• No results found

Het Bilderdijk-museum. Jaargang 2 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het Bilderdijk-museum. Jaargang 2 · dbnl"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het Bilderdijk-museum. Jaargang 2

bron

Het Bilderdijk-museum. Jaargang 2. Vereniging ‘Het Bilderdijk-Museum’, Amstelveen 1985

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_bil002198501_01/colofon.php

© 2012 dbnl

(2)

1

Vrouwe Bilderdijks Kindergedichtjes

*

Medio april 1812 bracht Bilderdijk een bezoek aan H.W. Tydeman. Diens tienjarig dochtertje Sophia Theodora herkende in de bezoeker niet de dichter, ‘anders’, schreef Tydeman op 18 april, ‘had ze U zeker om een versje geplaagd’. Deze veronderstelling door-trekkend schreef Tydeman verder: ‘Gij hebt zeker wel eens eene dagreeks

1.

gebedjes voor Uwe kinderen gedicht; die gij haar - en nog vier kleinere zoudt willen uitschrijven, - niet slechts; maar die in duizend huisgezinnen zouden kunnen nut doen, en Godsdienstig zaad verspreiden.’

2.

Ruim een maand nadien, op 26 mei, antwoordde Bilderdijk hierop als volgt: ‘Ik heb mij nooit de bekwaamheid toevertrouwd, om voor kinderen te schrijven. Ik ben zelfs te weinig populair voor het gros der menschen, wat zou ik voor kinderen zijn?

Doch mijne vrouw heeft veellicht nog eenige stukjens liggen, die zij voor onzen Julius maakte, en ik wil U gaarne mijn goeden wil toonen, met die voor U op te zamelen, zoo veel ik kan, en over te zenden. Haar ziel toch is de spiegel der mijne.

De vraag is maar, of wij die verslingerde papieren weerom zullen vinden.’

3.

Drie maanden later, 1 september, kwam Tydeman er op terug: ‘Ik hoop dat [...]

uwe vrouw, op wier naam gij ze mij beloofde, hare Kinderversjes weder vindt, en gij mij die dan wilt mededeelen: ik weet dat die gedichtjes ware natuur, zuiver gevoel, eenvoudige Godsvrucht zullen ademen, en dus zouden ze voor kinderen onschatbaar zijn.’

4.

Maar Bilderdijk reageerde geprikkeld met: ‘Ik lijde onbeschrijflijk, en van dag tot dag meer; van verdrieten en honger en gebrek aan 't noodzaaklijkste, zelfs van verschooning; uitgemergeld, en nabij aan de phrenesie. Mijne vrouw, die tot zoo lang door haar moed den mijnen schraagde, en mij alles daardoor vervulde, bezwijkt thans mede onder de uitwerksels van het verteerend gebrek. Wat spreekt gij mij des, van vaersjens, en dergelijke.’

5.

Na weer drie maanden, 7 december 1812, schreef Tydeman dat hij bij z'n verblijf

in Amsterdam hoopte de gedichtjes te kunnen meenemen, ‘waarvan ik terstond werk

zal maken, om ze tot meest genoegen van Mevrouw te doen uitgeven’

6.

. Met dat doel

benaderde hij de Haarlemse uitgever François Bohn, bij wie de Bilderdijks van 1811

tot 1814 hun poëzie uitgaven

7.

. Reeds eerder had Bohn een drietal bundeltjes

kindergedichtjes verzorgd

8.

. Mevrouw Bilderdijk kwam met hem een bedrag van f

100 overeen. Aangezien er echter nog zes extra exemplaren Winterbloemen te

verrekenen stonden trok Bohn van die som direct f 30 af. Op 6 april 1813 deelde

Bilderdijk de transactie aan

(3)

2

De dichtkunst wijst de weg ter deugd.

Tydeman mee en vroeg hem het manuscript aan Bohn te willen overgeven

9.

. Daarop kon Tydeman de 13de uit Leiden schrijven: ‘Bohn heeft mij het resultaat zijner reis tot UWE. en Mevrouw vertoond: ik feliciteer U beide, doch misschien hem in de eerste plaats, met den koop. [...] Bohn heeft contant betaald, en dat is zeker eenig rabat waardig: en 't kan zijn, dat hij 't Ms. nog lang bewaren moet, eer hij 't uit kan geven. Het oorlogsvuur komt nader.’

10.

Bilderdijk hierop vier dagen later: ‘Ik hoop dat gij nu ook werk zult maken van de andere gedichten mijner vrouw en de lieden niet weer bij mij zenden, 't geen het rechte middel is om den boel, of in den war te helpen, of aan den wal te schuiven. Met de Kindergedichtjens kost ons dit zeker f 30. Had

IK

Bohn gesproken, ik had hem weggejaagd, en dat achtte mijne vrouw nog slimmer.’

11.

Tydeman was, blijkens zijn brief van 28 april, ook ongelukkig met de situatie: ‘Ik had met mijn vorig schrijven gewacht, terwijl ik de Kinderdichtjes van Bohn terug wachtte met zijn bod. Ik vernam dan, dat hij, gelijk ik wel vreesde, mij ontdoken was en begrepen had de reiskosten er uit te zullen halen, als hij direct met Mevrouw handelde. [...] Ik hoop slechts dat hij eene goedkoope uitgave der

kindergedichtjes levert, opdat niet de Nederl. kinderen verlangen moeten, dat zijn koopregt (10 jaren na den dood des auteurs) kome te cesseren.’

12.

Pas eind 1813 was het bundeltje (zie bijlage I) voor 12 stuivers te koop zonder

platen

13.

en enige maanden later met zes illustraties door de ruim 70-jarige Reinier

Vinkeles voor 1 gulden en 4 stuivers

14.

.

(4)

Voor zijn bemiddeling kreeg Tydeman zes exemplaren, waarvan er een paar naar Kaap de Goede Hoop zouden gaan

15.

, schreef hij 29 december; voorts meende hij:

‘duizende kinderen zullen er HEd. voor zegenen.’

16.

De oplage en de berekening van de verkoopprijs zijn onbekend. Archiefgegevens van de fa. Bohn zijn voor deze tijd nog niet voorhanden. Ook het jaar van uitgave van de tweede druk is niet bekend. Wel weten we dat er bij de verkoop van het fonds in 1820 nog 575 exemplaren onverkocht waren. Met de platen en het koper gingen zij over naar zoon Pieter François

17.

die, in 1824, besloot een derde, met zeven gedichtjes vermeerderde, druk in 1000 exemplaren op te leggen. Indien er 200 met en 450 zonder platen werden verkocht, berekende hij, ‘Zoo komen er de kosten uit’

18.

. Buiten de normale onkosten kwamen er voor deze druk bij: f 12 voor de nieuwe gedichtjes en f 82 voor het opgraveren van de zes platen en het titeltje door Daniël Veelwaard. De post voor vergaderen, adverteren

19.

en diversen bedroeg f 16, 15, -.

Op dezelfde bladzijde van zijn rekenboek moest Bohn in augustus 1825 constateren dat er van beide soorten uitgave nog slechts 111 resp. 109 exemplaren waren verkocht.

Voor de vierde druk van 1838 - acht jaar na Vrouwe Bilderdijks overlijden

20.

- werden elf nieuwe platen en een nieuwe titelpagina gegraveerd. Johannes Steyn ontving voor twaalf tekeningen f 60, Henricus Wilhelmus Couwenberg voor het graveren f 300. De titelpagina werd door Van Baarsel en Thym geletterd. Totale kosten voor maar liefst 3000 exemplaren: f 850. Bohn berekende: kostprijs 43 cent, bij verkoopprijs van 70 cent is de winst f 750, ‘dat voor een herdruk by zoo'n zware oplaag te weinig is, en toch mogt ik willen dat het er maar van kwam’

21.

.

Waarom mócht hij dat willen? Omdat, sinds Van Alphen in 1778 het

kindergedichtje hier te lande had geïntroduceerd, de markt overspoeld was door

navolgingen. Mogen we de voorwoorden van die boekjes geloven, dan werden alle

gedichten uitsluitend door vaders en moeders voor huiselijk gebruik geschreven en

pas na aandrang van vrienden aan de pers toevertrouwd. Dat lezen we ook in het

voorbericht

22.

van

(5)

3

Vrouwe Bilderdijks bundeltje. Doch hier weten we zeker, door de beide eerste geciteerde brieven, dat het waarheid behelst.

Voor kinderen van circa vijf tot tien jaar vertonen de gedichtjes een wel wat moeilijke woordkeus en zinsbouw. Door dit op te merken hanteren we nog niet de logica van Daalder, waar deze in zijn boek Wormcruyt met suycker van de schrijfster beweert: ‘Als we niet wisten dat zij een lieve moeder was voor haar kinderen zouden we het uit de verre van kinderlijke gedichtjes niet lezen.’

23.

Uit het voorwoord van het bundeltje: ‘Het zijn gedichtjens voor kinderen, Dat het

daarom juist geen kinderlijke gedichtjens behoeven te zijn, zullen zy gevoelen, die

weten, wat het is, de vatbaarheid en het verstand in een kind te ontwikkelen, en tot

hooger op te leiden.’ In de Vaderlandsche Letteroefeningen werd hierop geantwoord:

(6)

‘Ja, gedichten voor kinderen moeten, behoeven juist niet kinderlijk te zijn, maar het is toch beter dat zij het zijn. Het spreekt immers van zelve, dat het kinderlijke eene behoefte des kinds, iets eigenaardigs en voegzaams voor de bevatting des kinderlijken verstands is.’

24.

Teksten als:

Bemint dan God met heel uw ziel;

En, hebt, om Jezus smarten, Uw naasten als u-zelven lief

Met reine Kristen-harten! (3e dr., p. 5)

of als:

Waar twee of drie in 's Heeren naam Zich plegtig in 't gebed vereenen,

Daar zal Hy in hun midden zijn, En aan hun beê gehoor verleenen. (p. 47)

zou het kind niet begrijpen. Bedenken we hierbij dat het in onze tijd vrijwel onmogelijk is te achterhalen wat kinderen in 1814 van zulke gedichtjes vonden

25.

!

De recensent is verder zeer lovend: sommige gedichten kunnen naast die van Van Alphen staan of zijn enig in hun soort, zoals ‘Goede nacht’. ‘Geduld en lijdzaamheid’

heet een meesterstukje. Uit het slot van deze recensie: ‘Wij hebben de afgunst wel eens in twijfel hooren trekken, of de dichtstukken van Mevrouw Bilderdijk wel zoo geheel hare eigene werken waren. Hij, wien nog iets van dit valsch vermoeden mogt aanhangen, leze deze gedichtjes, vergelijke dezelve met hare overige gedichten, en hij zal overtuigd worden, hoe geheel eigenaardig haar vrouwelijke dichttrant is, en hoe deze van den stouten en mannelijken toon van haren nooit volprezen Echtgenoot verschilt.’

26.

Twintig jaar later werd het boekje in een redevoering

27.

nog steeds voor kinderen aanbevolen omdat het aan de volgende vier vereisten van kinderpoëzie tegemoet zou komen: ‘Wie gedichten voor kinderen wil zamenstellen, moet zich geheel in de kinderwereld weten te verplaatsen; - waar hij haar zelve niet ten tooneele voert, moeten de onderwerpen, die hij behandelt, toch altijd binnen den kring der kinderlijke bevatting blijven; - hij moet in taal en toon den kinderlijken geest weten uit te drukken;

eindelijk - hij moet zijne poëzij aan zedelijke bedoelingen dienstbaar maken.’

28.

Aan het cruciale derde punt zou Vrouwe Bilderdijk ‘dikwijls’ of ‘meestal’ hebben voldaan

29.

. De verhandelaar achtte de gevorderde eenvoud en natuurlijkheid niet in eerste instantie door kinderachtige taal te bereiken

30.

. Hij besloot dat we de dichteres uit deze gedichtjes leerden kennen ‘als teedere Moeder, als verstandige

Kindervriendin, als vrome en liefderijke Christinne’ en wenste dat ‘velen, ook in rijperen leeftijd, harer en harer heilzame lessen zegenende gedachtig zijn’

31.

.

Tweederde van de omvang der derde en vierde vermeerderde druk wordt ingenomen

door 34 min of meer

(7)

4

korte gedichtjes (zie bijlage II), waaronder twee vertalingen (zie bijlage III).

Gescheiden door een aparte titelpagina volgt in zes afdelingen van in totaal 108 vierregelige strofen de geschiedenis van Jacobs zoon Jozef. Men behoeft bij dit onderwerp niet te denken aan speciale invloed van Bilderdijks jeugdwerk

‘Beschouwing der vyf tafereelen van Josephs leeven, afgebeeld door den konstschilder

J.V..D...’

32.

. Het Jozefverhaal komen we in vele achttiende-eeuwse boekjes voor

kinderen tegen, sedert John Locke in zijn Some thoughts concerning education (1693)

het had afgekeurd om kinderen de Bijbel cursorisch te laten lezen. Men moest er

liever bepaalde geschikte gedeelten uit kiezen, zoals, aldus Locke, de geschiedenis

van Jozef

33.

. De recensie in de Vaderlandsche Letteroefeningen achtte Vrouwe

Bilderdijks Jozefverhaal ‘juist naar de bevatting van kinderen geschikt; de maat zelve

is zoo gemakkelijk, dat men het als van zelf bij 't lezen van buiten leert’

34.

. Het was

te wensen dat het bundeltje, alleen al om dit verhaal, op scholen werd ingevoerd,

(8)

naast het geliefde leesboek van Willem van Oosterwijk Hulshoff: De geschiedenis van Jozef, voor kinderen

35.

.

In 8 van de 34 eigenlijke kindergedichtjes wordt het kind rechtstreeks aangesproken:

1 × lieve Elise, 1 × mijn kind, 5 × mijn zoon of mijn knaapje, 1 × mijn eersteling.

Kinderen zelf zijn betrekkelijk weinig aan het woord; de meeste gedichtjes worden door een oudere (de ouder, lees meestal: de moeder) uitgesproken: 11 × ouder, 9 × kind, 6 × ouder of kind, 5 × auteur

36.

, 2 × dialoog kinderen - auteur en 1 × dialoog kind - ouder. Dit hangt samen met de relatief uitgebreide lengte van Vrouwe Bilderdijks gedichtjes, vergeleken bijvoorbeeld met die van Van Alphen

37.

. Van Alphen: 66 gedichtjes op 104 pagina's, gemiddelde lengte 19,5 regels, gemiddeld aantal pagina's 1,4; Vrouwe Bilderdijk: 34 gedichtjes op 90 pagina's, gemiddelde lengte 32,0 regels, gemiddeld aantal pagina's 2,6.

Regellengten, strofenbouw en rijmschema's komen in grote trekken met die van Van Alphen overeen. In metrische schakering blijft Vrouwe Bilderdijk bij het oudere voorbeeld ten achter; zij wendt uitsluitend jamben en trocheeën aan, hetgeen de levendigheid niet ten goede komt.

Overgaand tot de thematiek

38.

der gedichtjes vinden we allereerst de verhouding van de kinderen onderling beschreven in het versje ‘Moedwil’. Ferdinand breekt zijn zweepje, ontrukt vervolgens die van zijn kleiner broertje doch wordt minzaam door het oudste broertje terecht gewezen:

Bedenk (dus sprak hy) wat gy doet, En vraag uw eigen harte!

Toen laatst een makker by u kwam, Die met geweld uw speelgoed nam,

Of dit u toen niet smartte.

Gelukkig was de wilde knaap Gevoelig voor 't vermanen:

Hy bloosde; zag met schaamte neêr, En gaf zijn broeder 't zijne weêr,

Met de oogen vol van tranen. (pp. 33-34)

De verhouding kind - ouders wordt in de gedichtjes ‘Goede nacht’, ‘Liefde tot zijne ouders’ en ‘Het dankbare kind’ weerspiegeld. De grondtoon is de liefdevolle eerbied, de gehoorzaamheid, niet uit vrees voor straf maar uit liefde tot zijn ouders:

God gebiedt, dat gy uwe Ouders Eeren en beminnen moet;

En het kind moet wel ontaard zijn,

Dat dit niet van harte doet. (p. 45)

(9)

5

Als in de meeste gedichtjes voor kinderen van circa 1800

39.

, leren we ook in die van Vrouwe Bilderdijk heel traditionele gezinnen kennen. In elk geval weten de kinderen er van orde en regelmaat:

'k Wensch U goede nacht, Papaatjen!

'k Wensch U goede nacht, Mamaatjen!

Broertjens, Zusjens, goede nacht!

Henrietje Gaat naar bedtje,

Want daar slaat de klok reeds acht.

'k Heb mijn speelgoed reeds geborgen, En mijn boekjens; dat ik morgen

Alles weêr in orde vind.

Moest ik zoeken

Naar mijn boeken,

(10)

'k Heette vast een slordig kind. (p. 11)

Met zijn beschrijving van de verhouding der ouders tot elkaar roerde Van Alphen in de literatuur voor kinderen iets geheel nieuws aan. In het werk van Vrouwe Bilderdijk wordt impliciet een goede relatie aanwezig verondersteld.

Van Alphen introduceerde in zijn gedichtjes een enkele baker of klepperman; de eigenlijke rollen reserveerde hij voor de ouders en de kinderen zelf. Dit is bij Vrouwe Bilderdijk in nog veel sterkere mate het geval. Slechts vier gedichtjes raken de relatie van het kind met de wereld buiten het gezin. Van de gedichtjes ‘De armen’, ‘Geen arme te verachten’, ‘Den lasteraar geen geloof te geven’ en ‘De logen’ behandelen de beide eerstgenoemde een onderwerp dat in vrijwel alle bundeltjes kinderpoëzie uit die tijd aan de orde werd gesteld. Het eerste gedicht begint als volgt:

Wanneer ik wandel langs den weg, Ontmoet ik somtijds armen, Die, hongrig en van koû verstijfd,

My bidden om ontfermen.

ô God, hoe dankbaar moest ik zijn Voor al uw gunstbewijzen!

Hoe moest ik U voor 't geen ik heb, Met hart en lippen prijzen! (p. 40)

‘De logen’ behelst het volgend verhaal:

Een onbedachte knaap verloor Met langs de straat te spelen, Een groot stuk geld, hem aanvertrouwd

Om armen uit te deelen. (p. 29) Voor straf beducht zoekt hij raad:

Hy had gevoel noch menschlijkheid, En, geen bedrog ontziende, Betichtte hy een armen knecht

Die by zijne ouders diende. (p. 29)

Deze knecht vindt, weggezonden, nooit meer werk. Het gezin gaat te gronde, moeder is reeds gestorven en op zijn sterfbed spreekt de vader tot z'n kinderen:

Eén leugen maakte u ouderloos, (Die God gewis zal wreken.) Bedenkt dit heel uw leven door,

En, beeft voor 't logenspreken! (p. 32)

De goede of slechte eigenschappen van het kind worden voorts vertolkt in gedichtjes met titels als ‘Lust en plicht’, ‘Het goede voornemen’, ‘Het verstandige kind’, ‘Het onverdraagzame kind’, ‘Gevolgen van de ongehoorzaamheid’, ‘Moedwil’ en

‘Begeerlijkheid’, waaruit geciteerd:

(11)

6

Strekt het kind slechts eens de handen Naar den hem ontzegden peer;

Spoedig zal hy alles wagen, Want het blijft niet by dien keer.

De ondeugd durft al meer en meerder;

En, begon hy met één duit;

Eenmaal mooglijk blaast hy d'adem Als volslagen booswicht uit! (p. 36)

De eerste alinea van ‘Geduld en lijdzaamheid’ toont de volharding van een spin in het steeds opnieuw maken van haar web

40.

. De tweede en laatste alinea is een aansporing tot de ‘lieve kleine meid’ dit voorbeeld te volgen bij de ‘taakjens’

41.

die zij van moeder krijgt, geen onwil te tonen wanneer het werk inderhaast is verbroddeld doch vol goede moed opnieuw te beginnen.

De natuurlijke blijken van Gods almacht worden verwoord in ‘Het onweder’ en

‘Wasdom’, in de kinderpoëzie van circa 1800 geijkte thema's die de verhouding raken van de mens tot het Opperwezen als wijze schepper en onderhouder van al het bestaande

42.

. Wel heel overheersend is dit thema in de kinderpoëzie juist van Vrouwe Bilderdijk. De helft van haar gedichtjes betreft de relatie van het mensenkind tot God, Jezus of de Bijbel. In zes gedichtjes wordt gebeden. Vier gedichtjes zijn gebeden.

Hieruit (zie met name ‘Gerustheid’ en ‘De Bijbel’), maar natuurlijk ook uit andere bronnen, leren we de schrijfster kennen als een dichteres die boven het rationalisme van de meeste kinderdichters haar geloof stelde. Zij had iets te zeggen dat sterk en zuiver voor haar persoonlijk leefde en dat zij op haar geliefde kind moest overdragen.

Nergens geschiedt dit zo duidelijk als in ‘Afscheid aan mijn zoontjen’, waarvan de eerste strofen luiden:

Vergeefs is 't in dit afscheidsuur Mijn bange zuchten op te kroppen:

Uw afreis treft my, ja, mijn zoon, Zy doet mijn boezem angstig kloppen.

Ach! 't is dat tijdstip nu niet meer, Dat ik u al mijn zorg mocht wijden,

En in uw kinderlijk vermaak My onbekommerd mocht verblijden.

't Was altijd nog een vijverkom, Waarin de golfjens zachtjens vloeiden;

Waarop de lachjens en de vreugd U in een veilig hulkjen roeiden.

Geen steile rots verhief zich daar Die soms de hechtste kiel doet gruizelen;

Geen stormwind joeg er golven op,

Wier hemelhoogte 't hoofd doet suizelen. (pp. 84-85)

De symboliek van de levenszee is weliswaar van alle tijden, maar treft te meer wanneer we ons Julius' einde op zee in herinnering brengen:

Geen reiziger voleindt dien tocht

(Schoon weelde en rijkdom hem verzellen)

(12)

Of 't stormweêr geeft hem vroeg of spa Ten speelpop aan de ontembre wellen. (p. 87) [...]

Ach! zoo uw pad door droefheid leidt, Vertrouw u Gods onfeilbre zorgen!

Zijn hand beveiligt in den nood, Al is die Vaderhand verborgen.

Strek naar geen zwakke bies uw hand, In 't worstlen met des levens golven.

Wie ooit aan 't vlotte wier zich hield, Dien heeft de stroom in 't eind bedolven.

Geen rijkdom zij uw toeverzicht, Noch wat een stormwind weg kan blazen!

't Verganklijk goed dat weelde geeft, Zij 't voorwerp van de lust des dwazen.

Neen; als u soms de boezem bloedt, Zie, zie dan op tot Gods ontfermen!

Hy, die uw Ouders nooit verliet, Zal zich hun lievling ook erbarmen.

Hy zij uw heul en toeverlaat!

Hoe ook des levens vaartuig slinger', De weg die door het leven leidt,

Is afgetekend door Gods vinger. (pp. 89-90)

Hoe Vrouwe Bilderdijk zich als moeder en dichteres heeft gekweten van ‘dit minder schitterende dan nuttige en voor een moederlijk hart zoo belangrijk vak’, zoals Da Costa het maken van kindergedichtjes noemde

43.

, moge gebleken zijn uit de slotstrofen van dit gedicht dat zij haar zoon in het leven meegaf.

M. van Hattum

M. van Hattum werkte in 1976 en 1977 in het kader van de juridische

‘Werkgroep Grote Raad van Mechelen’ aan een glossarium van oude vaderlandse rechtstermen. In 1980 en 1981 maakte hij een catalogus oude drukken van de bibliotheek van het Nederlands Tijdschrift voor

Geneeskunde. Voorts verzorgde hij een teksteditie van Rh. Feiths De Ouderdom en publiceerde hij in Vestdijk Kroniek, Documentatieblad Werkgroep 19e eeuw en Ons Erfdeel. Een dissertatie over J.F. Helmers is in voorbereiding.

Bijlage I drukken

GEDICHTEN / VOOR / KINDEREN, / DOOR VROUWE / KATHARINA WILHELMINA BILDERDIJK. / [vignet ‘R. Vinkeles. inv. del. et sculp.’] / Te HAARLEM bij / FRANÇOIS BOHN. / MDCCCXIII. / [lijn] / Ter Drukkerij van F.

BOHN, te Haarlem.//

(13)

12

o

; *, A-D

12

, E

6

, [F]; [I-II] voorrede, 1-109 gedichten, 110 inhoud; aanw. B.-M., UBA 1298 F 23, PB 544 en 670 B 68.

GEDICHTEN / VOOR / KINDEREN, / DOOR VROUWE / KATHARINA WILHELMINA BILDERDIJK. / Tweede Druk. / [vignet als 1e dr.] / Te HAARLEM bij / FRANÇOIS BOHN. / [lijn] / Ter Drukkerij van F. BOHN, te Haarlem.// 12

o

; * + A

7

, B-E

12

; pp. als 1e dr.; aanw. UBA 1045 H 28 (zonder ills.).

N.B. Op de titelpagina van déze dr. is op de rechterp. van het opengeslagen boek

te lezen: ‘WEG TOT DEUGD’.

(14)

7

GEDICHTEN / VOOR / KINDEREN, / DOOR VROUWE / KATHARINA WILHELMINA BILDERDIJK. / Derde, vermeerderde Druk. / [vignet als 1e dr.] / Te HAARLEM bij / DE ERVEN FRANÇOIS BOHN. / MDCCCXXIV.//

12

o

; A-E

12

, F

6

; [1-2] voorrede, 3-125 gedichten, 126-128 inhoud, [129-132]

reclame; aanw. B.-M., UBA 1056 D 27, UBU Z oct 2762

2

.

N.B. In het ex. B.-M. zijn de ills. bij ‘Gevolgen der ongehoorzaamheid’ en ‘Jozef’

v.w.b. de paginanummers niet aan de nieuwe dr. aangepast.

GEDICHTEN / VOOR / Kinderen, / DOOR VROUWE / K.W. Bilderdijk. / MET NIEUWE PLATEN. / [vignet ‘J. Steyn del. H.W. Couwenberg sculp.’] / Haarlem. / ER EN F. BOHN/ [lijn] /Vierde Druk.//

12

o

; [*], 1-5

12

, 6

4

; pp. als 3e dr., echter zonder reclame; aanw. UBA 189 F 38.

GEDICHTEN / VOOR / Kinderen. / DOOR / VROUWE / K.W. BILDERDIJK.//

8

o

; [1-2

8

], 3-6

8

(laatste blad 6e katern ontbr.); [1] Franse titel, [2] blanco, [3-4]

voorrede, 5-91 gedichten, [92] blanco, 93-94 inhoud; aanw. B.-M.

N.B. Privé-druk (vlgs. hs. aant. voorin in slechts 7 exx.) op rose papier, ingeplakt de ills. van de 4e dr.

De dichtwerken van Vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk (ed. I. da Costa), 3 dln, Haarlem, A.C. Kruseman, 1859; dl. 2, 221-284 gedichten; dl. 3, 626 voorrede.

N.B. In de Bibl. v.d. Ver. ter bev. v.d. belangen des boekhandels, Amsterdam, toestemming erven Bohn aan A.C. Kruseman (Haarlem, 7-9-1857) om de kindergedichtjes in de DW op te nemen.

Bijlage II

titel / perspectief/ illustraties

‘Gebed’ / kind

‘Geloof, hoop, en liefde’ / ouder

‘Jezus liefde’

44.

/ ouder of kind

‘Liefde tot God’ / kind

‘Morgengebed’ / kind / ill. 4e dr.

‘Gebed voor de maaltijd’ / ouder of kind

‘Goede nacht’ / kind / ill. 4e dr.

‘Het ontwaken’ / kind / niet in 1e-2e dr.

‘Gerustheid’ / kind

‘Geduld en lijdzaamheid’ / overgang van auteur naar ouder / ill. 1e-4e dr.

‘Het goede voornemen’ / kind

‘Het verstandige kind’ / auteur en dialoog kk. / niet in 1e-2e dr.

‘Het onverdraagzame kind’ / auteur

‘De gevolgen der ongehoorzaamheid’ / auteur / ill. 1e-4e dr.

‘De logen’ / auteur

‘Moedwil’ / auteur / ill. 1e-3e dr.

‘Begeerlijkheid’ / ouder of kind / niet in 1e-2e dr.

(15)

‘De dood’ / dialoog moeder-zoon

‘De armen’ / kind / niet in 1e-2e dr.

‘Den lasteraar geen geloof te geven’ / ouder tot ‘mijn kind’

‘Liefde tot zijne ouders’ / ouder tot ‘lieve Elise’

‘Aandacht bij Gods woord’ / ouder tot ‘mijn zoon’ / ill. 4e dr.

‘Het dankbare kind’ /kind

‘Geen arme te verachten’ / ouder of kind / ill. 4e dr.

‘Rijkdom’ / ouder tot ‘mijn knaapje’

‘Op het nieuwe jaar’ (zie bijl. III) / ouder of kind / niet in 1e-2e dr.

‘Het geweten’ / ouder tot ‘dierbaar knaapje’

‘Wasdom’ / ouder tot ‘dierbaar knaapje’ / ill. 4e dr.

‘Lust en plicht’ / auteur en dialoog kk. /ill. 1e-3e dr.

‘Het onweder’ / ouder tot ‘dierbaar knaapje’ / ill. 4e dr.

‘Op de jeugd’ (zie bijl. III) / ouder / niet in 1e-2e dr.

‘Aan mijn zoontjen’ / ouder tot ‘mijn eerstling’

‘Afscheid aan mijn zoontjen’ / ouder

‘De Bijbel’ / ouder of kind / niet in 1e-2e dr.

‘Jozef’ / auteur / 2 ills. 1e-3e dr.; 3 ills. 4e dr.

Bijlage III vertalingen

45.

Pour le premier jour de l'Année.

Op het nieuwe jaar.

Que l'an nouveau, que je commence, God, laat my 't hart tot U verheffen,

O mon Dieu! te soit consacré!

En wijde ik U dit feestgetij':

Du prix d'une courte existence Leer Gy my t'elken stond beseffen,

Fais que mon coeur soit pénétré!

Hoe kort de duur des levens zij.

Si je compte chaque journée Par mes progrès dans la vertu, Indien ik elken dag mag tellen

Je verrai s'échapper l'année Door vordring op de Hemelbaan,

Sans qu'un instant en soit perdu.

Dan mag dit jaar my zoo ontsnellen, Dat niet een uur te loor zal gaan.

Sur la jeunesse.

Op de jeugd.

La plus tendre jeunesse De jeugd gaat als een bloem voorby:

Passe comme une heur:

Dat zy zich vroeg den Heere wij'!

Hâtez-vous, le temps presse,

Niet uitstell' Hem alleen te leven!

(16)

Donnez-vous au Seigneur.

Wie Jezus dient, wordt alles licht,

Tout se change en délice En 't moeilijkst offer aan den plicht,

Quand on veut le servir, Zal steeds het zoetst genoegen geven.

Le plus grand sacrifice

Devient un doux plaisir.

(17)

8

N'attendez point cet age, Vertoef niet, wie tot Jezus kom',

Où les hommes n'ont plus, Tot dat de lustlooze ouderdom

Ni force, ni courage, Uw moed en krachten doet bezwijken!

Pour les grandes vertus:

Gewis, het offer kost hem niet,

C'est faire un sacrifice, Die dan alleen van de ondeugd vliedt,

Qui doit peu nous coûter, Als zy gereed staat, hem te ontwijken.

Que de quitter le vice, Quand il va nous quitter.

Offrons-lui les prémices Zij de eerste vrucht der prille jeugd

D'un âge florissant, De reine Godgewijde deugd,

En renonçant aux vices En vlie zy 't lokaas van de zinnen!

D'un monde séduisant.

De aanbidbre God die 't Al regeert,

Cet adorable Maître Wil, dat de jeugd Hem kennen leert,

Ne nous donne le jour, En schonk haar 't licht om Hem te

minnen.

Qu'afin de le connoître, De vivre en son amour.

Eindnoten:

1. Een reeks gebedjes voor de opeenvolgende delen van de dag. Wrsch. een eigen vorming; geen overeenkomstig woord in de naburige talen (inf. Bureau WNT).

2. Briefwisseling van Mr. W. Bilderdijk met de hoogleeraren en Mrs. M. en H.W. Tydeman.

Gedurende de jaren 1807 tot 1831. (ed. H.W.T. Tydeman), dl. 1, Sneek 1866, p. 346.

3. Briefw., p. 350.

4. Briefw., p. 361.

5. Briefw., p. 363 (4-9-1812).

6. Briefw., p. 386; vgl. ook p. 389 (15-1-1813) waar reeds sprake van een afrekening tussen B. en Tyd.

7. Winterbloemen, Hollands Verlossing en Affodillen.

8. D.W.S., Zedelyke, nuttige en leerzaame verhalen, voorbeelden en gedichtjens voor kinderen (1800); C. Müller, De naarstigheid der kinderen beloond (1802

2

) en anoniem, Voor kinderen (1805).

9. Briefw., p. 392.

10. Briefw., p. 393.

11. Briefw., pp. 394-395.

12. Briefw., p. 397.

(18)

13. Recensie: Vaderlandsche Letteroefeningen 1814 I, pp. 359-364.

14. Id. 1815 I, p. 424. De platen apart kostten ook 12 st. (Naamlijst van uitgekomen boeken etc.

(1790-1848), dl. 6, p. 93). De ills. worden niet genoemd in de lijst van Vinkeles' werk door E.

de la Fontaine Verwey, De illustratie van letterkundige werken in de XVIIIe eeuw, Amsterdam 1934, pp. 160-161.

15. Geen exx. eerste dr. in City Libraries Cape Town en South African Library (schr. inf. dec.

'84/jan. '85). Wel bevat laatstgen. bibl. een ex. vierde dr. met handtek. auteur (uit bezit fam.

Malherbe).

16. Briefw., p. 443.

17. UB Leiden, arch.-Bohn, cat. ongebonden boeken, nr. A 1, p. 2.

18. Id., kostenboek, B 8. Prijs: zonder ills. f 0,60; met ills. f 1,20; met gekleurde ills. f 1,50 (Alphabetische naamlijst van boeken etc. (1790-1831), p. 65).

19. Eerste adv. in Opr. H'l. Crt, 2-12-1824.

20. Lodewijk Willem B. in een brief van febr. of maart 1831 aan G.T.N. Suringar over Vrouwe B.'s Nagelaten Gedichten (1833): ‘Onder de gevondene versjens zijn nog eenige

kindergedichtjens. Oordeeld UWEd. het gepast dezen in den bundel op te nemen?’ Negatief antwoord van 1 april (Bibl. v.d. Ver. ter bev. v.d. belangen des boekhandels, Amsterdam).

21. UB Leiden, arch.-Bohn, kostenboek, B 9, f. 72. De prijs werd f 1,40 (Alphabetische naamlijst etc. (1833-1849), p. 73).

22. Vlgs. N. Beets (Verscheidenheden meest op letterkundig gebied, dl. 3, Haarlem 1867, p. 63) schreef Bilderdijk het voorberichtje; Anne de Vries (‘Hieronymus van Alphen en de kinderen van zijn tijd’, Spektator 11 (1980-1981), pp. 142-170, hiervan p. 150) wijst Bohn als auteur aan; ik durf te suggereren: Tydeman.

23. D.L. Daalder, Wormcruyt met suycker. Historisch-Critisch overzicht van de Nederlandse Kinderliteratuur met illustraties en portretten, Amsterdam 1950, p. 70.

24. Vaderlandsche Letteroefeningen 1814 I, p. 360. Vgl. ook Anne de Vries, a.w., p. 150.

25. Anne de Vries, a.w., pp. 144-145.

26. Vaderlandsche Letteroefeningen 1814 I, p. 364.

27. K. Sybrandi, ‘Verhandeling, over Vrouwe K.W. Bilderdijk, beschouwd als kinderdichteres’

(Nutslezing Nijmegen okt. 1833), Vaderlandsche Letteroefeningen 1834 II, pp. 49-67.

28. Id., p. 52.

29. Id., p. 62.

30. Id., p. 60. Sybrandi interpreteert, m.i. terecht, Vrouwe B.'s ‘kinderlijk’ aldus.

31. Id., p. 67.

32. Johannes van Drecht. Vgl. Vaderlandsche Letteroefeningen 1772 I, pp. 32-35; De dichtwerken van Bilderdijk, dl. 12, Haarlem 1859, pp. 395-399; R.A. Kollewijn, Bilderdijk, zijn leven en zijn werken etc., dl. 1, Haarlem 1891, pp. 48-49.

33. H. Pomes, Over Van Alphen's kindergedichtjes. Bijdrage tot de kennis van de opvoeding hier te lande in de achttiende eeuw. Rotterdam 1908, p. 4.

34. Vaderlandsche Letteroefeningen 1814 I, p. 364.

35. Leiden 1798, een uitg. van de Mij. tot Nut van 't Alg.

36. In ‘Geduld en lijdzaamheid’ een overgang van auteur naar ouder.

37. Vgl. P.J. Buijnsters, Hiëronymus van Alphen (1746-1803), Assen 1973, pp. 99-113.

38. Vgl. Pomes, a.w., pp. 132-210; L.J.Th. Wirth, Een eeuw kinderpoëzie 1778-1878, Groningen-Den Haag 1925, pp. 75-160; B. Kruithof, ‘Opvoedingsadviezen van Cats tot Beets. Continuïteit en verscheidenheid’, Onderwijs & Opvoeding in de achttiende eeuw (Verslag symposium 1982 Werkgroep Achttiende Eeuw), Amsterdam-Maarssen (1983), pp. 169-178.

39. Vgl. lijst in Wirth, a.w., pp. 219-241.

40. De illustrering is vergelijkbaar met die van Cats' ‘Des menschen leven en bedrijf vergeleecken met een spinne’ uit Dootkiste voor de levendigen (Zedenkundig vermaan voor jong en oud. Uit de prentenboeken van Jacob Cats (ed. G.A. van Es), Culemborg 1977, p. 238). Het gedicht van Cats heeft, zich wankel baserend op Jesaia 59:5, een geheel andere moraal.

41. Bilderdijk over ‘taak’ in zijn Geslachtlijst der Nederduitsche naamwoorden, op stellige taalgronden gevestigd, dl. 2, Amsterdam 1822, p. 186: ‘een woord, in mijn tijd, van uit de naaiwinkels weêr in algemeenen omloop gebracht, en waar men sedert mooi meê is’.

42. Vgl. Pomes, a.w., pp. 132-144; Wirth, a.w., pp. 154-160.

43. I. da Costa, Overzicht van het leven en de werken van Mr. Willem Bilderdijk en Vrouwe Katharina

Wilhelmina Bilderdijk, Geb. Schweickhardt, Amsterdam 1844, p. 241.

(19)

44. Zonder auteursvermelding overgenomen in J. Pieters, Gedichten over den goddelyken kindervriend Jezus, ten gebruike der jeugd ingerigt, Antwerpen 1861, p. 36.

45. Cantiques XXXIV en LXXV uit de Cantiques pour le Culte Public, recueillis et imprimés par

ordre du Synode Wallon, Dordrecht, A. Blussé & Fils, 1803.

(20)

9

Julius Willem Bilderdijk (1798-1818)

*

Willem Bilderdijk wordt niet zelden afgeschilderd als een onverbeterlijke

hypochonder, voor wie het leven op aarde een ondragelijke last betekende. Natuurlijk, in zijn werk en in zijn brieven komen talrijke klachten voor die geen reële grond lijken te hebben. Toch heeft Bilderdijk in vele opzichten wel degelijk reden tot klagen gehad. Hij en zijn gezin werden geteisterd door armoede, ziekte en dood. Van de vele kinderen uit zijn eerste en tweede verbintenis, het is bekend, hebben er slechts twee de vader overleefd. De vroegtijdige dood van Julius Willem, de oudste zoon van Bilderdijk en Katharina Wilhelmina Schweickhardt, heeft de ouders meer aangegrepen dan welk ander onheil ook. Vandaar deze beschouwing over het korte leven van hun meest geliefde zoon, op basis van brieven en andere documenten uit het Bilderdijk-Museum en de handschriftencollectie van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden.

Julius Willem ca. 1805, crayon.

Julius Willem Bilderdijk werd op 16 juni 1798 te Berlijn geboren. Kort daarop vestigde Wilhelmina zich met de kleine te Hildesheim. De gezondheid van het ventje baarde de ouders zorgen: het rechtervoetje bleek een weinig binnenwaarts gebogen

1.

. Op doktersadvies wordt er een speciale schoen voor hem vervaardigd. In 1800 trok mevrouw Van Heusden, zoals Wilhelmina zich noemde, na de dood van een tweede zoontje, naar Peine, dat dichter bij Brunswijk lag. Na de officiële scheiding kon zij zich in 1802 met Julius bij Bilderdijk voegen. Over de eerste levensjaren van de kleine Julius te Brunswijk is weinig bekend. Een school schijnt hij aldaar nog niet bezocht te hebben. Uit het gedicht ‘De Lente, aan mijn zoontjen’ kan men opmaken, dat zijn moeder het onderwijs verzorgde

2.

.

Wanneer Bilderdijk in maart 1806 dan eindelijk weer naar Holland terug kan keren,

volgt er een correspondentie tussen hem en Wilhelmina, waarin ook regelmatig de

kleine Julius opduikt. Hij maakt zich zorgen over de gezondheid van zijn vader, en

toont zich bevreesd, dat de regen in de postwagen zal dringen. In de zomer van 1806

(21)

komt Wilhelmina met haar twee zoontjes, Julius Willem en Alexis Isaac, te Leiden aan. Alexis sterft begin september; van de zes kinderen die Bilderdijk en zijn Wilhelmina tot dan toe gekregen hebben, is alleen Julius overgebleven. Men kan zich voorstellen dat het hiermee gepaard gaande leed zich niet tot de ouders beperkt zal hebben: het moet ook op het kind van invloed zijn geweest.

Julius is dan een knaapje van acht jaar geworden. Uit deze tijd zijn enige briefjes van zijn hand bewaard gebleven; ik vermoed dat het eerste te dateren valt in het najaar van 1806. Het luidt:

Lieve Papa!

Julius Wilde graag dat Papa eerst weerom was, want Julius is zoo bang dat Papa nog tandpijn heeft om dat Papa noch niet gekomen was, goedennacht

Lieve Papa goedennacht

van Julius Bilderdijk

3.

(22)

10

Rond Sint Nicolaas 1806 zou de bekende Goliath-brief geschreven zijn, gericht aan Julius den Hanenpoot, op het kleurrijke couvert aangeduid als ‘dat heertjen dat zoo mofs praat’

4.

. Daarmee zijn we ook terecht gekomen bij het door professor Bosch uitgegeven prentenboek, met de bekende fraaie tekeningen

5.

. Op één van die prentjes heeft Bilderdijk met profetische blik zijn zoontje in een kom laten rondvaren. Het onderschrift luidt: ‘Hanenpoot vaart stout en fier, In een scheepjen van papier.’

6.

De ramp met het kruitschip, 12 januari 1807, zal het ventje danig verschrikt hebben.

Het gezin vertrekt naar Den Haag, en Wilhelmina reist al spoedig met Julius door naar Gouda. Op 28 januari schrijft deze van daar aan zijn vader:

Julius is goed oover gekomen en het heeft een beetjen gestooten maar niet zoo erg als de post wagen en Julius zijn hond kwartier over acht uuren en het was als of het nog Dag was en Julius zijn hond heeft veel geblaft en Zondag wil Mama komen want Mama verlankt naar Papa en het is hier heel mooi der komen veel seepen

goedennacht Lieve Papa

7.

In de zomer van 1807 verblijft Bilderdijk enige tijd met Julius op ‘Meer en Bosch’, het buiten van Valckenaer. Van hieruit worden weer enige briefjes met Wilhelmina gewisseld. De gastheer schenkt Julius een kist met

timmergereedschap; de negenjarige schijnt reeds enige technische vaardigheden ten toon gespreid te hebben. Regelmatig maken de ouders zich zorgen over zijn

gezondheid. Op 15 oktober 1807 schrijft Bilderdijk vanuit Den Haag aan Meinard Tydeman: ‘Doodsangsten hebben wij tot mijnent uitgestaan over mijn lieven Julius en schoon hij thans weder vrij wel is, heeft mijn hart geen rust over hem. [...] 't kind is altijd denkend, zwak van zenuwen, en alleraandoenlijkst van lichaam en van geest beide.’

8.

Een jaar later wordt Julius in een gedicht van zijn vader een ‘al te weeke spruit’

genoemd

9.

. In oktober 1809 breekt voor de elfjarige een nieuwe periode aan. Hij komt als leerling in de kost bij de classicus dr. Epkema, rector van het gymnasium te Hoorn.

Van daaruit schrijft hij vele brieven naar huis. Epkema licht de ouders regelmatig in

(23)

over de vorderingen van hun zoon. Na een week kan hij reeds mededelen: ‘Hy is een allerliefst kind, die de aandacht en liefde van elk hier in huis tot zich trekt door zijne bevallige zachtheid.’

10.

Diezelfde dag schrijft hun zoon: ‘Julius hoopt dat Papa en Mama overtuigd zijn, dat Julius Papa en Mama zeer lief heeft. Vaar wel lieve Papa en Mama, goedennacht! -’

11.

Twee dagen voor Kerstmis geeft Epkema wat uitvoeriger zijn indrukken weer: Julius is gehoorzaam, stil, en spreekt nooit tegen. Hij is dienstvaardig, behulpzaam, gezellig en vergenoegd. Hij overhaast zich niet, en is soms wat al te voorzichtig. De jongen blijkt een bijzondere aanleg voor ‘het mechanieke’ te hebben, en maakt goede vorderingen in het damspel. Zijn

denkvermogen is zeer goed

12.

. De Kerstvakantie brengt hij door bij zijn ouders, te Amsterdam, de Paasvakantie ook.

Op 23 mei 1810 schrijft Wilhelmina hem een lange brief vol moederlijke

vermaningen en wijze raad. Julius' gezondheid komt regelmatig ter sprake: aan zijn wat misvormde voet draagt hij een ‘machine’, waar meer dan eens een

instrumentmaker aan te pas moet komen. Zo nu en dan klaagt hij over hoofdpijn, en pijn in de haren (?). Het onderwijs verloopt naar wens; op 11 juli schrijft Epkema:

‘Julius heeft op 't Examen wel voldaan.’

13.

Aan het feit dat de jongen nu gepromoveerd is tot de eerste klasse zal hij echter weinig genoegen beleven. Kort tevoren immers heeft Lodewijk Napoleon afstand moeten doen van de troon. Diezelfde 11 juli schrijft Julius aan zijn ouders: ‘het deed Julius zeer leed toen Julius las het welk Mama geschreeven heeft van den Koning, te meer om dat Julius weet hoe veel Papa en Mama van hem hielden, en hoe veel hij van Papa en Mama hield.’

14.

Voor de familie Bilderdijk breekt nu, zoals men weet, een zeer sombere tijd aan.

De vader kan het onderwijs van zijn zoon niet langer bekostigen; na de zomervakantie keert Julius niet naar Hoorn terug. Op 30 november 1810 schrijft Bilderdijk aan H.W.

Tydeman: ‘Mijn kleine is hier altijd vol hoofdpijn, en drok in allerlei mechanieke bezigheden.’ In februari 1811 heet het: ‘Intusschen leef ik van droog brood en gerstenwater, mijn vrouw en kind van aardappelen met azijn, en ontbloot van kleeding en linnen.’

15.

De gegevens over Julius worden schaars. Op 2 december schrijft Bilderdijk aan Meinard Tydeman: ‘De bloed is te beklagen, daar zijne studie in eens, in den aanvang afgebroken is, en, voor zoo verr' de oogenschijn gaat, onherstelbaar.’

16.

Op 6 juli 1813 lezen we in een brief aan

(24)

11

Julius Willem ca. 1810, schilderij door J.B. Scheffer.

de jonge Tydeman: ‘Mijn Zoon Julius heeft 10 weken aan de anderendaagsche koorts gelegen en is uitgeteerd tot op het gebeente. [...] De oorzaak dier koorts, de

omstandigheden waarin zij hem aantastte, de geheele toestand zijns lichaams in 't gewichtig tijdpunt van de pubertas, alles ontrust mij boven verbeelding.’

17.

In november 1813, wanneer de onafhankelijkheid van Nederland wordt hersteld, breekt voor Julius weer een nieuwe - en laatste - levensfase aan: op zee. Uit een brief van Bilderdijk aan H.W. Tydeman blijkt, dat de jongen geheel naar eigen keuze gehandeld heeft. Op 1 januari 1814 schrijft de vader: ‘Ik heb, met de opheffing van de Hollandsche vlag, mijn zoon Julius niet kunnen weêrhouden van dienst ter zee te nemen. Sedert 5 à 6 weken is hij aan boord en nu zeer tevreden. God, die hem dien weg opleidde buiten iemands toedoen, beware hem en volvoere zijn werk!’

18.

De gezondheid van de vijftienjarige blijkt echter te wensen over te laten. In een brief van maart 1814 staat te lezen: ‘Mijn Zoon is sedert 4 weken mij van zijn boord, ziek aan koorts en felle wintervoeten en winterhanden, t'huis gekomen en lijdt daar nog aan.’

19.

Drie maanden later: ‘Na al het opereeren, heeft mijn Zoon uit zijn rheumaticq gezwel in de zijde een diepe holligheid naar onder den arm behouden, die geweldig lekt en al zijne krachten verwoest. Met dat alles heeft hij volstrekt weer aan boord willen gaan. Daaglijks komt hij thuis om verbonden te worden en bezwijkt genoegzaam onder weg. Echter wil hij. Wat daarvan worden moet, weet God.’

20.

Bilderdijks pogingen, zijn zoon benoemd te krijgen tot adelborst der 2e classe,

worden bij Koninklijk Besluit van 18 november 1814 beloond

21.

. Op 12 april 1815

wordt hij geplaatst op de brik The Ferreter, onder kapitein luitenant Courtsen, die

voor Delfzijl de monding

(25)

van de Eems moet bewaken

22.

. De jongen is echter op 9 juni aan boord van een ander schip naar Medemblik vertrokken, hetgeen blijkt uit het bewaard gebleven Memorie Boekje, van J

ULIUS

W

ILLEM

B

ILDERDIJK

. Adelborst der 2

de

Classe. aan Boord Z.M.

Brik van Oorlog de Daphne. 1815.

23.

(een brik is een schip met twee vierkant getuigde

masten, waarvan de achterste van onderen een bezaanzeil voert).

(26)

12

Katharina Wilhelmina Schweickhardt, pastel.

Vanaf dit moment ontwikkelt zich een levendige correspondentie tussen Julius en zijn moeder, vooral over praktische aangelegenheden. Bilderdijk zelf stuurt de zeevarende zoon op 22 juni een brief die eindigt met de woorden: ‘Vaarwel; ontfang den vaderlijken zegen, die U verzellen zal; en reis met God, die nooit iemand verlaat dan die Hem verliet, en die U met eer en genoegen weder in onze armen zal brengen.

Amen! - Nogmaals vaarwel! en gedenk, dat gy de hoop zijt, aan wie het geluk des levens hangt van Uw tederbeminnenden Vader, B

ILDERDIJK

.’

24.

Op 9 juli vertrekt de Daphne van Texel. Twee dagen later schrijft Bilderdijk aan H.W. Tydeman: ‘Mijn zoon is in zee en kruist op de Franschen.’

25.

Julius schrijft zijn ouders op 5 augustus vanaf de Noordzee bij Schotland een geruststellende brief: hij zal op 15 september weer in het vaderland terugkeren

26.

. Via Texel zeilt de Daphne naar Hellevoetsluis, waar de brik de 16e september voor anker gaat. Inmiddels is er op de 14e een officieel stuk opgesteld, waaruit blijkt dat de Secretaris van Staat voor het Departement van Marine ‘Heeft goedgevonden en verstaan’ Julius Willem, aan boord van de Daphne, ‘van den verderen dienst op dien bodem, uit hoofde van zijn ligchaamsgestel, weinig betoonde ambitie en de geschiktheid voor den Zeedienst geduurende de laatste kruistogt, te ontslaan’

27.

.

Het lijdt geen twijfel, dat de gezondheid van Julius inderdaad te wensen overlaat,

maar de rest van de argumentatie onttrekt zich aan onze waarneming. Bilderdijk ziet

in het gebeuren echter de zoveelste aanval op zijn persoon. Tussen 30 oktober en 2

november

(27)

Adres van de brief van 6 juli 1815, handschrift van Katharina Wilhelmina Schweickhardt.

schrijft hij aan H.W. Tydeman: ‘Mijn Zoon is niet geëmbarqueert noch naar O.-Indien, noch naar elders, maar buiten dienst. Immers is hij mijn Zoon, en derhalve alles tegen hem. - Ik heb er niet te min den Koning over gesproken, wien men wijs gemaakt had dat hij maar één voet had en daarom niet dienen kon. - Ik heb geantwoord, wanneer mij dit voorkwam, dat zijn slechtste voet nog beter dan mijn hoofd was, maar dat wil niemand hooren of aannemen: waarschijnlijk, om dat ik het zeg. Ten overvloede heb ik ook den Heer Falck daarover gesproken.’

28.

Terwijl Bilderdijk pogingen doet om Julius gerehabiliteerd te krijgen, is deze zelf alweer naar zee gegaan, zoals blijkt uit een brief van 8 januari 1816: ‘Met

verwondering zullen Papa en Mama mijn afreis vernomen hebben; ik kan mij

verbeelden hoe lang Papa en Mama over mijn vertrek peinzen, doch hoop ook al

weer dat Papa en Mama zich ook wel zullen troosten, en bedenken dat ik niet

vergenoegder kan zijn als op zee.’

29.

De brief, meegegeven aan een Hollandse visser,

is geschreven op de Noordzee, tussen de Hollandse en de Engelse kust, waarschijnlijk

aan boord van een koopvaardijschip. Over deze reis is niets bekend. In mei is Julius

weer in Amsterdam. Eind juli gaat hij in Den Helder aan boord van het fregat Hoop

en Fortuin, onder kapitein Gordon, met bestemming China. Het vertrek laat nog

enige maanden op zich wachten. Ook nu wisselt Julius regelmatig brieven met zijn

moeder, die tevens voor haar echtgenoot het woord voert. Kapitein Gordon blijkt

een vriendelijk man, het leven op het schip bevalt Julius zeer goed. Wilhelmina

verklaart

(28)

13

rond 12 augustus: ‘mijn liefste bezigheid is het een en ander voor U te bezorgen of U iets te zenden.’

30.

De kleine Lodewijk Willem, het nu vier jaar oude broertje, wil dat Julius spoedig thuiskomt om het tuig van zijn ‘bokjen’ te repareren

31.

. Op 16 oktober schrijft Bilderdijk aan Meinard Tydeman: ‘Mijn Julius is op reis naar Sina, en wel te vreden, Gode zij dank, aan wien, en aan geen deugnieten van Ministers, ik hem opdrage.’

32.

De Hoop en Fortuin ligt dan echter nog steeds in het Nieuwe Diep.

Op 1 januari 1817 meldt de Amsterdamsche Courant dat het schip diezelfde dag van Texel uitgezeild is met bestemming Batavia. Aanvankelijk heeft de Hoop en Fortuin met tegenslag te kampen; eind januari schrijft Julius vanuit Noorwegen, dat de wind tot dusver niet gunstig is geweest

33.

. Op 14 maart vaart het schip nog steeds op de Noordzee

34.

. Inmiddels is Julius, door toedoen van de heer Falck, weer tot adelborst benoemd, een besluit dat wordt ingetrokken wanneer blijkt dat Julius zich zonder verlof van het Ministerie bij de koopvaardij heeft begeven

35.

. Op 26 april schrijft Julius uit Lissabon, dat hij tot dusver toch een voorspoedige reis heeft gehad.

Hij is enthousiast over de krijtrotsen van Dover, en over Portugal: ‘Hoe schoon is die landstreek, hoe vrugtbaar en bloeijende is hier alles!’

36.

Over zijn fysieke toestand heet het onder meer: ‘Ik word tegenwoordig recht gezond.’ Deze brief zal de ouders pas in juni bereiken; de familie Bilderdijk is inmiddels naar Leiden verhuisd.

Op 7 mei schrijft Bilderdijk naar Batavia een brief vol godsdienstige overwegingen, die eindigt met de woorden: ‘Vaarwel, mijn Zoon, volhard steeds in uw edele beginsels, wees uw-zelven gelijk, en door getrouwe plichtbetrachting en zedelijke wandel uw afkomst en voorvaderen waardig; en mogen wy u welhaast weder aan ons Vaderlijk en moeder hart drukken! Uw tederbeminnende Vader, B

ILDERDIJK

.’

37.

Wilhelmina voegt er een ander schrijven bij, met als slot: ‘Lodewijk zend U duizend kusjens. Wy omhelzen U met ongelijkbare tederheid. Vaarwel, lieve goede Julius, vaarwel! God zij, en blijve U bij met zijne genade! nog eens vaarwel! en denk veel aan ons die U zoo innig liefhebben. Uw altijd tederbeminnende moeder. K.W.

Bilderdijk.’

38.

Deze brieven zal Julius pas op 12 december te Batavia ontvangen. Van daar schrijft hij op 9 januari 1818 een brief, die een afscheidsbrief zal blijken te zijn. Nog maakt hij het goed, en dankt God dat hij zich in ‘zoo een heet klimaat zoo wel bevind!’

39.

Het slot luidt:

Ik hoop en wensch maar dat gij U in mijn afzijn zult Troosten en

vergenoegd zijn zonder te denken de Reis duurt zoo lang. In dien gij geene andere zorgen hebt laat dan deeze U ook niet neer drukken, en in plaats van met neerslagtigheid aan mijn afzijn te denken, denk liever met vreugde aan mijn terugkomst.

Kus Lodewijk Duizendmalen voor mij, en laat hem veel aan mij denken, en doe hem steeds beseffen hoe lief ik hem heb, want wie kan dat beter dan Gij!!

Ik moet eindigen! Veele woorden kunnen U mijn hart zoo niet uitdrukken, als Gij het zelf reeds bezit!

Vaart dan wel! Leeft getroost, en gelukkig, en bedenk dikwijls dat, deeze

die U dat wenscht, nog de zelfde Julius is, die van Uw beider boezem

afscheid nam! en ook als dezelfde zal wederkeeren!

(29)

Vaart dan wel! gelijk ik! en Zijdt allen van mij dagelijks in gedagten omhelsd!

Vaart wel ik ben en blijve

UW

Onderd

ge

en geh

z

liefh

de

Ja boven alles liefheb

de

Zoon J.W. Bilderdijk

Deze brief bereikt de ouders in de zomer, en daarna horen ze lange tijd niets meer.

Hun ongerustheid neemt toe. Begin 1819 bereikt hen de onheilstijding. Dat blijkt uit een briefje van de vader aan Luzac, door deze gedateerd op 11 januari 1819: ‘Lieve Vriend! Het is zoo! hy is geweest! Uw bedroefde Bilderdijk.’

40.

Nadere informatie is te vinden in een brief van kapitein Gordon aan de heer Ouwerkerk de Vries, koopman te Amsterdam en mogelijk de eigenaar van het schip: ‘De Jonge Bilderdijk, op onze reize van Batavia, na China, al zeer ziek geweest zijnde, is zeedert ons vertrek uit China, op nieuw weer ingestort. In de beginsel van Aug: nam zijne ziekte, eene zeer ernstige wending. hij konde, door de teering verzwakt, niets meer inhouden, En leefde schier alleen van Hollandsche wijn, en Seltzerwater. Hij is zagt, ontslapen, den 26 Augustus, om 4½ uur s'achtermiddags. Wij waaren toen, tusschen de Eijlanden Kangelang, en Groot Solombo, bij de oost kust van Java. De dag daarna, op Docters begeeren, is hij begraven; in een kist, en met alle die fatsoen, die de naam die hij draagde, van elk Hollander regt had, te vorderen, en hem in ons klein bestek bijgezet kon worden.’

41.

De ouders zijn ontroostbaar, en, zoals bekend, vrouwe Bilderdijk is de slag niet meer te boven gekomen.

Op 20 januari 1819 schrijft Bilderdijk aan Valckenaer: ‘Waardste Vriend! Vijfmaal heb ik begonnen aan U te schrijven, maar het niet kunnen ten einde brengen. De Heer Louis Luzac heeft op mijn verzoek U de hartverscheurende tijding gemeld, die ik overtuigd ben dat ook U getroffen heeft. Maar oordeel van den toestand van my, en van dien mijner zoo aandoenlijke vrouw, die sedert deze afreis geen duur gehad heeft, maar de gezondheid en bijna ook 't verstand en geheugen zoo wel als ik verloren heeft wegens eindelooze en onverpoosde bekommernis, en voor wie ik thans beve dat zy my en mijn kleine niet ontvalle. Wat my betreft, gy weet hoe ik over dit leven denk, en misschien ben ik meer verpletterd dan eigenlijk bedroefd over de dood des braven en goeden jongelings, wiens toekomstig leven hier op de wareld ik zeer zwart inzag. Ik versteen my tegen mijn gevoel, - uit aandoening voor mijne vrouw die, zonder dat, bezweken ware; en misschien wel tevens uit een soort van woede die na aan de wanhoop grenst. Had ik mijn Lodewijk niet, ô hoe zoude ik uitbarsten en my tegen God mooglijk verzetten, maar dit vertedert en brengt my te rug. - Jammerlijk, alles valt om my en wordt weggerukt; en ik, in alle zwakheid, ziekten, krankten, ik moet een leven voortsleepen, waarvan niemand, niemand, de bitterheid kent.’

42.

In de zomer van 1819 ontvangt Bilderdijk de bezittingen van zijn overleden zoon.

Op 16 juli geeft hij in een brief aan Valckenaer een zeer gedetailleerde, en daardoor

navrante beschrijving van wat hem uit Indië

(30)

14

Julius Willem, silhouet.

werd toegezonden: ‘Eindelijk is het goed van onzen dierbaren Julius aangekomen, en heeft, als ik wel vreesde, de verteerende smart mijner vrouw bitterlijk vernieuwd en onbegrijpelijk aangezet. Wy hebben er echter het geschrift waarvan ons gesproken was, in gevonden. Doch dit is 't ook alles: want van drie potten met gember en andere O.I. confituren waren er 2 gebroken, en de 3

e

half leeg geloopen, waardoor alles met de stroop, brokken confituren, en kakkerlakken, doorloopen, doormengd, en

doortrokken is, en het weinige dat in den overigen pot was gebleven droog en onzuiver geworden. Alleen zijn Adelborst-kleedtjen, en een Chineesch kistjen met O.I. inkt, en een paar Chineesche schoenen, zijn gaaf; ook eenige schriften de stuurmanskunst rakende, die zeer net en fraai geschreven zijn. Zijn orlogie is aan brokken, en die brokken mede door alles verstrooid; en het is of men met de geheele kist een kaatsspel gehouden had. Van alle zijn mathematische instrumenten is alleen zijn octant te rug, 't overige met alle beddegoed &c. ontbreekt, zekerlijk op 't schip (als men trouwens wel verwachten mocht) gestolen. Echter zijn er blijken van een zekere hartelijkheid en belangstelling by het inpakken, door kleine aanteekeningen op papiertjens waar 't een of ander ingewikkeld geweest is. Wat van staal of koper was ('t octant alleen uitgezonderd) is alles door en door verroest. - De Doctor van 't schip is by ons geweest, en heeft ons de wijze van zijn sterven gemeld, die zeer zacht geweest is.

Andere bijzonderheden by gelegenheid mondeling! - Intusschen beef ik te denken over 't geen de toekomst mijner vrouw my voor oogen stelt.’

43.

Nog diezelfde zomer verschijnt het dichtwerk Ter Nagedachtenis van Julius Willem

Bilderdijk, op zijnen zeetocht overleden den XXVI

n

van Oogstmaand MDCCCXIIX,

met verzen van de ouders, en bijdragen van Wiselius en Da Costa. Binnen dit bestek

kan ik op deze bundel niet nader ingaan. Wel wil ik wijzen op het

(31)

merkwaardige motto op het titelblad, in het Hebreeuws, dat door M. van Hattum werd geïdentificeerd als Genesis 37:35. Men heeft Jacob de met bloed besmeurde rok van zijn zoon Jozef gebracht en brengt de vader in de waan, dat zijn zoon overleden is. Vers 35b luidt nu: ‘Want ik zal rouw bedrijvende tot mijnen zoon in het graf nederdalen.’

Maar Bilderdijk kan aan de dood van zijn zoon niet getwijfeld hebben. Julius is niet ouder geworden dan 20 jaar. Bij het volgen van zijn korte levensloop krijgt men indirect ook weer een wat scherpere kijk op vader en moeder, op het gezin Bilderdijk.

Het is vooral Wilhelmina die het contact met haar zoon onderhoudt. De brieven betreffende de gymnasium-periode te Hoorn, en de jaren aan boord van schepen doorgebracht, geven bovendien informatie over aspecten van het dagelijks leven in die tijd. Het meest opvallend vind ik echter het gewone van de brieven: Julius Willem is een onopvallende, oppassende jongen, die zeer gesteld is op zijn ouders. Wilhelmina laat zich in haar brieven kennen als een hartelijke, bezorgde, lieve moeder met de praktische geest die haar echtgenoot totaal ontbeerde. De diepe genegenheid die uit al deze documenten spreekt, heeft na bijna twee eeuwen nog niets aan kracht ingeboet.

Dat maakt de brieven van, aan en over Julius Willem Bilderdijk, hoe prozaïsch zij soms ook zijn, tot ontroerende documenten.

Peter van Zonneveld

Peter van Zonneveld is sinds 1975 wetenschappelijk medewerker voor moderne Nederlandse letterkunde aan de Rijksuniversiteit van Leiden.

Artikelen van zijn hand verschenen onder meer in Forum der Letteren,

De Gids, Maatstaf en het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse

Letterkunde te Leiden. Zelfstandige publikaties zijn de uitgave van het

dagboek van Nicolaas Beets en een bloemlezing uit het werk van

Bilderdijk: Ik reikhals naar het graf.

(32)

15

Afgebeelde objecten: Bilderdijk-Museum, Amsterdam.

Eindnoten:

1. Brief van KWS aan WB, 12/20 juni 1798. Bilderdijk-Museum Hs. C 25

2

. Zie ook: H.J. van Gelderen, ‘Julius Willem Bilderdijk’, in: Stemmen des Tijds 1932, pp. 258-293.

2. De Dichtwerken van Vrouwe Katharina Wilhelmina Bilderdijk, deel III, Haarlem 1859, pp.

618-622.

3. B.-M.Hs. D 57

1

. 4. B.-M.Hs. D 64

2

.

5. Willem Bilderdijk, Hanenpoot, Prentenboek voor zijn zoontje Julius Willem, bezorgd door Dr.

J. Bosch, Culemborg 1977.

6. Idem, Ibidem, p. 21.

7. B.-M.Hs. D 57

3

.

8. Briefwisseling van Mr. W. Bilderdijk met de Hoogleeraren en Mrs. M. en H.W. Tydeman, Gedurende de Jaren 1807 tot 1831, Uitgegeven door H.W.T. Tydeman, Deel I, Sneek 1866, p.

13.

9. ‘Aan den Koning. Sept. 1808.’ In: Dichtwerken XII, p. 154.

10. Brief van 6 november 1809. B.-M. Hs. D 66

2

. 11. B.-M.Hs. D 58

2

.

12. B.-M.Hs. D 66

5

. 13. B.-M.Hs. D 66

14

. 14. B.-M.Hs. D 58

21

.

15. Briefwisseling Tydeman I, p. 243; p. 247.

16. Ibidem, p. 319.

17. Ibidem, p. 414.

18. Ibidem, deel II, p. 3.

19. Ibidem, p. 10.

20. Ibidem, p. 27.

21. B.-M.Hs. D 65

1

. 22. B.-M.Hs. D 65

2

. 23. B.-M.Hs. D 64

3

.

24. Brieven van Mr. Willem Bilderdijk, Derde Deel, Amsterdam 1837, p. 278.

25. Briefwisseling Tydeman II, p. 82.

26. B.-M.Hs. D 59

4

. 27. B.-M.Hs. D 65

4

.

28. Briefwisseling Tydeman II, p. 139.

29. B.-M.Hs. D 60

1

. 30. B.-M.Hs. D 54

2

. 31. Idem.

32. Briefwisseling Tydeman II, p. 189.

33. B.-M.Hs. D 61

1

. 34. B.-M.Hs. D 61

2

.

35. R.A. Kollewijn, Bilderdijk, deel II, Amsterdam 1891, pp. 69-70.

36. B.-M.Hs. D 61

3

.

37. B.-M.Hs. D 54

19

.

38. B.-M.Hs. D 54

19

.

(33)

39. B.-M.Hs. D 61

4

.

40. Willem Bilderdijk 1831-1981, Leiden 1981, p. 39.

41. B.-M. Hs. D 70.

42. UBL BPL 1039.

43. UBL BPL 1039.

Nog iets over het vignet uit 1795

1.

In mijn bijdrage over Bilderdijks brieven uit 1795 in de eerste aflevering van dit tijdschrift

2.

vermeldde ik dat er van het vignet met de Hebreeuwse tekst geen koperen plaat bekend was. Een stukje in De Navorscher 8 (1858), pp. 99-100, leert evenwel dat bedoelde plaat in het bezit is van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Amsterdam. Deze plaat, die 217 × 236 mm meet, stelt ons voor een nieuw probleem.

Bij afdruk geeft zij niet alleen linksboven het eerder gereproduceerde vignet te zien, doch ook, rechts, de hier afgebeelde symbolische figuur met boven een tekstfragment uit Lukas 2:14 (‘Ere zij God in de hoogste hemelen’) en op de banderol, met foutieve I in het laatste woord, een fragment uit Johannes 8:56 (‘En hij heeft [die dag] gezien en is verblijd geweest’). Wanneer werd deze tweede figuur bijgegraveerd? Heeft Bilderdijk hiermee iets van doen gehad?

M. van Hattum

Eindnoten:

1. Met dank aan de heren N. van der Blom, J.P. van Rest en J. Zwaan.

2. Hier mogen twee zetfouten worden gecorrigeerd: p. 13 2e kol. r. 28 lees Hillen, p. 14 le kol. r.

7 lees boei. De heer N. van der Blom meent dat het afschrift dat Tollens van Bilderdijks Latijnse vers naliet, fouten bevat. Hij stelt voor te lezen: r. 3 nudum r. 4 nec clipeum (?) protegas r. 5 Tracta nec, ut quondam, p. dec. galero r. 7 tumebas r. 8 Nec quo r. 9 assidue r. 10 consurges.

I.p.v. noot 7 zou de heer Van der Blom willen weergeven: Waarom zijt ge verontrust en is uw gelaat betraand, Nederlandse Maagd? waarom trekt ge steeds door aan uw haren en rukt ze los?

Ach, ik zie uw borst ontbloot, uw leden van het gewaad ontdaan, en (ik zie) niet (het schild)

waarmee ge uw onbeschutte flank kunt beschermen. De lans, (door het stof) gesleept en niet,

als eens, fier gesierd met de vrijheidshoed der vaderen, wordt door uw trillende hand met moeite

in de grond geplant. [Voor de situatie zie Bilderdijks ‘Afbeelding’, r. 5-9. De Maagd is in de

strijd of

(34)

op de vlucht haar schild kwijtgeraakt. Met de lans over de grond gesleept zocht ze haar toevlucht

bij het altaar. Daar zet ze de hoed op de lans, die dan omhoog gaat. Ze kan die echter nauwelijks

rechtop in de grond krijgen, zo beeft haar hand. Wenend ziet ze de lans hellen, de hoed dreigt

te vallen.] Ge ligt terneer, beroofd van de rijkdommen waarop ge vroeger placht trots te zijn,

en de aarde biedt u geen plaats om op te wonen. Gij echter, omklem aanhoudend de altaren der

Almacht: Hij leeft, onder wiens bescherming veilig gij zult verrijzen - (uw) God!

(35)

16

Recente literatuur

W. Breekveldt, recensie van: Willem Bilderdijk, Speels vernuft, Rebus-brieven en bedriegers, toegelicht door Dr. J. Bosch, 's-Gravenhage 1981, Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 100 (1984), pp. 298-303.

C. de Deugd, ‘Bilderdijk, Tachtig en het Europese fin de siècle’, De Nieuwe Taalgids 78 (1985), pp. 235-250.

Foto's in deze aflevering: G.A. de Zeeuw, Amsterdam.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hij koesterde Bilderdijks brieven aan hem met zorg, zoals valt af te leiden uit het feit dat hij van voor 1828 maar enkele brieven heeft bewaard, waaronder echter wel die

Bilderdijk geeft een aanwijzing in zijn Geschiedenis des Vaderlands, waar hij zegt dat de leer van het duizendjarig rijk niet alleen de joden en christenen verenigt - ze

Bilderdijk had Elpine en haar minnaar een ‘gewichtige rol’ in het vervolg van zijn epos toegezegd, maar hoe hij deze episode precies aan zijn hoofdmotief zou hebben verbonden, is

Bilderdijk is zeker niet de enige dichter bij wie de beelden voor het dichterschap wisselen of, ‘logisch’ gezien, onderling tegenstrijdig zijn.. Maar bij hem vinden we een wel

Dat wel zedert dien tijd te meermale men nu nog laatstelijk voor eenige weeken, de dringenste pogingen zijn gedaan, om den ged e van deze zijne handelwijze en geheel miskenning

Zoals Jan Bosch schreef in zijn Speels vernuft, waarin hij de betekenis van een aantal van Bilderdijks bedriegers wist te ontrafelen, is daarin niet alleen diens liefde en talent

Maar ik wil pogen, niet slechts door de beschouwing van enkele zijner beste oorspronkelijke portretten, maar ook door het aantonen van eenige nieuwe gezichtpunten uit

Het is door den fakkel des oorlogs dat zoo vele brave gezinnen in de ellende en droefheid zyn gestort - vele moeders weten niet wat 'er van hare zoonen geworden is en zullen het