• No results found

Het Bilderdijk-museum. Jaargang 25 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het Bilderdijk-museum. Jaargang 25 · dbnl"

Copied!
39
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

bron

Het Bilderdijk-museum. Jaargang 25. Vereniging ‘Het Bilderdijk-Museum’, Amstelveen 2008

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_bil002200801_01/colofon.php

© 2012 dbnl

(2)

Elius Isaäc Bilderdijk

Amsterdam 1791-1813 Landau in der Pfalz

1.

‘Dat mijn Elius dood is,’ schreef Bilderdijk op 6 juli 1813 aan H.W. Tydeman, ‘zult gij weten. Zijn moeder zal nu wel te vreden zijn. Tetterode

2.

heeft het mij door Wiselius

3.

doen weten; met omstandigheden die [haar] kenteekenen.’

4.

In werkelijkheid verwees Bilderdijk niet met het woord ‘haar’ naar zijn eerste echtgenote, maar met de woorden ‘dat monster’.

5.

Dat hij aan Catharina Rebecca Woesthoven, van wie hij in 1802 werd gescheiden,

6.

geen tedere herinneringen koesterde, zal na lectuur van alle de laatste jaren geëditeerde brieven duidelijk zijn.

Maar welke plaats had het tweede kind, de oudste zoon Elius Isaäc, geboren 4 september 1791, in het huwelijksdrama? Het kind was nog geen vier jaar oud toen de vader in ballingschap ging. In de eerste jaren heeft Bilderdijk diverse keren naar zijn zoon geïnformeerd, bij voorbeeld naar zijn humeur, verstand en geaardheid.

7.

Eens merkte hij op: ‘ik heb het kind nooit genoeg gezien om er geest of oordeel in te kunnen ontwikkelen.’

8.

Op grond van de bewaard gebleven correspondentie moet worden erkend dat zijn vrouw hem steeds van Elius' welzijn op de hoogte heeft gehouden. Het ‘beminnelijk kind’ knipte allerlei van papier, zoals ‘eenige honderde mannetjes die hy soldaten noemt’. Eens had hij ‘met een bedaarde houding’ gevraagd: ‘mama heb ik ook een vader als andere kinderen daar ik meede speel gehad’. Na uitleg waarom vader ‘op reis’ was, was als reactie gekomen: ‘myn vader blyft dan wèl lang uit’.

9.

Tegenover zijn schoonzuster Maria Petronella Elter-Woesthoven klaagde Bilderdijk over ontoereikende informatie door zijn vrouw.

10.

Aan Elius' opvoeding ‘wordt niets gedaan’, berichtte zij hem uit Amsterdam,

11.

maar wel moest mevrouw Elter erkennen:

‘Ik heb Z[uster] nog nimmer zoo veel liefde zien bewyzen als aan dit kind’.

12.

Dàt hoefde voor Bilderdijk ook weer niet! Zijn oogappel, het oudere kind Louise, zou daarmee te kort gedaan worden. Hij schreef terug: ‘Zy [C.R.] houdt, vast, meer van hem dan van Louise; echter kan ik niet gelooven dat zy waarlyk verknochtheid aan hem heeft.’

13.

Dat wenste hij in 1813 kennelijk nog steeds te geloven.

Na Bilderdijks vestiging met zijn jonge vriendin in Brunswijk nam de correspondentie met Holland af. Eenmaal, aan zijn nieuwe correspondent en zaakwaarnemer Jan Kinker, liet de vader zich even kennen. In 1798 vroeg hij over Elius: ‘est il elevé? N'a-t-il donc pas le moindre trait de moi dans son visage?’

14.

Nadat Bilderdijk in 1803 pogingen had ondernomen om zijn zoon als opvolger in

het Bossche benificium benoemd te krijgen,

15.

gebeurde er in 1804 iets wat hij

kennelijk niet had verwacht, en stellig ongewenst achtte. De twaalfjarige Elius schreef

zijn zuster een nieuwjaars-

(3)

brief, ging al snel bij haar op bezoek en schreef zelfs begin 1805 een brief aan mevrouw Arntzenius, in wier pensionaat Louise al enige jaren woonde.

16.

Kortom, hij leek - hierin ongetwijfeld gestimuleerd door zijn moeder en haar

belangenbehartigers - Louise bij het Woesthoven-kamp te willen inlijven. In zijn brieven noemde hij zich Bilderdijk Woesthoven, en in de opdracht van een gedicht aan Louise betitelde hij haar ook zo.

17.

De hernieuwde contacten met moeder en broer verzweeg zij in haar brieven naar Brunswijk. Bilderdijk moest het van zijn broer vernemen.

18.

Wat Elius, die van 1802 tot 1804 kwekeling aan de School voor de Zeevaart was geweest,

19.

in deze tijd uitvoerde, is onbekend. Wel weten we weer dat hij in augustus 1806, vlak voor of na zijn vijftiende verjaardag, aan de Latijnse School werd ingeschreven.

20.

Nog op 12 april 1808 staat zijn naam op een rapportlijst met 43½ vitia, maar met nul absentiae en nul negligentiae.

21.

In dat jaar moest de school verhuizen van Singel huidig nr 453 naar het Kistenmakerspand in de Kalverstraat tegenover de Heilige Weg.

22.

Of de jongen daar nog les heeft gehad, weten we niet.

Over Elius' dood en de nasleep ervan zijn we weer wat beter ingelicht. Volgens een tekst op zijn grafmonument was hij bij zijn dood begin mei 1813 twee jaar en vijf maanden in Franse krijgsdienst, die dus eind 1810 zal zijn begonnen. Op 14 maart 1813 arriveerde hij als fuselier van het 126ste linieregiment

23.

te Landau in de Pfalz,

24.

een toen strategisch belangrijke vestingstad, dertig kilometer ten noordwesten van Karlsruhe en evenzover zuidwestelijk van Speyer gelegen. Of de bevolking er Frans of Duits sprak, is niet duidelijk.

25.

Elius werd ingekwartierd bij de 38-jarige klokkenmaker en oud-militair

26.

Jean Jacques Quosig en diens vrouw Catherine Barbe Kling. Mogelijk had hij toen al de Nervenfieber waaraan in 1813 zoveel soldaten stierven.

27.

In

Elius Isaäc Bilderdijk ca 1803. (Geerts nr 67)

elk geval belandde hij na drie dagen, 17 maart, in het hospitaal, maar op 3 april kwam hij weer bij de Quosigs in huis. Net had Elius op 17 april een brief van zijn moeder gekregen met het bericht dat ze hem had vrijgekocht, of hij overleed op 3 mei aan hospitaalkoorts. Op 4 mei deed de gastheer samen met zijn broer aangifte. Op de

‘déclaration de décès’ staat de naam als ‘Bilderbek Van Woesthowen’.

28.

Het sterfhuis

wordt aangeduid als ‘No. 110, quartier bleu’, wat wil zeggen: Kronstrasse aan de

noordoostelijke hoek van de huidige Rathausplatz, sedert 1794 Place de l'Egalité.

(4)

Tien dagen later zond Quosig een uittreksel uit het overlijdensregister (bijlage 1) met begeleidend schrijven aan Jurrian Tetterode (bijlage 2). In die brief heeft Quosig het over Elius' tabaksdoos met een portret van zijn moeder. Die zou een halve eeuw later nog door familieleden zijn gekoesterd, aldus informatie uit 1866 van Landaus burgemeester Dr Eichhorn aan Jan Wap.

29.

Uit die brief weten we verder dat Elius op het protestantse kerkhof van Queichheim

30.

werd begraven, twee kilometer ten oosten van Landaus centrum.

Quosig had in zijn brief aan Tetterode gesuggereerd, op het graf een gedenkteken te doen oprichten. Volgens een handschrift

31.

zou het monument een fout gespelde voornaam en een incorrecte geboortedatum hebben vermeld. Er zouden de volgende teksten op hebben gestaan.

Elius Isaäc Bilderdijk ca 1807. (Geerts nr 65)

(5)

Vorderseite. Mittag.

ACH EIN NAHMENLOSES SEHNEN ZOG IHN NACH DER HEIMATH HIN SIEH DA RIEF DER VATER IHN AUS DEM FINSTERN THAL DER THRAENEN DORT WILL IHN IN LICHTEN HÖHEN AUCH DIE MUTTER WIEDERSEHEN .

Morgenseite

DIES IST DER WEG INS VATERLAND . Abendseite

NUR DURCH DIE DUNKLE PFORTE GEHT MAN DER HEI - MATH ZU . Seite gegen Mitternacht

O HEIL DIR HEIL DIR WINKT DIE HEIMATH IN DER FERNE

NUR STAUB EMPFAENGT DER STAUB DEN GEIST ERWAR - TEN STERNE . Auf das Schild

ELIAS . ISAAC . BILDERDIJK van WOESTHOVEN , aus dem Haag geb. am 14 Sept. 1791. - gest. am 3 May 1813;

im Dienste des Vaterlandes 2 Jahre 5 Monathe.

Ihm diess Denkmal von seiner trostlosen Mutter

CATH . REBECCA ; van WESTREENEN . geb. van WOESTHOVEN .

Eichhorns brief aan Wap spreekt bij de beschrijving van het monument van een

‘Krieger’ naar het oosten toe. Dat is in de net geciteerde tekst de ‘Morgenseite’, neem ik aan. Verder is in die brief sprake van zes-, twee- en eenregelige opschriften, respectievelijk naar het westen, noorden en zuiden. De zes regels voor het westen zouden volgens bovenstaande tekst de ‘Vorderseite. Mittag’ moeten gelden. Voor het zuiden met zijn ene regel blijft dan de ‘Abendseite’ over. Iemand moet hier west en zuid hebben verwisseld. In een brief

32.

aan Wap is J.C. ten Brummeler

Elius Isaac Bilderdijk ca 1812. (Geerts nr 66)

Andriesse niet hierop ingegaan, maar wel op de ‘Krieger’, die in feite een treurfiguur was met uitgedoofde en omgekeerde fakkel. De vergissing zal zijn ontstaan door het schild waarop hij leunt. Ook schreef Ten Brummeler Andriesse, die indertijd informatie van de familie Quosig had gekregen, dat de naam op het monument niet, zoals Eichhorn had geschreven, ‘Bilderbeck’ luidde.

Hoe ging het nu verder met de briefwisseling tussen Landau en Amsterdam? Op

23 oktober 1813 overleed mevrouw Woesthovens relatie Tetterode. Dat heeft ze in

een brief van 6 november naar Landau geschreven. Blijkens de adressering van de

retourbrief moet zij zich nog steeds hebben bediend van de naam Van Westreenen,

(6)

de naam van haar tweede echtgenoot, van wie ze reeds na anderhalf jaar, en dat alweer in 1810, was gescheiden. En die naam kwam ook op het monument te staan.

Kort na de ontvangst van deze brief van de zesde, was mevrouw Quosig weduwe geworden.

33.

Tien dagen na haar verlies begon ze haar brief van 30 november (bijlage 3) met Catharina Rebecca te condoleren met het verlies van haar vriend. Uit een volgende brief, van 14 februari 1814 naar Landau, moet mevrouw Quosig zijn gebleken dat haar vorige niet was ontvangen. Reden waarom ze er op 13 mei (bijlage 4) een kopie van zond. Verder stelde ze de moeder gerust omtrent de toestand van het kerkhof te Queichheim, dat de belegering van de stad, eerst op 5 mei opgeheven, goed had doorstaan. Daar was, schreef de weduwe Quosig, niets verwoest. Uit de brief is op te maken dat Catharina Rebecca het over een eventueel bezoek heeft gehad. Dat had blijkens Quosigs brief van 21 juni (bijlage 5) tegen die tijd vaste vormen aangenomen, hetgeen ook te lezen is uit wat op 9 augustus door predikant Schultz te Landau

34.

werd gemeld (bijlage 6). Hij gaf advies over de reisroute.

Van Schultz' hand bezitten we twee poëmen ter gelegenheid van dat bezoek: een opgedragen aan de troosteloze moeder bij het bezoek aan het graf, waarschijnlijk van 27 september 1814 (bijlage 7), en een ander veel luchtiger gedicht, gedateerd 4 oktober ‘Abends 8 bis 10 Uhr’ (bijlage 8). Deze tweede tekst bevat verwijzingen naar Napoleon (str. 1-7) en naar de verwachte aankomst op 5 oktober (str. 8: ‘der Prinz kommt morgen erst’) van de Duc de Berry.

35.

Verder roept het gedicht de ‘edle Dam' aus fernem Land’ (str. 11) een welkom toe, terwijl Schultz in str. 9-10 badineert, misschien over zichzelf als ‘Secretär’, ‘Schreiber’, ‘Poet’, en zich richt tot de

‘Nachbarin’, ene ‘Jungfer Baas’ (str. 13).

Catharina Rebecca's bezoek strekte zich dus wellicht uit van 27 september tot 5 oktober 1814. Na haar terugkeer ontving ze van de weduwe Quosig nog een brief van 12 oktober 1814 (bijlage 9). Sedert haar vertrek was te Landau niets bijzonders voorgevallen, behalve de tragische dood van de prefect.

36.

Verdere correspondentie tussen Landau en Amsterdam is niet bekend. Als zoveel families uit Landau

37.

emigreerden de Quosigs in de tweede helft van de negentiende eeuw naar de Verenigde Staten, waarschijnlijk met medeneming van de tabaksdoos.

Het sterfhuis is rond 1900 vervangen door een veel hoger winkelpand. Het kerkhof te Queichheim is in 1903 geruimd. Slechts een stuk of vijf monumentjes staan thans nog decoratief tegen de kerk. Bij bezoek op 21 mei 2006 bleek dat van Elius er niet bij te zijn.

Marinus van Hattum

(7)

Paradeplatz (thans Rathausplatz) te Landau 1855. Houtgravure door onbekend. (Stadtarchiv Landau i.d. Pfalz) Elius stierf in het tweede huis rechts van de trapgevel.

Bijlagen

38.

1

Extrait des Registres des actes de Décés de la Ville de Landau, Departement du Bas-Rhin Landau, 13 mei 1813 BM B 6-1

Déclaration de Décès faite en la Maison commune de Landau departement du Bas-Rhin, pardevant l'officier de l'Etat Civil, à neuf heures du matin, le quatre du Mois de Mai, mil huit cent treize. Prénoms et nom du Décédé, Elie Isaac, Bilderbek Van Woesthowen, agé de vingt deux ans, quatre mois, né a la haye, en hollande.

Profession ou qualité, fusilier au cent vingt sixiéme Regiment d'Infanterie de ligne.

Domicilié à la haye, en hollande, mort en cette mairie, le trois du mois courant à dix heures du matin, dans la maison située No. 110. quartier bleu. Premier Declarant, Jean Jacques Quosig, horloger, agé de trente huit ans. Deuxième Declarant, Jean Jonas Quosig, horloger, agé de quarante trois ans. Les deux declarans domiciliés en cette mairie.

Lecture faite, l'officier de l'Etat civil a signé avec les declarans. Signé Jean Jacques Quosig, Jean Jonas Quosig et Demontant Maire officier de l'Etat civil.

Nous Maire officier de l'Etat Civil de la Ville de Landau, Certifions le présent Extrait Véritable.

Fait à Landau le 13. Mai. 1813.

Le Maire de la Ville de Landau /get./ Demontant

2

(8)

J.J. Quosig aan J.J. Tetterode Landau, 14 mei 1813

BM B 5 (vertaling van niet voorhanden origineel) Landau 14 Mey 1813.

Zeer Geeerde Heer!

Ik zende Uw hier mede het Dood bewys van den zalige Heer E.J. Bilderdyk van Woesthoven en een nota van myn uitgave benevens een briev van onze predikant aan Mevrouw van Westrene. Gy zult wel de goedheid hebben, haar die te

overhandigen. Treurig was het voor mij, dat het afsterven van de nu Zalige heer onze hoop vernietigde, wyl alles er toe bereid was hem zyn Afscheid te doen bekomen, de visite van den Generaal Inspecteur had reeds plaats gehad & binnen weinige dagen had hy zyn Afscheid bekomen dan de Voorzienigheid heeft het anders besloten.

Aan t eene was 't my nog aangenaam, dat de daar toe bestemde Gelden nog niet zyn uitgegeeven geworden. Ik werd daardoor mogelyk in verdenking gekomen, zyn doch wie kon in de toekomst zien? Voor d'aangewende Diensten & Zorgen van dheren Doctoren heb ik hun 300 francs gegeeven, welk ik hoope gy ook goedkeuren zult.

Zyn nagelaten goederen bestaan in een oude overrok een witte militaire rock &

vest een paar pantalons[.] van Linnengoed was hy geheel ontbloot[.] hy heeft my

gezegd men hem alles in de Hospitalen ontnomen had en in Maintz reeds genoodzaakt

was geweest zyn Goud horlogie voor 91 francs te verkoopen verder een portefeuille

(9)

Overlijdensakte 325 d.d. 4 mei 1813 van ‘Elie Isaac Bilderbek Van Woesthowen’. (Stadtarchiv Landau i.d. Pfalz)

met eenige Certificaten en brieven van Mev r Zyn Moeder een porceleine Tabaks pyp

& 1.28 Kreuzers in duitsch Geld. wat de kleederen aanbelangt die ben ik voorneemens aan Zyn oppasser te geeven het geen d'overledene al vroeger had willen doen. nog een tabaks doos met de beeltenis van Mevr Zyn Moeder welke myn vrouw tot een aandenken wilde behouden, wyl d'overledene meermalen gezegd heeft als ik na huis vertrek laat ik die Uw tot gedachtenis.

Wat de Kost. Logis & oppassing aan belangt zo laat ik aan Mev van Westrenen over my hier voor toe te leggen wat haar Ed begrypt.

Van de Wissel van 1500 francs heb ik nog geen Antwoort of die te parys betaald is UEd gelievd my zo spoedig mogelyk te Schryven op wat wyze ik Uw het overschot overmaken zal.

Daar het hier gebruykelyk is men boven de graaven der gestorvenen een Gravsteen of gedenkteeken opricht, om de plaats der zelve aantewyzen waar zyn Asch legt byzonders voor vrienden wanneer een der famille eens hier wilde komen zien waar de plaats zyner rusten is

Ik heb d'Eer met Achting te zyn.

3

Veuve Quosig aan C.R. Woesthoven Landau, 30 november 1813

BM B 8-1 (is misschien gedicteerd geweest: de handtekening is geschreven in andere inkt; een kopie van deze brief in BM 8-2, p. 3)

A Madame Madame C:R: van Weestreenen Woesthoven op den amstel tuschen de Joode Keizers gragt

39.

en Kerkstraat No 179

40.

. á Amsterdam.

Madame von Weestreenen Woesthoven á Amsterdam.

(10)

Landau le 30. Novembre 1813.

Vous avés eu bien de la Bonté Madame! de nous honorer de Vôtre agréable Lettre du 6. courant, et nous prenons beaucoup de parte à la Perte que Vous eprouvates de nouveau

41.

dans la Personne de vôtre ami intime Monsieur J.J. Tetterode - Vous voyés dans toute cela l'Imparfection de ce monde ci, et que nous devons nous soumêttre á la Volonté de l'Etre Suprême, qui, aprés nous avoir fait éprouver des souffrances de toute maniére, nous en délivréra un jour, en nous laissant jouir le Revoir de la Vie Éternelle. -

Ces peu de mots, que la Religion nous dicte, devant aussi me consoler dans ma

Position actuelle. Pensés Madame! Chagrin sur Chagrin, Tristesse sur Tristesse,

couvre ma petite chaumière. Les frayeurs de la morte se sont repetées depuis le court

Intervalle du Convoi funebre

(11)

de feu Monsieur Vôtre fils en la personne de mon Epoux, decedé le 21. du courant à la fleur de son âge de 37. ans, par suite d'une Maladie languissante la hémorrhagie, me laissante quatre Orphelins, dont la fille ainée des 2. filles est dans l'âge de 14.

ans, et le plus jeune des 2. garçons, n'a que dix huit mois.

Je ne peus mieux Vous dépeindre ma Situation, qu'en Vous disant, que je perds non seulement un mari, que j'aimois, et qui étoit digne d'être cherit, mais que la plus grande Partée des moyens de Subsistance pour la famille, évanouissent avec lui. Sa perte est d'autant plus douloureuse, surtout dans les Circonstances qui nous ménacent.

Mais que je césse de troubler Vôtre tendre Coeur, et ne point vous faire des nouvelles plai[nt]es. - La Providence Vous à privé de Votre seule Trésor au Monde, Vôs Douleurs sont fondées - Tachée Madame! de Vous remettre, et Vous donner une parfaite Santé pour bien des années, ce que je désire du fond de mon coeur.

Permettés-moi seulement de Vous parler de la Satisfaction, que procuroit Vôtre agréable Lettre á mon mari, reçue quelques jours avant son decés, cette Lettre adoucissoit ses Chagrins pris

42.

lors du decés de feu Monsieur Vôtre fils, il a scû meriter la Confiance que Vous mettiés en lui par Vôtre fidéle Correspondant le deffunt Monsieur Tetterode et certes rien a été epargné au Retablissement de Vôtre cher Trésor. Vous avés fait ce qu'une tendre Mére a pû faire dans cette Position.

Consolés-Vous - Je ne peux que de Vous témoignes la remerciment de Vôs Bontés, Vous priant de m'accorder dans ces journées de tristesse Votre Amitié, déja Si pleinement temoigné.

Grafnaald op het graf van Elius Isaäc Bilderdijk te Queichheim, 1814. (Geerts nr 272)

Vous Saluant

43.

avec la plus parfaite Estimé de Coeur & d'amitié,

44.

Vôtre trés devouée Servante.

Veuve C. Quosig

Si vous voudriés bien nous donner de Vôs Nouvelles par la suite, elles nous serond [sic] certes toujours bienvenues.

45.

J'ose Vous ajouter aux Presente Madame! que la fiévre nerveuse et la même

Maladie du deffunt Mons. Vôtre fils, nous a oté dans nôtre Ville, trois Medécins, et

autres plusieurs Employés des hopitaux, une Perte Sans Egale pour l'humanité

souffrante.

(12)

4a

Veuve Quosig aan C.R. Woesthoven Landau, 13 mei 1814

BM B 8-2 (tekst p. 1-2; adres p. 4; p. 3 bevat een kopie van bijlage 3)

Madame, Madame C:R: van Westreenen Woesthoven. - sur l'Amstel, prés du Weesper Kerkstraat over de magere brug N 179 te Amsterdam.

Landau le 13. Mai 1814. - Madame!

Par Vôtre amicale Lettre du 14: fevrier (que j'ai reçu hier le 12 ieme jour du déblocus de cette ville) je vois avec infiniment de peine, que ma derniére du 30. Novembre, ne Vous était pas parvenue alors. - Permettés, que je Vous en donne Copie cyjointe, et que par mon Maleur, et celle de

Grafnaald op het graf van Elius Isaäc Bilderdijk te Queichheim. Fragment van de litho bij de

Gedenksteenplaatsing 1867. (Geerts nr 48)

(13)

Restant van de monumenten op het protestantse kerkhof te Queichheim. Foto: M. van Hattum, 21 mei 2006.

mes Enfans, delaissés sans soutien d'un pére, Vôtre tendre Coeur se procure quelques Consolations, dont Vous avez un si grand Besoin. -

Certes, il est douloureux pour une Mére de se voir privé de son fils unique, et en Lui l'Espoir de son Existance - C'est par ce fléau

46.

de la Guerre que tant des braves familles sont reduit á la misére et dans la Tristesse, bien des Méres ne scachant que sont devenues leur fils, et ne l'apprendront jamais. Vous pouvés Vous flatter Madame!

que de Vôtre Coté, rien a été negligé pour la Conservation de sa personne, mais que la Providence ordonnât autrement, et l'apellât dans la vraie Patrie des Mortels. Vous n'ignorés, que sous tous les rapports, le feu Monsieur Vôtre fils étoit absolument atteint du mal impatient de revoir sa patrie, puisque jusqu'au dernier moment de son decés, il ne parlait que de sa chere et tendre Mére, sa Morte semblait à un doux Assoupissement, point des souffrances pendant la durée de sa maladie.

Quand au Cimétiere, ou repose le Cadavre de feu Monsieur Bylderbeek Westreenen, rien y fût derrangé, l'Épitaphe s'y trouve en Ordre, tot qu'elle y fût placé. nous nous ferons tous un grand honneur, de vous conduire un jour á cet Endroit de repôs, pour verser des Larmes pour le deffunt, pour le Medecin qui l'a traité, et d'autres Parens et amis intimes, qui y jouissent tous leurs repôs á la fleur de leurs âge - Je desire que cet jour ne soit point éloigné - Tachés de Vous consoler Madame! et Vous donner une parfaite retablissement pour entreprendre cet voyage. Daignés m'accorder la Continuation de Vôtre Amitiée, j'ai bien l'honneur de vous presenter mes respects

de tout mon Coeur, je me dis Madame

Vôtre trés obéissante Servante. Veuve C:B: Quosig née Kling

Je vous prie de me donner des nouvelle de la maison de J: Tammann Lohmann &

Zoonnen de Vôtre Ville, sil existe encore, et si son credit est le même comme dans l'an 1803.

47.

Ladite.

4b

Veuve Quosig aan C.R. Woesthoven Landau, 13 mei 1814

BM B 8-3 (vertaling van bijlage 4a in dezelfde schrijfhand als bijlage 5; is gevouwen en verzegeld geweest)

Landau 13 Mei 1814.

(14)

Mevrouw!

Door uwe vriendelyke brief van den 14 Feb y 1814 welken ik ontving den 12 dag na de opheffing van de blokkade onzer stad - Ik zie met oneindig veel verdriet dat myne laatste van den 30 November - UE toen niet bezorgd is geworden - vergun dat ik 'er u hier nevens het afschrift van zend en dat door myn ongeluk en dat myner kinderen - uw gevoelig hart zich eenige vertroostiging verschaffe -

Zeker het is smartelyk voor eene moeder zich van haren enigen Zoon beroofd te zien en in hem de hoop van haar aanwezen. Het is door den fakkel des oorlogs dat zoo vele brave gezinnen in de ellende en droefheid zyn gestort - vele moeders weten niet wat 'er van hare zoonen geworden is en zullen het nooit weten - Gy kunt u vleyen Mevrouw dat van uwe zyde niets verzuimd is tot behoud van uwen Zoon - maar dat de voorzienigheid het anders bestuurde en hem in het ware vaderland der stervelingen bragt - Gy zyt niet onkundig dat volgends de Berichten uw zoon kwynde door ongeduld zyn vaderland weder te zien - dewyl tot aan het laatste oogenblik voor zyn overlyden hy niets anders sprak dan van zyne lieve en tedere moeder - Zyne dood scheen eene zachte slaap - geen lyden gedurende zyne gansche ziekte

Belangende het Kerkhof waar het lyk van wylen uwen Zoon rust, niets is 'er van verwoest - de grafzerk bevind zich in order even zoo als dezelve gesteld is - Wy zullen 'er ons eene groote eer uitmaken - u daar heen te geleiden naar de rustplaats der overblyfzelen van uwen zoon, zynen geneesheer en andre boezemvrienden welken daar in den bloei hunner Jaren reeds nederleggen - Ik wensch dat dien dag niet verre afzy -Tracht u te troosten Mevrouw en uE eene volmaakte herstelling te geven om dien reis te kunnen ondernemen - Verwaardig u met de voortgang uwer vriendschap ons te vereeren

Ik bid u my bericht te geven van het huis van J: Tammann Lohmann & Zoonen in uwe stad zoo zy nog bestaan en of zyne staat nog is gelyk in 1803. -

5

Veuve Quosig aan C.R. Woesthoven Landau, 21 juni 1814

BM B 8-4 (kopie in dezelfde schrijfhand als bijlage 4b) Landau den 21 Juny 1814. -

Mevrouw!

Uwe aangename brief van den 26 Mei laatstleden, is my wel en op den behoorlyken

tyd geworden. - Met welk vermaak heb ik daar in gezien, welk een gevoelig deel gy

neemt in myn ongelukkig verlies, het welke ik en boven al myne arme jonge kinderen

geleden hebben! - Hoe troostryk is my uwe briefwisseling, dewyl dezelve my de

gelegenheid verschaft, my met zulk eene gevoelige

(15)

en godsdienstige ziel te onderhouden, over de grootste myner onheilen en over eene wond, dewelke zeer veel moeite zal hebben, eenigzins zich te kenschetsen, want gy zult met my instemmen Mevrouw, dat het zeer smartelyk is, voor een gezin daarvan het opperhoofd te verliezen, en wel in de bloei zyner jaren. Ja wy hebben een zwaar verlies geleden! Het is alleen in de voorzienigheid, dat wy kunnen hoopen, eene ware en vast troost te kunnen vinden! - Gy doet my hoopen, Mevrouw op de eer van U te zien, ach hoe wordt dit gelukkig oogenblik gewenscht van ons geheele gezin! - Wy stellen ons voor, ofschoon gy by ons niet den overvloed vinden zult, gy 'er ontvangen zult worden met zuivre & openhartige harten, - en wy zullen alle mogelyke middelen opspooren, met behulp van onzen waardigen en eerbiedwekkenden Leeraar, alles aan te wenden, om uw verblyf tot onzent zoo veel beteekenend en gematigd te maken als mogelyk zy en wy verzekeren ons stellig, dat hebbende het geluk gehad, te zamen eenigen tyd te hebben doorgebragt, wy ons uwen achting zullen waardig maken. Ik maak 'er my eene ware gelukzaligheid van, u over uwen zoon te kunnen onderhouden, dewelke in vreden rust, zoo als hy

Couvert van bijlage 6. BM B 7.

verdiend heeft. - Neen het is onmogelyk, ooit een kind te kunnen vinden, meer verknocht aan zyne moeder, maar hy konde ook niet anders handelen, want weinig ouders zyn ook zoodanig gehecht aan hunne kinderen! - Helaas! hy wist het wel, want door zyne geheele ziekte heeft hy niet opgehouden te spreken van deze beminde moeder en zich het verdriet te verbeelden, hetwelke zyne ziekte u moest veroorzaken.

Ik kan het gelukkige oogenblik niet afwachten, u te zien! -u in myne armen te sluiten, en myne tranen met de uwen te vermengen! - Ik zal niet breedvoeriger zyn over een onderhoud, het welk (hier van ben ik zeker) u niet verdrieten zal! - maar ik verhaal u in opregtheid, dat deze beide verliezen, my te zwaar zyn om over derzelver gewigt voort te gaan. -

Ik dring by u aan Mevrouw, als ook myn gezin voegt zich by myne bede, - nergens

anders uwe voet neder te zetten dan in myn huis, - zonder het welke gy ons een

verdriet zoudt veroorzaken, geheel ondragelyk voor ons! - ook nog zoude de

(16)

verwydering ons van vele oogenblikken beroven, dewelken wy te zamen aan onze smart zouden kunnen weiden!

Ik heb u door den Heer Madeleine, kapitein van de Artillerie, dewelke zich naar Amsterdam begeeft,

48.

toegezonden eenen brief, waarin ik gelegd heb, de portefeuilles van Mynheer uwen zoon. - Ik twyfel gansch niet, of hy zal u dezelve ter hand gesteld hebben. Ik hoop, daar deze officier eenige tyd in onze stad heeft doorgebragt, dat hy u bericht zal gegeven hebben, van den staat der grafzuil, opgericht boven het graf van uw dierbaar kind! Welke zuil gansch niet door den vyand beschadigd is. MynHeer de Leeraar belast my, u te verzekeren, van zynen eerbied, en verheugt zich in het oogenblik van uwen aankomst - hy is even als wy allen, - dat gelukkig oogenblik niet kunnende afwachten.

Mevrouw!

Ontfang intusschen de verzekering van de volmaakste achting en ik bid u, my te geloven, met de diepste eerbied Uwe Zeer Onderdanige en Zeer eerbiedigende dienaresse

6

G.F.W. Schultz aan C.R. Woesthoven Landau, 9 augustus 1814

BM B 7 (met los couvert)

A Madame C.R. van Westreenen Woesthoven, sur l'Amstel, près du Weesperkerkstraat over de Magere brug No 179 te Amsterdam.

Omme Mevrouwe Westreenen op de binnen Amstel het 4de huis van de Joode Kerkstraat schuins over de magere brug.

49.

Landau 9 Aug s 1814.

Ik ben aan Mevr Quosig het voorregt verpligt, te mogen beantwoorden aan de eer, van den uwen op heden ontfangen. - Gansch bezig met de inordebrenging van haar huis, waarvan de inwendige gesteltenis eenige veranderingen ondergaan heeft, belast zy my, Mevrouw! u te melden dat het nieuws van uwen aanstaanden Komst in onze stad, de aangenaamste gewaarwordingen gemaakt heeft, op haar en haar geheel gezin!

- Vergun, Mevrouw!

(17)

dat ik het ongeduld deele met Mevrouw Quosig, u onder ons te zien en u met levendige stemme te zeggen hoe zeer wy in u eerbiedigen en beminnen, de tederste moeder, die alle de moeyelykheden durft trotseeren, van eene lange en zware reis; - om de plaats te bezoeken, waar de asch rust van eenen beminden zoon; - die onder zoo vele betrekkingen, ons nog dierbaarder moest worden. -

Dan, ondanks de smart, dewelke door de nagedachtenis aan wylen Myn Heer uwen zoon, u moet grieven, - zonder ophouden; - moet ik u toch aanmerken, Mevrouw, dat de begeerte dewelke gy hebt om te zien opdelven de overblyfsels van den overledenen, zonder te berekenen de moeijelykheden, die zich van wegen het Gouvernement hier tegen zouden kanten, - U nog verbazend gevaar zouden doen lopen, ten opzigte uwer gezondheid; en dat in plaats van uwe kwellingen te bevredigen, - dezelven zouden verergerd worden, door een schouw tooneel, waar voor de menschelyke natuur terug beeft; - en met welker verschriklykheden, geene tederheden ons kan verzoenen. -

Na by het graf van Myn Heer uwen zoon liggen begraven myne twee kleine dochtertjes, van 4 en 6 Jaren, dewelke ik van Trieste mede gebragt had - en die weinig maanden, na den Heer Woesthoven gestorven zyn, in den tyd van tien dagen, de eene na de anderen. Ik ga 'er dikwyls de geplantte rozeboomen bezoeken op hun graf, en telkens meen ik de lieve stemmen te hooren, dewelke my toeroepen: vertroost U, goede vader! wy zyn hier beneden niet meer, zie boven u daar zyn wy! - Deze troost wilde ik u nog geven - Mevrouw! - zy zal beter uw verscheurd hart genezen, dan het schouwtooneel der verderving, het welken ons de graven bieden!

Belangende het jaargetyde in hetwelke gy u de reis hebt voorgesteld te doen, - hetzelve schynt ons toe, het geschiktste te zyn, - alzoo dan de grootste hitte zoo wat over is. De weg over Wezel, Dusseldorp, Keulen, Franfort, Mentz zal zoo niet de kortste ten minsten de zekerste zyn; - hoewel men in dit land volstrekt niets hoort van aanrandingen op de groote wegen. - Myn Heer Waechter te Amsterdam, vriend van mynen broeder Karel Hendrik Schultz, Koopman te Frankfort, by den brug

50.

; - konde zoo gy hem kent, u met zynen raad helpen, en u ten minsten met adressen voorzien, tot Frankfort alwaar bovenal mynen broeder verrukt zal zyn, u nuttig te zyn voor het verdere van uwe reis.

Onze moeder taal in dit Land is, het Hoogduitsch. - doch alle de persoonen welke

het voorregt zullen hebben u te omringen, spreken ook fransch. - Het is mogelyk

slechts op den regter oever van den Rhyn, dat uwen reisgezel voor het Hoogduitsch

u nuttig zoude kunnen zyn, - aangezien de tegenzin, welke het voorheen zoo groote

volk, heeft ingeboezemd aan alle hare naburen, zoowel tegen zich zelven, als tegen

deszelfs taal. - Ondertusschen hoop ik, dat men overal in u eene Hollandsche Dame

zal weten te vereeren! - Het zy gy een of twee reisgezellen medebrengt, Mevrouw

Quosig zal zich altyd in het geval bevinden, u een verblyf aan te bieden; - en het is

uit haren naam, dat ik u de aanhoudendste en opregtste uitnoodiging moet opdringen,

nergens af te stappen, dan by haar; - alwaar alles reeds gereed gemaakt is, u te

ontvangen; - u, en de Heeren uwe reisgezellen. - Het huis van Mevrouw Quosig is

nogh groot, noch schitterende, doch de beminnelyke en gulle openhartigheid, van

alle de persoonen van haar gezin, - zal u doen vergeten, het geen 'er aan het gebouw

mogt ontbreken, en wy allen zullen dringende zyn, om aan uw verblyf tot onzent,

alle aangenaamheden by te zetten, als eene kleine stad gelyk de onze, in staat is op

te leveren.

(18)

Biddende God, dat uwe reis zoo gelukkig mogelyk zy, en dat niets onaangenaams dezelve vertrage - om in ons midden aan te komen! - Ik heb de eer te zyn, met de byzonderste overweging -

Mevrouw!

Uwen zeer onderdanigen en zeer gehoorzamen dienaar, G: Frederic G.

51.

Schultz, leeraar.

7

Gedicht van G.F.W. Schultz Landau, 27 september

52.

1814

BM B 6-6 (in fractuur)

Der trostlosen Mutter am Grabe des einzigen Sohnes von F.S Landau den 27 October 1814.

Ende gy dan hebt nu wel droefheit; maar ick sal u wederom sien, ende uw herte sal hem verblyden, ende niemant en sal uwe blytschap van u wechneemen.

Evangelium Joannis XVI Capittel, 22 v.

Sey willkommen, Mutter, in dem Gottesgarten!

Holde Blümchen, die des Thränenthaues harrten, Werden neuverjüngt des Sohnes Grab' entblüh'n;

Doch, wie fremder Staub sich mengt mit fremdem Staube, Sieh, so lehret hier des Christen hoher Glaube

Traute Geister zu verwandten Geistern zieh'n.

Und du sinkest nieder an dem Leichensteine?

Fleh'st den Tod, dasz er mit diesem Staub dich eine? - Deiner Liebe theurer Pflegling schläft nicht hier!

Lasz die trüben Zähren auf den Hügel fallen, Blick' empor und sieh mich unter Geistern wallen;

Wo du wandelst, Mutter, schweb' und folg' ich dir!

Alles war ich dir! Und Alles ist genommen,

Seit ich glücklich bin dem Thränenthal entkommen?

Wiederhaben willst du, - und du liebest mich? - Nein, am irren Schmerze kannst du sehen, Dasz der ew'ge Vater, mehr als wir verstehen, Seine Kinder liebt. - O Mutter, tröste dich!

Lasz die abgestreifte Hülle ruh'n im Frieden,

Eine bessre Heimath ist dem Geist beschieden,

Als der blutgedüngten Erde dunkle Gruft.

(19)

8

Gedicht van G.F.W. Schultz Landau, 4 oktober 1814 BM B 6-5

Es sind die Bastionen nicht, Die ihn nach Landau ziehn;

Drum bleibt er auch nicht vor der Bruck Und schickt zu uns den Mameluck;

Wir sehen selber ihn.

Es ruht der edle Corse nun, Auf seiner Elba aus.

Dort macht der grosse Insel-Fürst Nun fleissig Blunz und Leberwurst,

Und baut ein Opernhaus.

An jedem morgen wird allda Sehr fleissig manövrirt Mit einem Dutzend von der Gard' Das er bey Moscau sich erspahrt'

Und das gar schön marschirt.

Ach seine ganze Majestaet Ist jetzt soviel als schnee;

Drum schickt er sie aufs Caffehaus Dort machen sie gefrornes d'raus

Für seine assemblée.

Er schreibt nun selbst den moniteur, Und liesst ihn beym Lever Da steht denn welche stutte traegt, Und was er auf der Jagd erlegt

Von Hähnern, Haas' und Reh.

Zum fischen dient als Koeder ihm Ein altes Bulletin

Doch ach! die fische sind entflohn sie kennen ihren Landsmann schon,

Und achten nicht auf ihn.

Nun eilt er noch aufs Krebsen auch, Da wird es besser gehn.

Das weis er noch von Russland her, Dort gieng er fleissig in die Lehr,

Es gründlich einzusehn.

Ihr sagt der Prinz kommt morgen erst!

Ich sag' er ist schon da!

Er schliesset sich an unsern Bund, Und hat schon sein cigarr' im mund

In voller Gloria.

Es lebe unser secretär!

Der arme schreibt sich müd.

Ach welche Dame giebt den Lohn?

seht doch er spitzt das Mäulchen schon,

(20)

Und schreibt indess sein Lied.

Da seh' ich schon die Nachbarin mit ihrer serviett'

Sie putzt sich fein das Mäulchen ab, Und ihre Küss sind gute Gab

Fur Schreiber und Poet.

Die edle Dam' aus fernem Land sey uns willkommen hier!

Ihr ist das ganze herz geweiht Wenn dieser Abend Sie erfreut

Wie glücklich sind auch wir.

Es lebe unser Lustverein, Eh' er von dannen geht!

Des Lebens Tag ist schwer und schwühl Doch giebt es auch der freuden viel

Wohl dem der sie versteht.

Dem Schreiber geht das Leben aus, Gebt ihm ein volles Glas!

Dann wird er wieder aufersteh'n Ihr werdet eure Wunder seh'n,

Frisch auf denn, Jungfer Baas!

Wir alle, alle leben hoch!

Wer gönnts uns mehr als wir?

Ein jeder trinkt sein Glaeschen aus, Und gehe froehlich dann nach Haus:

Wir waren froehlich hier!

Landau am 4. October 1814 Abends 8 bis 10 Uhr.

Gfws

9

Veuve Quosig aan C.R. Woesthoven Landau, 12 oktober 1814

BM B 8-5

Landau le 12 Octobre 1814.

Madame!

Je viens de recevoir la lettre ci-incluse à Votre adresse, que je vous renvoye aussi

tôt. J'espère que Vous avez terminé votre voyage heureusement, ce que je désire ainsi

que toute notre famille de Coeur. Depuis votre depart il n'est rien arrivé

(21)

retablissement, lors de la reponse à votre première qui m'apprendra votre heureux arrivée. - En attendant recevez, je Vous prie, Madame, mes salutations bien amicales,

Catharine Quosig

(22)

11

Onbekend stadsgezicht. (Geerts nr 178) Zie noot 25.

Eindnoten:

1. Ik dank dr Michael Martin van Stadtarchiv en Museum te Landau i.d. Pfalz voor zijn schriftelijke informatie van 16 februari 2006 en 19 augustus 2008.

2. Jurrian Tetterode (1776-1813) had in 1809 de moeder geassisteerd bij haar tweede huwelijk:

Stadsarchief Amsterdam DTB 658/182.

3. Samuel Iperusz. Wiselius (1769-1845) ontmoette Bilderdijk regelmatig in de vergaderingen van de Amsterdamse afdeling der Hollandsche Maatschappij.

4. H.W.T. Tydeman (ed.), Briefwisseling van mr. W. Bilderdijk met de hoogleeraren en mrs. M.

en H.W. Tydeman. Gedurende de jaren 1807 tot 1831 I (Sneek 1866) 414-415.

5. H.W.T. Tydeman aan J.J.F. Wap, 7 januari 1867: UB Leiden Ltk 877 II , 35.

6. Dini Helmers, ‘Echt of onecht; besluiteloos of spelen op zeker? De echtscheiding van Catharina Rebecca Woesthoven en Willem Bilderdijk’, Het Bilderdijk-Museum 22 (2005) 1-13.

7. J. Bosch, H.W. Groenevelt & M. van Hattum (ed.), Mr. W. Bilderdijk's briefwisseling 1795-1797 (Utrecht 1988) 76, 110, 118, 157, 171, 208 en 344.

8. Idem 178.

9. Idem 358-359 en 394.

10. Idem 249.

11. Idem 279.

12. Idem 189.

13. Idem 312.

14. Marinus van Hattum (ed.), Mr. W. Bilderdijk's briefwisseling 1798-1806 (Houten 2007) 130.

15. Idem 867-869.

16. Idem 687, 704-705 en 709.

17. Idem 896-897.

18. Idem 734-735.

19. Idem 622.

(23)

voor: M. van Hattum, ‘Waps gedenksteenplaatsing’, Het Bilderdijk-Museum 14 (1997) 10-15.

Ten behoeve van het gedenkboek en van de bijbehorende oorkonde won hij over Elius' militaire status bij J.W. Kröller te Delft informatie in. Daartoe zond hij diens portret in uniform op - denkelijk was dit de foto BM B 6-10 met rechtsonder de naam ‘van der kruk & behr’ en verso het adres ‘firma buchmann/ photographisch atelier/ 2 wagenstraat 123/ s'hage.’ Maar Kröller kon er weinig mee, omdat alle regimenten toen een wit uniform droegen. Dat van Elius zou een

‘frac (klein tenue)’ zijn geweest, gedragen door officieren en niet door manschappen of korporaals. ‘Derhalve,’ schreef Kröller op 17 maart 1867 ( UB Leiden Ltk 877 II , 34), ‘acht ik het onbetwijfelbaar dat de jonge Bilderdijk destyds heeft behoord tot de 5de halve brigade;

maar ben daar van niet zeker, uit hoofde van de zwarte uitmonstering, doch het nummer op al de knoopen en de passanten op de schouders versterken my in myne meening dat hy onderofficier was bij een Regiment Infanterie. Zonder de nummerknoopen zou ik gedacht hebben dat hy ware elève in een hospitaal.’ Wap kreeg twee mogelijkheden aangereikt om informatie in te winnen: bij een gepensioneerde kolonel Van Winsheym te Breda, of bij secretaris-generaal Hardenberg van het Departement van Oorlog. Of hij die wenken volgde, weet ik niet.

24. R.A. Kollewijn, Bilderdijk. Zijn leven en zijn werken II (Amsterdam 1891) 19 meende Landau in Beieren.

25. Michael Martin, Kleine Geschichte der Stadt Landau (Landau 2006) 67. Het Bilderdijk-Museum bewaart een getekend stadsgezicht, gesigneerd ‘E.J.B dt ’, waarvan Ton Geerts in zijn Catalogus van kunstvoorwerpen (Leiden 1994) nr 178 op p. 130 voorzichtig oppert dat het een gezicht op Landau zou kunnen zijn, door ‘Elius Izaäk Bilderdijk de Teisterband’. Maar: Elius heeft die fantasienaam nooit gevoerd, van hem is verder geen tekenwerk bekend, hij zal in krijgsdienst ook wel wat anders te doen hebben gehad en Landaus archivaris dr Martin herkent zijn stad niet in die schets. Toch geef ik er een afbeelding van, in de hoop op informatie.

26. Weten we uit zijn overlijdensakte: 766.

27. Martin, Kleine Geschichte der Stadt Landau 82-83 (in het hfdst. ‘Napoleon, Napoleon, dich soll der Teufel holeon’) meldt dat in 1813 te Landau van de 1197 sterfgevallen er 945 soldaten betroffen.

28. Akte 325. Te Hamburg noemde men de balling in 1795 ook ‘Belderbeck’: Briefwisseling 1795-1797, 100.

29. Ook al ten behoeve van het boek over de gedenksteenplaatsing: UB Leiden Ltk 877 I, 28 (13 mei 1866).

30. Op p. 10 van het boek over de gedenksteenplaatsing: ‘Querckheim’.

31. BM B 6-3. UB Leiden Ltk 877 I , 32 (29 december 1866) is een kopie door Wap.

32. UB Leiden Ltk 877 I , 29 (17 augustus 1866).

33. Ze schrijft: de 21ste, maar de overlijdensakte (766) spreekt van de 20ste. Verder was haar man volgens haar brief 37 jaar, maar volgens de akte 38½ (geboren 17 mei 1775).

34. Georg Friedrich Wilhelm Schultz (1774-1842), 1813-1815 predikant te Landau, had als theoloog en auteur een aanzienlijke staat van dienst: Georg Biundo, Die evangelischen Geistlichen der Pfalz seit der Reformation (Pfälzisches Pfarrerbuch). Genealogie und Landesgeschichte.

Publikationen der Zentralstelle für Personen- und Familiengeschichte (Herausgegeben von Heinz F. Friederichs). Band 15 (z.pl. 1968) 425. Van 1802 tot 1811 was hij garnizoenspredikant te Triëst geweest. Zijn beide daar geboren dochtertjes waren - zo schreef hij in deze brief - in 1813 tien dagen na elkaar gestorven: Julie Sophie Emile, zes jaar, op 5 september (akte 577) en Hélène Caroline, vier jaar, op 21 september (akte 605).

35. Karel Ferdinand (1778-1820), neef van de nieuwe koning Lodewijk XVIII en zoon van de latere koning Karel x.

36. Adrien-Paul-François-Marie de Lezay-Marnésia (1769-1814), prefect van de Neder-Rijn 1810-1814. Zijn biografie bevat menig sympathiek trekje, zoals het jacht maken op corruptie, het doen uitdelen van soep en het langs de wegen om de 500 meter doen plaatsen van bankjes.

Op 5 oktober had deze bestuurder in Landau de hertog van Berry ontvangen, en om diens ontvangst te Straatsburg voor te bereiden, was hij vooruit gereden. Bij het vertrek uit Haghenau sloegen de paarden op hol, waardoor het rijtuig kantelde. In dat ongeluk werd hij door zijn eigen staatsiedegen in de buik gewond. Vier dagen nadien stierf hij.

37. Martin, Kleine Geschichte der Stadt Landau 105.

38. Alle in de bijlagen gegeven teksten zijn bewaard geweest in een couvert, waarvan nog slechts

een stukje resteert (bm B 6-11) met het opschrift: ‘Berigt omtrent de ziekte en overlyden van

(24)

myn Broeder Elius en eenige brieven daar over als mede tekening van de grafnaald.’

Waarschijnlijk bevond zich daar ook bij bm B 6-9, vermeldend de naam ‘Teschemaker’ en de plaatsnamen Griesweiler, Frankweiler en Gleisweiler (‘7 Uren van Landau in het gebergte’), alsmede de notitie ‘Zimmerman predikant dewelke zyne ouders te twee Brugge onderhoudt van een inkomen van f 300 's jaars.’ Deze Johann Philipp Zimmermann werd in 1791 geboren te Zweibrücken en heeft in 1807 te Utrecht gestudeerd: Biundo, Die evangelischen Geistlichen der Pfalz seit der Reformation 525-526. Er moet een relatie met ons Landau-verhaal zijn.

Datzelfde geldt voor bm B 6-4, een echo-gedicht, dat Napoleon antwoordt op zijn vragen:

Je suis seul en ce lieu, personne ne m'écoute!

Ecoute.

Qui ose me repondre et qui est avec moi?

Moi.

Je l'entends, c'est l'écho; reponds à ma demande!

Demande.

Veut tu prognostiquer si la Russie résistera?

Resistera.

Les Russes sont Barbares, que faut il entreprendre?

Rendre.

Rendre ce que j'ai acquis par des faits inouis?

Oui.

Et que deviendra donc mon peuple malheureux?

Heureux.

Et qu'auront mes sujets, les Hollandais surtout?

Tout.

Et qu'aurai je donc moi pour ma gloire et ma peine?

Peine.

Et que suis je donc moi, qu'on tient pour immortel?

Mortel.

Laissez moi! le chagrin m'étouffe. Je me meurs!

Meurs!

Deze tekst is een kennelijk voor Hollanders aangepaste versie van ‘Bonaparte's Echo’, afkomstig uit een tegen Napoleon gericht geschrift Deutschland in seiner tiefen Erniedrigung, misschien van Friedrich Gentz (1764-1832), in elk geval in 1806 uitgegeven door de Nürnbergse boekverkoper Johann Philipp Palm (1766-1806), die daarvoor na een schertsproces ter dood werd gebracht, waardoor hij in heel Duitsland als martelaar werd vereerd. Met dank aan Joris van Eijnatten en Ton Geerts citeer ik de tekst uit C.H. Timperley, A dictionary of printers and printing, with the progress of literature, ancient and modern; biographical illustrations, etc.

etc. (Londen 1839) 824:

Je suis seul en ce lieu, personne ne m'ecoute.

M'ecoute.

Morbleu! qui me repond? Qui est avec moi?

Moi.

Sais-tu si Londres resistera?

Resistera.

Si Vienne et d'atres cours m'opposeront toujours?

Toujours.

Ah, ciel! que dois-je attendre après tant de malheurs?

Malheurs.

Après tant de hauts faits, que dois-je entreprendre?

(25)

L'univers n'est il pas rempli de mon nom?

Non.

Autrefois mon nom seul inspirait la terreur.

Erreur.

Triste écho! laisse-moi, je m'ennuye, je me meurs Meurs.

Tenslotte is al helemaal onduidelijk waarom zich in dit pakket bevond bm B 6-8, een opsomming van wetens- of bezienswaardigheden te Berlijn: ‘berlyn heeft 15 poorten/- 292 straaten/- 30 kerken/- 36 bruggen, waaronder een heelendal van yzer is/ - 193000 inwoners / de frederiks straat is een uur lang, en heel regt./ berlyn is twee uren lang en om de stad wandelende 3 uuren nodig/ het koninglyke slot/ opera huis/ amunitie huis/ bibliotheek/ Lagerhuis, of manufactuur van lakens/ kadetten huis/ porcelain manufactuur/ komedie huis/ museum anatomicum/

universiteit/ wilhelmplaatz, waarop 6 statuen/ onder den Linden/ Lustgarden/ Langebrug, waarop kopere statuen/ hercules brug/ ferdinants tuin/ diergarden/ botanische tuin/ scarlottenburg tuin, en graftombe’

39. Thans Nieuwe Keizersgracht.

40. Thans Amstel 73.

41. Kopie: ‘avez de nouveau éprouvé’.

42. Kopie: ‘prises’.

43. Kopie: ‘priant de me croire’.

44. ‘de Coeur & d'amitié’ niet in kopie.

45. Deze zin niet in kopie.

46. Vertaling in kopie (bijlage 4b): ‘fakkel’.

47. Hiernaar is geen onderzoek gedaan.

48. Te Landau onbekend.

49. Aan de versozijde.

50. Hiernaar is geen onderzoek gedaan.

51. Guillaume.

52. Naar de datum op de kopie BM B 6-7 (in romein, circa 1860).

(26)

13

Alweer een onbekende bedrieger van Bilderdijk!

Op de veiling van de nalatenschap van kunsthandelaar Robert Noortman kwam een groot aantal tekeningen onder de hamer, waaronder een ‘trompe l'oeil of items in several languages relating to King George III of England, arranged on a blue

background’.

1.

De tekening werd in de catalogus omschreven als ‘anoniem Duits’ en gedateerd omstreeks 1800.

De trompe l'oeil-tekening is onmiskenbaar van Bilderdijks hand. Centraal staat het portret van koning George III (1738-1820), met daaromheen teksten en

verwijzingen naar deze Engelse vorst. De gehele compositie en de onderlinge schikking van de ‘losse tekeningen’, de wijze waarop de teksten zijn gekalligrafeerd, de tekeningen van wapens, landkaarten en speelkaarten, vertonen grote overeenkomst met andere bedriegers van Bilderdijk, in het bijzonder met de bedrieger die hij omstreeks 1798 aan Friedrich Wilhelm III wijdde.

2.

Ook aan George III worden in deze tekening in tekst en beeld allerlei huldeblijken gebracht. Centraal staat de mooie gekalligrafeerde tekst ‘God save the King’, een wapenschild, gekalligrafeerde initialen en enkele Duitstalige gedichten. Al deze fragmenten dekken een grotere landkaart af. Evenals in de Friedrich-bedrieger is een fragment van een speelkaart te zien, waarschijnlijk een verwijzing naar Karel de Grote. De Latijnse tekst rechts van het portret geeft ook een huldeblijk, en wel in vertaling: ‘Moge er voor de wereld altijd zo iemand zijn, en moge hij [George]

langdurig die rol vervullen!’

3.

Als in de Friedrich-bedrieger is hier geen sprake van een persoonlijk getinte voorstelling. Uiteraard sluit de bedrieger inhoudelijk wel aan bij Bilderdijks politieke voorkeur. Ook deze tekening, zo blijkt uit een brief van Bilderdijk aan Catharina Wilhelmina, was bedoeld voor de verkoop. De eerstgenoemde ‘King’ is hier George

III , de tweede, Friedrich Wilhelm III :

I wished, my most dearest, you would make me some Epigrams on the King's head, but only 4, 5, or 6 lines; and if possible, short ones, because verse take up a great deal of time. Then I will paint some more appearances (as they call it) with the King's portrait, and when we have a half a dosen to gather, we will sent it to London. The next weak, I am to send some with the King of Prussia's portrait to B[erlij]n, in order to see them sold there if possible. for, my dear heavenly bliss, I ought to contrive money, by whatever lawfull means it is to be got.

4.

Hoeveel bedriegers zijn er nog van Bilderdijk die we niet kennen?

Ton Geerts

(27)

Eindnoten:

1. Robert & Angelique Noortman Collection, Veilingcatalogus Sotheby's Amsterdam, Amsterdam 17 en 18 december 2007, p. 72, lot 142. Richtprijs bedroeg 1500-2000 euro. Verkocht voor 2750 euro. Huidige verblijfplaats onbekend.

2. Ton Geerts, ‘“Eene opzettelijke misleiding” Drie “nieuwe” bedriegers van Willem Bilderdijk’, Het Bilderdijk-Museum 23 (2006), 1-8.

3. ‘[A]D BRITTANOS / [Hoc] populi gentesque piae, Brittanne, precantur: [Orb]i sit semper talis, et iste diu!’ Met dank aan Piet Gerbrandy voor de vertaling.

4. Bilderdijk aan C.W. Schweickhardt, Brunswijk, 24-28 september 1798; Marinus van Hattum

(ed.), Mr. W. Bilderdijk's briefwisseling 1798-1806 (Houten 2007), 191, brief 69.

(28)

15

Boekbesprekingen

Mr. W. Bilderdijk's briefwisseling 1798-1806. Uitgegeven door Marinus van Hattum. 't Goy-Houten (hes & de graaf Uitgevers bv), 2007. isbn:

9789061940470. Prijs: € 125,00. 997 pag.

De uitgave van de volledige correspondentie van Willem Bilderdijk (1756-1831) kent een lange geschiedenis. Het eerste deel, verzorgd door J. Bosch, verscheen in 1955 en bevatte alle toen bekende, maar niet eerder gepubliceerde brieven uit de jaren 1772-1794.

1.

Drieëndertig jaar later kwam het tweede deel uit, met daarin de briefwisseling 1795-1797, uitgegeven door J. Bosch, H.W. Groenevelt en M. van Hattum.

2.

En nu (dat wil zeggen: in 2007) is dan deel III gepubliceerd: de

Briefwisseling 1798-1806, uitgegeven door Marinus van Hattum.

Dit deel documenteert de Duitse periode van Bilderdijks elfjarige ballingschap in 586 brieven, geschreven tussen 2 januari 1798 en 26-28 maart 1806. Begin 1798 verbleven Bilderdijk en zijn geliefde, Catharina Wilhelmina Schweickhardt, samen in Brunswijk. Hun situatie was zorgelijk: Bilderdijk had de zorg voor zijn zwangere vriendin en dochter Louïse uit zijn eerste huwelijk, terwijl de verhoopte steun van Oranjezijde uitbleef. In 1806 kon Bilderdijk naar het vaderland terugkeren. In zijn brief van 26-28 maart doet hij Wilhelmina, zijn ‘soul's only beloved’ die in Brunswijk was achtergebleven, verslag van de stormachtige terugkeer over zee naar Amsterdam.

In de tussenliggende jaren leefden Bilderdijk en zijn geliefde lange tijd gescheiden van elkaar: Wilhelmina was in juni 1798 vanuit Brunswijk naar Berlijn vertrokken voor de bevalling van haar eerste kind en vestigde zich daarna in Hildesheim en Peine. Pas rond de jaarwisseling 1801-1802 voegde zij zich weer bij Bilderdijk. Aan deze periode van wat waarschijnlijk een zelf opgelegde ballingschap is geweest, danken we de 371 brieven die Bilderdijk (204) en Wilhelmina (167) elkaar schreven en waarvan het merendeel in deze editie voor het eerst gepubliceerd wordt.

Vermeldenswaard zijn verder ook de briefwisselingen met de stadhouderlijke familie, dochter Louïse, de geoloog Jean-André de Luc en Jeronimo de Vries, die een belangrijke rol speelde bij Bilderdijks terugkeer naar Holland. Alle tezamen bevatten ze waardevolle, vaak unieke gegevens over uiteenlopende onderwerpen als Bilderdijks politieke, religieuze, medische en letterkundige opvattingen, maar ook over diens dagelijkse besognes in de ‘emigrantenkolonie’ Brunswijk. Behalve de brieven bevat de uitgave nog 96 bijlagen, variërend van Bilderdijks letterkundig testament tot gelegenheidsgedichten en van kwitanties tot de toewijzing van brandhout. Brieven en documenten zijn weergegeven in de oorspronkelijke talen (alleen Latijnse teksten zijn vertaald) en voorzien van gedetailleerde toelichtingen.

Het belang van een complete en integrale uitgave van Bilderdijks correspondentie,

niet alleen voor het literair-historisch onderzoek, maar ook voor de cultuur- en

(29)

is dankzij de onwaardeerlijke inspanningen van Van Hattum althans een deel van Buijnsters' sombere voorspelling gelogenstraft. Maar hoewel de uitgever meldt dat een volgend brievendeel (1806-1813) in voorbereiding is, valt het niet te ontkennen dat voortzetting en voltooiing van de reeks in zijn huidige vorm problematisch zal zijn.

Een van de destijds door Buijnsters aangehaalde bezwaren was dat het grote tijdsverloop tussen de opeenvolgende delen de continuïteit van de reeks in gevaar bracht, met name vanwege veranderende inzichten binnen de editiewetenschap. Moge dit bezwaar in zijn algemeenheid juist zijn, in dit concrete geval zou het ten voordele kunnen worden aangewend. In haar bespreking van deel II uitte ook Schenkeveld-van der Dussen haar zorg over de voltooiing van de Bilderdijkuitgave en suggereerde zij de ‘brieven op floppies’ uit te geven.

5.

Een digitale uitgave dus, volgens de technische mogelijkheden van dat moment (1989). Sindsdien zijn die mogelijkheden sterk gegroeid (internet!) en worden ze ook meer en meer toegepast binnen de editiewetenschap. Gebruikmaking van de instrumenten die de informatie- en communicatietechnologie ons te bieden heeft, biedt naar mijn mening een goede kans om het gewenste doel binnen een redelijke termijn te kunnen realiseren.

Natuurlijk blijft het editeren van de Bilderdijkcollectie een omvangrijke, complexe en dus tijdrovende aangelegenheid, maar publicatie via internet maakt het mogelijk om bereikte deelresultaten eerder dan met een boekpublicatie mogelijk zou zijn, open te stellen voor onderzoek. Binnen een dergelijke gefaseerde aanpak zou publicatie van de briefteksten absolute voorrang moeten krijgen. Een algemene zoekfunctie om ze te kunnen bevragen is daarbij onontbeerlijk. Indien beschikbaar (bijvoorbeeld via het conserveringsprogramma Metamorfoze) zouden naast de transcripties ook afbeeldingen van de originelen weergegeven kunnen worden, om onderzoekers een blik te gunnen op de ‘problematische zaken die een handschrift als materieel object kan bevatten’.

6.

Ondersteunende documenten en inhoudelijke toelichtingen kunnen dan in de vervolgfase aan de brieven worden toegevoegd. Het materiaal komt op deze manier niet alleen sneller, maar ook ruimer (altijd en overal voor iedereen) beschikbaar en bovendien wordt het met de zoekfunctie beter ontsloten dan ooit met registers mogelijk is.

Voor de langere termijn heeft de voorgestelde aanpak nog meer voordelen in petto.

In het geval van Bilderdijk is dat vooral de mogelijkheid tot integratie. Later gevonden

brieven (zoals de correspondentie met uitgever P.J. Uylenbroek) of nog te ontdekken

brieven - niet ondenkbaar gezien Bilderdijks vele nationale en internationale

(30)

16

contacten - kunnen binnen een internetpublicatie alsnog hun chronologische plek vinden. En bovendien: de talrijke verspreid gepubliceerde epistels - waardoor men voor een totaaloverzicht van Bilderdijks correspondentie een bureau vol boeken en tijdschriften nodig heeft - zouden in de toekomst tot één digitaal geheel kunnen worden samengevoegd. Voor het zover is, zullen er nog heel wat hindernissen van uiteenlopende aard genomen moeten worden, maar voor onderzoekers zou het een waardevol en handzaam werkinstrument opleveren, met behulp waarvan recht kan worden gedaan aan het grote belang van Bilderdijk voor de 19 de -eeuwse

cultuurgeschiedenis.

7.

Ten slotte: met zijn grote kennis van Bilderdijk en zijn gedegen editorische aanpak heeft Van Hattum het ideaal van de complete brievenuitgave dichter binnen bereik gebracht. Het is te hopen dat hij deze onmisbare kwaliteiten zal blijven inzetten en dat er, al dan niet in samenwerking met anderen, een mogelijkheid gevonden kan worden om daar de ICT -component aan toe te voegen.

Annemarie Kets

Huygens Instituut ( KNAW )

Willem Bilderdijk, Het nachtspook & Nachtwandeling. Uitgegeven, ingeleid en toegelicht door Marinus van Hattum. eon Pers Amstelveen, 2007, isbn 978 90 77246 160 Prijs: € 7,50. 48 pag.

Tekstedities bezorgd door Marinus van Hattum zijn altijd uitgaven die lang mee zullen kunnen, omdat ze uiterst betrouwbaar en aan geen mode onderhevig zijn. De editeur is een onverstoorbare werker, die zijn eigen keuzes maakt van teksten die zijns inziens voor (her)uitgave in aanmerking komen en vervolgens zijn eigen weg gaat met de inleiding op de gekozen tekst - vooral geen uitleiding! - en de annotaties.

Ik denk natuurlijk aan zijn brievenedities, de laatste die van de

briefwisseling-Bilderdijk 1798-1806. Maar het geldt evenzeer voor de mini-uitgave van Willem Bilderdijk, Het nachtspook & Nachtwandeling, die tegelijk met het derde deel van de brieveneditie-Bilderdijk in het voorjaar van 2007 is verschenen.

Van Hattum heeft twee gedichten uitgekozen uit Bilderdijks Brunswijkse jaren, die als een illustratie in dichtvorm kunnen gelden bij zijn vele brieven aan Catharina Wilhelmina Schweickhardt waarin hij verslag uitbrengt van zijn nachtelijke tochten te voet of te paard bij haar vandaan terug naar Brunswijk.

Het eerste gedicht is een verhaal in de aantrekkelijke vorm van een romance over

een tocht te paard van Jonker Edmond, die in de duistere nacht een ophaalbrug voor

de stadspoort aanziet voor een ‘nachtspook’. Het verhaal gaat terug op een eigen

beleving van Bilderdijk, ‘het stilstaan van zijn paard voor een by donker in den weg

(31)

moeten stellen en dat is zes keer het geval geweest. (Inl., blz. 13). Zoals we van deze editeur gewend zijn, behandelt hij in de ‘Inleiding’ ook het genre en zijn

vormaspecten, het handschrift, de varianten en de schaarse gegevens over de receptie.

Het tweede gedicht heeft als onderwerp een nachtwandeling van de ik-verteller terug naar Brunswijk na een verblijf bij zijn ‘Waarde! Eenigst, dierbaarst heil op aard!’. Verhalende delen over de moeizame tocht te voet, ook weer net als in Het nachtspook, door een onland, wisselen af met reflecties, veelal over de leiding Gods bij alles wat hem overkwam en tijdens de tocht overkomt. Da Costa heeft

Nachtwandeling in zijn uitgave van Bilderdijks Dichtwerken dan ook opgenomen in de afdeling ‘Dichterlijke zelf beschrijving’.

Van Hattum stelt voor dit gedicht dezelfde aspecten aan de orde als voor het vorige.

Zijn opsomming van de vormverschijnselen is overvloedig, maar merkwaardig genoeg mis ik bij de stijlfiguren de opvallend vele apostrofen, die de expressie van sterke emoties van de ik kracht moeten bijzetten.

Ook hier zijn de annotaties vele en ze getuigen van grote precisie. Bij verschijnselen die de editeur niet met zekerheid durft te annoteren, doet hij graag voorzichtig een suggestie van de mogelijke betekenis of de mogelijke verklaring. Soms te voorzichtig.

Bilderdijk kiest als het hem metrisch goed uitkomt, graag de oude vervoeging van het werkwoord in de 1 ste persoon indicatief, zoals in r. 21 ‘danke’ in plaats van ‘dank’.

Ikzelf ben bij deze werkwoordsvorm, die vaak voorkomt, geen enkele keer geneigd

geweest er een conjunctief in te lezen, zoals Van Hattum soms mogelijk acht. Het

toppunt van voorzichtigheid: bij r. 46, in een apostrofe tot de Poolster ‘Geleideres

(32)

17

der kielen over meir en Wareldvloed’, noteert hij eerst de (juiste) betekenis

‘allesomringende oceaan’, maar dan voegt hij nog toe ‘denkelijk niet: zondvloed’

met verwijzing naar WNT XXV , 1453.

Soms zelfs mis ik een woordverklaring. Ik geef enkele voorbeelden: 86, noodlot - lot; 91, riet - meton. voor dak (niet alleen dakbedekking); 95, het schijnt - er vertoont zich een schijnsel; 117, watervloed en zee - hendiadys, zo ook 216, stok en vlegel;

127, ellendig staat tegenover rechtvaardig (van God gezegd), bijbels taalgebruik, vgl. Romeinen 7:10; 149, waanzinnig - overmand door hevige gemoedsbeweging;

158, wellust - geestelijk genot, verrukking; 162, pijn - inspanning, moeite; 167 vlg., musch - hoekjen - toespeling op Ps. 84: 4; 177, mat - af - bepaalde; 224, bouwen - bebouwen; 235-236, zie voor de voorstelling van de Engel: Vondel, Lucifer, 1 ste bedrijf, rei van engelen, r. 301-305; 244, verheemlen - tot een paradijs maken; 253, dorren overvloed - overvloed waaraan je niets hebt; 257, dan - geeft het plotseling, onverwachte aan; 260, paart - samengaat. (Alle voorgestelde betekenissen geattesteerd in WNT.)

Waarom deze opsomming? De overvloedige annotaties van Van Hattum maken dat de lezer als vanzelf extra aandachtig gaat lezen. In die leeshouding merk je dan dat er toch nog weer nieuwe vragen naar woordbetekenissen bij je opkomen. Dankzij Van Hattum heb ik, behalve De kunst der Poëzy, geen gedicht van Bilderdijk zo zeer aan close reading onderworpen als Het nachtspook & Nachtwandeling. Van Hattum, de onvermoeibare tekstbezorger, heeft weer een prijzenswaardige uitgave aan zijn wetenschappelijk oeuvre toegevoegd.

Margaretha H. Schenkeveld

Eindnoten:

1. Mr. W. Bilderdijk's Briefwisseling. Aanvullende uitgave. Eerste deel: 1772-1794. Ed. J. Bosch.

Wageningen, 1955.

2. Mr. W. Bilderdijk's briefwisseling 1795-1797. Ed. J. Bosch, H.W. Groenevelt en M. van Hattum.

Utrecht, 1988. 2 dln.

3. Nop Maas en Jacqueline de Man, Rapport van het Project Nederlandse literaire brievencollecties en -edities 1800-1900. Den Haag, 1996; bedoelde uitspraak op p. 17-18.

4. P.J. Buijnsters, ‘De toekomst van de Bilderdijkstudie.’ In: Het Bilderdijk-Museum.

Mededelingenblad van de Vereniging ‘Het Bilderdijk-Museum’ 1987; citaten op p. 5 en 6.

5. M.A. Schenkeveld-van der Dussen, ‘[Boekbeoordeling van] Mr. W. Bilderdijk's briefwisseling 1795-1797. [...].’ In: Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde 105 (1989), p. 76-79;

het citaat op p. 79.

6. De formulering is van G.J. Vis, die in zijn bespreking van deel II pleitte voor een

(33)

Door vriendelijke bemiddeling van Wouter Beekers (Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (1800-heden), Amsterdam) en Lodewijk Winkeler (Katholiek Documentatiecentrum, Nijmegen) kwam onze Vereniging op 4 augustus 2008 in het bezit van een aantal eigenhandige Bilderdijk-handschriften en ander voor een Bilderdijk-onderzoekscentrum interessant materiaal, waarvan overigens niet bekend is hoe het bij het KDC is gekomen. Hier volgt een overzicht van alleen de handschriften.

Prachtig is Bilderdijks antwoord op een verzoek van E.L. Glinderman - zijn Bilderdijk-collectie wordt in de UB Nijmegen bewaard -, dat de ontvanger eigenhandig onder Bilderdijks brief toelichtte: ‘Ik had Bilderdijk een en andermaal geschreven, om eene opgave der door ZijnEd. en Gade uitgegeven Werken, en ZijnEd. mijn oogmerk, ter uitgave van eene Chronologische Lijst derzelve, medegedeeld. Later echter bezorgde den Dichter Immerzeel mij een door Bilderdijk eigenhandig geschreven Nota met Aanteekeningen, waarvan ik in de Voorrede mijner

Chronologische Lijst [verschenen 1833], bl. VIII , melding maak.’ Bilderdijks brief is geadresseerd: ‘Wel-Edele Heer, E.L. Glinderman, ss.tt. te Utrecht.’ De tekst was aan onderzoekers niet geheel onbekend: een afschrift ervan werd op 15 februari 1875 door J.C.G. Boot aan de KNAW geschonken, samen met kopieën van Glindermans brieven aan J. van Walré, P. Ripken en W. Messchert, alle handelend over de uitgave van zijn Chronologische lijst. Men zie Lesley Monfils' Willem Bilderdijk Bibliografie (Amstelveen 2006) p. 117. De tekst van de brief luidt als volgt:

Wel Edele Heer!

Het is zeer mooglyk dat ik de menigte brieven waarmede ik in mijn zwakken toestand overladen worde, ook den Uwen waarvan UWEd. meldt en ik my niets herinner, onbeandwoord gelaten heb, en ik wenschte ook wel van deze verschoond te zijn gebleven. Uw vriendelijke wensch is zekerlyk welgemeend, maar ondanks mijne gevoeligheid voor de

vriendschappelyke welwillendheid te mywaart, valt het my hard, over een onderwerp als dit, en met geen ander oogmerk dan UWE d. aanvoert, lastig gevallen te worden. Het zij dan echter zoo, en ik reciproceer aan UWelEd.

van harte dien heilwensch met by voeging van dien van meerdere rust, dan my (naar het schijnt) in mijn Vaderland mag te beurt vallen!

Ik teeken voorts UWelEd. Ootm. Dien r Bilderdijk

Haarlem, 13 May 1829.

Andere autografen betreffen Bilderdijks gedicht voor H.C. van der Boon Mesch, 27 juni 1821 (Krekelzangen II 181; Dichtwerken XI 271) en een aantal prozateksten - alle voorzien van een plakkertje met ‘Ex Libris A[lberdinck]. Th[ijm].’ - in een omslag met het opschrift ‘Handschrift Bilderdijk. B.C. Koekkoek 1839’:

- Inc. ‘Hoezeer men by de Maatschappy eenen sierlijken voordracht of kunststijl

verlangt’, 2 pp.

(34)

- Inc. ‘Niets is bekender dan de moeielijkheden waarin Vondel zich wikkelde’

en bevattende ‘Byzonderheden omtrent het zinnespel van Nil Volentibus Arduum, genaamd: Tyranny van Eigenbaat’, 5 pp.

- Voorrede van en aantekeningen bij Het Buitenleven, met berekeningen van omvang en verdiensten, 32 pp. Op p. 1 de notitie ‘aan vdLinden 3 sept. 1802.

Insin e aan mij br r 26 nov r 1802.’

- Verhandeling over de welsprekendheid, incipit ‘Hoe zeer van harte bereidwillig om bij een Genootschap [...] in hare oefeningen deel te nemen’. De verhandeling begint met ‘De geschiedenis van den ongelukkigen vondeling die, daar hy te Korinthen voor Polybus zoon en wettigen opvolger doorging’, 4 pp.

- Toespraak onder het motto ‘Lectorum pro captu habent sua fata libelli’, 2 pp.

- Voorrede bij een romance waarvan men liever zou zeggen: het is geen romance, dan het is een Feithiaanse romance, inc. ‘Voorzeker ben ik aan de verwachting van mijn Lezers, of die 't worden willen en niet willen, een voorrede schuldig’, 3 pp. Van de latere poging tot datering ‘1784 of 1785’ is het eerste jaartal doorgestreept.

- ‘Satyrieke inleiding tot eene meêdeeling van straatliedtjens, in de Jordaan te

Amst. opgedaan’ [titel niet in B.'s hand] (voor 1795), inc. ‘Van tijd tot tijd,

mijne geliefde

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hoe Vrouwe Bilderdijk zich als moeder en dichteres heeft gekweten van ‘dit minder schitterende dan nuttige en voor een moederlijk hart zoo belangrijk vak’, zoals Da Costa het maken

Ook Sappho wordt gewaardeerd, ik vermoed in de eerste plaats omdat haar werk goeddeels verloren is gegaan (dat verklaart ook de meermalen uitgesproken voorkeur voor Simonides), maar

dan wel ‘malitie’ laat hij in zijn brieven in het midden; misschien was het alleen maar, zoals hij naar aanleiding van hun aarzelingen bij een eerdere uitvaart suggereert, een

De door de commissie van de Vierde Klasse geleverde tekeningen en Bilderdijks ontwerpen kwamen uiteindelijk op de Algemene Vergadering van Presidenten en Secretarissen van 19 april

Hij koesterde Bilderdijks brieven aan hem met zorg, zoals valt af te leiden uit het feit dat hij van voor 1828 maar enkele brieven heeft bewaard, waaronder echter wel die

Bilderdijk geeft een aanwijzing in zijn Geschiedenis des Vaderlands, waar hij zegt dat de leer van het duizendjarig rijk niet alleen de joden en christenen verenigt - ze

Bilderdijk had Elpine en haar minnaar een ‘gewichtige rol’ in het vervolg van zijn epos toegezegd, maar hoe hij deze episode precies aan zijn hoofdmotief zou hebben verbonden, is

Bilderdijk is zeker niet de enige dichter bij wie de beelden voor het dichterschap wisselen of, ‘logisch’ gezien, onderling tegenstrijdig zijn.. Maar bij hem vinden we een wel