Artikel 26 VERHOGEN WAARDE PENSIOENAANSPRAKEN EN INGEGANE PENSIOENEN
26.1. VOORWAARDELIJK RECHT OP VERHOGEN OUDERDOMS-, PARTNER- EN WEZENPENSIOEN
Het beroepspensioenfonds kent een voorwaardelijke toeslagverlening. Dat wil zeggen dat de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde geen recht op een toeslag hebben. Het beroepspensioenfonds probeert ieder jaar de op 1 januari opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten op ouderdoms-, partner- en wezenpensioen te verhogen met de toeslagcoëfficiënt plus een extra verhoging van 2,25%. De som van de toeslagcoëfficiënt en de extra verhoging noemen we de geambieerde verhoging. De toeslagcoëfficiënt volgt de ontwikkeling van het CBS-cijfer van de cao-lonen bij de overheid.
Of en in welke mate het bestuur van het beroepspensioenfonds de geambieerde verhoging toekent, hangt af van de financiële positie van het beroepspensioenfonds. Het bestuur van het
beroepspensioenfonds beslist evenwel jaarlijks, met inachtneming van de wettelijke
randvoorwaarden die gesteld worden aan de toeslagverlening, in hoeverre de pensioenaanspraken en pensioenrechten worden aangepast.
Voordat het bestuur van het beroepspensioenfonds definitief kan besluiten over het verlenen van de toeslag, moet de algemene vergadering van de Beroepspensioenvereniging Huisartsen worden gehoord over het voorgenomen besluit.
In afwijking van het bepaalde in de eerste alinea worden backservicepensioenaanspraken en backservicepensioenrechten maximaal met de toeslagcoëfficiënt verhoogd.
Het percentage waarmee het ouderdoms-, partner- en wezenpensioen wordt verhoogd, wordt ten minste gesteld op nihil.
26.2. BIJ KEUZEVERZEKERAAR OPGEBOUWD NORMPENSIOEN
Voor het bepalen van de verhoging als bedoeld in artikel 26.1 wordt rekening gehouden met de door de deelnemer of gewezen deelnemer bij keuzeverzekeraars opgebouwde normpensioenen. Dit gebeurt door uit te gaan van de fictie dat deze normpensioenen bij het beroepspensioenfonds zijn opgebouwd.
26.3. ONVOORWAARDELIJK RECHT OP VERHOGEN BIJ WAARDEOVERDRACHT
Voor ouderdoms-, partner- en wezenpensioenaanspraken of -pensioenrechten die zijn verkregen uit waardeoverdracht als bedoeld in artikel 31.1 geldt, in afwijking van artikel 26.1, dat de verhoging jaarlijks minimaal 2,25% is. Ligt de overdrachtsdatum van de waardeoverdracht vóór 1 januari 2015, dan bedraagt de jaarlijkse verhoging minimaal 3,75%.
26.4. ONVOORWAARDELIJK RECHT OP VERHOGEN TIJDELIJK AANVULLEND PARTNERPENSIOEN
Het tijdelijk aanvullend partnerpensioen dat is ingegaan, wordt jaarlijks per 1 januari verhoogd met 2,00%, tot een maximum van het gezamenlijke bedrag van 8/7 maal de nominale ANW-uitkering op 1 juli van het voorafgaande kalenderjaar verhoogd met de vakantieuitkering. Het bedrag wordt naar beneden afgerond op hele euro’s.
26.5. ONVOORWAARDELIJK RECHT OP VERHOGEN EXTRA AANVULLEND WEZENPENSIOEN
Het extra aanvullend wezenpensioen dat is ingegaan, wordt jaarlijks per 1 januari verhoogd met 2,00% tot respectievelijk een maximum van 50% voor een wees en 100% voor een volle wees van het gezamenlijke bedrag van 8/7 maal de nominale ANW-uitkering op 1 juli van het voorafgaande
kalenderjaar verhoogd met de vakantieuitkering. Het bedrag wordt naar beneden afgerond op hele euro’s.
26.6. ONVOORWAARDELIJK RECHT OP VERHOGEN ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSPENSIOEN
Het arbeidsongeschiktheidspensioen dat is ingegaan, wordt jaarlijks per 1 januari verhoogd met 2,00%.
Artikel 27 VERLAGEN PENSIOENAANSPRAKEN EN -RECHTEN
27.1. TEKORT
Als de beleidsdekkingsgraad lager is dan de dekkingsgraad behorende bij het vereist eigen vermogen is er sprake van een tekort. Het beroepspensioenfonds stelt dan een herstelplan op. Blijkt uit het herstelplan dat herstel, na inzet van alle overige beschikbare sturingsmiddelen, niet binnen de maximale wettelijke termijn mogelijk is, dan verlaagt het beroepspensioenfonds met inachtneming van het bepaalde in artikel 27.2, de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten om zodoende tot een haalbaar herstelplan te komen.
27.2. VERMINDEREN PENSIOENAANSPRAKEN EN PENSIOENRECHTEN
Het beroepspensioenfonds kan verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten uitsluitend verminderen indien:
a. de beleidsdekkingsgraad niet voldoet aan de eisen die de Wet verplichte
beroepspensioenregeling stelt aan het minimaal vereist eigen vermogen of het vereist eigen vermogen;
b. het beroepspensioenfonds niet in staat is binnen een redelijke termijn te voldoen aan het minimaal vereist eigen vermogen of vereist eigen vermogen zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden of andere aanspraakgerechtigden onevenredig worden geschaad; en
c. alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet in het herstelplan als bedoeld in artikel 133 of artikel 134 Wet verplichte
beroepspensioenregeling.
Het beroepspensioenfonds informeert alle belanghebbenden schriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten.
De vermindering als bedoeld in dit artikel, kan op zijn vroegst drie maanden nadat de
belanghebbenden en De Nederlandsche Bank hierover zijn geïnformeerd, worden gerealiseerd.
De in dit lid gebruikte begrippen worden opgevat overeenkomstig de betekenis van deze begrippen in de Wet verplichte beroepspensioenregeling.
Artikel 28 KEUZEVERZEKERAARS EN WINSTDELING
28.1. WINSTDELING
Voor het bepalen van de verhoging als bedoeld in artikel 26.1 wordt rekening gehouden met de door de deelnemer of gewezen deelnemer bij de keuzeverzekeraars opgebouwde normpensioenen.
Hierbij wordt verondersteld dat de bij de keuzeverzekeraars opgebouwde nominale normpensioenen een gelijke winstdeling kennen als het beroepspensioenfonds. Deze winstdeling is onderdeel van de totale verhoging als bedoeld in artikel 26 en artikel 27. Voor de vrijgevestigd huisarts met opbouw van (een deel van) het normpensioen bij een keuzeverzekeraar wordt de winstdeling over een kalenderjaar over (dat deel van) het nominale normpensioen (en over in het verleden door de keuzeverzekeraar toegekende winstdelingen) niet toegekend door het beroepspensioenfonds, maar door de keuzeverzekeraar op basis van het door de keuzeverzekeraar op de
normpensioenverzekering gemaakte rendement. De winstdeling van de keuzeverzekeraars kan hoger of lager zijn dan de winstdeling van het beroepspensioenfonds.
De hoogte van de totale verhoging door het beroepspensioenfonds wordt ten minste gesteld op nihil, afgezien van het bepaalde in artikel 27.1 en artikel 27.2.
28.2. KEUZEVERZEKERAARS OLMA EN VVAA
Voor de normpensioenaanspraken en normpensioenrechten die in aanvang zijn opgebouwd bij de keuzeverzekeraar OLMA en/of VVAA en waarvan de polissen vervolgens zijn overgedragen aan het beroepspensioenfonds geldt dat de winstdeling van het beroepspensioenfonds als bedoeld in artikel 28.1 wordt verlaagd met 0,50% (OLMA) respectievelijk 1,00% (VVAA).
De hoogte van de totale verhoging door het beroepspensioenfonds wordt ten minste gesteld op nihil, afgezien van het bepaalde in artikel 27.1 en artikel 27.2.