• No results found

Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 28 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 28 · dbnl"

Copied!
93
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 28

bron

Het Bilderdijk-Museum. Jaargang 28. 2011

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_bil002201101_01/colofon.php

© 2018 dbnl

(2)

Bilderdijk in recensies

*

Recensenten (1824 en 1826)

- Censore opus est an haruspice nobis?

Juvenal.

‘Uw oordeel zij beschaafd, verplichtende, en beleefd, Vereerend zelfs voor hem aan wien ge uw lessen geeft.

Men zoeke in iemands werk geen feilen op te delven, Maar wijz' ze als huivrend aan, in weêrwil van zichzelven, Weeg 't goede en minder goede op een gelijke schaal, Bemoedigend in 't een, in 't ander heusch van taal.

d'Aanvangling help men op om 't echte pad te vinden;

d'Ervaarne spoor men aan tot hooger onderwinden;

Den grijzaart maan m'in tijds eer alles hem verzaakt, Tot afstand van een rol die hem belachlijk maakt.

Geen' aanhang dien' men ooit; en, vrij van wrok en veeten, Bejaagt men gunst noch goud, maar vonniss' naar geweten;

En wacht' zich, dat geen woord, de vrije pen ontvloeid, Een boezem kwetsen zou waarin een kunstvonk gloeit.’

Zoo sprak m'in vroeger tijd [...]

Hs.:KA C-II-124; druk: Keur van Nederlandsche letteren 2-13 (1828) 28-44;

DichtwerkenXIV62-65.

Wat is de plicht van Recensenten?

Te melden wat een schrijver zegt;

Maar eigen wijsheid uit te venten, En andren valschheên in te prenten, Van waar bekwamen zy dat recht? - Te venten? - Ja, dat laat ik blijven, Maar op te dringen met gezag, En monopolie meê te drijven Om logen en geweld te stijven, Zie daar watIKniet lijden mag. - En wie, wie zijn die schrandre bazen Zoo hoog op hunnen rechterstoel? - Een hoopjen van verwaande dwazen, Door wind van domheid opgeblazen, Ontbloot van oordeel en gevoel.

ô God, wat werd van onze kennis? - Verwaandheid, onzin, heiligschennis.

Hs.:KA LXXXV-35; druk: Nieuwe oprakeling (1827) 113-114; DichtwerkenXIV163.

Motto: Juvenalis, Satire 2.121 (Hebben we een censor of een waarzegger nodig?).

* Thema jaarvergadering 25 februari 2011

(3)

2

Recensies in analyse: een inkijkje in de gegevens van de database met boekbesprekingen van werken van Willem Bilderdijk

Al geruime tijd ligt er in een van de kasten in het Bilderdijk-Museum een viertal mappen met daarin recensies van de werken van Willem Bilderdijk verschenen in tijdschriften uit de periode 1779 tot en met 1906. Gekoppeld aan deze mappen is er een, helaas nog niet openbaar toegankelijke, database, waarin de verschillende gegevens met betrekking tot de recensies zijn ingevoerd. Het is deze database die het onderwerp is van dit artikel.

De database bevat gegevens die bruikbaar zijn voor receptieonderzoek met betrekking tot Bilderdijks werken. Het is een medium dat enerzijds ingezet kan worden bij het formuleren van een onderzoeksvraag, anderzijds juist gebruikt kan worden bij het beantwoorden van vragen.

Er is weinig over Bilderdijk dat nog niet onderzocht is. De verschillende studies naar de dichtwerken, de beeldende kunststukjes, de relaties tot zijn naasten, zijn positie in de maatschappij, zijn ideeënwereld, en zo verder, zijn iedereen wel bekend.

Denk alleen al aan de omvangrijke studie Hogere sferen van Van Eijnatten, maar ook aan de vele jaargangen van dit tijdschrift.1.Gezien de lange lijst van onderwerpen van studie met betrekking tot Bilderdijk, rijst de vraag waarom de recensies die naar aanleiding van zijn werken zijn geschreven, nog niet een speerpunt van een onderzoek zijn geweest.

De receptie van Bilderdijk is evenwel niet geheel terra incognita. We weten immers dat er halverwege de negentiende eeuw een kentering is gekomen in de bewieroking van Bilderdijk en we weten dat ook in de twintigste eeuw niet iedereen even lovend over onze dichter was, denk bijvoorbeeld aan Pieter Geyl.2.Maar naast deze inmiddels als algemeen bekend veronderstelde feiten ontbreekt er een algemene studie naar de receptie van zijn werken in het literaire tijdschrift tijdens zijn leven en na zijn dood.

Hoe is Bilderdijk als dichter ontvangen in de literaire wereld van het tijdschrift en hoe als taalkundige, als historicus of anderszins? Welke tijdschriften en/of recensenten beoordeelden zijn werken? Zijn er tendensen aan te wijzen of juist hiaten in de verhandelingen over de werken? En, zo ja, is hier een verklaring voor?

Ik ga geen antwoord geven op vragen als deze. Wat ik wil laten zien is de reikwijdte van de database voor onderzoek naar de receptie van Bilderdijk, al dan niet toegespitst op de tijdschriften, in zijn tijd en de eerste vijftig jaar na zijn dood. Ik zal dat niet doen aan de hand van een onderzoeksvraag, maar zal de database voor zichzelf laten spreken.

De opbouw

De database bevat een drietal elementaire gegevens. Ten eerste is er een lijst van de titels van Bilderdijks werken opgenomen, volgens de bibliografie van Monfils, met jaar en plaats van uitgave.3.Ten tweede bevat de database een lijst van de verschillende tijdschriften uit eind achttiende en de gehele negentiende eeuw, die misschien minder volledig is dan de titellijst, doch de meeste gerenommeerde periodieken bevat. Ten derde is daar de lijst met een groot aantal recensies uit deze tijdschriften, vanaf de vroeg gepubliceerde werken van Bilderdijk in 1779 tot en met 1906, het jaar van de

(4)

eerste grote Bilderdijkherdenking. Hoewel de lijsten op zichzelf al interessant zijn, is het de koppeling van de drie die van de database een instrument van onderzoek maakt. De verdienste van een database is namelijk dat je bepaalde analytische vragen kunt stellen.

Een analyse op metaniveau

Een eerste en meest voor de hand liggende ordening van de gegevens in de database betreft de aantallen recensies per jaar (zie hiervoor de tweede kolom van de tabel).

We zien dat in 1829 de meeste recensies verschijnen, samen achttien, en dat vooral in de periode van 1803 tot 1838 de auteur Bilderdijk voor de recensent booming business is. In deze periode verschijnen er 227 recensies, tegenover 39 in de tijd ervoor en erna bijelkaar. In de periode 1803-1838 is er slechts één jaar waarin Bilderdijk hoegenaamd uit de bladen verdwijnt, te weten 1831, het jaar van zijn dood.

Tussen het overlijden en het aantal recensies dat verschijnt, is geen intrinsiek verband.

Tenslotte sterft de dichter pas in december, wanneer de meeste tijdschriften hun laatste nummer van dat jaar reeds hebben uitgebracht. Wel zien we dat er eveneens een daling is in het aantal werken dat verschijnt (derde kolom van de tabel). Het is echter beter om het aantal verschenen werken af te zetten tegen het aantal daarvan dat gerecenseerd wordt, in plaats van tegen het aantal recensies dat in het betreffende jaar verschijnt (kolom 5). In deze tijd worden werken immers soms pas één à twee jaar na uitgave gerecenseerd, waardoor de eerste kolom van de tabel niet bruikbaar is voor een dergelijke analyse. In de zesde kolom van de tabel worden de gegevens uit de derde en vijfde kolom gekoppeld en in procenten weergegeven. We zien nu dat er meer dipjes te zien zijn in de periode 1803-1838 in de bespreking van Bilderdijks werken. Om conclusies te verbinden aan deze waarneming, is het noodzakelijk inhoudelijk te kijken naar de werken die verschijnen. Wat voor werken betreft het hier? In 1810, bijvoorbeeld, verschijnen er vier werken: een herdruk van de vertaling van Bilderdijk van Latijnse gedichten van Theodorus van Kooten, twee lofzangen op Napoleon, dichtwerken die na de inlijving van Nederland bij Frankrijk lang niet bij iedereen in goede aarde vielen, en een gedicht naar aanleiding van een toespraak van Jeronimo de Vries.4.Het mag duidelijk zijn dat de bundel en de drie losse gedichten nauwelijks recensiemateriaal zijn. Eenzelfde exercitie is vereist voor de verklaring van de andere opmerkelijke jaren, zowel bij hoogte- (1803) als dieptepunten (onder andere 1812, 1825).5.

Zoals reeds opgemerkt is er voor de herdrukken nauwelijks belangstelling in de tijdschriften.

We keren terug naar de eerste kolom van de tabel. Na de dood van Bilderdijk zien we in 1832 en 1833 een piek in

(5)

3

het aantal recensies. Gezien de titels die dan gerecenseerd worden, zoals Nalezingen en Het nicotiaansche kruid en uitzicht op mijn dood, kunnen we dit beschouwen als reactie op de meer opportunistische belangstelling voor de werken van de overleden dichter.6.Dat enkele jaren na zijn dood er steeds minder gerecenseerd wordt, lijkt evident. Wat er uitgebracht wordt, zijn immers meestentijds heruitgaven van werken waarover reeds eerder recensies zijn verschenen. Toch zien we, ondanks de duidelijk dalende tendens, ook in deze jaren pieken. Een dergelijke piek wordt gevormd door de vier recensies uit 1847, zestien jaar na de dood van de dichter. Het gaat hier om recensies van Da Costa's uitgave van De ondergang der eerste wareld, het onvoltooide heldendicht over de strijd tussen de afstammelingen van Kaïn aan het begin der tijden.

Het werk beleeft met de versies onder redactie van Da Costa zijn vierde en vijfde druk. De vierde druk wordt in drie delen uitgegeven van 1845 tot 1847 en wordt in totaal vijf keer gerecenseerd.7.Wanneer we de verschillende uitgaven van De ondergang der eerste wareld nader bekijken, zien we dat de eerste druk twee recensies krijgt, de tweede druk zes-, en de zesde druk twee recensies, maar dat de andere herdrukken niet besproken worden in de tijdschriften.8.Opvallend aan deze gegevens is dat de tweede en vierde druk van De ondergang der eerste wareld, die

respectievelijk zes en vijf keer een bespreking krijgen, allebei een uitgave van Suringar te Leeuwarden zijn. Was Suringar beter in het onder de aandacht brengen van zijn waren dan andere uitgevers? Had de uitgever misschien contacten in de literaire wereld die hij kon porren om zijn uitgaven bij het publiek onder de aandacht te brengen?

De ondergang der eerste wareld is overigens vrijwel het enige eerder uitgegeven dichtstuk dat zich in de tijdschriften toch steeds weer in belangstelling mag verheugen.

Ter illustratie: in 1832 verschijnen er vijftien publicaties, waarvan acht herdrukken.

Geen van deze acht werken worden gerecenseerd.9.In 1880 verschijnt wederom een uitgave van De ondergang der eerste wareld, en die krijgt toch nog twee recensies.

Aan de nieuw verschenen publicaties, zoals de brievenuitgaven van Messchert (1836) en de delen van De geschiedenis des vaderlands onder redactie van Tydeman (van 1833 tot 1853), schenken de recensenten wel enige aandacht.10.Zo worden ook de verschillende nieuw samengestelde bloemlezingen van onder anderen Kloos en Van Vloten besproken.11.Toch is de belangstelling voor de dichter duidelijk tanende en het is zelfs de vraag of de scherpe literaire kritiek op Bilderdijk door Busken Huet in 1860 van invloed is geweest op de neergang.12.

We nemen de derde kolom van de tabel nog eens in ogenschouw. Het is weinig verrassend dat er in de piekperiode van de recensies van 1803 tot 1838 ook veel werken verschijnen. Als we naar deze grafiek kijken, zien we echter dat de getallen buiten deze periode van 25 jaar verhoudingsgewijs niet overeenkomen met de aantallen recensies. In de piekperiode van de recensies verschijnen er 310 werken, tegenover 250 in de tijd ervoor en erna. Ter herinnering: bij de verschenen recensies ligt die verhouding 227:39. Zonder een definitieve conclusie te willen trekken, laten deze cijfers wel een duidelijke tendens zien. De werken voor en na de piekperiode krijgen veel minder aandacht, terwijl er wel genoeg verschijnt.

We zetten de gegevens uit de tweede en derde kolom tegen elkaar af. In 1785 zijn de meeste werken ter perse gegaan, maar liefst dertig in getal, maar in de tijdschriften staat geen enkele recensie van Bilderdijks dichtwerken. 1785 ligt weliswaar nog

(6)

duidelijk voor de periode van de meer volumineuze geschriften en bovendien lenen de genootschapgedichten die hij in dit jaar uitgeeft zich wellicht minder voor een bespreking, maar tussen 1776 en 1781 heeft Bilderdijk reeds zijn reputatie als dichter gevestigd en dus heeft enige aandacht voor wat er verschijnt wel in de lijn der verwachtingen gelegen.13.In het literaire tijdschrift is echter nog niet te zien dat hij aansluiting heeft gevonden bij de dichtcultuur van zijn tijd. Wanneer we naar de historische context kijken, zien we misschien een verklaring. In het patriottische Nederland wordt Bilderdijk gezien als parvenu met wie weinigen geassocieerd wilden worden. In 1803 - het begin van de bloeitijd van de Bilderdijkrecensie, als we dat zo mogen noemen - is de tegenstelling tussen orangist en patriot minder scherp en heeft men eerder behoefte aan een bevestiging van de vaderlandse cultuur. Wellicht vindt men in Bilderdijk een woordvoerder.

We zoomen in

Om de voorkeur van de recensenten voor bepaalde werken van Bilderdijk als onderwerp voor een beoordeling te bekijken, is de voorgaande beschouwing minder geschikt, doordat de werken niet altijd in het jaar van uitgave gerecenseerd worden.

We verschuiven daarom ons blikveld naar de jaren waarin de werken gerecenseerd worden. In de zesde kolom zien we direct dat slechts in drie jaren alle verschenen werken zijn gerecenseerd, te weten 1803, 1866 en 1872. In de andere jaren zijn lang niet al de werken onderwerp van bespreking. In de meeste jaren wordt zelfs maar één publicatie besproken of helemaal niets (kolom 5). Zoomen we in op de periode 1803-1835, dan zien we dat het jaar 1836 een relatief dieptepunt vormt. Er verschijnen 27 werken en slechts één werk daarvan wordt gerecenseerd, te weten de al eerder genoemde brievenuitgave onder redactie van Messchert. De rest van de werken, van Bloemtjens tot aan Treurspelen en de herdruk van Het buitenleven, blijven

onbesproken.14.De werken uit 1836 werden veelal uitgegeven door Nayler in Amsterdam. Blijkbaar zag de uitgever nog brood in Bilderdijk, ofschoon de literaire critici hun aandacht lijken te hebben verloren. Om iets definitiefs te kunnen poneren over de populariteit van Bilderdijk bij de lezer, hebben we uiteraard veel meer gegevens nodig.

Om het beeld te vervolmaken heb ik tevens de som van het aantal recensies genomen, alleen nu niet per jaar dat deze in de tijdschriften verschijnen, maar gekoppeld aan het jaar van uitgave van de werken die besproken worden (kolom 7).

Ter illustratie: Mengelingen uit 1804 wordt pas in 1805 in verschillende tijdschriften besproken. In de vijfde kolom, die het aantal recensies per jaar laat zien, worden deze besprekingen dus bij 1805 gevoegd. In deze grafiek staan alle recensies voor Mengelingen bij 1804, het jaar van uitgave. We zoomen weer in op de piekjaren.

Hoewel deze exercitie misschien wat gekunsteld lijkt, kunnen we hier de populariteit van bepaalde werken in het literaire tijdschrift aflezen. Zie bijvoorbeeld 1828. Van de veertien verschenen werken worden er slechts zeven gerecenseerd, maar deze zeven werken zijn wel goed voor 22 recensies. Bij die veertien werken zitten vier herdrukken. Geen van deze vier krijgt een recensie. Ook drie nieuwe werken krijgen ogenschijnlijk geen aandacht. Het betreft een bijdrage van Bil-

(7)

4

VII VI

V IV

III II

I

0 0

0 0

1 0

1777

0 0

0 0

0 0

1778

1 6

1 1

17 1

1779

0 0

0 0

2 0

1780

0 0

0 0

4 0

1781

0 0

0 0

6 0

1782

0 0

0 0

1 0

1783

0 0

0 0

3 0

1784

0 0

0 0

30 0

1785

0 0

0 0

3 0

1786

0 0

0 0

6 0

1787

1 20

1 0

5 0

1788

1 11

1 2

9 2

1789

0 0

0 0

7 0

1790

0 0

0 0

4 0

1791

0 0

0 0

2 0

1792

0 0

0 0

6 0

1793

1 17

1 0

6 0

1794

0 0

0 1

4 1

1795

0 0

0 0

2 0

1796

0 0

0 0

1 0

1797

0 0

0 0

1 0

1798

2 25

1 1

4 1

1799

0 0

0 1

2 1

1800

0 0

0 0

0 0

1801

0 0

0 0

0 0

1802

11 100

2 2

2 4

1803

5 33

1 1

3 5

1804

6 25

2 1

8 4

1805

5 15

2 3

13 4

1806

3 17

1 2

6 2

1807

27 69

9 9

13 15

1808

(8)

4 14

2 8

14 15

1809

0 0

0 4

4 4

1810

4 11

1 3

9 3

1811

0 0

0 1

1 3

1812

10 43

3 1

7 2

1813

8 50

2 2

4 8

1814

8 75

3 5

4 10

1815

1 33

1 3

3 5

1816

9 40

2 2

5 4

1817

6 50

3 2

6 4

1818

4 20

1 4

5 7

1819

11 22

5 2

23 4

1820

7 38

3 6

8 9

1821

7 57

4 7

7 11

1822

7 17

2 4

12 8

1823

4 20

2 4

10 7

1824

0 0

0 1

3 1

1825

7 50

3 1

6 2

1826

6 50

2 5

4 7

1827

22 50

7 8

14 15

1828

8 42

5 12

12 18

1829

0 0

0 5

3 6

1830

4 50

1 0

2 0

1831

13 27

4 5

15 11

1832

7 22

2 6

9 12

1833

9 29

2 4

7 9

1834

0 0

0 3

14 4

1835

3 4

1 1

27 1

1836

0 0

0 1

26 2

1837

0 0

0 1

1 1

1838

0 0

0 0

0 0

1839

0 0

0 0

2 0

1840

0 0

0 0

1 0

1841

0 0

0 0

3 0

1842

0 0

0 0

1 0

1843

(9)

0 0

0 0

0 0

1844

5 50

1 0

2 0

1845

0 0

0 1

3 1

1846

0 0

0 1

3 4

1847

0 0

0 0

1 0

1848

0 0

0 1

1 1

1849

0 0

0 1

4 1

1850

0 0

0 0

5 0

1851

1 25

1 1

4 1

1852

0 0

0 0

7 0

1853

0 0

0 0

2 0

1854

1 33

1 0

3 0

1855

3 10

1 1

10 1

1856

0 0

0 0

2 0

1857

0 0

0 0

1 0

1858

0 0

0 0

2 0

1859

0 0

0 1

3 1

1860

0 0

0 0

2 0

1861

0 0

0 0

0 0

1862

0 0

0 0

0 0

1863

0 0

0 0

1 0

1864

0 0

0 0

0 0

1865

5 100

1 1

1 1

1866

0 0

0 1

3 4

1867

0 0

0 0

1 0

1868

2 50

1 1

2 2

1869

0 0

0 0

0 0

1870

0 0

0 0

0 0

1871

1 100

1 1

1 1

1872

0 0

0 0

2 0

1873

0 0

0 1

1 1

1874

1 50

1 0

2 0

1875

0 0

0 1

1 1

1876

0 0

0 0

1 0

1877

0 0

0 0

0 0

1878

(10)

0 0

0 0

2 0

1879

2 50

1 1

2 1

1880

0 0

0 0

1 0

1881

0 0

0 1

0 1

1882

0 0

0 0

1 0

1883

1 20

1 0

5 0

1884

0 0

0 1

1 1

1885

0 0

0 0

2 0

1886

0 0

0 0

1 0

1887

0 0

0 0

2 0

1888

0 0

0 0

2 0

1889

0 0

0 0

3 0

1890

0 0

0 0

1 0

1891

0 0

0 0

3 0

1892

0 0

0 0

1 0

1893

0 0

0 0

0 0

1894

2 20

1 0

5 0

1895

0 0

0 1

0 2

1896

0 0

0 0

0 0

1897

0 0

0 0

1 0

1898

0 0

0 0

3 0

1899

0 0

0 0

2 0

1900

0 0

0 0

0 0

1901

0 0

0 0

1 0

1902

0 0

0 0

0 0

1903

0 0

0 0

1 0

1904

0 0

0 0

0 0

1905

7 40

2 3

5 6

1906

0 0

0 1

1 2

1907

Totaal 438

233

1803-1838 310

227

(11)

5

Jaartallen

I

Aantal recensies per jaar

II

Aantal verschenen werken

III

Aantal gerecenseerde werken

IV

Aantal gerecenseerde werken per jaar van uitgave

V

Percentage van de werken per jaar van uitgave die gerecenseerd zijn

VI

Aantal recensies cumulatief per jaar van uitgave

VII

Staafgrafiek 1: Het aantal recensies per tijdschrift

Staafgrafiek 2: Aantallen van tijdschriften die een recensie opnamen in de periode 1803-1838

(12)

6

derdijk en Katharina Schweickhardt aan de reeks Keur van Nederlandsche letteren, voorts een reactie van Bilderdijk op een werk van Balthasar Huydecoper en ten slotte het gedicht De ware liefde tot het vaderland. De aanmerkingen op Huydecoper zijn wellicht te obscuur voor een echte bespreking en De ware liefde tot het vaderland is wederom een genootschapgedicht en die hebben nooit veel aandacht getrokken.

Recensies van de Keur van Nederlandsche letteren zouden aan de aandacht kunnen zijn ontsnapt, daar het om een deel in een reeks gaat. Van de overige werken krijgen de meeste twee à drie recensies. Alleen Spieghels Hartspiegel en Naklank krijgen respectievelijk vier en vijf besprekingen.

Ten slotte nog twee staafgrafieken. In de eerste staan de aantallen recensies in de verschillende tijdschriften. Ter wille van het overzicht heb ik alle tijdschriften waarin slechts één, twee of drie recensies verschenen, weggelaten, hoewel ik mij bewust ben van het feit dat ook die gegevens iets kunnen zeggen. Daarnaast heb ik rekening gehouden met de verschillende naamsveranderingen van de tijdschriften. Zo zijn de recensies van de Hedendaagsche vaderlandsche bibliotheek van wetenschap, kunst en smaak en van de Nieuwe vaderlandsche bibliotheek van wetenschap, kunst en smaak opgeteld bij die van Vaderlandsche bibliotheek van wetenschap kunst en smaak.

Het is niet verbazingwekkend dat de Vaderlandsche letteroefeningen met 64 recensies met kop en schouders uitsteekt boven de andere tijdschriften, en ook bieden de tijdschriften op de tweede tot de vijfde plaats nauwelijks verrassingen.

De laatste grafiek laat zien hoeveel tijdschriften recensies opnemen in de periode 1803-1838. Het is goed te zien dat de populariteit van Bilderdijks werk als

recensiemateriaal even toeneemt in de eerste jaren na zijn dood net na het algehele dieptepunt van 1831. Het is een interessante, maar historisch niet te verantwoorden vraag, wat de grafiek had laten zien als de dichter later was gestorven. We zullen het nooit weten.

We komen tot een besluit. Wat kunnen we nu afleiden uit al deze statistische gegevens? Zijn er openingen voor verder onderzoek? Analyse van bovenstaande gegevens maakt het mijns inziens mogelijk tot een synthese te komen met betrekking tot de receptie van Bilderdijk in de tijdschriften, een synthese die moet leiden tot een samenhangend beeld dat op zijn beurt weer van nut kan zijn bij ander onderzoek naar onze dichter.

Ik heb een beeld geschapen van de verschillende mogelijkheden die deze database kan bieden. Ik vertrouw erop dat de gegevens in de nabije toekomst ontsloten kunnen worden voor het grote publiek. Tot die tijd kan eenieder zich altijd tot het

Bilderdijk-Museum wenden voor toegang tot deze onschatbare bron voor onderzoek naar de receptie van Willem Bilderdijk in de literaire wereld van het tijdschrift.

Monique van Rooijen

Literatuur

(13)

Berkelaar, Wim, ‘Bestrijders van Bilderdijk. Conrad Busken Huet en Pieter Geyl contra Willem Bilderdijk’, in: Transparant: orgaan van de vereniging van Christen-Historici 11 (2000) aflevering 2.

Eijnatten, Joris van, Hogere sferen. De ideeënwereld van Willem Bilderdijk (1756-1831) (Hilversum 1998).

Hattum, Marinus van, Da Costa tussen Bilderdijk en Suringar: een uitgeversdocumentatie (Amsterdam 2004).

Monfils, L.T., Willem Bilderdijk Bibliografie: analytische bibliografie van de zelfstandige publicaties 1777-2004, bibliografische lijst van nietzelfstandige publicaties 1772-1831 (Amstelveen 2006).

Het Bilderdijk-Museum: mededelingenblad van de Vereniging ‘Het Bilderdijk-Museum’ (1984-...).

Eindnoten:

1. Joris van Eijnatten, Hogere sferen. De ideeënwereld van Willem Bilderdijk (1756-1831) (Hilversum 1998) en Het Bilderdijk-Museum: mededelingenblad van de Vereniging ‘Het Bilderdijk-Museum’ (1984-...).

2. Wïm Berkelaar, ‘Bestrijders van Bilderdijk. Conrad Busken Huet en Pieter Geyl contra Willem Bilderdijk’, in: Transparant: orgaan van de vereniging van Christen-Historici 11 (2000) aflevering 2, 410.

3. L.T. Monfils, Willem Bilderdijk Bibliografie: analytische bibliografie van de zelfstandige publicaties 1777-2004, bibliografische lijst van niet-zelfstandige publicaties 1772-1831 (Amstelveen 2006).

4. Willem Bilderdijk, Echtviering van keizer Napoleon (Amsterdam 1810), idem, Den heere Jeronimo de Vries (s.l., [1810?]) en idem, Hulde (s.l., [1810]). Monfils, Willem Bilderdijk Bibliografie, 105-107.

5. De kentering vanaf eind jaren dertig in het aantal recensies dat geschreven wordt over werken van Bilderdijk, valt min of meer gelijk met de opkomst van Jong Holland, de groep jonge schrijvers die verandering in literatuur en ook in de kritiek voor ogen had. Het is de tijd van bladen als De Muzen, Europa en De Gids en van een nieuwe generatie die duidelijk een andere weg inslaat. Het gaat veel te ver om met de gegevens zoals die nu voor ons liggen, een uitspraak te doen over een eventueel verband.

6. Willem Bilderdijk, Nalezingen (Amsterdam 1833) en idem, Het nicotiaansche kruid en uitzicht op mijn dood (Rotterdam 1832).

7. Willem Bilderdijk, Ondergang der eerste wareld [red. I. da Costa] (Leeuwarden 1845). De vijfde recensie verschijnt in drie delen in het Algemeen letterlievend maandschrift in 1846-1847.

Omdat het eerste deel in 1846 verschijnt, is de recensie bij dit jaartal in de grafiek verwerkt.

Zie ook: Marinus van Hattum, Da Costa tussen Bilderdijk en Suringar: een uitgeversdocumentatie (Amsterdam 2004), 218-269.

8. Na de dood van Bilderdijk wordt De ondergang der eerste wareld nog menigmaal uitgegeven:

Leeuwarden 1834, Leiden ca. 1840, Leeuwarden 1845 en 1847, Amsterdam 1880, Haarlem 1884-1890, Rotterdam 1890, Haarlem [1890?], Zutphen ca. 1899, Haarlem 1906. Ook na 1906 zijn er nog drie uitgaven, maar die vallen buiten het bestek van de database.

9. Van de zeven nieuwe werken worden er uiteindelijk vier besproken.

10. [red. Willem Messchert] Brieven (Amsterdam 1836-1837) en [red. H.W. Tydeman] Geschiedenis des Vaderlands (Amsterdam 1832-1853).

11. [red. J. van Vloten] Bloemlezing uit de dichtwerken... naar tijdsorde gerangschikt (Leiden 1869) en [red. W. Kloos] Bloemlezing met inleiding en opmerkingen bij de gekozene gedichten (Amsterdam [1906]).

(14)

12. Wim Berkelaar, ‘Bestrijders van Bilderdijk’, spreekt met betrekking tot de kritiek van Busken Huet zelfs van karaktermoord.

13. Van Eijnatten, Hogere sferen, 29.

14. De uitgave van Het buitenleven in 1803 was overigens nog goed voor zes recensies.

(15)

7

Onruststoker in een land van vrede. De receptie van Bilderdijks poëzie in tijdschriften van 1813-1831

Inleiding

Naar aanleiding van Hollands verlossing van W. en K.W. Bilderdijk kijkt het Letterkundig Magazijn van Wetenschap, Kunst en Smaak van 1814 terug naar de periode van de Franse overheersing, en trekt het boetekleed aan:

Het gebeurde moge voor ons in velen opzigte schandelijk wezen, deze schande kan niet bedekt; maar moet uitgewischt worden door edele bedrijven; en het is nodig dat onze kinderen de geschiedenis onzer dwaasheid, onzer tweedracht, onzer lafheid en onzer verkeerdheden die wij zoo zwaar geboet hebben, kennen, opdat zij zich aan ons spiegelen en door onze schande en schade wijzer voor zulke dwaas- en verkeerdheden en voor de ongelukken, die er de onvermijdelijke gevolgen van zijn, zich wachten. (naar aanleiding van ‘Vervulling’).1.

Bij de vraag naar de receptie van Bilderdijks poëziebundels in de Nederlandse tijdschriften tijdens diens leven zou het misschien voor de hand liggen het biografisch gegeven van zijn terugkeer uit ballingschap in 1806 als uitgangspunt te nemen. Met bovengenoemd citaat wil ik laten zien dat het mij gaat om de vraag hoe de

Nederlandse tijdschriften na de bevrijding van de Fransen gereageerd hebben op de poëzie van het fenomeen Bilderdijk. In de periode 1806 tot 1813 verduistert de censuur het beeld en treedt er nog te veel turbulentie op van de Napoleontische oorlogen, terwijl na 1813 de aarzelende poging tot eenstemmigheid te beluisteren is.

Het Letterkundig Magazijn sprak van ‘onze tweedracht, onze lafheid’ en die zinsnede doet denken aan Van der Palm's ‘Vaderlandse uitboezeming’ uit 1814, waarin hij eveneens de collectieve schuld belijdt en door middel van de

voornaamwoorden ‘wij’ en ‘onze’ de nieuwe eenheid wil uitdrukken. Diens

‘Uitboezeming’ opent met het beeld van een droom: droom ik of is het waar dat ik twee eeuwen eerder lijk te ontwaken, in een tijd, waarin jammerlijke verdeeldheid veranderd is in zeventiende-eeuwse eendracht? De strekking van zijn boodschap is, dat de ‘God van Nederland’ de eendracht teruggegeven had aan een land dat er dwaas verspillend mee was omgesprongen en met het gebruik van ‘wij’ en ‘ons’ symboliseert hij zijn weigering nog langer in termen van twee partijen te willen denken. Drie jaar later in Gedenkschrift zal hij, terugkijkend op de strijd tussen patriotten en

prinsgezinden, zelfs spreken van ‘een ongelukkig misverstand tusschen de braven en edelen van beide zijden’.2.Van ‘Vaderlandsche Uitboezeming’, geschreven in najaar 1813 na de Volkerenslag bij Leipzig, werd algemeen aangenomen dat daarin het beste de verzoenende stemming tot uitdrukking kwam, die men opportuun achtte na jaren van strijd en tweedracht.3.Tegenover de geschetste eensgezindheid stelt Van der Palm dan de tegenstrevende enkeling, de ongelukkige, op wie ‘de vloek der natie kome’ als hij de eenheid dreigt te verstoren.

Voor deze lezing over de receptie van Bilderdijks poëzie tot zijn dood in 1831 heb ik dankbaar gebruik gemaakt van het Apparaat-Van Rooijen met alle recensies over Bilderdijk.4.Om de receptie in historische context te plaatsen heb ik ook de discussies

(16)

over Bilderdijk in recensies van andere dichters uit die tijd erbij betrokken, die ik in mijn eigen vroeger onderzoek al bekeken had.5.Daarbij zal blijken, dat de kritiek op Bilderdijk nauwelijks poëticaal, maar sterk op diens ideeën is gericht. Zo hoop ik achttien jaar worstelen van ‘het land van vrede’ met ‘de onruststoker’ in kaart te brengen.

Jaren 1813-1818

Bilderdijk en Katherina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt sluiten met de oranjetonen in deze bundel Hollands Verlossing bij de bevrijding nauw aan bij de vaderlandse vreugde en de haat tegen de Fransen.6.De Boekzaal memoreert hoe het eerste deel verscheen in de tijd, dat de verwachtingen nog zeer gespannen waren en de uitkomst nog onbeslist lag; bij uitkomen van deel twee leek Napoleon een nietsbetekenende balling geworden.7.Net als de andere bladen verwijst de Boekzaal naar het in 1811 gecensureerde gedicht ‘Afscheid’ van Bilderdijk, dat profetisch van waarde bleek:

Holland groeit weêr!

Holland bloeit weêr!

Hollands naam is weêr hersteld!

Holland, uit zijn stof verrezen, Zal op nieuw ons Holland wezen;

Stervend heb ik 't u gemeld!8.

Ook met het gedicht ‘De Minotaurus’ in het tweede deel van Hollands verlossing zou Bilderdijk een overtuigend zinnebeeld geven van de dolle en woeste Corsicaan.

Het is weer het Letterkundig Magazijn dat het meest treffend uitdrukking geeft aan de stemming van afkeer van de Fransen, die ons land dwongen mee te vechten

‘tegen stille, vreedzame en onschuldige volken’. Als er nu gevochten moet worden, dan zou het zijn voor onze eigen ‘vrijheid en onafhankelijkheid. Dit boekje van Bilderdijk en zijn vrouw zou ‘in elk Nederlands huisgezin, gelezen en bewaard’

dienen te worden.9.

In de periode 1813 tot 1818 heerst er geen eenstemmigheid over de positie van Bilderdijk. De Vaderlandsche Letteroefeningen stelt in de bespreking van

Vaderlandsche uitboezemingen (1816) dit ‘uitmuntend paar’ zonder twijfel ‘aan het hoofd van alle Nederlandse dichters’, maar het Letterkundig Magazijn zoekt naar aanleiding van dezelfde bundel meer de nuance in een vergelijking van Feith met Bilderdijk:

de zoetvloeiendeOVIDIUS[...] is zoo wel Dichter als de kunstige

HORATIUS.10.

Dit zijn de jaren, waarin het Letterkundig Magazijn in 1814 Tollens al betitelt als

‘den Gerard Douw van den Helikon’, een karakteristiek, die Tollens in het perspectief van de toen zeer bewonderde ‘fijnschilders’ plaatst.11.De plaats voor Bilderdijk is die van ‘een’ uitstekend dichter, niet de eerste ‘puikdichter’.12.

(17)

8

Katharina Wilhelmina Bilderdijk wordt door de Recensent sterk huiselijk

gepositioneerd vanwege haar ‘stille, zalige tafereelen des moederlijken gevoels’.13.

Over de landelijke poëticale landkaart bestaat in 1816 grote consensus bij Boekzaal der geleerde wereld, en Vaderlandse Letteroefeningen14.en vanaf 1818 ook bij de Recensent en het Letterkundig Magazijn.15.De grootste dichttalenten zijn Bilderdijk, Feith, Tollens. Hiervan wordt Bilderdijk de dichter van de ‘stoute toon’ genoemd, en ook vaak voorzien van het epitheton ‘geleerd dichter’16., Feith heet vaak

‘zoetvloeiend’, terwijl Tollens aan het hoofd staat van de dichters van de ‘zachten toon’, die huiselijke taferelen schilderen. Vertegenwoordigers van die groep zijn Spandaw, Westerman, Rietberg, Lulofs, Simons en Barend Klijn.

Van Bilderdijks bundel in 1817 (Nieuwe uitspruitsels) kan niet gezegd worden dat het de geesten in hevige beroering brengt, zoals wel gebeurt bij bundels uit datzelfde jaar 1817 van Spandaw en Barend Klijn.17.Met name de Vaderlandsche letteroefeningen stoort zich aan theologische rechtzinnigheid en tirades tegen de verlichting van Bilderdijk, maar het gevit op Bilderdijk roept de ergernis van andere tijdschriften op.18.

Wit en Rood en de gevoelige poëzie (1818-1821)

Met de bundel Wit en Rood (1818) is het dichterspaar Bilderdijk-Schweickhardt helemaal terug op het middenveld. De Vaderlandsche Letteroefeningen geeft Bilderdijk nu de eerste positie in een land, dat een ware ‘kweekhof van dichters’ is geworden. In een sterkte/zwakteanalyse van Bilderdijk komt alleen als zwakte naar voren een zekere duisterheid, als hij spreekt over ‘bovennatuurlijke zaken’, maar zijn sterke kanten zijn: oorspronkelijkheid, kracht, wijsgerigheid, tederheid en gevoeligheid. K.W. Schweickhardt wordt weer in het huiselijke kamp geplaatst, met als kenmerk ‘een stille, zachte en teedere trant’. Het dichtend paar acht men zo goed als uniek, alleen te vergelijken met 18e-eeuwse voorgangers Nicolaas van Winter en Lucretia van Merken.19.De Boekzaal stoort zich wel aan een zekere overdreven toon op godsdienstig gebied, maar is totaal gegrepen door de betekenis van de titel Wit en Rood, volgens welke de oudere minnaar bij zijn jonge geliefde het verschil in jaren en kleur tracht te compenseren door te wijzen op het mooie vlechtwerk van witte leliën met rode rozen, naar voorbeeld van een lierdicht toegeschreven aan Anacreon.20.Letterkundig magazijn plaatst Bilderdijk eigenlijk boven alle indelingen, tenzij hij duister wordt, een bezwaar dat Katharina Wilhelmina niet treft.21.

Nu beïnvloedt een buitentekstueel gegeven de receptie van deze bundel hevig, en de volgende bundel in nog sterkere mate. Een kleine vooruitwijzing bij het gedicht over de terugkeer van de zoon van zijn eerste zeereis laat zien, dat de recensent van Vaderlandsche Letteroefening op de hoogte is van het verlies van Julius Willem, die op 26 augustus 1818 op zee gestorven was, maar wiens dood pas in januari 1819 bekend werd.22.Wanneer de voorrede van de bundel Nieuwe dichtschakering van 1819 ervan melding maakt, dat de tekst al grotendeels gedrukt was toen het doodsbericht van de zoon binnenkwam, komt de kritiek van alle bladen geheel in

(18)

het licht van dit verlies te staan, vergezeld van golven van medeleven, waardering en gevoel.

De bundel is overigens erg gevarieerd met bijvoorbeeld enkele vertalingen van Persius' hekeldichten en luimige verzen van Bilderdijk, maar de besprekingen storten zich op verzen over huwelijksgeluk, moederliefde, bezorgdheid over afwezige kinderen, hartbrekende droefheid over verloren kinderen, zoals met name het dichtstuk

‘Alwine’ van Katherina Wilhelmina. Je moet dichter zijn om zo te kunnen schrijver, maar je moet moeder zijn om zoveel gevoel op te roepen, is de gedachte. Het Letterkundig magazijn zou de bundel het liefst de status van ‘het Huisboek voor alle gehuwden’ geven.23.

Het verschijnsel dat persoonlijke, buitentekstuele gegevens het gevoel in de kritiek hoog kan opjagen, is natuurlijk van alle tijden, maar in deze periode wordt het versterkt door tijdgebonden opvattingen. Dichters moeten tolken van het volksgevoel zijn en het ‘dood-eenvoudige’ is het ‘toppunt’ der kunst, aldus Vaderlandse

Letteroefeningen, Boekzaal en Letterkundig magazijn tussen 1817 en 1819;24.dichters moeten gelijke tred houden met algemeen herkenbare menselijke gevoelens, betoogt Jeronimo de Vries in het jaar 1818 in zijn redevoering over ‘Het eenvoudige’, dan zou pas ‘ware poezie’ ontstaan.25.Gedurende één decennium van 1815 tot ongeveer 1825 heeft een groot aantal critici de verstaanbare, gevoelige of huiselijke dichter als ‘ware’ dichter beschouwd.26.De Recensent stelt in 1818 vast, dat de tijdgeest aan de zogenaamde ‘gevoelige Dichters’, zoals Tollens, Spandaw, Van Hall en

Westerman, een groter behoefte heeft dan aan de stoute dichters (als Bilderdijk en Loots).27.Het is de ironie van het lot, dat juist dan Bilderdijk om een buitenpoëticaal feit van persoonlijke aard de meeste innig gemeende bijval krijgt. Het zal hem weinig genoegen gedaan hebben.

Bij de volgende bundel Sprokkelingen uit 1821, waarvan Bilderdijk ditmaal alleen auteur is, is het weer business as usual: Bilderdijk wordt weer aangeduid als een groot, geleerd dichter, die veel respect afdwingt (Algemeen letterlievend maandschrift, Letterkundig magazijn), maar stoort vanwege zijn antiliberale toon.28.

Krekelzangen (1822-1823)

En dan komt Krekelzangen in 1822 uit, Bilderdijks in poetische vorm gegoten

‘bezwaren tegen den geest der eeuw’, waarin vanuit contraremonstrantse optiek het gehele toenmalige bestel van volkssoevereiniteit, constitutie, verlichting, vrijheid, gelijkheid en democratie gehekeld en vervloekt wordt.29.De Recensent beaamt Bilderdijks opmerking uit de inleiding, dat ‘de oude sukkel [...] inderdaad [niet] met den tijgeest [is mee]gewandeld’. Het blad ontkent niet dat er onverdraagzaamheid geheerst heeft, tijdens de hoogtijdagen van de verlichting, toen men te idealistisch volmaakbaarheid nastreefde, maar aan de andere kant brengt Bilderdijk de tijdgeest terug tot de ‘Middeleeuwen’. De ‘goede tijdgeest’ (bedoeld is de huidige) bevindt zich in het midden, die alle standen tot meer ‘beschaving en volmaking’ wil brengen.30.

Er is een opvallend stijgende lijn van verontwaardiging in de recensies te zien.31.

De VL reageert aanvankelijk heel relaxed op deze kwestie door de buitensporigheid ervan als bijna vermakelijk te beschouwen; tenslotte kwam er geen boek van Bilderdijk uit, of het werd, aldus de recensie, verslonden.32.Bij het tweede deel van Krekelzangen spreekt de VL heel ingehouden nog van een groot talent dat enigszins

(19)

‘belemmerd’ werd door zijn stemming, en bij het derde deel spreekt het van

‘ontsierende’ scheldpartijen. Pas bij de volgende bundel Rotsgalmen slaat de stemming van de VL om tot veroordeling vanwege de staatsondermijnende werking, waarover hieronder.33.

De Recensent vindt bij verschijning van het eerste deel al dat Bilderdijks bekende

‘gescheld’ nu is gestegen tot ‘zulk eene

(20)

9

trap van ongekende bandeloosheid’ dat het niet meer prettig is. Het zou hoogst ongelukkig zijn, dat zo de oude partijschap weer herleeft, ‘oude wonden’ opengekrabd worden door het eindeloos herdenken en herhalen van de ‘ongelukkige Staatsen Kerkgeschillen’ vanaf de 17eeeuw.34.Het Letterkundig Magazijn, toch altijd een groot bewonderaar van Bilderdijk, zet meteen in met een veel pittiger jargon, spreekt van ‘ziekelijkheid’ en ‘razernij’, wijst op de bedervende invloed op de jongere generatie en vreest dat de vlam weer in de pan slaat.35.Een aantal bladen spreekt van een ‘kreet van verontwaardiging’ tegen Bilderdijk, die als ‘onruststoker’ totaal

‘verfoeid’ wordt door alle weldenkende mensen.36.Men schetst een beeld van het vaderland met aan de ene kant ‘de gehele Natie’, vol ‘brave voorstanders der ware liberaliteit’ die verontwaardigd zijn, dan wel Bilderdijk uitlachen, met aan de andere kant ‘slechts de weinigen die Bilderdijk door zijn voorbeeld bedorven heeft’.37.

Het is pas bij de bespreking van het eerste deel van Rotsgalmen in 1824 dat de bom bij het Algemeen letterlievend maandschrift en de Vaderlandsche letteroefeningen echt lijkt te barsten, omdat men de gevaarlijke implicaties voor het staatsbestel en het verlies van de nauwelijks tien jaar oude vrede vreest.38.Bilderdijks opvattingen dat de Koning alleen (zonder constitutie) zou moeten regeren, geeft aanleiding tot de hartekreet dat het vaderland blij mag zijn met een koning die deze taal van oproer zal verachten in een ‘Land van rust en vrede’. Met de censuur nog vers in het geheugen voegt men Bilderdijk toe, dat hij blij mag zijn in een land te wonen waarin men ‘zulk eene taal zelfs duldt!!!’ Een halve bladzij neemt de repetitio van de uitspraak: ‘dit veroordeelen, ja verfoeien wij in hem’ in beslag, met het volgende besluit:

Maar dit veroordeelen, ja verfoeien wij in hem: dat hij in een land van rust en vrede zonder ophouden de rust tracht te verstoren, en het zaad van wantrouwen en tweedragt strooit;39.

Alleen de Boekzaal doet in deze eenstemmigheid helemaal niet mee. Het blad dat toch al een broertje dood heeft aan een standpunt bepalen, recenseert Krekelzangen eenvoudigweg niet en laat zich pas in 1828 in één recensie uit over drie nieuwe bundels tegelijk, waarin men zich wel ergert aan de onaangename toon van Bilderdijk, maar aanraadt gewoon te genieten van zijn werk en zich er verder niet aan te storen.40.

Er is een mogelijke verklaring waarom deze situatie met Krekelzangen zo hoog oploopt. Uit redevoeringen, zoals die van A. Siewertsz van Reesema voor het Rotterdamsch departement van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen in 1822, blijkt er in het land een geest van vervlakking opgekomen te zijn, en een

zelfgenoegzaamheid, die men wilde bestrijden met een nationaal-cultureel réveil.41.

De oorlog was achter de rug en de vrede maakte de mens gemakzuchtig, oude verdeeldheid van steden en gewesten stak weer de kop op, en nieuwe verdeeldheden kwamen op. Mogelijk doelde hij op het tijdschrift De Weegschaal, waarin

gediscussieerd was over vrijheid van drukpers.42.Het herstel zocht men in de nationaal-culturele identiteit, waarvoor met name de letterkunde belangrijk was. Niet toevallig komt ook in 1822 de volkseditie van Tollens uit, die een oplage van meer dan 10.000 exemplaren heeft. Het is duidelijk, dat men op zo'n moment bepaald niet op Krekelzangen van Bilderdijk zat te wachten. Volksdichters heeft men nodig en

(21)

geen dichters die er een ‘Middeleeuwse’ geloofsopvatting op na hielden, en de vloer aanveegden met alle verworvenheden van de negentiende-eeuwse volksverlichting.

Steun van de jongere generatie (1827-1830)

De eerste volgende vraag die zich opdringt is: komt het nog goed tussen Bilderdijk en de tijdschriften? Na het ‘onbehaaglijk lied van de schorre krekel’ publiceert Bilderdijk tot zijn dood in 1831 nog dertien poëziebundels, afgezien van vele andere publicaties, tekstedities en vertalingen. Toch wordt maar aan een zestal ervan veel aandacht gegeven: aan Oprakeling (1826) en Nieuwe oprakeling (1827), De voet in 't graf (1827), Avondschemering (1828), Naklank (1828) en Nieuwe Vermaking (1829).

De VL gaat er in 1827 toe over de draak met Bilderdijk te steken, door bij ieder besproken gedicht aan te geven hoe de ‘vlag’ erbij hangt in verband met windrichting en weer: zo volgen bij titels van gedichten kwalificaties als ‘mistig weer’, ‘bedompte lucht’, ‘vliegende storm’, ‘scherpe koude’ tot ‘zonneschijn’.43.Al erkent men dat Bilderdijk meesterstukken kan schrijven, Letterkundig magazijn spreekt nu van de

‘zielenkrankheid des Dichters’ en het Algemeen letterlievend maandblad maakt onderscheid tussen gedichten voor het grote publiek en gedichten in ‘de Tale Canaans’, die slechts voor enkelen genietbaar zijn.44.

Vanaf Nieuwe Oprakeling (1827) treden er twee nieuwe feiten op. Ten eerste is er de klacht van Bilderdijk zelf in een gedicht over ‘anonieme schendbrieven’ die dagelijks bij hem bezorgd worden. Deze klacht over hatemail mist zijn doel niet en geschrokken laten de bladen zich tot de orde roepen door te verklaren dat men de geschriften recenseert en niet de schrijver: het schrijven van dit soort anonieme scheldbrieven wordt ten stelligste afgekeurd.45.

Het tweede nieuwe feit is het verschijnen van vier nieuwe bladen, die zich qua toon en opvatting onderscheiden van de bestaande, Apollo, kort daarop gevolgd door Argus, Nederlandse Mercurius en De Vriend der Waarheid. Ze worden volgeschreven door jonge ambitieuze letterkundigen (anoniem, maar voor zover bekend A. van der Hoop Jr., Jacob van Lennep en Jan Wap), die schoon schip willen maken met de amateuristische letterkundige kritiek, en Bilderdijk op esthetische gronden willen beoordelen en niet naar godsdienstige opvattingen.46.Zo noemt Apollo in het eerste nummer Bilderdijk de ‘Prins onzer Dichters’, en geeft aan gewoon voorbij te zullen gaan aan zijn staatkundige en Godsdienstige opvattingen.47.

Van nu af heerst er bij de gerenommeerde bladen een tweedeling in de receptie van Bilderdijk. Algemeen letterlievend maandschrift en Boekzaal lijken zo positief over dit genie te oordelen als mogelijk is, al spreekt het ALM de vrees uit voor een forse ‘knak’ in de belangstelling;48.een minder positieve grondhouding hebben Vaderlandse letteroefeningen en Letterkundig Magazijn. Het eerstgenoemde blad benadert Bilderdijk psychologisch als iemand die lijdt aan vlagen van krankzinnigheid en godsdienstige razernij, terwijl het Letterkundig Magazijn de kwestie vanuit maatschappelijk-educatief oogpunt bespreekt en de vrees uitspreekt voor de gevaarlijke uitwerking op de jongere generatie: het blad stelt dat het Nederlandse Volk niets voor Bilderdijk betekent.49.

Wat de zaak niet beter maakt, is dat Bilderdijk een uitgesproken neiging tot onzedelijke, wellustige taal schijnt te demonstreren in de bundel Avondschemering,

(22)

en wel in het vers ‘Grijzaarts Bruiloftszang’, dat alom ‘weerzin wekt’ door de ‘dartele, ja wulpsche toon’ bij een zo oude dichter. Het doet hem geen eer aan, aldus LMWKS en bij het nieuwe blad Argus wilde die wulpse toon er ook ‘niet zo vlot in’.50.Een merkwaardige toon voor iemand, aldus het ALM, die zijn tijdgenoten ‘satansgebroed en hellekroost’ noemt vanwege

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hij koesterde Bilderdijks brieven aan hem met zorg, zoals valt af te leiden uit het feit dat hij van voor 1828 maar enkele brieven heeft bewaard, waaronder echter wel die

Bilderdijk geeft een aanwijzing in zijn Geschiedenis des Vaderlands, waar hij zegt dat de leer van het duizendjarig rijk niet alleen de joden en christenen verenigt - ze

Bilderdijk had Elpine en haar minnaar een ‘gewichtige rol’ in het vervolg van zijn epos toegezegd, maar hoe hij deze episode precies aan zijn hoofdmotief zou hebben verbonden, is

Bilderdijk is zeker niet de enige dichter bij wie de beelden voor het dichterschap wisselen of, ‘logisch’ gezien, onderling tegenstrijdig zijn.. Maar bij hem vinden we een wel

Dat wel zedert dien tijd te meermale men nu nog laatstelijk voor eenige weeken, de dringenste pogingen zijn gedaan, om den ged e van deze zijne handelwijze en geheel miskenning

Zoals Jan Bosch schreef in zijn Speels vernuft, waarin hij de betekenis van een aantal van Bilderdijks bedriegers wist te ontrafelen, is daarin niet alleen diens liefde en talent

Maar ik wil pogen, niet slechts door de beschouwing van enkele zijner beste oorspronkelijke portretten, maar ook door het aantonen van eenige nieuwe gezichtpunten uit

Het is door den fakkel des oorlogs dat zoo vele brave gezinnen in de ellende en droefheid zyn gestort - vele moeders weten niet wat 'er van hare zoonen geworden is en zullen het