt weg dien dam, waar al uw hoop op

(12)

strandt: / En breekt de boei van 't zuchtend vaderland: / Vertrouw uw heil geen dienaars maar een' Vader! / [...] Zie daar en Rust en Voorspoeds eenige ader!’74.

Naast de in Bilderdijks ogen verkeerde staatsrechtelijke keuze voor een grondwet, is het ook dit keer het ontbreken van een persoonlijke band die trouwe toewijding in de weg staat. De nieuwe vorst zoekt geen toenadering tot de dichter. Misschien zijn het de behoudende en vooral achttiende-eeuwse denkbeelden van Bilderdijk die de koning tegenstaan. De belofte van een professoraat komt hij niet na en, net als Lodewijk Napoleon, vereert ook hij Bilderdijk niet met een lintje, terwijl de dichters Tollens en Loots die eer kennelijk wel waardig zijn. Bilderdijks teleurstelling blijkt uit zijn omschrijving van het koninklijk pensioen dat de dichter wordt toegekend.

Hij noemt het een ‘bedelbrok, dien men den Koning gedwongen heeft mij toe te werpen’.75.Bilderdijk wordt somberder, wreveliger en lijkt zich niet meer te kunnen vereenzelvigen met de wereld in de nieuwe eeuw. Tekenend is dat de dichter in een gedicht op de dood van Napoleon zelfs bijna met weemoed terugdenkt aan de kleine keizer. Hoe anders was alles geweest als die zijn verlangen naar steeds meer macht had kunnen beteugelen: ‘Ach, wist de Staatzucht ooit van rusten onder 't klimmen, / Hy waar Monarch en Held in 't stille graf gedaald, / En mooglijk had Euroop weêr vrijen aâm gehaald’.76.

Slot

Het mag duidelijk zijn: het ‘Semper idem’ is waar gebleken. Bilderdijk heeft vanaf zijn jonge jaren een aantal idealen gehad ten aanzien van het staatshoofd die hij nimmer heeft aangepast, laat staan heeft losgelaten. Voor hem is een eminent hoofd, een patriarchaal regeerder, een majestas a Deo, de juiste vorm van bestuur. Deze

‘Vader van het volk’ is in het beste geval een koning, de staat een koninkrijk. Toch is dit laatste geen voorwaarde, zoals eminentie en het eenhoofdig beginsel dat wel zijn. Alleen als aan deze twee laatste voorwaarden is voldaan, heerst er rust en vrede en is de burger het gelukkigst.

Stadhouder WillemVwas dan geen koning, hij was wel een patriarchaal vorst.

Hoewel deze vorst ten onder ging aan verraad en partijzucht, is Bilderdijk hem altijd trouw gebleven, als een kind zijn vader. Bilderdijk gevoelde een sterke persoonlijke band met WillemV, net zoals hij die had met koning Lodewijk Napoleon van het nieuwe Koninkrijk Holland. Ook in deze vorst zag Bilderdijk een eminent hoofd en meer nog was Lodewijk Napoleon een koning. Uiteindelijk werd de koning van het Koninkrijk Holland verraden door zijn eigen broer, keizer Napoleon Bonaparte, de nieuwe heerser van de Nederlanden. Als keizer voldoet Napoleon aan alle

voorwaarden van de patriarchale regeerder, alleen een persoonlijke band is er tussen de dichter en de keizer nooit geweest. Bovendien heeft het bewind van Napoleon nooit die rust en vrede gebracht die Bilderdijk voor ogen had. Het is wellicht om deze reden dat hij de keizer uiteindelijk veroordeelt.

Ook WillemI, de laatste der vier vorsten, heeft nooit kunnen waar maken wat Bilderdijk als ideaal zag. Misschien is bij deze vorst de teleurstelling van de dichter wel des te groter geweest, omdat Bilderdijk met de komst van een Oranje op de troon al zijn heimelijke wensen vervuld zag. Hij heeft niet ingezien dat de eerste stappen naar volkssoevereiniteit, gezet al aan het eind van de achttiende eeuw, onomkeerbaar bleken te zijn. Hij heeft bovendien niet geaccepteerd dat zijn vorst hierin mee ging.

Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 30

(13)

zijn dood!

Monique van Rooijen

(14)

6

Literatuur

Baudet, T. en M. Visser (red.), Revolutionair verval en de conservatieve vooruitgang in de achttiende en negentiende eeuw (Amsterdam, 2012).

Bilderdijk, W., Floris de Vijfde. Treurspel, (Amsterdam, 1808).

Bilderdijk, Hollands verlossing (Haarlem, 1813).

Bilderdijk, W., Geschiedenis des Vaderlands, H.W. Tydeman red., 13 delen, (Amsterdam, 1832-1851).

Bilderdijk, W., Brieven van Mr. Willem Bilderdijk, 5 delen, (Amsterdam, 1836-1837).

Bilderdijk, W., ‘Brief van Bilderdijk’ in: Algemeene Konst- en Letterbode, 1844 (32). 67-71.

Bilderdijk, W., De dichtwerken van Bilderdijk, 1. de Costa (red.), 15 delen, (Haarlem, 1856-1859).

Bilderdijk, W., Briefwisseling van Mr. W. Bilderdijk met de hoogleeraren en mrs. M. en H.W. Tydeman gedurende de jaren 1807 tot 1831, H.W.T. Tydeman red., 2 delen (Sneek, 1866-1867).

Bilderdijk, W., ‘De verschijning’ (1807) in: Aurora, jaarboekjen voor 1867 (Amsterdam, 1867), 235-239.

Bilderdijk, W., Mr. W. Bilderdijk's briefwisseling. Aanvullende uitgave. Eerste deel: 1772-1794, J. Bosch red., (Wageningen, 1955).

Bork, G.J. van, ‘Schrijvers en dichters, (dbnl biografieënproject 1): http:

//www.dbnl.org/tekst/bork001schr01_01/bork001 schr01_01_0081.php.

Costa, 1. da, Overzicht van het leven en de werken van Mr. Willem Bilderdijk en Vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk, geboren Schweickhardt, (Haarlem 1854).

Eijnatten, J. van, Hogere sferen, de ideeënwereld van Willem Bilderdijk (1756-1831) (Hilversum, 1998).

Guépin, J.P., ‘De Ode voor Napoleon. Parafrase en Essay’ in: Het Bilderdijk-Museum, 2003 (20) 15-23.

Hattum, M. van, ‘Elius Isaäc Bilderdijk. Amsterdam 1791-1813 Landau in der Pfalz’ in Het Bilderdijk-Museum, 2008 (25) 1-12.

A. Kagchelland en M. Kagchelland, Van Dompers en Verlichten: Een onderzoek naar de confrontatie tussen het vroegere protestantse Réveil en de Verlichting in Nederland (1815-1826), (Delft 2009).

Kluyver, A., ‘Bilderdijk's Afscheid (1811)’ in: Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde, 1921 (40) 1-29.

Kollewijn, R.A., Bilderdijk, zijn leven en werken, 2 delen (Amsterdam, 1891).

Mees, G., ‘Voorlezing over Bilderdijk's denk- en handelwijze, in betrekking tot de politieke gebeurtenissen van zijnen leeftijd’ in: Nieuwe reeks der werken van de Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden, 1850 (6), 57-114.

L.T. Monfils, Willem Bilderdijk Bibliografie. Analytische bibliografie van de zelfstandige publicaties, 1777-2004. Bibliografische lijst van nietzelfstandige publicaties, 1772-1831 (Amstelveen 2006).

G.J. Schutte, ‘Bilderdijk en de Revolutie’ in: Het Bilderdijk-Museum, 1991 (8), 1-9.

http://nl.wikipedia.org/wiki/Motto#Lijfspreuk.

Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 30

(15)

1. http://nl.wikipedia.org/wiki/Motto#Lijfspreuk.

2. Kollewijn, Bilderdijk, zijn leven en werken en Mees, ‘Voorlezing over Bilderdijk's denk- en handelswijze’.

3. Baudet en Visser, 10. Zie ook Van Eijnatten, Hogere sferen. Van Eijnatten koppelt de ideeënwereld van Bilderdijk aan augustinianisme, Frans-Romeins classicisme en theosofie.

4. Van Eijnatten, 555-559. Het is overigens niet bewezen dat hij door de hier genoemde denkers ook daadwerkelijk beïnvloed is geweest. Zie ook: Schutte, ‘Bilderdijk en de Revolutie’. Schutte ziet bij Bilderdijk rond 1795 een omslag van Verlicht conservatisme naar een ideaal van een patriarchale monarchie, geïnspireerd door mystiek-eschatologische verwachtingen. Mijns inziens betreft het hier geen omslag van Bilderdijks staatkundige opvattingen, doch slechts een andere motivatie van dezelfde idee.

5. ‘Bede’ (1810) in: Bilderdijk, De dichtwerken van Bilderdijk (DW), 102-104, aldaar 104.

6. ‘MCCLXXXIV’ (1784), in:DW VIII, 380-381, aldaar 381. Over ‘factiezucht’ en ‘fanatische partijschap’ zie: Bilderdijk, Geschiedenis des Vaderlands, deel XII, 185-186.

7. Bilderdijk (1844), 70.

8. ‘Bij mijn afbeeldsel’ (1786), in:DW XII, 8.

9. ‘Droom’ (1793) in:DW VIII, 423-426, aldaar 424.

10. StellingXLVIvan het proefschrift van Bilderdijk luidt: ‘De beste bescherming van de burgerlijke vrijheid is in onzen staat gelegen in het Eminente Hoofd.’ Zie Bilderdijk (1955), 14 en Van Eijnatten, 75, noot 5.

11. ‘Karel de Vijfde’ (1786 of 1787), in:DW VIII, 397.

12. Voorwoord in: Bilderdijk, Floris de Vijfde (1808), zonder paginanummer.

13. Citaat uit een ongedateerd kladopstel over het doel van de staat, Letterkundig Museum B. 583 H3 ‘Beschouwingen van zedelijke aard’, A. Zie ook: Van Eijnatten, 554.

14. ‘Of is de Majesteit die Koningen omhult / Geen weêrglans van den God die al wat is, vervult’:

‘Willem Frederik, koning der Nederlanden’ (1815), in:DW IX, 221-226, aldaar 223.

15. Ibidem.

16. Van Eijnatten, 552.

17. Van Eijnatten verwijst naar Bilderdijks afwijzing van de interpretatie van Pope door Owen Ruffhead, waarbij de principes van de constitutie van invloed zijn op het effect van het bestuur op de onderdanen: Van Eijnatten, 534, noot 83.

18. Van Eijnatten, 534.

19. ‘De Mensch. Popes “Essay on Man” gevolgd’ in:DW VII, 23-65, aldaar 53.

20. Bilderdijk (1844), 70.

21. Ibidem.

22. ‘Nassau’ (1785), in:DW,VIII, 382.

23. ‘Mijn leus’ (1784), in:DW,VIII, 379.

24. ‘Willem de Vijfde’ (1785), in:DW VIII, 382.

25. ‘De achtste maart in Londen’ (1796) in:DW VIII, 433-443, aldaar 439.

26. Van Eijnatten, 560.

27. ‘Het buitenleven’ (1802) in:DW VI, 274-362, aldaar 335-336.

28. ‘Proeve van fabelen’ (z.j.) in:DW I, 412-420, aldaar 419-420.

29. Bilderdijk Briefwisseling met Tydeman, deel 1, 244.

30. Idem, 245.

31. Ibidem.

32. ‘Prins Willem de Vijfde’ (1822) in:DW IX, 250.

33. Kollewijn, 198.

34. Idem, 326.

35. Da Costa, 62-63.

36. Idem, 63.

(16)

37. ‘'s Konings komst tot den throon. Feestviering’ in:DW IX, 66-81, aldaar 81.

38. ‘De verschijning’ (1807) in: Aurora, 235-239, aldaar 238.

39. ‘Aan den koning’ (1810) in:DW IX, 96-98, aldaar 98.

40. ‘Hommage au Roi’ (1806) in:DW IX, 16.

41. ‘Aan zijne Majesteit den koning van Holland’ (1809) in:DW IX, 62-66, aldaar 65.

42. Ibidem.

43. Idem, 66.

44. ‘Aan koning Lodewijk’ (1811), in:DW IX, 119-125, aldaar 120.

45. Bilderdijk, Briefwisseling met Tydeman, deel 2, 84-86, aldaar 84-85.

46. J.P. Guépin, 18.

47. ‘Op den moord van den hertog d'Enguien,MDCCCIV’ (1804) in:DW IX, 3-7, aldaar 7.

48. ‘Herinnering aan Leydens ontzet, na mijn te rug keer in 't Vaderland; op den derden van Wijnmaand 1806, in de Openbare Vergadering der Maatschappy van Nederlandsche Letterkunde, na eene rede van de Hoogleeraar Te Water, uitgesproken’ in:DW IX, 11-16, aldaar 12.

49. ‘Napoleon’ (1804) in:DW IX, 8.

50. ‘Napoleon’ (1806) in:DW IX, 17-22.

51. Guépin, 18 en Mees, 86.

52. ‘Napoleon’ (1806) in:DW IX, 22 en Guépin, 15-16.

53. Guépin, 16 en Kluyver, 8.

54. Kluyver, 9.

55. Aantekeningen over ‘Napoleon’ (1806) in:DW IX, 484-492, aldaar 490.

56. Brief aan Jeronimo de Vries, d.d. 17 januari 1807 in: Bilderdijk, Brieven van Mr. Willem Bilderdijk, deel 2 (1836-1837) 126-134, aldaar 132.

57. Ibidem.

58. Bilderdijk, Briefwisseling met Tydeman, deel 1, 181.

59. ‘Echtviering van keizer Napoleon’ (1810) en ‘Hulde aan zijne keizerlijke en koninklijke majesteit’ (1810) in:DW IX, respectievelijk 99-101 en 102.

60. ‘Echtviering van keizer Napoleon’ (1810) in:DW IX, 99-101, aldaar 101.

61. Idem, 99.

62. ‘Afscheid, uitgesproken in de Amsterdamsche Afdeeling der ‘Hollandsche Maatschappy van Wetenschappen en Kunsten,’ den tienden van Louwmaand des jaars 1811 in:DW IX, 105-118.

Zie ook: Van Bork.

63. De regels ‘Holland leeft weêr, / Holland streeft weer’ werden tijdens de Tweede Wereldoorlog als clandestiene rijmprent gebruikt: Monfils,III.

64. Bilderdijk (1813), 67-94.

65. Kluyver, 18 ev.

66. ‘Aan koning Lodewijk’ (1811), ‘Opwekking’ (1813) en ‘De Minotaurus’ (1813) in:DW IX, respectievelijk 119-125, aldaar 120, 126-129, aldaar 128 en 130-132, aldaar 130.

67. Van Hattum, 2.

68. ‘De verheffing van Prins Willem Frederik (1813) in:DW IX, 153-156, aldaar 156.

69. ‘Ten verjaardage mijner egade’ (1814) in:DW XI, 153-158, aldaar 155.

70. Idem, 156.

71. ‘Krijgsdans’ (1814) in:DW IX, 174-178, aldaar 178.

72. Kagchelland en Kagchelland, 180-181.

73. ‘Ministers’ (1822) in:DW XIII, 363.

74. ‘Tyranny. Aan de misleide Volken’ (1822) in:DW XIII, 364-365, aldaar 365.

75. Bilderdijk, Briefwisseling met Tydeman, deel 2, 183.

76. ‘Napoleon’ (1821) in:DW IX, 239.

Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 30

(17)

Een vergeten bloedbad in 1813

K.W Schweickhardt, De Moord van Woerden Inleiding

In februari 1814 verscheen in groot octavo een dichtstuk van K.W. Schweickhardt, getiteld De Moord van Woerden.1.Het beschrijft de moordpartij in het stadje Woerden op 24 november 1813, die een toppunt van wreedheid was, vergelijkbaar met de uitmoording van Naarden in de Tachtigjarige Oorlog. De wandaden uit Alva's tijd zijn nog bekend, maar Woerdens ramp, tijdens het vertrek van de Fransen uit Nederland, is volledig uit het collectief geheugen verdwenen. Het dichtstuk wordt gevolgd door het vers ‘Aan de Nederlanders’, uit ‘Wintermaand 1813’, een bede om goedgeefsheid bij de collecte voor de slachtoffers van Woerden.

Het bloedbad in het stadje Woerden was in de noordelijke Nederlanden de grootste wraakactie van de Fransen in de periode van de regeringloosheid tussen hun

terugtrekking en de komst van de Prins van Oranje. Door het bekende driemanschap Van der Duin van Maasdam, Van Limburg Stirum en Van Hogendorp was het Algemeen Bestuur overgenomen en werden Oranjegardes opgericht. In die dagen zwoeren de steden één voor één het Franse bestuur af: in Den Haag vond de

omwenteling plaats op 17 november 1813, in Leiden op 23 november, in Amsterdam op 24 november.2.Maar de strategisch belangrijke plaats Utrecht bleef tot 28 november in handen van de Franse generaal Molitor, en accepteerde na diens vertrek niet meteen het Algemeen Bestuur; er werden pogingen in het werk gesteld om de oude provinciale bestuursstructuur in ere te herstellen. Pas op 5 december voegde Utrecht zich onder de Soeverein vorst.3.Het stadje Woerden was aanvankelijk op 18 november bevrijd, maar het werd weer ingenomen, tot het op 23 november om 7 uur 's avonds op onbezonnen wijze bevrijd werd door een pas opgerichte en slecht opgeleide Oranjegarde van een man of 200, die na een dagtocht uit Den Haag 's avonds verzuimde het heroverde stadje goed te bewaken. Woerden was in die tijd vanuit Utrecht in drie uur te bereiken en de wraakactie volgde vóór half acht de volgende ochtend, toen het stadje weer ingenomen werd door een overmacht van 1600 Franse soldaten onder leiding van kolonel Falba, die zijn manschappen na inname de vrije teugel gaf. ‘De ramp van Woerden’ begon: gedurende een etmaal voltrok zich hier een bloedbad van naar verhouding ongekende ontvang, waarbij 26 burgers

omkwamen, meer dan 45 burgers ernstig tot levensgevaarlijk verwond werden, en bijna alle huizen geplunderd werden. Er vonden waarschijnlijk ook verkrachtingen plaats, al spreken de bronnen elkaar op dit punt tegen.4.

Het meest betrouwbare geschrift over Woerdens ramp, een ooggetuigen- en onderzoeksverslag onder de titel Woerden in Slagtmaand 1813, van Jan Meulman, vrederechter uit Woerden, kwam een jaar na dato uit, in december 1814, en volgens de naamlijst Saakes zelfs pas in januari 1815.5.De moordpartij geschiedde zonder aanziens des persoons, van notabelen als de dijkgraaf Costerus, dominee Buyt en (Meulmans eigen)

(18)

8

Titelvignet van J. Meulman, Woerden in Slagtmaand 1813. Den Haag 1814. P. Vinkeles (fecit).

griffier Van Loon, tot het 6-jarig meisje Aartje Kip. Van 8 uur 's ochtends tot 7 uur 's avonds duurde de slachtpartij, waarbij de burgers in hun ontreddering aanvallen van de ene groep na de andere moesten verduren. Nog drie dagen daarna terroriseerde de Franse macht het stadje, maar op 28 november keerde de rust weer en kon men de doden begraven. Twee dagen later landde de Prins van Oranje op het Scheveningse strand.

Woerden in het geruchtencircuit en in de pers

Het duurde een paar dagen voor deze moordpartij in volle omvang bekend werd, ongeveer tot de 28enovember 1813, toen de terreur afnam. Schweickhardt verbleef in die tijd in Amsterdam en waarschijnlijk vernam zij al vrij snel het gebeurde. Voor de bepaling van de snelheid van het geruchtencircuit is het dagboek van haar stadgenoot Willem de Clercq een goede bron. Daarin valt op 26 november te lezen, dat de zorgwekkende geruchten over Woerden waar blijken, en dat inderdaad de Fransen terugkeerden om de Hollandse bevrijders in hun ‘zorgeloosheid’ te overvallen.

Maar meer dan dat enkele gevangenen gefusilleerd zijn en dat er deerlijk geplunderd is, weet hij niet.6.Op 28 november verwijst hij naar ‘een nieuw anti-Frans blaadje, De Nieuwe Franse Tirannie’, dat een kort bericht over de ‘ijselijkheden’ in Woerden zou bevatten. Hiermee doelt De Clercq mogelijk op S.I. Wiselius, Kort tafereel der Nieuwe Franse Tirannie, waarin brieffragmenten van bezoekers uit de plaatsen Alphen, Leiden en Montfoort over de moord in Woerden geplaatst zijn.7.De inhoud vermeldt hij niet, maar onder ‘ijselijkheden’ zal hij verstaan dat grijsaards, vrouwen en kinderen niet aan de moordzucht ontkomen zijn. Waarschijnlijk doelt hij op een van de grootste gruwelijkheden, het lot van een barende vrouw wier lichaam, aldus het Kort tafereel, men ‘uiteengeschoten’ had door het mondstuk van geweren op haar te plaatsen. Waarschijnlijk vindt De Clercq dit zo ongeloofwaardig dat hij het niet citeert. Een dag later, op 29 november, geeft hij letterlijk weer wat hij uit de mond van een hem bekend geestelijk leidsman hoorde, een Woerdenaar van origine, die een ooggetuige uit Woerden gesproken had.8.De bevrijdingstroepen uit Den Haag die Woerden ‘bezet hadden’ (voor De Clercq zijn dit nog vijanden), lieten zorgeloos de bruggen van de stad neer en hadden de wallen onbeschermd gelaten: zo konden

Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 30

(19)

als ergste schanddaden dat er, voor zover hij wist, zeker twintig mensen vermoord zijn.

Schweickhardt zal ongeveer deze zelfde geruchten gehoord hebben. De Clercq noteerde in zijn dagboek, dat de heer ‘Costerius’ (bedoeld is waarschijnlijk Costerus) een aanzienlijke losprijs voor zijn leven geboden zou hebben maar alsnog de kling door het lijf had gekregen.9.Ook bericht hij nu over het lot van de zwangere vrouw van de Woerdense schipper, bij wie de buik was opengescheurd en de vrucht op straat was geworpen. De geschiedenis van deze vrouw is van belang voor Schweickhardts gedicht. Verder meldt De Clercq dat een oude vrouw zou zijn doodgeschoten en een andere vrouw gedwongen werd de moord op haar echtgenoot aan te zien; twee gereformeerde predikanten zouden vermoord zijn, om elkaars leven smekend, en deRKkerk was totaal geplunderd. Op 18 december signaleert hij een geschrift, ‘Berigt wegens Woerden’, dat volgens De Clercq in bedaarder termen dan De Nieuwe Franse Tirannie de gebeurtenissen schildert, maar toch in een ‘vrij krachtige stijl’. Waarin dit bericht over Woerden is opgenomen is niet duidelijk, maar met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid duidt de Clercq op berichten die bekend werden via het Staatkundig Dagblad van de Zuiderzee. Hij vermeldt niet dat inmiddels sinds 4 december 1813 door berichtgeving in dat blad in volle omvang bekend gemaakt is welke gruwelen zich in Woerden hebben voltrokken; de Leydsche Courant van 6 december 1813 bijvoorbeeld neemt het bericht integraal over. Cornelis van der Aa stelt elders, dat hij aan de stijl van dit verslag in Staatkundig Dagblad van 4 december 1813 de pen van J. Meulman, de vrederechter uit Woerden, meent te herkennen.10.Meulman zal pas een jaar later zijn grote onderzoek uitbrengen.

Waarschijnlijk verwijst De Clercq naar de tekst in Staatkundig Dagblad; de stijl van Meulman is vaker geprezen om zijn nietsensationele, zakelijke berichtgeving. In dit krantenverslag wordt een aantal van 24 dodelijke slachtoffers genoemd en 50 gewonden tot zwaargewonden. Hieronder een fragment van dit verslag:

[...] grijsaards, van meer dan tachtig jaren, zuigelingen op de armen hunner moeders zijn baldadig doodgeschoten of doorstoken, eene vrouw in barensnood, en die twee Kinderen zoude hebben ter wereld gebragt, werd, op het bed liggende, voorbedachtelijk, na haar te hebben ontbloot, in den buik geschoten, en nadat, zoo doende, moeder en vrucht ellendig waren omgebracht, de dekens van hare bedstede, waar op zij lag, in den brand gestoken. Geene tranen van om genade smeekende echtgenooten, geen jammerkreet van knielende kinderen konden het hart dier booswichten vermurwen, die, integendeel, somtijds onder een luid gelach en de menschheid onteerende spotternij, hunne wreedheid zo verre botvierden, om de moorden voor de oogen der naaste bloedverwanten te voltrekken, en de trillende lijken, met bloed en uitgespatte hersenen bedekt, in het bijzijn der wanhopige weduwen en gillende kinderen uit te schudden, en zo naakt, met denzelven den spot te drijven.11.

Bronnen van De moord van Woerden

(20)

Pas in februari 1814 verscheen, aldus de Naamlijst Saakes, van Bilderdijk-Schweickhardt, De Moord van Woerden, binnen drie

Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 30

(21)

maanden na de gepleegde moordpartij. De inzameling voor Woerden is in volle gang en haar bijgevoegd vers ‘Aan de Nederlanders’ vormt een extra aansporing tot geven.12.

Nimmer hebt ge een troost onthouden, waar de droeve recht op had;

Nooit de liefdegift geweigerd, waar de nooddruft u om bad.

Voor Schweickhardt was het niet ongewoon de politieke gebeurtenissen op de voet te volgen. Vanaf de volkerenslag bij Leipzig van 16 tot 19 oktober van datzelfde najaar 1813 had zij met haar verzen de politieke ontwikkelingen gevolgd, zoals blijkt uit de dichtbundel die zij met Bilderdijk uitgeeft: Hollands Verlossing. Om even de gedachten te bepalen: al op 8 november, vier dagen voor de komst van de Kozakken in het noorden van ons land, dichtte zij het vers ‘Oranje boven’. Op 14 november ondertekende zij ‘Verlossingsuur’, als de Franse soldaten al van haar woonplaats Amsterdam naar Utrecht verplaatst worden. ‘Hollands verlossing’ is gedateerd 18 november, de datum dat ook de prefect G.J.A. de Stassart uit Den Haag vertrokken is en de bevolking in opstand gekomen is. Op de 19eging men de Prins van Oranje halen, die op de 30enovember zou landen. Tussen 19 en 30 november was het lang niet overal veilig, zoals blijkt uit het treurige voorbeeld van Woerden.

Schweickhardt heeft dus geen kennis kunnen nemen van het genoemde

ooggetuigen- en onderzoeksverslag van vrederechter Meulman uit Woerden, Woerden in Slagtmaand 1813. Er waren inmiddels in 1814 zoveel uit hun verband gerukte gruweldaden bekend geworden, dat Meulman het tot zijn treurige taak rekende om bij iedere moord- en slachtpartij ooggetuigen en overlevende verwanten nauwgezet te ondervragen, zodat zijn boek een precieze documentatie lijkt te zijn. Hij waakt er naar eigen zeggen voor, een detail te beschrijven dat hij niet heeft kunnen controleren.

Dat blijkt vele malen als hij een relaas optekent uit de mond van een door verwonding immobiel geworden zegsman, die martelingen alleen kon horen, of er later de resultaten van zag. Ook zijn eigen ervaringen ontbreken niet. Omdat hij over stadsgenoten schrijft die hij vaak goed gekend heeft, is zijn verslag zeer betrokken.

Die betrokkenheid wordt storend in de soms hagiografische toon van zijn werk, waarin de personen en gezinnen geïdealiseerd beschreven worden. Het beeld in Staatkundig Dagblad van de Zuiderzee komt niet op alle punten overeen, maar in stijl en toon zou het heel goed van Meulman kunnen zijn.

Schweickhardt moest zich dus behelpen met deze zeer beknopte tekst, met andere pamfletten en met wat er mondeling overgeleverd werd. De faam van het

allergruwelijkste detail gaat meestal het snelste en de dichteres heeft waarschijnlijk tegelijk met De Clercq mondeling het lot van die zwangere vrouw vernomen. Dit voorval vormt ook de kern van Schweickhardts gedicht. Bijna alle geschriften uit de Woerden-verslaggeving vermelden haar lot als het ergste. Pas in het latere geschrift van Meulman is de ware toedracht terug te vinden.

Opbouw

Hoe behandelt Schweickhardt deze moeilijke materie, inhoudelijk gezien en qua opbouw? Het jambische dichtstuk van 294 verzen in gepaard rijm begint met de

(22)

situatietekening van een nachtelijke stad, waarin de burgerschaar zich gerustgesteld te ruste legt in de verwachting dat de vijand verdwenen is.

Herademend van de angst waarmede 't krijgsgevaar De boezems had bekneld van Woerdens burgerschaar, En op het lot gerust dat uitkomst had gegeven, Nu 't uit hun stille vest den vijand had verdreven, Lag ieder huisgezin, vermoeid, maar zorgloos neêr, En niemand dacht aan ramp of oorlogsplagen meer.

Dan, naauwelijks had de slaap den droeven 't oog geloken, Of plotslings werd hun rust door gillen afgebroken.13.

Schweickhardts ambities zijn niet gering, gezien de allusie op de openingsverzen van Gijsbrecht van Amstel en daarmee natuurlijk de verwijzing naar de misleiding van de bewoners van de stad Troje, die ook meenden van de vijand bevrijd te zijn.

De opluchting van Gijsbrecht als ‘de benauwde veste’ Amsterdam eindelijk door de vijand verlaten leek en de stad zich had overgegeven aan feest en rust, klinkt onheilspellend mee in deze eerste zinnen.

Zij beschrijft vervolgens hoe in de ‘ijslijke uchtendstond’ niet slechts geroofd en geplunderd werd, maar hoe de moordpartij een aanvang nam: met woeste sabelhouwen werden deuren en vensters versplinterd en vlogen de kogels (lood) van de snaphaan door de slaapvertrekken (vers 10-30). Exemplarisch voor de wreedheid zijn de eerste slachtoffers die zij beschrijft: een moeder aan wie eerst een wicht van vier weken aan de arm ontwrongen werd, waarna moeder en kind met dezelfde bajonet (het staal) doorboord werden.

Dan pas volgt de propositio van het gedicht, in de vorm van een aanroeping van de Bataven, die in hun naïviteit niet zagen dat de toegejuichte vreemdelingen moordenaars bleken te zijn (vers 36-46). Het gehele gedicht door wordt dit thema in variaties herhaald; volgens vers 150-170 en 186-190 zal de herinnering aan de moordpartij de nazaten van de Bataven tot in eeuwigheid heugen; in vers 195-198 wordt alle Hollanders nog eens ingepeperd, dat ze zich door Franse vleierijen hebben laten inpalmen; en in vers 210-214 komt de sterkste beschuldiging, namelijk, dat Napoleon, hier voorgesteld als Caligula, met zijn ‘Kanibalenhorden’ nooit meer roem zal kunnen oogsten, omdat - modern gezegd - hier geen oorlog gevoerd is, maar oorlogsmisdaden begaan zijn. In haar termen: deze soldaten dragen ‘geen

krijgszwaard’ maar ‘beuls- en moordenaarsdolken’. Terzijde verwijst ze nog naar andere misdaden, zoals het lot van de jongelingen die op de veldtocht naar Moskou voor Napoleon als slachtvee dienden; zij heeft deze ‘ramp’ ook bezongen.14.

Vervolgens ontrolt de narratio zich in de vorm van een reeks van apostrofes, beschuldigend gericht tot de Franse moordenaars, die hun misdaden als het ware stuk voor stuk in hun gezicht geslingerd krijgen:

Verwoeden! die het bloed deedt stroomen over de aard Gelijk een regenvloed, ten hemel afgegoten;

Die grijzaarts, wit van kruin, den boezem door dorst stoten, En lachtet met hun kreet die opsteeg tot Gods throon!

Die met hun zielloos lijk, de menschlijkheid ten hoon, Den dolsten moedwil dreeft! ja wandaân dorst volvoeren,

Waar de onbeschaafdste wilde in 't hart van zoude ontroeren [...].15.

In dit geval verwijst zij naar de schendingen van de lijken van grijsaards, die in de kranten sinds 4 december 1813 al breed uitgemeten zijn. Haar volgende verwijt aan de Fransen betreft hun bedrog van de arme burgers, die in de waan gebracht werden

Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 30

(23)
(24)

10

De moord op de zwangere vrouw (P. van Veen).

Omtrekgravure W. van Senus (sculp.) naar J.W. Pieneman (del.) Uit: Woerden in Slagtmaand 1813.

genade smeken voor man en kinderen zin had, kende de Franse moordenaars niet (vers 63-70).

In het feitenrelaas concentreert zij zich na de genoemde moorden nog op een tweetal andere. Het kernstuk vormt van het lot van een zwangere moeder en haar kinderen, waarop ik hieronder speciaal in zal gaan (vers 71-118). Verder beschrijft ze nog kort een zieke die op het sterfbed ligt, maar niet de gelegenheid krijgt in stilte te sterven, omdat hij door opeenvolgende horden Fransen overvallen wordt en wond na wond toegebracht krijgt (143-157).

Vervolgens verplaatst zij de apostrofe van de Fransen naar de Woerdenaren in de vorm van een rouwbeklag. Ze verwijst naar het feit dat de ramp in Nederland zoveel indruk gemaakt heeft dat men - hoe verarmd en ‘uitgeplonderd’ ook - toch door grote inzamelingen bijstand wil bieden. Daarna haast ze zich te betuigen, dat het leed niet te vergoeden is: in haar slotaanspraak beklaagt ze de getraumatiseerde Woerdenaren, die van nu af in hun leven achtervolgd zullen worden door de herinnering aan alle wandaden die ze hebben gezien.

Ja, 't laatste doodsgegil van die gy zaagt vermoord,

Wordt wakende, in den slaap, en steeds op nieuw gehoord!16.

In de peroratie spreekt ze tenslotte de kunsten aan in de persoon van de schilders en dichters die voor het nageslacht naar waarheid de heldendaden en wandaden uit de geschiedenis schilderden. In haar voorspelling zullen de gruwelen van Woerden voor eeuwig in de Nederlandse kunst de grondtoon vormen, een verwachting die overigens niet uitgekomen is.

Voleindigt dan 't tafreel met de onuitwischbre vlekken

Van 't bloed, dat Woerdens grond bij stroomen moest bedekken!

Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 30

(25)

Het slotakkoord wordt gevormd door een oxymoron van de harpsnaar die zich stom moge zingen, op zo kunstige wijze toegepast, dat het vers dramatisch eindigt met:

‘stom’.

Genre

Dit gedicht behoort tot het hybride genre dat in deze periode ‘dichttafereel’ genoemd wordt, waarin kenmerken van oudere genres zich gemengd hebben. Schweickhardt gebruikt de term niet, mogelijk omdat Bilderdijk zich eerder snierend over het begrip dichttafereel uitgelaten heeft.18.Inhoudelijk zou de stof geschikt zijn voor een elegie, waarin immers velerlei ellende bezongen kan worden, maar onderscheidend in Schweickhardts gedicht is dat de voor de elegie kenmerkende grondtoon ontbreekt, die van een getemperde treurigheid moet zijn. De taferelen in de klaagzang kunnen hierdoor meer beheerst, ingetoomd zijn, terwijl in De moord van Woerden juist de hevige schrik en heftige gevoelsexpressie de boventoon voeren, bij beschrijvingen van doodsgegil en ‘wreedgeplengd’ bloed. De actuele en aan de werkelijkheid ontleende stof maakt het Schweickhardt wel mogelijk elementen van de afzonderlijke dichtsoort van de ‘beschrijvende poëzie’ te gebruiken, die meestal gezien wordt als onderdeel van het leerdicht.19.De schilderachtige beschrijvingen behoeven niet noodzakelijk ‘schone zaken’ te betreffen, maar mogen ook ellende afbeelden, als maar aan de eis van beknoptheid, eenvoud en oorspronkelijkheid wordt voldaan.20.

In dit genre is ruimte voor tekening van zielsaandoeningen en gemoedsbeweging, maar in de beschrijvende poëzie vormt de uitvoerige beschrijving het hoofddoel van het gedicht. Dat is hier niet het geval.

Stofkeuze

Het kernstuk, zoals gezegd, vormt het lot van een zwangere moeder en haar kinderen.21.

Uit Meulmans latere ware verhaal wordt duidelijk dat er geen sprake is van een schippersvrouw, maar van een deftige Woerdense dochter,22.die, na een klein jaar gehuwd te zijn, in verwachting was. Het echtpaar was naar het huis van haar ouders gevlucht, waar ook twee kleine kinderen van de oudste dochter schuilden. De buik van de zwangere vrouw wordt door een kogel doorboord, waarna zij op bed

doodbloedt, terwijl zij in haar doodsstrijd nog ernstig mishandeld wordt door beukende geweerkolven. Ook is getracht de dekens van het bed in brand te steken. Als de gevluchte familieleden en echtgenoot terugkeren, blijkt men na haar dood ook met een sabel de buik opengesneden te hebben zodat het voldragen wichtje bloot lag.

Een misdaad waarvan men niet zou geloven dat die ‘in de jongste eeuwen in Europa’

nog zou kunnen plaatsvinden, aldus Meulman.

De kern van Schweickhardts gedicht gaat om een zwangere moeder die op het laatste moment haar vier kinderen probeert te redden door ze van het bed te lichten, en de woning te ontvluchten met de drie jongsten om heup en boezem vastge-

(26)

11

klemd. Buiten overvalt haar echter de barensnood, en ze keert terug om haar echtgenoot en het oudste kind te zoeken. De echtgenoot komt haar gewond met het stervend kind in de armen tegemoet. Juist denkt zij aan de naderende geboorte, als ineens de vertelling onderbroken wordt met de dringende bede van het lyrisch subject aan de moeder, geen nieuw leven te wensen voor dit ongeboren kind, en met de bede aan het kind, de ogen niet op te slaan. Het publiek kent de afloop, zo weet de dichteres, en daarom kan zij hier het verhaal afbreken.

Het zou menselijk mededogen en schroom kunnen zijn, die maakt dat de dichteres aarzelt de verschrikkelijke afloop te beschrijven, maar mogelijk was Schweickhardt zich ook bewust van de problematische stofkeuze van haar gedicht. Niet in de zin van een recensie van het gedicht ‘De moord op Woerden’, waarin een tijdschrift de afkeer uitspreekt van het feit dat een ‘gevoelige vrouw’ zich aan dergelijke ‘akelige’

stof heeft gewaagd, zoals ook het geval was bij haar ‘Veldtocht naar Moskau’.23.Het gaat eerder om de vraag hoe men überhaupt afschrikwekkende stof moet behandelen.

Bekend is de stofkeuze van het verschrikkelijke en het angstaanjagende in geval van het sublieme. Denk aan Edmund Burke's concept van delightful horror, waarin bijvoorbeeld adembenemende en schrikwekkende vulkanen bij het publiek tegelijk genot en angst oproepen.24.De moord van Woerden is niet op een zodanige emotie gericht. Al zal er sensatiezucht meespelen bij de lezer, men kan toch niet spreken van een gemengde emotie, omdat pure horror overheerst. De lezer weet dat al het kwaad onlangs werkelijk geschied is, en dat het vrouwen in iedere andere stad ook had kunnen overkomen. In Van Alphens Theorie is te lezen, dat volgens Moses Mendelssohn verschrikkelijke gebeurtenissen in een kunstwerk slechts afkeer wekken, wanneer men weet dat het kwaad werkelijk geschied is; en dat is hier het geval.

Schlegel gelooft ook niet dat onderwerpen die in hoge mate walging en ontzetting oproepen, de lezer ooit zullen behagen.25.Het werkelijkheidsgehalte van de stofkeuze kan het argument zijn voor Schweickhardt, om de lezer niet met het ergste te confronteren, omdat deze materie te verschrikkelijk is en bij de lezer afkeer inboezemt.

Daarom breekt zij de beschrijving af met een aansporing aan moeder en kind om dit nieuwe leven te verzaken.

Pas vijftig verzen verder komt het lyrisch subject toch nog op de afloop van deze misdaad terug, maar verhuld, zonder dat het verband met de bovenbeschreven vrouw en de moord op haar beschreven wordt:

[...] meld, hoe dier beulen handen

Den koordsnoer der Natuur die 't ongeboren kind In 's moeders schoot omvlecht en aan haar wezen bindt, In bloeddorsts razerny verscheurden en vernielden.26.

Expliciet zijn was niet gewenst en ook niet nodig bij een zo gruwelijke afloop die bij het publiek bekend was; zij kan dus later in het vers volstaan met een verwijzing naar het verscheuren van de navelstreng, ‘het koordsnoer der Natuur’.

Waarheidsgehalte

Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 30

(27)

In vergelijking met de latere documentatie is haar hele gedicht een compilatie van beschreven moorden.27.Zo vermengt zij het verhaal van de zwangere vrouw met een later door Meulman beter

De moord op een vader te midden van zijn gezin (W. Schuil van der Does). Omtrekgravure W. van Senus (sculp.) naar J.W. Pieneman (del.). Uit: Woerden in Slagtmaand 1813.

gedocumenteerde moord op een jong meisje, dat op de arm van haar (pleeg)vader een schotwond door het hoofd krijgt. En ze maakt uit een mix van geruchten een nieuw geval van een moeder en kind die door hetzelfde staal doorboord worden. In het gedicht komen dus twee vermoorde jonge moeders voor, volgens Meulman zijn er totaal vijf vermoorde vrouwen, waaronder een zwangere vrouw. Behalve deze vrouw en het meisje op de arm, beschrijft hij ook nog een oudere vrouw van eenenzestig jaar en twee ongehuwde dochters, die de hulp aan hun vader met de dood moesten bekopen; alle drie komen niet bij de dichteres voor.28.Waarheidsgetrouw is zij over het lot van vele grijsaards, die bespot werden om hun doodskreten en wier lijken meermalen werden geschonden.

Bij vergelijking is te concluderen, dat Schweickhardt zich in haar gedicht

concentreert op moordpartijen op vrouwen, en wel met name op moeders en zwangere vrouwen, en ook op oudere mannen. Later blijkt uit Woerden in Slagtmaand 1813 dat in werkelijkheid de moordlust zich vooral op mannen in de kracht van hun leven richtte, en in tweede instantie op vrouwen. In totaal beschrijft Meulman behalve de vijf moorden op vrouwen er tweeëntwintig op mannen, die meestal in het bijzijn van hun gezin gemarteld en gedood worden. Het kan zijn, dat de dichteres nog onwetend was over de getalsverhouding van mannen en vrouwen, maar meer voor de hand ligt dat men de martelingen en moorden op vrouwen, oude mannen en kinderen als het meest barbaars beschouwde. In de periode van de huiselijkheid emotioneerde de moord in het huisgezin het meeste.29.Ook uit Bilderdijks slotzin van zijn gedicht

‘Woerdens moord, Op de wys van God save the king’, opgenomen

(28)

12

De moord op de griffier (H. van Loon). Omtrekgravure W. van Senus (sculp.) naar J.W. Pieneman (del.). Uit: Woerden in Slagtmaand 1813.

in Nieuw Liede[re]nboekje, 1813 blijkt dat hij dat aspect als het allerergste beschouwde:

Hollands vrouwenbloed te zwelgen Dat is Fransche heldenmoed.30.

Elders in zijn vers noemt hij de ‘vrouwen-grijsheid-kinderslacht’ het meest

weerzinwekkende van deze moordpartij. De algemene gedachte moet geweest zijn, dat de gedode mannen in de kracht van hun leven uiteindelijk potentiële soldaten waren, terwijl de moord op vrouwen, kinderen en grijsaards buiten de

oorlogshandelingen viel en tot de (oorlogs)misdaden hoort. Ook in R.H. van Someren's

‘De moord van Woerden’ ligt de nadruk op de grijsaards die dodelijk gemolesteerd zijn, met als dieptepunt weer het op de realiteit gebaseerde geval van de zwangere vrouw:31.

(...) de beulen dringen in En boeten hun gevloekte zin Aan d' ongeboren vrucht der min En blak'ren vrouw en kind.

Zijn tweede casus is, net als bij Schweickhardt, niet aan de realiteit ontleend, namelijk het geval van het kind dat gedood werd met een ‘moordpriem’, nog warm van de moeder.

Ook de schrijfster Anna Barbara Schilperoort beschrijft in haar historische roman over de Franse tijd, Emilia van Rozenheim, de moordpartij in Woerden. Haar roman van veertien jaar later beschrijft gelijkelijk moorden op mannen en vrouwen, onder verwijzing naar Meulman, maar ook hier krijgen de bekende misdaden op vrouwen en kinderen de meeste aandacht. Zij vermeldt louter historische gevallen, namelijk van de vader met het kind op de arm, dat in het hoofd geschoten wordt, van de dochter die de hulp aan haar invalide vader met de dood bekoopt; en als sluitstuk het lot van de zwangere vrouw. Zij beschrijft hoe deze vrouw in barensnood gedood wordt, maar wat er met de ongeboren vrucht gebeurt, wordt niet aan het papier toevertrouwd:

‘geen vrouwelijke pen is in staat, dezen gruwel, waarvoor zelfs woeste heidenen zouden terugbeven, af te malen’. Zij verwijst naar Meulman.32.

Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 30

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

‘Wij schrijven [...] geen geschiedwerk, maar biografieën en het zijn lang niet altijd de meest opvallende daden, waarin de grootsheid of onbeduidendheid van iemand zich

Hoe Vrouwe Bilderdijk zich als moeder en dichteres heeft gekweten van ‘dit minder schitterende dan nuttige en voor een moederlijk hart zoo belangrijk vak’, zoals Da Costa het maken

Ook Sappho wordt gewaardeerd, ik vermoed in de eerste plaats omdat haar werk goeddeels verloren is gegaan (dat verklaart ook de meermalen uitgesproken voorkeur voor Simonides), maar

dan wel ‘malitie’ laat hij in zijn brieven in het midden; misschien was het alleen maar, zoals hij naar aanleiding van hun aarzelingen bij een eerdere uitvaart suggereert, een

De door de commissie van de Vierde Klasse geleverde tekeningen en Bilderdijks ontwerpen kwamen uiteindelijk op de Algemene Vergadering van Presidenten en Secretarissen van 19 april

Hij koesterde Bilderdijks brieven aan hem met zorg, zoals valt af te leiden uit het feit dat hij van voor 1828 maar enkele brieven heeft bewaard, waaronder echter wel die

Bilderdijk geeft een aanwijzing in zijn Geschiedenis des Vaderlands, waar hij zegt dat de leer van het duizendjarig rijk niet alleen de joden en christenen verenigt - ze

Bilderdijk had Elpine en haar minnaar een ‘gewichtige rol’ in het vervolg van zijn epos toegezegd, maar hoe hij deze episode precies aan zijn hoofdmotief zou hebben verbonden, is