• No results found

Vraag nr. 290 van 1 juli 1998 van mevrouw PATRICIA CEYSENS

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vraag nr. 290 van 1 juli 1998 van mevrouw PATRICIA CEYSENS"

Copied!
2
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vraag nr. 290 van 1 juli 1998

van mevrouw PATRICIA CEYSENS

Federaal jeugdsanctierecht – Betrokkenheid – Consequenties

Op federaal vlak werkt de minister van Justitie naar verluidt aan een wetsontwerp op het jeugd-sanctierecht. Daarmee komt hij duidelijk in het vaarwater van de bijzondere jeugdbijstand, waar ook de gemeenschappen een verantwoordelijkheid dragen.

1. Waarom is de Vlaamse Gemeenschap afwezig in de werkgroep die het wetsontwerp inzake het jeugdsanctiebeleid voorbereidt ?

2. In welke mate impliceert de totstandkoming van een jeugdsanctiebeleid – dat uiteraard op het federale niveau ontstaat – een herfederali-sering van de bevoegdheden inzake bijzondere jeugdbijstand ?

3. Wat is het lot van de consulenten bij de jeugd-rechtbanken bij de totstandkoming van het jeugdsanctierecht ?

Antwoord

1. Binnen het departement van Justitie wordt gewerkt aan een ontwerp van een nieuwe wet ter vervanging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming. Het gaat hier om een interne werkgroep van kabinetsmede-werkers en ambtenaren. Ter ondersteuning zijn enkele externe experts aangetrokken.

De gemeenschappen zijn als overheid niet betrokken bij deze werkzaamheden. De minis-ter van Justitie heeft toegezegd dat nog dit najaar met de verschillende gemeenschappen overleg zal worden gepleegd over dit wetsont-werp. Het artikel 6, § 3 bis, 4° van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 legt deze verplichting tot overleg trouwens op aan de federale over-heid en de betrokken gemeenschapsregeringen. 2. Luidens art. 5, § 1, 11, 6° van de bijzondere wet

van 8 augustus 1980 tot hervorming der instel-lingen, zoals gewijzigd door de wet van 8 augus-tus 1988, zijn de gemeenschappen bevoegd voor de jeugdbescherming, met inbegrip van de sociale en gerechtelijke bescherming. Hierop bestaan enkele uitzonderingen, waaronder "de opgave van maatregelen die kunnen worden genomen ten aanzien van minderjarigen die een

als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd". De wet van 8 augustus 1988 bevestigt het arrest nr. 66 van het Arbitragehof van 30 juni 1988, dat stelt dat de bevoegdheid van de gemeenschap-pen inzake jeugdbescherming noch de aanwe-zigheid van een communicatie-element vereist, noch wordt beperkt door het criterium van de vrijwilligheid daar de jeugdbescherming, ook waar ze van dwingende aard is, essentieel "een finaliteit van hulp- en dienstverlening heeft". Mocht de federale overheid in haar bevoegd-heid om de maatregelen te bepalen ten aanzien van jongeren die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, in een nieuwe wetgeving een andere finaliteit dan hulp- en dienstverle-ning beogen, dan kunnen we enkel vaststellen dat de redenering uit de rechtspraak van het Arbitragehof niet bruikbaar is ; de bevoegd-heidsverdeling met betrekking tot de jeugdbe-scherming vervat in bovengenoemde wet van 8 augustus 1988 blijft echter onveranderlijk van kracht.

Met de eventuele invoering van een "jeugdsanc-tierecht" zonder een finaliteit van hulp-en dienstverlening zullen op zijn minst de uitgangs-punten van deze wettelijke bevoegheidsverde-ling ter discussie komen te staan. Ook de bevoegdheid inzake de organisatie van de uit-voering van deze maatregelen zou dus best voorwerp zijn van overleg.

De huidige werkzaamheden van de werkgroep op Justitie betekenen slechts de eerste stap in de realisatie van een nieuwe wet aangaande de maatschappelijke reactie op jeugddelinquentie. Gelet op het feit dat er op dit ogenblik geen teksten hierover beschikbaar zijn, lijkt het mij voorbarig nu reeds een standpunt in te nemen over de verhoudingen tussen de met de uitvoe-ring van deze wetgeving belaste overheden. 3. De sociale diensten van de Vlaamse

Gemeen-schap bij de jeugdrechtbanken werden opge-richt in toepassing van artikel 40 §2 van de gecoördineerde decreten inzake bijzondere jeugdbijstand. Hun doel bestaat in het vervullen van opdrachten van sociale aard die hen door de magistraten belast met jeugdzaken worden toevertrouwd ten behoeve van de personen voor wie in de uitvoering van deze gecoördi-neerde decreten een afdwingbare pedagogische maatregel wordt genomen.

(2)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Om welke redenen kan een OCMW een finan- ciële tegemoetkoming weigeren aan minderjari- gen die verblijven in een voorziening voor gehandicapten en voorzover deze kosten

Als motivering hiervoor werd het dubbel gebruik van infrastructuur tussen school en semi-internaat aangehaald en werd de semi-internaten verweten hun opdracht te beperken tot

Uit de praktijk ontstaat de indruk dat het gun- stig advies van Kind en Gezin dat nodig is voor subsidiëring door het FCUD, niet samenvalt met het kwaliteitslabel dat het

Vooraleer informatie te geven over de nieu- we aanvragen voor erkenning en subsidiëring is het belangrijk te vermelden dat de bestaande initiatieven die reeds We e r- Werkers

In welke mate wordt momenteel bij de opmaak van mobiliteitsconvenants rekening gehouden met de effecten van bepaalde maatregelen op het stedelijk beleid in het algemeen en

– publicaties en aankondigingen : voorstellen van alle publicaties die door het departement wor- den uitgebracht.Binnen deze module zullen alle aankondigingen worden geplaatst

Dit gebeurt naar aanleiding van mijn mededeling van eind vorig jaar die stelde dat een akkoord was afgeslo- ten met de federale regering dat inhield dat de ver- deling van

Heeft er inzake de omvorming van de opleiding van gebrevetteerde verpleegkundige tot vierde- graadsverpleegkundige overleg plaatsgevonden met de federale minister