• No results found

BEROEPSPENSIOENREGELING VOOR HUISARTSEN (in opleiding)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "BEROEPSPENSIOENREGELING VOOR HUISARTSEN (in opleiding)"

Copied!
83
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BEROEPSPENSIOENREGELING VOOR HUISARTSEN (in opleiding)

PENSIOENREGLEMENT 2021

versie januari 2021

(2)

2

INHOUDSOPGAVE

HOOFDSTUK 1 BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN ... 1

ARTIKEL 1 BEGRIPSBEPALINGEN ... 1

HOOFDSTUK 2 DEELNEMERSCHAP ... 7

ARTIKEL 2 DEELNEMERS ... 7

ARTIKEL 3 BEGINENEINDEVANHETDEELNEMERSCHAP ... 7

ARTIKEL 4 VRIJWILLIGVOORTZETTENVANHETDEELNEMERSCHAP ... 8

HOOFDSTUK 3 VERPLICHTINGEN VAN DE DEELNEMER EN HET BEROEPSPENSIOENFONDS ... 9

ARTIKEL 5 VERPLICHTINGENVANDEDEELNEMER ... 9

ARTIKEL 6 INFORMATIEPLICHTWERKGEVER ... 11

ARTIKEL 7 BETALENPENSIOENPREMIE ... 12

ARTIKEL 8 DOORBEROEPSPENSIOENFONDSTEVERSTREKKENINFORMATIE ... 13

HOOFDSTUK 4 DE PENSIOENSOORTEN ... 14

ARTIKEL 9 SOORTENPENSIOENAANSPRAKENENOVERIGEVOORZIENINGEN ... 14

ARTIKEL 10 OUDERDOMSPENSIOEN ... 14

ARTIKEL 11 PARTNERPENSIOEN ... 17

ARTIKEL 12 TIJDELIJKAANVULLENDPARTNERPENSIOEN ... 21

ARTIKEL 13 WEZENPENSIOEN ... 21

ARTIKEL 13A EXTRAAANVULLENDWEZENPENSIOEN ... 23

ARTIKEL 14 PREMIEOVERNAMEWEGENSBEROEPSARBEIDSONGESCHIKTHEID ... 24

ARTIKEL 15 ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSPENSIOEN ... 27

ARTIKEL 16 PENSIOENAANSPRAKENNABEËINDIGENDEELNEMERSCHAP ... 30

HOOFDSTUK 5 FLEXIBILISERINGSMOGELIJKHEDEN ... 32

ARTIKEL 17 OVERZICHTFLEXIBILISERINGSMOGELIJKHEDEN ... 32

ARTIKEL 18 UITRUILOUDERDOMSPENSIOENINEXTRAPARTNERPENSIOEN ... 33

ARTIKEL 19 UITRUILPARTNERPENSIOENINEXTRAOUDERDOMSPENSIOEN ... 34

ARTIKEL 20 VERVROEGENVANDEINGANGSDATUMVANHETOUDERDOMSPENSIOEN... 35

ARTIKEL 21 UITSTELLENVANDEINGANGSDATUMVANHETOUDERDOMSPENSIOEN ... 37

ARTIKEL 22 CONVERSIE ... 38

HOOFDSTUK 6 FINANCIEREN PENSIOENAANSPRAKEN EN BEPALEN HOOGTE PENSIOENPREMIE ... 40

ARTIKEL 23 FINANCIERENVANDEPENSIOENAANSPRAKEN ... 40

ARTIKEL 24 PENSIOENPREMIEVRIJGEVESTIGDENWAARNEMENDHUISARTS ... 41

ARTIKEL 25 PENSIOENPREMIEHUISARTSINDIENSTVERBAND ... 45

HOOFDSTUK 7 AANPASSEN VAN PENSIOENAANSPRAKEN EN INGEGANE PENSIOENEN... 47

ARTIKEL 26 VERHOGENWAARDEPENSIOENAANSPRAKENENINGEGANEPENSIOENEN ... 47

ARTIKEL 27 VERLAGENPENSIOENAANSPRAKENEN-RECHTEN ... 48

ARTIKEL 28 KEUZEVERZEKERAARSENWINSTDELING ... 49

HOOFDSTUK 8 BIJZONDERE GEBEURTENISSEN ... 50

ARTIKEL 29 SCHEIDINGENDEGEVOLGENVOORHETOUDERDOMSPENSIOEN ... 50

ARTIKEL 30 SCHEIDINGENDEGEVOLGENVOORHETPARTNERPENSIOEN ... 53

ARTIKEL 31 WAARDEOVERDRACHT ... 54

HOOFDSTUK 9 OVERIGE BEPALINGEN ... 56

ARTIKEL 32 FISCALEBEPALINGEN ... 56

ARTIKEL 33 UITBETALENVANDEPENSIOENEN ... 57

ARTIKEL 34 BIJKEUZEVERZEKERAAROPGEBOUWDEPENSIOENAANSPRAKENENPENSIOENRECHTEN ... 58

ARTIKEL 35 HARDHEIDSCLAUSULE ... 58

ARTIKEL 36 GEMOEDSBEZWAREN ... 59

ARTIKEL 37 BESTUURSBESLUITENENFACTOREN ... 60

ARTIKEL 38 ONVOORZIENEGEVALLEN ... 61

ARTIKEL 39 INTREKKENVERPLICHTSTELLING ... 61

(3)

ARTIKEL 40 KLACHTEN ... 61

ARTIKEL 41 GESCHILLEN ... 62

ARTIKEL 42 OVERGANGSBEPALINGEN ... 62

ARTIKEL 43 INWERKINGTREDENVANDITPENSIOENREGLEMENT ... 65

BIJLAGE 1. COLLECTIEVE UITSTELFACTOREN IN VERBAND MET VERHOGEN PENSIOENLEEFTIJD ... 66

BIJLAGE 2. FLEXIBILISERINGSFACTOREN ... 68

BEPALING 1 UITRUIL OUDERDOMSPENSIOEN IN EXTRA PARTNERPENSIOEN ... 68

BEPALING 2 UITRUIL PARTNERPENSIOEN IN EXTRA OUDERDOMSPENSIOEN ... 70

BEPALING 3 VERVROEGINGSFACTOR ... 71

BEPALING 4 UITSTELFACTOR ... 72

BEPALING 5 CONVERSIEFACTOR ... 73

BIJLAGE 3. KORTINGSFACTOR CONVERSIE ... 80

(4)

HOOFDSTUK 1 BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

Artikel 1 BEGRIPSBEPALINGEN

Voor de toepassing van dit pensioenreglement wordt verstaan onder:

Aangemeld partnerschap:

de gezamenlijke huishouding die de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde met de bij het beroepspensioenfonds aangemelde partner voert volgens een bij notariële akte gesloten samenlevingsovereenkomst;

Aangemelde partner:

de ongehuwde niet als partner geregistreerde persoon, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de rechte lijn van de ongehuwde niet als partner geregistreerde deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde, met wie de deelnemer een aangemeld partnerschap is aangegaan;

Aanspraakgerechtigde:

de persoon die begunstigde is voor een nog niet ingegaan pensioen;

ANW-uitkering:

de hoogte van de nabestaandenuitkering en vakantie-uitkering als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Algemene nabestaandenwet;

AOW-leeftijd:

de leeftijd waarop de deelnemer, gewezen deelnemer of de partner recht krijgt op AOW (artikel 7a Algemene Ouderdomswet);

Backservicepensioen:

aanvulling op het ouderdoms-, partner- en wezenpensioen, berekend over de periode gedurende welke de vrijgevestigd huisarts na het bereiken van de 30-jarige leeftijd en vóór 1 januari 1967 aaneengesloten deelnemer zou zijn geweest, indien de pensioenregeling vóór 1 januari 1967 al had bestaan;

Beleidsdekkingsgraad:

de gemiddelde dekkingsgraad van het beroepspensioenfonds van de twaalf maanden voorafgaand aan het moment van vaststellen;

Beroepspensioenfonds:

Stichting Pensioenfonds voor Huisartsen (SPH);

Bovenmatig pensioen:

het pensioen dat uitgaat boven de grenzen die zijn opgenomen in hoofdstuk IIB en VIII van de Wet op de loonbelasting 1964;

Bovenmatig gedeelte van het pensioen:

het pensioen voor zover dat uitgaat boven de grenzen die zijn opgenomen in hoofdstuk IIB en VIII van de Wet op de loonbelasting 1964;

Bijzonder ouderdomspensioen

het ouderdomspensioen ten behoeve van de gewezen partner als bedoeld in artikel 29.1;

(5)

Bijzonder partnerpensioen:

het partnerpensioen ten behoeve van de gewezen partner als bedoeld in artikel 30.1;

Deelnemer:

iedere huisarts (in opleiding) die voldoet aan de voorwaarden voor het deelnemerschap als bedoeld in artikel 2 dan wel artikel 3.3 of artikel 4;

Deelnemersjaren:

de jaren die een huisarts (in opleiding) heeft doorgebracht als deelnemer aan de beroepspensioenregeling voor huisartsen;

Deeltijdwerknemer:

huisarts in dienstverband of huisarts in opleiding met een kortere dan de bij de werkgever geldende gebruikelijke arbeidsduur behorend bij een volledige arbeidsweek;

Dekkingsgraad:

de verhouding tussen het vermogen en de technische voorzieningen van een beroepspensioenfonds;

Geconverteerd ouderdomspensioen

de eigen aanspraak op ouderdomspensioen die de gewezen partner heeft verkregen op grond van artikel 29.9;

Gepensioneerde:

de pensioengerechtigde voor wie het ouderdomspensioen geheel of gedeeltelijk is ingegaan;

Gewezen deelnemer:

de huisarts (in opleiding) of gewezen huisarts (in opleiding) die geen pensioenaanspraken op grond van de in dit pensioenreglement opgenomen beroepspensioenregeling meer verwerft en die bij het beëindigen van het deelnemerschap één of meerdere pensioenaanspraken tegenover het

beroepspensioenfonds heeft verkregen en behouden en waarvan het ouderdomspensioen nog niet is ingegaan;

Gewezen partner:

gewezen echtgenoot, gewezen echtgenote, gewezen geregistreerde partner of gewezen aangemelde partner;

Huisarts in dienstverband:

de deelnemer die op basis van een arbeidsovereenkomst als huisarts werkzaam is bij een werkgever.

Hieronder valt ook de deelnemer die in de werkgever een aanmerkelijk belang heeft in de zin van afdeling 4.3 van de Wet op de Inkomstenbelasting 2001;

Huisarts in opleiding

De deelnemer die op basis van een arbeidsovereenkomst als huisarts in opleiding werkzaam is bij de stichting SBOH.

Inkomensvervangende arbeidsongeschiktheidsuitkering:

een uitkering die de deelnemer ontvangt zolang hij geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is;

Interimpensioen:

aanspraken of rechten op ouderdoms-, partner- en wezenpensioen die in 1973 zijn ingekocht bij het beroepspensioenfonds met de gelden die vanaf 1 januari 1967 tot 1 januari 1973 zijn beheerd door

(6)

Invalide kind:

Een kind dat ouder is dan 18 jaar en minstens 45% arbeidsongeschikt is, volgens de maatstaven van de Wet Inkomstenbelasting 2001;

IVA:

inkomensvoorziening voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten als bedoeld in hoofdstuk 6 van de WIA;

Kalenderjaar:

periode van 1 januari tot en met 31 december;

Keuzeverzekeraar:

een levensverzekeraar die vóór 1 januari 2003 met een deelnemer een verzekeringsovereenkomst heeft gesloten ter dekking van zijn normpensioen;

Kind:

a. kind dat in een familierechtelijke betrekking staat tot de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde, als ouder;

b. niet-erkend kind van de mannelijke deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde, mits ten behoeve van het kind aan de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde ten tijde van zijn overlijden een onderhoudsplicht krachtens artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek was opgelegd dan wel door hem bij authentieke akte de onderhoudsplicht was erkend;

c. stief- en pleegkind van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde, ten aanzien van wie ten genoegen van het bestuur van het beroepspensioenfonds wordt aangetoond, dat het tot diens overlijden op kosten van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde werd onderhouden en opgevoed;

d. kind dat onder het gezag van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde staat en waarvoor op de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde op grond van artikel 253w van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek een wettelijke verplichting rust tot het verstrekken van levensonderhoud;

e. kind van de aangemelde partner, ten aanzien van wie ten genoegen van het bestuur van het beroepspensioenfonds wordt aangetoond, dat het tot diens overlijden op kosten van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde werd onderhouden en opgevoed;

Nagelaten gewezen partner:

de nagelaten gewezen echtgenoot of echtgenote, nagelaten gewezen geregistreerde partner of nagelaten gewezen aangemelde partner door overlijden;

Nagelaten partner:

de weduwe, weduwnaar, nagelaten geregistreerde partner of nagelaten aangemelde partner door overlijden;

Normpensioenen:

het nominale bedrag aan ouderdomspensioen en de daarvan afgeleide bedragen aan

partnerpensioen, wezenpensioen, bijzonder partnerpensioen en geconverteerd ouderdomspensioen;

(7)

Opbouwcoëfficiënt:

de opbouwcoëfficiënt is gelijk aan de procentuele wijziging van de maximale fiscale pensioengrondslag (maximaal pensioengevend loon minus franchise) op 1 januari van het kalenderjaar ten opzichte van 1 januari van het vorige kalenderjaar;

Opbouwfactor:

vrijgevestigd of waarnemend huisarts: de verhouding tussen de in het kalenderjaar in aanmerking genomen winst en de maximale winst in het kalenderjaar als bedoeld in artikel 24.7.

huisarts in dienstverband of huisarts

in opleiding: de verhouding tussen de verschuldigde pensioenpremie en de maximale pensioenpremie als bedoeld in artikel 25.4;

Opnieuw aangaan van een partnerschap:

hertrouwen, het opnieuw aangaan van een geregistreerd partnerschap, het opnieuw aangaan van een aangemeld partnerschap, het aangaan van een huwelijk na een geregistreerd partnerschap of aangemeld partnerschap, het aangaan van een geregistreerd partnerschap na een huwelijk of aangemeld partnerschap, of het aangaan van een aangemeld partnerschap na een huwelijk of geregistreerd partnerschap;

Partner:

de echtgenoot, echtgenote, geregistreerde partner of aangemelde partner. Een deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde kan niet meer dan één partner tegelijkertijd in de zin van dit

pensioenreglement hebben. Een partner kan eveneens niet meer dan één deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde tegelijkertijd in de zin van dit pensioenreglement hebben;

Partnerschap:

huwelijk, geregistreerd partnerschap of aangemeld partnerschap;

Partnerschapsvoorwaarden:

huwelijkse voorwaarden of voorwaarden van een geregistreerd partnerschap;

Parttime percentage:

vrijgevestigd of waarnemend huisarts: de verhouding tussen het totaal aantal in een kalenderjaar als vrijgevestigd huisarts en/of waarnemend huisarts gewerkte uren als bedoeld in artikel 24.8 en 1.750 uur vermenigvuldigd met 100%.

huisarts in dienstverband of huisarts

in opleiding: de verhouding tussen het door de huisarts in dienstverband of huisarts in opleiding en zijn werkgever overeengekomen aantal werkuren per week en 40 uur, respectievelijk 38 uur, vermenigvuldigd met 100%.

Het parttime percentage wordt op normale wijze afgerond op twee decimalen nauwkeurig en bedraagt maximaal 100%;

PAWW-uitkering

Een uitkering na afloop van de loongerelateerde WGA-uitkering die een arbeidsongeschikte huisarts kan ontvangen op grond van de PAWW-regeling;

Pensioenaanspraak:

(8)

Pensioengerechtigde:

de persoon voor wie op grond van de bepalingen van dit pensioenreglement het pensioen geheel of gedeeltelijk is ingegaan;

Pensioendatum:

de eerste dag van de kalendermaand die volgt op de maand waarin de deelnemer of gewezen deelnemer de pensioenleeftijd bereikt;

Pensioenleeftijd:

de leeftijd op de dag dat de deelnemer of gewezen deelnemer de pensioenrichtleeftijd bereikt als bedoeld in artikel 18a van de Wet op de loonbelasting 1964 (2021: 68);

Pensioenopbouw:

bedrag dat per kalenderjaar aan normpensioen wordt opgebouwd;

Pensioenrecht:

het recht op een ingegaan pensioen, uitgezonderd de voorwaardelijke toeslagverlening als bedoeld in artikel 26.1;

Studerend kind:

Onder een kind dat studeert wordt verstaan een kind, waarvan de voor werkzaamheden beschikbare tijd grotendeels in beslag wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs of van een beroepsopleiding en dat volledig volgt in de zin van de Wet studiefinanciering 2000, dan wel voor welk kind recht bestaat op een uitkering krachtens de Algemene Kinderbijslag Wet of bestaan zou hebben indien één van de ouders nog in leven zou zijn geweest;

Toeslagcoëfficiënt:

Onderdeel van de geambieerde jaarlijkse voorwaardelijke procentuele verhoging voor het waardevast houden van pensioenaanspraken en pensioenrechten, als bedoeld in artikel 26.1;

Variabel jaarsalaris:

al het salaris uit overwerk, avond-, nacht- en weekenddiensten, achterwacht, bereikbaarheidsdienst, variabele eindejaarsuitkeringen en variabele éénmalige uitkeringen;

Vaste fulltime jaarsalaris:

het tussen de werkgever en werknemer contractueel overeengekomen vaste fulltime bruto jaarsalaris, inclusief vakantietoeslag en de vaste eindejaarsuitkering;

Verdiencapaciteit:

het normpensioen dat een deelnemer in een kalenderjaar kan opbouwen zonder dat dit voor de deelnemer tot gevolg heeft dat de hoogte van de door het beroepspensioenfonds over te nemen pensioenpremie bij beroepsarbeidsongeschiktheid wordt verminderd;

Volle wees:

Een kind wordt als volle wees aangemerkt indien de deelnemer, gewezen deelnemer of

gepensioneerde en de andere ouder overleden is. Het kind wordt tevens als volle wees aangemerkt indien de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde is overleden en geen andere persoon als juridisch ouder van het kind kan worden aangemerkt.

(9)

Werkgever:

-De stichting SBOH die met een deelnemer die het beroep van huisarts in opleiding uitoefent een arbeidsovereenkomst is aangegaan; of

-de natuurlijke persoon, rechtspersoon of maatschap, die met een deelnemer die zijn beroep als huisarts in dienstverband uitoefent, een arbeidsovereenkomst is aangegaan;

WGA:

Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten als bedoeld in hoofdstuk 7 van de WIA;

WIA:

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;

WIA-loongrens:

maximaal jaarloon waarover de WIA-uitkering wordt berekend als bedoeld in de artikelen 12 en 13 WIA.

Zwangerschaps- en bevallingsverlof:

de periode van verlof voor een vrouwelijke vrijgevestigd en/of waarnemend huisarts conform artikel 3:1 wet Arbeid en Zorg.

(10)

HOOFDSTUK 2 DEELNEMERSCHAP

Artikel 2 DEELNEMERS

2.1. VOOR WIE GELDT DIT PENSIOENREGLEMENT

Deelname aan deze beroepspensioenregeling is verplicht voor iedere arts die als huisarts (in opleiding) in Nederland werkzaam is, in Nederland woont en de pensioenleeftijd nog niet heeft bereikt. Waar iemand woont, wordt naar omstandigheden beoordeeld.

2.2. VOOR WIE GELDT DIT PENSIOENREGLEMENT NIET

Geen deelnemer is de huisarts die in een kalenderjaar zijn beroep uitsluitend uitoefent in

dienstverband, krachtens een arbeidsovereenkomst als werknemer of krachtens een aanstelling als ambtenaar:

a. met een bedrijf of een instelling, voor zover terzake van dat dienstverband voor de

betrokken arts een vóór 28 maart 1972 door dat bedrijf of die instelling ten behoeve van zijn, onderscheidenlijk haar werknemers getroffen pensioenvoorziening geldt, welke tenminste gelijkwaardig is aan de in dit pensioenreglement geregelde beroepspensioenregeling, of b. terzake waarvan de Wet privatisering ABP van toepassing is, of

c. met een onder beheer van een rechtspersoon zonder winstoogmerk staande instelling, waarin binnen het kader van een samenwerkingsovereenkomst vanuit een gezamenlijke huisvesting multidisciplinaire eerstelijns hulpverlening wordt verleend door de disciplines in de eerstelijns gezondheidszorg, doch tenminste door de disciplines huisartsgeneeskunde, maatschappelijk werk en wijkverpleging, en op grond van dit dienstverband krachtens enige beschikking als bedoeld in artikel 2 van de Wet verplichte deelneming in een

bedrijfstakpensioenfonds 2000, deelneemt in de Stichting Pensioenfonds Zorg en Welzijn.

Artikel 3 BEGIN EN EINDE VAN HET DEELNEMERSCHAP

3.1. BEGIN VAN HET DEELNEMERSCHAP

Voor de huisarts die op de dag dat deze beroepspensioenregeling in werking treedt voldoet aan de voorwaarden van het deelnemerschap als genoemd in artikel 2, begint het deelnemerschap op die dag. Voor de huisarts (in opleiding) die eerst na die dag aan de voorwaarden voor het

deelnemerschap gaat voldoen of opnieuw gaat voldoen, begint het deelnemerschap op de eerste dag waarop wordt voldaan aan de vereisten voor het deelnemerschap.

3.2. EINDE VAN HET DEELNEMERSCHAP

Het deelnemerschap eindigt op:

 de dag van overlijden van de deelnemer;

 de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de huisarts (in opleiding) anders dan door overlijden heeft opgehouden te voldoen aan de vereisten voor het

deelnemerschap.

3.3. PREMIEOVERNAME WEGENS BEROEPSARBEIDSONGESCHIKTHEID

In afwijking van artikel 3.2 eindigt het deelnemerschap niet indien en zolang de deelnemer

arbeidsongeschikt is en het beroepspensioenfonds het betalen van de pensioenpremie voortzet op grond van artikel 14.

(11)

Artikel 4 VRIJWILLIG VOORTZETTEN VAN HET DEELNEMERSCHAP

4.1. VRIJWILLIG VOORTZETTEN

De deelnemer heeft in geval van het beëindigen van het deelnemerschap anders dan wegens overlijden of het bereiken van de pensioendatum de mogelijkheid om op zijn verzoek het deelnemerschap vrijwillig voort te zetten voor een periode van maximaal drie jaar.

De vrijwillige voortzetting sluit altijd direct aan op het tijdstip waarop het deelnemerschap is beëindigd.

4.2. HOOGTE OP TE BOUWEN NORMPENSIOEN

Het op te bouwen normpensioen is, met inachtneming van de voorwaarden die de belastingdienst stelt aan het vrijwillig voortzetten van het deelnemerschap, voor de vrijgevestigd huisarts en waarnemend huisarts maximaal gelijk aan het gemiddeld opgebouwde normpensioen in de vijf kalenderjaren voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het deelnemerschap eindigt. Neemt de deelnemer korter aan de beroepspensioenregeling deel als vrijgevestigd huisarts of waarnemend huisarts, dan wordt het gemiddelde berekend over deze kortere periode. Voor de huisarts in dienstverband en de huisarts in opleiding is het normpensioen maximaal gelijk aan het normpensioen dat de deelnemer op het tijdstip van het beëindigen opbouwde.

Het op grond van de vorige alinea berekende bedrag wordt gedurende de periode van vrijwillige voortzetting, jaarlijks op 1 januari aangepast met de opbouwcoëfficiënt als bedoeld in artikel 10.4.

4.3. VERZOEK

De deelnemer die vrijwillig wil voortzetten dient binnen negen maanden vanaf de datum van het beëindigen van het deelnemerschap, het verzoek schriftelijk in te dienen bij het

beroepspensioenfonds.

(12)

HOOFDSTUK 3 VERPLICHTINGEN VAN DE DEELNEMER EN HET BEROEPSPENSIOENFONDS

Artikel 5 VERPLICHTINGEN VAN DE DEELNEMER

5.1. AANMELDEN

Iedere huisarts (in opleiding) die voldoet aan de vereisten voor het deelnemerschap als genoemd in artikel 2 is verplicht binnen een maand nadat hij aan deze vereisten is gaan voldoen, het

beroepspensioenfonds hiervan schriftelijk mededeling te doen op een door het

beroepspensioenfonds voorgeschreven wijze. Is de deelnemer werkzaam als huisarts in

dienstverband of huisarts in opleiding, dan rust de plicht tot aanmelden eveneens op de werkgever.

Ingeval van verzuim kunnen door de deelnemer, de (gewezen) partner, de nagelaten (gewezen) partner en wezen geen aanspraken worden ontleend aan dit pensioenreglement gedurende de tijdens de periode van verzuim intredende beroepsarbeidsongeschiktheid of bij overlijden. De plicht tot het betalen van de pensioenpremie blijft onverminderd in stand.

5.2. MELDEN WIJZE UITOEFENEN BEROEP EN WIJZIGING DAARVAN

De deelnemer is bij het aanmelden verplicht aan te geven op welke wijze of wijzen hij zijn beroep uitoefent. Wijzigt de deelnemer de wijze of wijzen waarop hij zijn beroep uitoefent, dan is de deelnemer verplicht het beroepspensioenfonds binnen een maand nadat de wijziging is ingegaan schriftelijk te informeren op door het beroepspensioenfonds voorgeschreven wijze.

5.3. AFMELDEN

De deelnemer die ophoudt aan de vereisten voor het deelnemerschap te voldoen als genoemd in artikel 3.2, is verplicht binnen een maand nadien hiervan aan het beroepspensioenfonds mededeling te doen. Bij verzuim zal het beroepspensioenfonds bij het vaststellen van de hoogte van de

pensioenaanspraken uitgaan van de datum waarop niet meer aan de vereisten voor het deelnemerschap wordt voldaan, zodra het beroepspensioenfonds daarvan kennis neemt. De gewezen deelnemer, de partner, de gewezen partner en wezen kunnen aan dit pensioenreglement niet meer pensioenaanspraken ontlenen dan waartoe het beroepspensioenfonds verplicht is bij het beëindigen van het deelnemerschap.

Is de deelnemer werkzaam als huisarts in dienstverband of huisarts in opleiding, dan rust de plicht tot afmelden eveneens op de werkgever.

5.4. MELDEN HUWELIJK OF GEREGISTREERD PARTNERSCHAP

Iedere deelnemer of gewezen deelnemer die niet in Nederland woont en die in het huwelijk treedt of een geregistreerd partnerschap aangaat, is verplicht binnen een maand nadien hiervan aan het beroepspensioenfonds mededeling te doen. Ingeval van verzuim kan door degene met wie de deelnemer of gewezen deelnemer in het huwelijk is getreden, respectievelijk een geregistreerd partnerschap is aangegaan, geen aanspraak worden ontleend aan dit pensioenreglement in geval van overlijden tijdens de periode van verzuim. De plicht voor de deelnemer tot het betalen van de pensioenpremie blijft onverminderd in stand.

(13)

5.5. MELDEN SAMENWONENDE PARTNER

Iedere deelnemer of gewezen deelnemer die bij notariële akte een samenlevingsovereenkomst sluit met een ongehuwde, niet als partner geregistreerde persoon, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de rechte lijn, waarin enige vermogensrechtelijke aangelegenheden worden geregeld, is verplicht om deze persoon binnen een maand nadat aan de voorwaarden wordt voldaan aan te melden bij het beroepspensioenfonds.

De plicht tot aanmelden geldt ook voor de deelnemer die op grond van het bepaalde in artikel 11.2 vanaf 1 januari 2015 geen partnerpensioen opbouwt, maar ná 1 januari 2015 een notariële

samenlevingsovereenkomst sluit met enige vermogensrechtelijke aangelegenheden met een persoon als bedoeld in de vorige volzin.

Alleen de aangemelde persoon heeft aanspraak op partnerpensioen en tijdelijk aanvullend partnerpensioen.

Het aanmelden geschiedt door middel van een op de door het beroepspensioenfonds voorgeschreven wijze van mededeling van de deelnemer of gewezen deelnemer aan het

beroepspensioenfonds, onder het gelijktijdig overleggen van een kopie van de notariële akte of van een notariële verklaring van het bestaan van de akte, waarin tevens een samenvatting is opgenomen van de bij notariële akte gesloten samenlevingsovereenkomst.

Degene met wie de deelnemer of gewezen deelnemer een samenlevingsovereenkomst heeft gesloten, kan direct aanspraken ontlenen aan dit pensioenreglement vanaf de dag dat het beroepspensioenfonds de melding heeft ontvangen. Voor de vrijgevestigd huisarts als bedoeld in artikel 11.2 geldt dat de aangemelde partner pas vanaf de eerste dag van de maand die volgt op dan wel samenvalt met de datum waarop de aanmelding is geschied, aanspraak kan ontlenen aan dit pensioenreglement.

5.6. MELDEN ECHTSCHEIDEN EN EINDE SAMENWONEN

Iedere deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde is verplicht binnen een maand na het einde van het aangemeld partnerschap als bedoeld in artikel 29.1 en artikel 30.1, hiervan op voorgeschreven wijze aan het beroepspensioenfonds mededeling te doen. Deze mededelingsplicht geldt bij een scheiding als bedoel in artikel 29.1 en artikel 30.1 eveneens voor deelnemers, gewezen deelnemers of gepensioneerden woonachtig in het buitenland.

Als tijdstip van beëindigen van het aangemeld partnerschap anders dan door de dood van de

aangemelde partner geldt de eerste dag van de maand die volgt op dan wel samenvalt met de datum waarop de melding, inclusief de bewijsstukken waaruit het beëindigen blijkt, door het

beroepspensioenfonds is ontvangen.

5.7. ALGEMENE INFORMATIEPLICHT

Iedere deelnemer of gewezen deelnemer is daarnaast verplicht om aan het beroepspensioenfonds, al die opgaven op de door het beroepspensioenfonds voorgeschreven wijze binnen de daarvoor gestelde termijn te verstrekken en al die verklaringen en bescheiden te overleggen, waarvan het verstrekken en overleggen door het bestuur van het beroepspensioenfonds nodig wordt geoordeeld voor het juist uitvoeren van de in dit pensioenreglement opgenomen beroepspensioenregeling. Deze plicht geldt tevens voor iedere aanspraak- en pensioengerechtigde.

Indien niet aan deze plicht wordt voldaan, stelt het bestuur van het beroepspensioenfonds de aanspraak of het recht op normpensioen vast op grond van de beschikbare dan wel naar beste weten door het bestuur van het beroepspensioenfonds te bepalen gegevens. Daarnaast kan het uitkeren

(14)

5.8. BOEKHOUDPLICHT

De deelnemer is verplicht tot het bijhouden van een zodanige boekhouding, dat daaruit de gegevens blijken welke het beroepspensioenfonds nodig heeft voor het vaststellen van het deelnemerschap, de hoogte van de pensioenaanspraken, de pensioenrechten en de verplichtingen van de deelnemer.

Iedere deelnemer verleent het beroepspensioenfonds desgevraagd inzage in de bedoelde boekhouding en in de bescheiden die daaraan ten grondslag liggen, voor zover daaruit de desbetreffende gegevens zijn af te leiden.

5.9. BEWIJS VAN MELDING

De deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde of een nagelaten (gewezen) partner kan bewijzen dat een mededeling als bedoeld in de voorafgaande leden is gedaan, door het overleggen van een schriftelijke bevestiging door het beroepspensioenfonds dan wel door het overleggen van andere op de mededeling aansluitende correspondentie van het beroepspensioenfonds, waaruit blijkt dat het beroepspensioenfonds kennisgenomen heeft van de mededeling.

Artikel 6 INFORMATIEPLICHT WERKGEVER

6.1. BIJ IN DIENST TREDEN

De werkgever is verplicht om uiterlijk bij aanvang van de werkzaamheden de huisarts in

dienstverband of de huisarts in opleiding bij het beroepspensioenfonds aan te melden, inclusief de hoogte van het vaste fulltime jaarsalaris, het geschatte variabel jaarsalaris en het parttime

percentage. Het aanmelden geschiedt op de door het beroepspensioenfonds voorgeschreven wijze.

6.2. BEGIN KALENDERJAAR

De werkgever is ieder jaar verplicht om de hoogte van het vaste fulltime jaarsalaris en het parttime percentage bij aanvang van het kalenderjaar en het variabel jaarsalaris over het aan het kalenderjaar voorafgaande kalenderjaar op de door het beroepspensioenfonds voorgeschreven wijze aan het beroepspensioenfonds te verstrekken.

6.3. GEDURENDE KALENDERJAAR

De werkgever is gedurende het kalenderjaar verplicht iedere wijziging van het parttime percentage en/of het vaste fulltime jaarsalaris van de huisarts in dienstverband of de huisarts in opleiding voorafgaand aan de bedoelde wijziging op de door het beroepspensioenfonds voorgeschreven wijze aan het beroepspensioenfonds te verstrekken.

Naamwijzigingen van de werkgever dient de werkgever binnen een maand na de datum van wijziging aan het beroepspensioenfonds door te geven onder overlegging van de relevante documenten.

6.4. BIJ UIT DIENST TREDEN

De werkgever is verplicht om binnen een maand na de datum waarop de dienstbetrekking met de deelnemer is beëindigd, deze datum op de door het beroepspensioenfonds voorgeschreven wijze te melden aan het beroepspensioenfonds.

(15)

Artikel 7 BETALEN PENSIOENPREMIE

7.1. VRIJGEVESTIGD EN WAARNEMEND HUISARTS

De deelnemer die zijn beroep als vrijgevestigd huisarts of waarnemend huisarts uitoefent is verplicht vanaf de eerste dag van de maand die volgt op dan wel samenvalt met de datum waarop wordt voldaan aan de vereisten voor het deelnemerschap, de pensioenpremie als bedoeld in artikel 24 aan het beroepspensioenfonds te voldoen.

7.2. HUISARTS IN DIENSTVERBAND EN HUISARTS IN OPLEIDING

De werkgever is verplicht vanaf de eerste dag van de maand die volgt op dan wel samenvalt met de datum waarop wordt voldaan aan de vereisten voor het deelnemerschap, de pensioenpremie voor de huisarts in dienstverband, danwel de huisarts in opleiding, als bedoeld in artikel 25 aan het beroepspensioenfonds te voldoen.

Voldoet de werkgever niet aan zijn plicht, dan is de huisarts in dienstverband of de huisarts in opleiding de pensioenpremie verschuldigd.

7.3. VOORUITBETALEN

De pensioenpremie wordt per kalenderjaar vastgesteld en is bij vooruitbetaling verschuldigd in twaalf maandelijkse termijnen. Over premiebedragen die later dan de vijfentwintigste dag van de maand waarop de pensioenpremie betrekking heeft door het beroepspensioenfonds zijn ontvangen, wordt, met ingang van de zesentwintigste dag van de maand, rente op basis van een door het bestuur vast te stellen interestpercentage wegens te late betaling in rekening gebracht.

7.4. TEVEEL BETAALDE PENSIOENPREMIE

Is over een (deel van een) kalenderjaar te veel pensioenpremie betaald, dan betaalt het

beroepspensioenfonds de teveel betaalde pensioenpremie inclusief rente over dit bedrag terug. Het rentepercentage wordt door het bestuur van het beroepspensioenfonds vastgesteld.

7.5. EINDE DEELNEMERSCHAP

Bij het beëindigen van het deelnemerschap als bedoeld in artikel 3.2, eindigt tevens de plicht tot het betalen van de pensioenpremie voor toekomstige maanden en wel met ingang van de maand waarin het deelnemerschap eindigt.

(16)

Artikel 8 DOOR BEROEPSPENSIOENFONDS TE VERSTREKKEN INFORMATIE

8.1. WETTELIJKE INFORMATIE

Het beroepspensioenfonds informeert de deelnemer, gewezen deelnemer, aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde conform de eisen van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.

8.2. VERZOEKEN EN MEDEDELINGEN AAN HET BEROEPSPENSIOENFONDS

Ieder verzoek dat door de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde, de nagelaten (gewezen) partner of een kind wordt gedaan, dient schriftelijk bij het beroepspensioenfonds te worden ingediend, tenzij het pensioenreglement anders bepaalt. Mededelingen die op basis van dit pensioenreglement aan het beroepspensioenfonds worden gedaan, dienen eveneens schriftelijk tot het beroepspensioenfonds te worden gericht, tenzij het pensioenreglement anders bepaalt.

Het bestuur van het beroepspensioenfonds is bevoegd te bepalen dat verzoeken of mededelingen behalve of in plaats van schriftelijk ook kunnen of moeten worden gedaan op een nader door het bestuur van het beroepspensioenfonds aan te geven wijze.

8.3. OP VERZOEK BELANGHEBBENDEN

Het beroepspensioenfonds verstrekt op verzoek van de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde:

a. een opgave van zijn opgebouwde pensioenaanspraken, reglementaire te bereiken pensioenaanspraken of pensioenrecht;

b. de voor hem relevante informatie over beleggingen;

c. informatie over het van toepassing zijn van een aanwijzing als bedoeld in artikel 166 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling;

d. informatie over de aanstelling van een bewindvoerder als bedoeld in artikel 168 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.

Het beroepspensioenfonds verstrekt de deelnemer of gewezen deelnemer op verzoek informatie over de consequenties van uitruil. Het beroepspensioenfonds verstrekt de gewezen deelnemer of de gewezen partner op verzoek informatie als bedoeld in artikel 51, eerste lid, of artikel 53, eerste lid van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.

Het beroepspensioenfonds is bevoegd kosten in rekening te brengen voor de in dit artikel genoemde informatie, tenzij op grond van de Wet verplichte beroepspensioenregeling of het Besluit Uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling anders is bepaald.

8.4. BEVESTIGING MEDEDELING

In alle gevallen waarin de rechten van een deelnemer, gewezen deelnemer, aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde afhankelijk zijn van een door de betrokken persoon te nemen beslissing, zal het beroepspensioenfonds binnen drie maanden, nadat het beroepspensioenfonds hieromtrent een mededeling heeft ontvangen aan de betrokkene de ontvangst van deze mededeling schriftelijk bevestigen.

(17)

HOOFDSTUK 4 DE PENSIOENSOORTEN

Artikel 9 SOORTEN PENSIOENAANSPRAKEN EN OVERIGE VOORZIENINGEN

9.1. KARAKTER VAN DE BEROEPSPENSIOENREGELING

Deze beroepspensioenregeling betreft een uitkeringsregeling in de zin van artikel 28, sub a. van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.

9.2. UITVOERINGSOVEREENKOMST

De pensioenaanspraken en pensioenrechten die voor de deelnemer, gewezen deelnemer en gepensioneerde uit deze uitkeringsregeling voortvloeien, zijn door de Beroepspensioenvereniging Huisartsen bij het beroepspensioenfonds ondergebracht door middel van een door de

Beroepspensioenvereniging Huisartsen met het beroepspensioenfonds gesloten

uitvoeringsovereenkomst. De rechten en verplichtingen van de beroepsgenoten uit hoofde van de uitkeringsregeling zijn opgenomen in dit pensioenreglement.

9.3. PENSIOENSOORTEN

De deelnemer of gewezen deelnemer heeft met inachtneming van de bepalingen in dit pensioenreglement aanspraak op:

a. ouderdomspensioen;

b. partnerpensioen;

c. tijdelijk aanvullend partnerpensioen;

d. wezenpensioen;

e. extra aanvullend wezenpensioen.

Daarnaast heeft de deelnemer die zijn beroep als huisarts in dienstverband uitoefent, aanspraak op arbeidsongeschiktheidspensioen.

9.4. PREMIEOVERNAME BIJ BEROEPSARBEIDSONGESCHIKTHEID

De deelnemer heeft in geval van gehele of gedeeltelijke beroepsarbeidsongeschiktheid recht op gehele of gedeeltelijke premieovername door het beroepspensioenfonds, indien en zolang de deelnemer een inkomensvervangende arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt.

Artikel 10 OUDERDOMSPENSIOEN

10.1. DEFINITIE OUDERDOMSPENSIOEN

Het ouderdomspensioen is een levenslange uitkering aan de deelnemer of gewezen deelnemer.

10.2. BEGIN EN EINDE OUDERDOMSPENSIOEN

Het ouderdomspensioen voor een deelnemer of gewezen deelnemer gaat in op de pensioendatum.

Het eindigt op de laatste dag van de maand, waarin de gepensioneerde overlijdt.

Voor de pensioengerechtigde van wie het pensioenrecht vóór of op 1 januari 2012 geheel of gedeeltelijk is ingegaan geldt, voor het als vrijgevestigd huisarts opgebouwde deel, dat het pensioenrecht eindigt op de laatste dag van het kalenderkwartaal waarin de pensioengerechtigde overlijdt.

(18)

10.3. HOOGTE MAXIMAAL OP TE BOUWEN OUDERDOMSPENSIOEN

Het maximale normpensioen per 1 januari 2021 bedraagt € 916,92 op jaarbasis.

Dit bedrag wordt vervolgens jaarlijks op 1 januari aangepast met de opbouwcoëfficiënt als bedoeld in artikel 10.4. Het aldus berekende normpensioenbedrag wordt dan gedeeld door twaalf, op normale wijze naar boven of beneden afgerond tot op hele eurocenten en daarna weer vermenigvuldigd met twaalf.

10.4. OPBOUWCOËFFICIËNT

De opbouwcoëfficiënt is gelijk aan de procentuele wijziging van de maximale fiscale

pensioengrondslag (maximaal pensioengevend loon minus de franchise) op 1 januari van het kalenderjaar ten opzichte van 1 januari van het vorige kalenderjaar. Mocht de ontwikkeling van het beroepsinkomen van de deelnemers of de cao-lonen bij de overheid daartoe aanleiding geven, dan kan het bestuur van het beroepspensioenfonds, gehoord de algemene vergadering van de

Beroepspensioenvereniging Huisartsen, een afwijkend percentage vaststellen.

De maximaal in aanmerking te nemen pensioengrondslag wordt gebaseerd op hoofdstuk IIB van de Wet op de Loonbelasting 1964. De franchise wordt daarbij vastgesteld op het bedrag dat minimaal in aanmerking genomen moet worden voor het hoogste opbouwpercentage van een op het

middelloonstelsel gebaseerde pensioenregeling.

Het bestuur stelt uiterlijk in december van ieder kalenderjaar de procentuele wijziging van de opbouwcoëfficiënt per 1 januari van het daaropvolgende kalenderjaar vast.

10.5. VASTSTELLEN HOOGTE JAARLIJKS OP TE BOUWEN OUDERDOMSPENSIOEN

De deelnemer bouwt over elk deelnemersjaar normpensioen op. Het in een kalenderjaar op te bouwen normpensioen is gelijk aan het maximaal normpensioen dat hoort bij de wijze waarop de deelnemer zijn beroep uitoefent vermenigvuldigd met de bijbehorende opbouwfactor als bedoeld in artikel 24.9 of artikel 25.6 en vervolgens op normale wijze naar boven of beneden afgerond op hele eurocenten.

Voor iedere maand waarover de deelnemer of gewezen deelnemer de pensioenpremie verschuldigd is geweest, bedraagt het ouderdomspensioen een twaalfde deel van het op grond van de vorige alinea berekende bedrag.

10.6. IN KALENDERJAAR ZOWEL VRIJGEVESTIGD ALS WAARNEMEND HUISARTS

Wijzigt de vrijgevestigd huisarts de wijze waarop hij zijn beroep uitoefent in waarnemend huisarts of omgekeerd, dan gaat deze wijziging in op de eerste van de maand die volgt op dan wel samenvalt met het wijzigen van de wijze waarop de deelnemer zijn beroep uitoefent.

Oefent een deelnemer in een kalenderjaar zijn beroep tegelijkertijd als vrijgevestigd huisarts en waarnemend huisarts uit, dan wordt deze deelnemer vanaf de eerste van de maand die volgt op dan wel samenvalt met het tegelijkertijd uitoefenen van het beroep als vrijgevestigd huisarts en

waarnemend huisarts, aangemerkt als vrijgevestigd huisarts.

(19)

10.7. MEERDERE DIENSTBETREKKINGEN ALS HUISARTS IN DIENSTVERBAND IN KALENDERMAAND

Een deelnemer die als huisarts in dienstverband in een kalendermaand meerdere werkgevers heeft, kan per saldo in die kalendermaand nooit meer normpensioen opbouwen dan een twaalfde deel van het in artikel 10.3 bedoelde bedrag.

Bouwt deze deelnemer meer op dan wordt het totaal van het als huisarts in dienstverband in die kalendermaand opgebouwde normpensioen per werkgever naar evenredigheid van de

pensioengrondslagen als bedoeld in artikel 25.1 verlaagd en wel zo dat de totale opbouw in de betreffende kalendermaand over de pensioengrondslagen gelijk is aan het in de vorige alinea genoemde bedrag.

De toets op het overschrijden van het maximum en het eventueel aanpassen van de hoogte van het opgebouwde normpensioen wordt zo spoedig mogelijk na afloop van het kalenderjaar door het beroepspensioenfonds uitgevoerd.

10.8. MAXIMAAL IN KALENDERMAAND OP TE BOUWEN NORMPENSIOEN

Een deelnemer die in een kalendermaand zijn beroep op meerdere manieren uitoefent, kan per saldo in die kalendermaand nooit meer normpensioen opbouwen dan een twaalfde deel van het in artikel 10.3 genoemde bedrag.

Bouwt de deelnemer in een kalendermaand meer normpensioen op dan een twaalfde deel van het maximum als bedoeld in artikel 10.3, dan wordt het totaal van het in de betreffende kalendermaand opgebouwde normpensioen verlaagd tot dit maximum. Het bedrag waarmee de totale opbouw wordt verlaagd, wordt in mindering gebracht op het in de betreffende kalendermaand als waarnemend huisarts of vrijgevestigd huisarts opgebouwde normpensioen.

De toets op het overschrijden van het maximum en het eventueel aanpassen van de hoogte van het opgebouwde normpensioen wordt zo spoedig mogelijk na afloop van het kalenderjaar door het beroepspensioenfonds uitgevoerd.

10.9. VASTSTELLEN HOOGTE TOTALE OUDERDOMSPENSIOEN

De hoogte van het uit te keren jaarlijkse ouderdomspensioen is gelijk aan de som van het jaarlijks opgebouwde normpensioen inclusief het normpensioen verkregen uit waardeoverdracht en de over deze normpensioenen toegekende verhogingen op grond van hoofdstuk 7.

10.10. WIJZIGEN PENSIOENLEEFTIJD EN GEVOLGEN HOOGTE OUDERDOMSPENSIOEN

Wijzigt de pensioenleeftijd voordat het ouderdomspensioen van de deelnemer of gewezen

deelnemer volledig is ingegaan, dan geldt de gewijzigde pensioenleeftijd ook voor de op dat tijdstip opgebouwde, maar nog niet ingegane aanspraak op ouderdomspensioen.

De gewijzigde pensioenleeftijd geldt echter niet voor:

a. het deel van het ouderdomspensioen dat op hetzelfde tijdstip ingaat als het tijdstip van wijzigen;

b. de gewezen deelnemer die de ingangsdatum van het ouderdomspensioen op het tijdstip van wijzigen geheel of gedeeltelijk heeft uitgesteld op grond van artikel 21.

Voor dit (deel van het) ouderdomspensioen blijft de pensioenleeftijd gelijk aan de pensioenleeftijd zoals die van toepassing was op het moment van ingang dan wel uitstellen.

(20)

Als gevolg van het aanpassen van de pensioenleeftijd wordt het (deel van het) ouderdomspensioen waarvan de pensioenleeftijd wijzigt, vermenigvuldigd met de collectieve uitstelfactoren. Deze factoren worden door het bestuur van het beroepspensioenfonds zodanig vastgesteld dat het wijzigen van de pensioenleeftijd voor het beroepspensioenfonds actuarieel neutraal is op collectief niveau.

Voor het tot 2007 bij het beroepspensioenfonds opgebouwde normpensioen inclusief de tot de datum van wijzigen van de pensioenleeftijd over deze pensioenaanspraken toegekende verhogingen door het beroepspensioenfonds op grond van hoofdstuk 7 zijn de factoren geslachts- en

leeftijdsafhankelijk. Voor het vanaf 2007 opgebouwde normpensioen inclusief de tot de datum van wijzigen van de pensioenleeftijd over deze pensioenaanspraken toegekende verhogingen door het beroepspensioenfonds op grond van hoofdstuk 7 zijn de factoren leeftijdsafhankelijk.

Artikel 11 PARTNERPENSIOEN

11.1. DEFINITIE PARTNERPENSIOEN

Het partnerpensioen is een levenslange uitkering aan de echtgenoot, echtgenote, geregistreerde partner of aangemelde partner (hierna te noemen “partner”) van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde die ingaat na het overlijden van de deelnemer, gewezen deelnemer of

gepensioneerde.

11.2. OPBOUW PARTNERPENSIOEN

Vanaf 1 januari 2015 bouwt iedere deelnemer partnerpensioen op, met uitzondering van de deelnemer:

a. die op 31 december 2014 als vrijgevestigd huisarts deelnemer was in de per die datum geldende beroepspensioenregeling en die op 1 januari 2015 nog steeds als vrijgevestigd huisarts deelneemt in de per die datum geldende beroepspensioenregeling; en

b. op 31 december 2014 geen partner heeft (aangemeld); en

c. het beroepspensioenfonds vóór 1 januari 2015 niet schriftelijk kenbaar heeft gemaakt om vanaf 1 januari 2015 partnerpensioen op te willen bouwen.

De vrijgevestigd huisarts die voldoet aan de voorwaarden a, b en c en die op of na 1 januari 2015 in het huwelijk treedt of een geregistreerd partnerschap aangaat, gaat partnerpensioen opbouwen vanaf de eerste dag van de maand die volgt op dan wel samenvalt met het huwelijk of geregistreerd partnerschap. Dit geldt ook als deze vrijgevestigd huisarts op grond van artikel 5.5 zijn partner verplicht heeft aangemeld. Eindigt het partnerschap voordat het ouderdomspensioen ingaat, dan valt deze vrijgevestigd huisarts niet meer onder de uitzondering.

Stopt deze vrijgevestigd huisarts na 1 januari 2015 als vrijgevestigd huisarts, dan valt de huisarts niet meer onder de uitzondering indien hij daarna zijn beroep weer gaat uitoefenen als vrijgevestigd huisarts.

(21)

11.3. GEEN RECHT OP PARTNERPENSIOEN

De partner heeft geen recht op partnerpensioen indien:

a. deze persoon pas op of na het tijdstip waarop het ouderdomspensioen volledig is ingegaan wordt aangemerkt als partner van de ouderdomspensioengerechtigde. Heeft de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde (een deel van) zijn normpensioen opgebouwd bij een keuzeverzekeraar, dan wordt de toets afzonderlijk toegepast op het bij de keuzeverzekeraar opgebouwde normpensioen.

b. het overlijden van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde het gevolg is van een opzettelijk tegen het leven van deze persoon gericht misdrijf waarvoor de op het partnerpensioen aanspraak makende is veroordeeld.

11.4. BEGIN EN EINDE

Het partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde overlijdt. Het eindigt op de laatste dag van de maand, waarin de gerechtigde tot het partnerpensioen overlijdt.

Als het partnerpensioen vóór of op 1 januari 2012 is ingegaan geldt, voor het als vrijgevestigd huisarts opgebouwde deel, dat het partnerpensioen eindigt op de laatste dag van het

kalenderkwartaal waarin de partnerpensioengerechtigde overlijdt. Gaat het partnerpensioen na 1 januari 2012 in, maar het ouderdomspensioen van de overleden gepensioneerde is vóór of op 1 januari 2012 geheel of gedeeltelijk ingegaan, dan geldt voor het als vrijgevestigd huisarts opgebouwde deel, dat het partnerpensioen ingaat op de eerste dag van het kalenderkwartaal, volgend op het kalenderkwartaal waarin de gepensioneerde overlijdt en eindigt op de laatste dag van het kalenderkwartaal waarin de partnerpensioengerechtigde overlijdt.

11.5. HOOGTE PARTNERPENSIOEN BIJ OVERLIJDEN DEELNEMER

Het partnerpensioen voor de partner van een deelnemer bestaat uit het door de deelnemer tot het tijdstip van overlijden opgebouwde partnerpensioen (A) verhoogd met een aanvulling tot de pensioendatum (B).

A. Opgebouwd partnerpensioen

Het door de deelnemer opgebouwde partnerpensioen is gelijk aan 70% van het totale

ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 10.9 dat de deelnemer tot het moment van overlijden heeft opgebouwd. Tot het opgebouwde ouderdomspensioen behoort voor het bepalen van de hoogte van het partnerpensioen niet dat deel van het ouderdomspensioen dat is toe te rekenen aan het wijzigen van de pensioenleeftijd als bedoeld in artikel 10.10

Heeft de deelnemer voor de deelnemersjaren tot 2015 als vrijgevestigd huisarts deelgenomen dan geldt voor de deelnemersjaren tot 2015 dat het partnerpensioen gelijk is aan 70% van het totale ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 10.9 dat de vrijgevestigd huisarts als deelnemer met partner volgens het tot dat moment geldende pensioenreglementen heeft opgebouwd, verhoogd met de vanaf 1 januari 2015 toegekende verhogingen op grond van hoofdstuk 7.

Voor de vrijgevestigd huisarts als bedoeld in artikel 11.2 geldt daarnaast voor de deelnemersjaren vanaf 2015 dat het partnerpensioen gelijk is aan 70% van het ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 10.9 dat de vrijgevestigd huisarts heeft opgebouwd vanaf het moment dat niet meer voldaan wordt aan artikel 11.2.

(22)

B. Aanvulling tot de pensioendatum

Voor de deelnemer die partnerpensioen opbouwt, wordt het opgebouwde partnerpensioen aangevuld met 70% van het ouderdomspensioen dat de deelnemer tot de pensioendatum bij ongewijzigde voortzetting van het deelnemerschap nog kan opbouwen.

Dit nog op te bouwen ouderdomspensioen is voor de vrijgevestigd en waarnemend huisarts gelijk aan het gemiddeld opgebouwde normpensioen in de vijf kalenderjaren voorafgaand aan het kalenderjaar van overlijden. Neemt de deelnemer korter aan de beroepspensioenregeling deel, dan wordt het gemiddelde berekend over deze kortere periode. Het aldus berekende bedrag wordt daarnaast gemaximeerd op het maximale normpensioen op het moment van overlijden. Het op grond van de vorige volzinnen berekende normpensioen kan nooit meer bedragen dan het bedrag dat op grond van artikel 10.8 in aanmerking wordt genomen.

Voor de huisarts in dienstverband en huisarts in opleiding wordt aangenomen dat de opbouw van het ouderdomspensioen zou zijn voortgezet op basis van de laatstelijk vóór het overlijden geldende pensioenopbouw, met inachtneming van het bepaalde in artikel 10.7.

Voor de deelnemer die onbetaald verlof opneemt, blijft de aanvulling tot de pensioendatum tijdens de periode van onbetaald verlof tot maximaal 18 maanden in stand. Van een periode van onbetaald verlof is in dit verband sprake in geval van een periode:

a. die aanvangt met het beëindigen van het uitoefenen van het beroep van huisarts (in

opleiding) en waarbij de deelnemer de intentie heeft na afloop van de periode van onbetaald verlof, dezelfde praktijk weer uit te oefenen, te werken voor dezelfde opdrachtgevers of dezelfde dienstbetrekking voort te zetten; en

b. gedurende welke de deelnemer niet in aanmerking komt voor aanspraken op ouderdoms- en/of partnerpensioen bij een andere pensioenuitvoerder dan het beroepspensioenfonds.

11.6. HOOGTE PARTNERPENSIOEN BIJ OVERLIJDEN GEWEZEN DEELNEMER

Het partnerpensioen voor een partner van een gewezen deelnemer bestaat uit het door de gewezen deelnemer tot de datum van het beëindigen van het deelnemerschap opgebouwde partnerpensioen.

De hoogte wordt overeenkomstig artikel 11.5 onderdeel A bepaald, waarbij voor “het moment van overlijden” gelezen moet worden “het moment van beëindigen van het deelnemerschap”. Dit partnerpensioen wordt vervolgens verhoogd met het door uitruil van ouderdomspensioen op het moment van beëindigen verkregen extra partnerpensioen als bedoeld in artikel 18.

Het als gevolg van het geheel of gedeeltelijk uitstellen van de ingangsdatum van het

ouderdomspensioen verkregen extra ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 21 wordt niet in aanmerking genomen voor het bepalen van de hoogte van het opgebouwde partnerpensioen.

11.7. HOOGTE PARTNERPENSIOEN BIJ OVERLIJDEN GEPENSIONEERDE

Het partnerpensioen voor een partner van een gepensioneerde bestaat uit het door de

gepensioneerde op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen opgebouwde partnerpensioen als bedoeld in artikel 11.5 onderdeel A. Dit partnerpensioen wordt vervolgens:

a. verhoogd met het door uitruil van ouderdomspensioen verkregen extra partnerpensioen als bedoeld in artikel 18; of

b. verlaagd met het bedrag aan partnerpensioen dat uitgeruild is voor extra ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 19.

(23)

De hoogte van het opgebouwde partnerpensioen wordt overeenkomstig artikel 11.5 onderdeel A bepaald, waarbij voor “het moment van overlijden” gelezen moet worden “het moment van pensioneren”. Daarnaast wordt:

a. het bedrag waarmee het ouderdomspensioen is verlaagd als gevolg van het geheel of gedeeltelijk vervroegen van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 20, en

b. het als gevolg van het geheel of gedeeltelijk uitstellen van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen verkregen extra ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 21, en c. het bedrag waarmee het ouderdomspensioen door de keuze voor conversie als bedoeld in

artikel 22 is verhoogd,

niet in aanmerking genomen voor het bepalen van de hoogte van het opgebouwde partnerpensioen.

11.8. HOOGTE VAN HET PARTNERPENSIOEN EN BIJZONDER PARTNERPENSIOEN

Als de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde één of meer ex-partner(s) heeft die op grond van artikel 30 recht hebben op een deel van het op grond van artikel 11.5, artikel 11.6 en artikel 11.7 berekende partnerpensioen, dan komt dit recht op bijzonder partnerpensioen nog in mindering op het partnerpensioen. Dit geldt ook voor het bijzonder partnerpensioen dat is omgezet in een geconverteerd ouderdomspensioen voor de gewezen partner als bedoeld in artikel 29.9.

11.9. AANPASSEN HOOGTE BIJ SPH OPGEBOUWD PARTNERPENSIOEN VÓÓR 1993

Voor het tot 1 januari 1993 opgebouwde partnerpensioen, inclusief de hierover vanaf 1993 toegekende verhogingen, geldt dat als de partner van een mannelijke deelnemer, gewezen

deelnemer of ouderdomspensioengerechtigde meer dan tien jaar jonger, dan wel de partner van een vrouwelijke deelnemer, gewezen deelnemer of ouderdomspensioengerechtigde meer dan twee jaar jonger is, dit deel van het partnerpensioen met 2½ % wordt verminderd voor ieder jaar of gedeelte van een jaar dat de partner meer dan tien, respectievelijk twee jaar jonger is. De deelnemer heeft het recht de in de vorige zin vermelde aanpassing van het partnerpensioen geheel of gedeeltelijk op te heffen onder door het bestuur in overleg met de actuaris te stellen condities.

11.10. AANPASSEN HOOGTE BIJ SPH OPGEBOUWD PARTNERPENSIOEN TUSSEN 1993 EN 2007

Voor het tussen 1993 en 2007 opgebouwde partnerpensioen, inclusief de hierover vanaf 2007 toegekende verhogingen, geldt dat als de achtergebleven partner meer dan tien jaar jonger is dan de deelnemer, gewezen deelnemer of ouderdomspensioengerechtigde, dit deel van het

partnerpensioen met 2½ % wordt verminderd voor ieder jaar of gedeelte van een jaar dat de partner meer dan tien jaar jonger is. De deelnemer heeft het recht deze aanpassing van het partnerpensioen geheel of gedeeltelijk op te heffen onder door het bestuur in overleg met de actuaris te stellen condities.

11.11. AANPASSEN HOOGTE BIJ KEUZEVERZEKERAAR OPGEBOUWD PARTNERPENSIOEN

De hoogte van het bij de keuzeverzekeraar opgebouwde partnerpensioen, inclusief de hierover door de keuzeverzekeraar toegekende winstdeling, wordt op dezelfde wijze vastgesteld als beschreven in artikel 11.9.

11.12. OVERLIJDEN (EX-)PARTNER VOOR INGANG OUDERDOMSPENSIOEN

Overlijdt de partner van de deelnemer of gewezen deelnemer voordat het ouderdomspensioen volledig is ingegaan, dan blijft de aanspraak op partnerpensioen voor het deel dat het

ouderdomspensioen nog niet is ingegaan, in stand. Overlijdt de gewezen partner voordat het ouderdomspensioen van de deelnemer of gewezen deelnemer volledig is ingegaan, dan wordt de aanspraak van de gewezen partner op bijzonder partnerpensioen in zijn geheel weer omgezet in een aanspraak op partnerpensioen.

(24)

Artikel 12 TIJDELIJK AANVULLEND PARTNERPENSIOEN

12.1. DEFINITIE TIJDELIJK AANVULLEND PARTNERPENSIOEN

Het tijdelijk aanvullend partnerpensioen is een tijdelijke uitkering voor de partner van de deelnemer die wordt uitgekeerd na het overlijden van de deelnemer.

12.2. WIE IS VERZEKERD

Iedere deelnemer is verzekerd voor het tijdelijk aanvullend partnerpensioen, met uitzondering van de deelnemer die op grond van artikel 11.2 geen partnerpensioen opbouwt.

12.3. GEEN RECHT OP TIJDELIJK AANVULLEND PARTNERPENSIOEN

De partner heeft geen recht op het tijdelijk aanvullend partnerpensioen indien het overlijden van de deelnemer het gevolg is van een opzettelijk tegen het leven van deze persoon gericht misdrijf waarvoor de op het tijdelijk aanvullend partnerpensioen aanspraak makende is veroordeeld.

12.4. BEGIN EN EINDE

Het tijdelijk aanvullend partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin de deelnemer overlijdt. Het eindigt op de laatste dag van de maand, waarin de gerechtigde tot het tijdelijk aanvullend partnerpensioen de AOW-leeftijd bereikt dan wel overlijdt.

12.5. HOOGTE TIJDELIJK AANVULLEND PARTNERPENSIOEN

De hoogte van het tijdelijk aanvullend partnerpensioen bestaat uit het gezamenlijke bedrag van 8/7 maal de nominale ANW-uitkering op 1 juli van het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de deelnemer is overleden, verhoogd met de vakantie-uitkering (2021: € 18.458,-). Het bedrag wordt naar beneden afgerond op hele euro’s.

Artikel 13 WEZENPENSIOEN

13.1. DEFINITIE WEZENPENSIOEN

Het wezenpensioen is een tijdelijke uitkering voor ieder kind van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde die ingaat na het overlijden van de deelnemer, gewezen deelnemer of

gepensioneerde.

13.2. GEEN RECHT OP WEZENPENSIOEN

Het kind heeft geen recht op wezenpensioen indien het overlijden van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde het gevolg is van een opzettelijk tegen het leven van deze persoon gericht misdrijf waarvoor de op wezenpensioen aanspraak makende is veroordeeld.

13.3. BEGIN EN EINDE

Het wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde overlijdt. Het eindigt op de laatste dag van de maand, waarin het kind overlijdt, dan wel de leeftijd van 18 jaar bereikt. In geval van een studerend of invalide kind, eindigt het wezenpensioen op de laatste dag van de maand waarin het kind overlijdt dan wel ophoudt een studerend of invalide kind te zijn, doch uiterlijk op de laatste dag van de maand waarin het kind de leeftijd van 27 jaar bereikt.

Als het wezenpensioen vóór of op 1 januari 2012 is ingegaan geldt, voor het als vrijgevestigd huisarts opgebouwde deel, dat het wezenpensioen eindigt op de laatste dag van het kalenderkwartaal waarin het kind overlijdt dan wel de leeftijd van 18 jaar bereikt. In geval van een studerend of invalide kind eindigt het wezenpensioen op de laatste dag van het kalenderkwartaal waarin het kind overlijdt, dan wel ophoudt een studerend of invalide kind te zijn, doch uiterlijk op de laatste dag van het

kalenderkwartaal waarin het kind de leeftijd van 27 jaar bereikt.

(25)

Gaat het wezenpensioen na 1 januari 2012 in, maar het ouderdomspensioen van de overleden gepensioneerde is vóór of op 1 januari 2012 geheel of gedeeltelijk ingegaan, dan geldt voor het als vrijgevestigd huisarts opgebouwde deel, dat het wezenpensioen ingaat op de eerste dag van het kalenderkwartaal, volgend op het kalenderkwartaal waarin de gepensioneerde overlijdt en eindigt op de laatste dag van het kalenderkwartaal waarin het kind overlijdt, dan wel de leeftijd van 18 jaar bereikt. In geval van een studerend of invalide kind, eindigt het wezenpensioen op de laatste dag van het kalenderkwartaal waarin het kind overlijdt dan wel ophoudt een studerend of invalide kind te zijn, doch uiterlijk op de laatste dag van het kalenderkwartaal waarin het kind de leeftijd van 27 jaar bereikt.

13.4. HOOGTE WEZENPENSIOEN BIJ OVERLIJDEN DEELNEMER

Het wezenpensioen bestaat voor ieder kind uit het door de deelnemer tot het tijdstip van overlijden opgebouwde wezenpensioen (A) verhoogd met een aanvulling tot de pensioendatum (B).

A. Opgebouwd wezenpensioen

Het door de deelnemer opgebouwde wezenpensioen is gelijk aan 14% van het totale

ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 10.9 dat de deelnemer tot het moment van overlijden heeft opgebouwd. Tot het opgebouwde ouderdomspensioen behoort voor het bepalen van de hoogte van het wezenpensioen niet dat deel van het ouderdomspensioen dat is toe te rekenen aan het wijzigen van de pensioenleeftijd als bedoeld in artikel 10.10.

B. Aanvulling tot de pensioendatum

Voor de deelnemer die wezenpensioen opbouwt, wordt het opgebouwde wezenpensioen aangevuld met 14% van het ouderdomspensioen dat de deelnemer tot de pensioendatum bij ongewijzigde voortzetting van het deelnemerschap nog kan opbouwen.

Dit nog op te bouwen ouderdomspensioen is voor de vrijgevestigd en waarnemend huisarts gelijk aan het gemiddeld opgebouwde normpensioen in de vijf kalenderjaren voorafgaand aan het kalenderjaar van overlijden. Neemt de deelnemer korter aan de beroepspensioenregeling deel, dan wordt het gemiddelde berekend over deze kortere periode. Het aldus berekende bedrag wordt daarnaast gemaximeerd op het maximale normpensioen op het moment van overlijden. Het op grond van de vorige volzinnen berekende normpensioen kan nooit meer bedragen dan het bedrag dat op grond van artikel 10.8 in aanmerking wordt genomen.

Voor de huisarts in dienstverband en de huisarts in opleiding wordt aangenomen dat de opbouw van het ouderdomspensioen zou zijn voortgezet op basis van de laatstelijk vóór het overlijden geldende pensioenopbouw, met inachtneming van het bepaalde in artikel 10.7

(26)

13.5. HOOGTE WEZENPENSIOEN BIJ OVERLIJDEN GEWEZEN DEELNEMER

Het wezenpensioen voor een kind van een gewezen deelnemer bestaat uit het door de gewezen deelnemer tot de datum van het beëindigen van het deelnemerschap opgebouwde wezenpensioen.

De hoogte wordt overeenkomstig artikel 13.4 onderdeel A bepaald, waarbij voor “het moment van overlijden” gelezen moet worden “het moment van beëindigen van het deelnemerschap”.

Daarnaast heeft het verlagen van het ouderdomspensioen voor extra partnerpensioen als bedoeld in artikel 18 geen invloed op de hoogte van het wezenpensioen. Dit geldt ook voor het als gevolg van het geheel of gedeeltelijk uitstellen van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen verkregen extra ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 21.

13.6. HOOGTE WEZENPENSIOEN BIJ OVERLIJDEN GEPENSIONEERDE

Het wezenpensioen voor een kind van een gepensioneerde bestaat uit het door de gepensioneerde op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen opgebouwde wezenpensioen. De hoogte wordt overeenkomstig artikel 13.4 onderdeel A bepaald, waarbij voor “het moment van overlijden” gelezen moet worden “het moment van pensioneren”.

Daarnaast heeft de keuzes die de gepensioneerde op grond van de in hoofdstuk 5 heeft gemaakt, geen invloed op de hoogte van het ouderdomspensioen dat voor het bepalen van de hoogte van het wezenpensioen in aanmerking wordt genomen.

13.7. VERDUBBELEN HOOGTE WEZENPENSIOEN

Het jaarlijkse wezenpensioen wordt verdubbeld vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de dag dat het kind volle wees is geworden. Eindigt het wezenpensioen op grond van artikel 13.3 op de laatste dag van het kalenderkwartaal, dan gaat de verdubbeling in op de eerste dag van het

kalenderkwartaal dat volgt op de dag dat het kind volle wees is geworden.

Artikel 13A EXTRA AANVULLEND WEZENPENSIOEN

13A.1 DEFINITIE EXTRA AANVULLEND WEZENPENSIOEN

Het extra aanvullend wezenpensioen is een tijdelijke uitkering voor ieder kind van de deelnemer die ingaat na het overlijden van de deelnemer.

13A.2 GEEN RECHT OP EXTRA AANVULLEND WEZENPENSIOEN

Het kind heeft geen recht op extra aanvullend wezenpensioen indien het overlijden van de deelnemer het gevolg is van een opzettelijk tegen het leven van deze persoon gericht misdrijf waarvoor de op extra aanvullend wezenpensioen aanspraak makende is veroordeeld.

13A.3 BEGIN EN EINDE

Het extra aanvullend wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin de deelnemer overlijdt. Het eindigt op de laatste dag van de maand, waarin het kind overlijdt, dan wel de leeftijd van 18 jaar bereikt. In geval van een studerend of invalide kind, eindigt het extra aanvullend wezenpensioen op de laatste dag van de maand waarin het kind overlijdt dan wel ophoudt een studerend of invalide kind te zijn, doch uiterlijk op de laatste dag van de maand waarin het kind de leeftijd van 27 jaar bereikt.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

JSO expertisecentrum voor jeugd, samenleving en opvoeding en het Tympaan Instituut hebben in opdracht van de provincie Zuid- Holland een project uitgevoerd dat zich richt op

Gat in Zeylen, komende van benoorden soo myd de Noord-Wal, en Seylt by het Zuyd Eylant in en daar digt by langs, soo laat gy de Blinde aan Bak-Boort en hout soo u Koerts tot dight

Zo zou de verdachte wel eens meer onder de indruk kunnen raken van een directe confrontatie met zijn slachtoffer en diens omgeving waarin hij bijvoorbeeld gedwongen wordt uitleg

Op vraag van de minister van pensioenen de dato 11 juni 2020 heeft de commissie het onderzoek van de FSMA alsook haar feedback statement over de financiering van

UWV hoeft in de uitbetaling geen rekening te houden met loon dat is betaald door de werkgever vóór aanvang van (en eventueel tijdens) de uitkering. UWV past VCR alleen toe over

Misschien moeten er wel accen- ten zijn die speciaal interessant zijn voor leerlingen in het beroepssecundair onderwijs, maar een sterke persoonlijkheid, goede communicatieve

In periode een en twee mogen alleen de leerlingen die voldoende scoren voor de dia- gnostische toets de week erna op voor de echte toets.. Zij moeten bij de echte toets weer

De nieuwe studenten vinden zich- zelf ook niet voorbereid op het hoger onderwijs: meer dan 60% zegt niet te hebben geleerd om te noteren in het secundair onderwijs.. Toch kan je net