• No results found

Artikel 9 SOORTEN PENSIOENAANSPRAKEN EN OVERIGE VOORZIENINGEN

9.1. KARAKTER VAN DE BEROEPSPENSIOENREGELING

Deze beroepspensioenregeling betreft een uitkeringsregeling in de zin van artikel 28, sub a. van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.

9.2. UITVOERINGSOVEREENKOMST

De pensioenaanspraken en pensioenrechten die voor de deelnemer, gewezen deelnemer en gepensioneerde uit deze uitkeringsregeling voortvloeien, zijn door de Beroepspensioenvereniging Huisartsen bij het beroepspensioenfonds ondergebracht door middel van een door de

Beroepspensioenvereniging Huisartsen met het beroepspensioenfonds gesloten

uitvoeringsovereenkomst. De rechten en verplichtingen van de beroepsgenoten uit hoofde van de uitkeringsregeling zijn opgenomen in dit pensioenreglement.

9.3. PENSIOENSOORTEN

De deelnemer of gewezen deelnemer heeft met inachtneming van de bepalingen in dit pensioenreglement aanspraak op:

a. ouderdomspensioen;

b. partnerpensioen;

c. tijdelijk aanvullend partnerpensioen;

d. wezenpensioen;

e. extra aanvullend wezenpensioen.

Daarnaast heeft de deelnemer die zijn beroep als huisarts in dienstverband uitoefent, aanspraak op arbeidsongeschiktheidspensioen.

9.4. PREMIEOVERNAME BIJ BEROEPSARBEIDSONGESCHIKTHEID

De deelnemer heeft in geval van gehele of gedeeltelijke beroepsarbeidsongeschiktheid recht op gehele of gedeeltelijke premieovername door het beroepspensioenfonds, indien en zolang de deelnemer een inkomensvervangende arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt.

Artikel 10 OUDERDOMSPENSIOEN

10.1. DEFINITIE OUDERDOMSPENSIOEN

Het ouderdomspensioen is een levenslange uitkering aan de deelnemer of gewezen deelnemer.

10.2. BEGIN EN EINDE OUDERDOMSPENSIOEN

Het ouderdomspensioen voor een deelnemer of gewezen deelnemer gaat in op de pensioendatum.

Het eindigt op de laatste dag van de maand, waarin de gepensioneerde overlijdt.

Voor de pensioengerechtigde van wie het pensioenrecht vóór of op 1 januari 2012 geheel of gedeeltelijk is ingegaan geldt, voor het als vrijgevestigd huisarts opgebouwde deel, dat het pensioenrecht eindigt op de laatste dag van het kalenderkwartaal waarin de pensioengerechtigde overlijdt.

10.3. HOOGTE MAXIMAAL OP TE BOUWEN OUDERDOMSPENSIOEN

Het maximale normpensioen per 1 januari 2021 bedraagt € 916,92 op jaarbasis.

Dit bedrag wordt vervolgens jaarlijks op 1 januari aangepast met de opbouwcoëfficiënt als bedoeld in artikel 10.4. Het aldus berekende normpensioenbedrag wordt dan gedeeld door twaalf, op normale wijze naar boven of beneden afgerond tot op hele eurocenten en daarna weer vermenigvuldigd met twaalf.

10.4. OPBOUWCOËFFICIËNT

De opbouwcoëfficiënt is gelijk aan de procentuele wijziging van de maximale fiscale

pensioengrondslag (maximaal pensioengevend loon minus de franchise) op 1 januari van het kalenderjaar ten opzichte van 1 januari van het vorige kalenderjaar. Mocht de ontwikkeling van het beroepsinkomen van de deelnemers of de cao-lonen bij de overheid daartoe aanleiding geven, dan kan het bestuur van het beroepspensioenfonds, gehoord de algemene vergadering van de

Beroepspensioenvereniging Huisartsen, een afwijkend percentage vaststellen.

De maximaal in aanmerking te nemen pensioengrondslag wordt gebaseerd op hoofdstuk IIB van de Wet op de Loonbelasting 1964. De franchise wordt daarbij vastgesteld op het bedrag dat minimaal in aanmerking genomen moet worden voor het hoogste opbouwpercentage van een op het

middelloonstelsel gebaseerde pensioenregeling.

Het bestuur stelt uiterlijk in december van ieder kalenderjaar de procentuele wijziging van de opbouwcoëfficiënt per 1 januari van het daaropvolgende kalenderjaar vast.

10.5. VASTSTELLEN HOOGTE JAARLIJKS OP TE BOUWEN OUDERDOMSPENSIOEN

De deelnemer bouwt over elk deelnemersjaar normpensioen op. Het in een kalenderjaar op te bouwen normpensioen is gelijk aan het maximaal normpensioen dat hoort bij de wijze waarop de deelnemer zijn beroep uitoefent vermenigvuldigd met de bijbehorende opbouwfactor als bedoeld in artikel 24.9 of artikel 25.6 en vervolgens op normale wijze naar boven of beneden afgerond op hele eurocenten.

Voor iedere maand waarover de deelnemer of gewezen deelnemer de pensioenpremie verschuldigd is geweest, bedraagt het ouderdomspensioen een twaalfde deel van het op grond van de vorige alinea berekende bedrag.

10.6. IN KALENDERJAAR ZOWEL VRIJGEVESTIGD ALS WAARNEMEND HUISARTS

Wijzigt de vrijgevestigd huisarts de wijze waarop hij zijn beroep uitoefent in waarnemend huisarts of omgekeerd, dan gaat deze wijziging in op de eerste van de maand die volgt op dan wel samenvalt met het wijzigen van de wijze waarop de deelnemer zijn beroep uitoefent.

Oefent een deelnemer in een kalenderjaar zijn beroep tegelijkertijd als vrijgevestigd huisarts en waarnemend huisarts uit, dan wordt deze deelnemer vanaf de eerste van de maand die volgt op dan wel samenvalt met het tegelijkertijd uitoefenen van het beroep als vrijgevestigd huisarts en

waarnemend huisarts, aangemerkt als vrijgevestigd huisarts.

10.7. MEERDERE DIENSTBETREKKINGEN ALS HUISARTS IN DIENSTVERBAND IN KALENDERMAAND

Een deelnemer die als huisarts in dienstverband in een kalendermaand meerdere werkgevers heeft, kan per saldo in die kalendermaand nooit meer normpensioen opbouwen dan een twaalfde deel van het in artikel 10.3 bedoelde bedrag.

Bouwt deze deelnemer meer op dan wordt het totaal van het als huisarts in dienstverband in die kalendermaand opgebouwde normpensioen per werkgever naar evenredigheid van de

pensioengrondslagen als bedoeld in artikel 25.1 verlaagd en wel zo dat de totale opbouw in de betreffende kalendermaand over de pensioengrondslagen gelijk is aan het in de vorige alinea genoemde bedrag.

De toets op het overschrijden van het maximum en het eventueel aanpassen van de hoogte van het opgebouwde normpensioen wordt zo spoedig mogelijk na afloop van het kalenderjaar door het beroepspensioenfonds uitgevoerd.

10.8. MAXIMAAL IN KALENDERMAAND OP TE BOUWEN NORMPENSIOEN

Een deelnemer die in een kalendermaand zijn beroep op meerdere manieren uitoefent, kan per saldo in die kalendermaand nooit meer normpensioen opbouwen dan een twaalfde deel van het in artikel 10.3 genoemde bedrag.

Bouwt de deelnemer in een kalendermaand meer normpensioen op dan een twaalfde deel van het maximum als bedoeld in artikel 10.3, dan wordt het totaal van het in de betreffende kalendermaand opgebouwde normpensioen verlaagd tot dit maximum. Het bedrag waarmee de totale opbouw wordt verlaagd, wordt in mindering gebracht op het in de betreffende kalendermaand als waarnemend huisarts of vrijgevestigd huisarts opgebouwde normpensioen.

De toets op het overschrijden van het maximum en het eventueel aanpassen van de hoogte van het opgebouwde normpensioen wordt zo spoedig mogelijk na afloop van het kalenderjaar door het beroepspensioenfonds uitgevoerd.

10.9. VASTSTELLEN HOOGTE TOTALE OUDERDOMSPENSIOEN

De hoogte van het uit te keren jaarlijkse ouderdomspensioen is gelijk aan de som van het jaarlijks opgebouwde normpensioen inclusief het normpensioen verkregen uit waardeoverdracht en de over deze normpensioenen toegekende verhogingen op grond van hoofdstuk 7.

10.10. WIJZIGEN PENSIOENLEEFTIJD EN GEVOLGEN HOOGTE OUDERDOMSPENSIOEN

Wijzigt de pensioenleeftijd voordat het ouderdomspensioen van de deelnemer of gewezen

deelnemer volledig is ingegaan, dan geldt de gewijzigde pensioenleeftijd ook voor de op dat tijdstip opgebouwde, maar nog niet ingegane aanspraak op ouderdomspensioen.

De gewijzigde pensioenleeftijd geldt echter niet voor:

a. het deel van het ouderdomspensioen dat op hetzelfde tijdstip ingaat als het tijdstip van wijzigen;

b. de gewezen deelnemer die de ingangsdatum van het ouderdomspensioen op het tijdstip van wijzigen geheel of gedeeltelijk heeft uitgesteld op grond van artikel 21.

Voor dit (deel van het) ouderdomspensioen blijft de pensioenleeftijd gelijk aan de pensioenleeftijd zoals die van toepassing was op het moment van ingang dan wel uitstellen.

Als gevolg van het aanpassen van de pensioenleeftijd wordt het (deel van het) ouderdomspensioen waarvan de pensioenleeftijd wijzigt, vermenigvuldigd met de collectieve uitstelfactoren. Deze factoren worden door het bestuur van het beroepspensioenfonds zodanig vastgesteld dat het wijzigen van de pensioenleeftijd voor het beroepspensioenfonds actuarieel neutraal is op collectief niveau.

Voor het tot 2007 bij het beroepspensioenfonds opgebouwde normpensioen inclusief de tot de datum van wijzigen van de pensioenleeftijd over deze pensioenaanspraken toegekende verhogingen door het beroepspensioenfonds op grond van hoofdstuk 7 zijn de factoren geslachts- en

leeftijdsafhankelijk. Voor het vanaf 2007 opgebouwde normpensioen inclusief de tot de datum van wijzigen van de pensioenleeftijd over deze pensioenaanspraken toegekende verhogingen door het beroepspensioenfonds op grond van hoofdstuk 7 zijn de factoren leeftijdsafhankelijk.

Artikel 11 PARTNERPENSIOEN

11.1. DEFINITIE PARTNERPENSIOEN

Het partnerpensioen is een levenslange uitkering aan de echtgenoot, echtgenote, geregistreerde partner of aangemelde partner (hierna te noemen “partner”) van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde die ingaat na het overlijden van de deelnemer, gewezen deelnemer of

gepensioneerde.

11.2. OPBOUW PARTNERPENSIOEN

Vanaf 1 januari 2015 bouwt iedere deelnemer partnerpensioen op, met uitzondering van de deelnemer:

a. die op 31 december 2014 als vrijgevestigd huisarts deelnemer was in de per die datum geldende beroepspensioenregeling en die op 1 januari 2015 nog steeds als vrijgevestigd huisarts deelneemt in de per die datum geldende beroepspensioenregeling; en

b. op 31 december 2014 geen partner heeft (aangemeld); en

c. het beroepspensioenfonds vóór 1 januari 2015 niet schriftelijk kenbaar heeft gemaakt om vanaf 1 januari 2015 partnerpensioen op te willen bouwen.

De vrijgevestigd huisarts die voldoet aan de voorwaarden a, b en c en die op of na 1 januari 2015 in het huwelijk treedt of een geregistreerd partnerschap aangaat, gaat partnerpensioen opbouwen vanaf de eerste dag van de maand die volgt op dan wel samenvalt met het huwelijk of geregistreerd partnerschap. Dit geldt ook als deze vrijgevestigd huisarts op grond van artikel 5.5 zijn partner verplicht heeft aangemeld. Eindigt het partnerschap voordat het ouderdomspensioen ingaat, dan valt deze vrijgevestigd huisarts niet meer onder de uitzondering.

Stopt deze vrijgevestigd huisarts na 1 januari 2015 als vrijgevestigd huisarts, dan valt de huisarts niet meer onder de uitzondering indien hij daarna zijn beroep weer gaat uitoefenen als vrijgevestigd huisarts.

11.3. GEEN RECHT OP PARTNERPENSIOEN

De partner heeft geen recht op partnerpensioen indien:

a. deze persoon pas op of na het tijdstip waarop het ouderdomspensioen volledig is ingegaan wordt aangemerkt als partner van de ouderdomspensioengerechtigde. Heeft de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde (een deel van) zijn normpensioen opgebouwd bij een keuzeverzekeraar, dan wordt de toets afzonderlijk toegepast op het bij de keuzeverzekeraar opgebouwde normpensioen.

b. het overlijden van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde het gevolg is van een opzettelijk tegen het leven van deze persoon gericht misdrijf waarvoor de op het partnerpensioen aanspraak makende is veroordeeld.

11.4. BEGIN EN EINDE

Het partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde overlijdt. Het eindigt op de laatste dag van de maand, waarin de gerechtigde tot het partnerpensioen overlijdt.

Als het partnerpensioen vóór of op 1 januari 2012 is ingegaan geldt, voor het als vrijgevestigd huisarts opgebouwde deel, dat het partnerpensioen eindigt op de laatste dag van het

kalenderkwartaal waarin de partnerpensioengerechtigde overlijdt. Gaat het partnerpensioen na 1 januari 2012 in, maar het ouderdomspensioen van de overleden gepensioneerde is vóór of op 1 januari 2012 geheel of gedeeltelijk ingegaan, dan geldt voor het als vrijgevestigd huisarts opgebouwde deel, dat het partnerpensioen ingaat op de eerste dag van het kalenderkwartaal, volgend op het kalenderkwartaal waarin de gepensioneerde overlijdt en eindigt op de laatste dag van het kalenderkwartaal waarin de partnerpensioengerechtigde overlijdt.

11.5. HOOGTE PARTNERPENSIOEN BIJ OVERLIJDEN DEELNEMER

Het partnerpensioen voor de partner van een deelnemer bestaat uit het door de deelnemer tot het tijdstip van overlijden opgebouwde partnerpensioen (A) verhoogd met een aanvulling tot de pensioendatum (B).

A. Opgebouwd partnerpensioen

Het door de deelnemer opgebouwde partnerpensioen is gelijk aan 70% van het totale

ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 10.9 dat de deelnemer tot het moment van overlijden heeft opgebouwd. Tot het opgebouwde ouderdomspensioen behoort voor het bepalen van de hoogte van het partnerpensioen niet dat deel van het ouderdomspensioen dat is toe te rekenen aan het wijzigen van de pensioenleeftijd als bedoeld in artikel 10.10

Heeft de deelnemer voor de deelnemersjaren tot 2015 als vrijgevestigd huisarts deelgenomen dan geldt voor de deelnemersjaren tot 2015 dat het partnerpensioen gelijk is aan 70% van het totale ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 10.9 dat de vrijgevestigd huisarts als deelnemer met partner volgens het tot dat moment geldende pensioenreglementen heeft opgebouwd, verhoogd met de vanaf 1 januari 2015 toegekende verhogingen op grond van hoofdstuk 7.

Voor de vrijgevestigd huisarts als bedoeld in artikel 11.2 geldt daarnaast voor de deelnemersjaren vanaf 2015 dat het partnerpensioen gelijk is aan 70% van het ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 10.9 dat de vrijgevestigd huisarts heeft opgebouwd vanaf het moment dat niet meer voldaan wordt aan artikel 11.2.

B. Aanvulling tot de pensioendatum

Voor de deelnemer die partnerpensioen opbouwt, wordt het opgebouwde partnerpensioen aangevuld met 70% van het ouderdomspensioen dat de deelnemer tot de pensioendatum bij ongewijzigde voortzetting van het deelnemerschap nog kan opbouwen.

Dit nog op te bouwen ouderdomspensioen is voor de vrijgevestigd en waarnemend huisarts gelijk aan het gemiddeld opgebouwde normpensioen in de vijf kalenderjaren voorafgaand aan het kalenderjaar van overlijden. Neemt de deelnemer korter aan de beroepspensioenregeling deel, dan wordt het gemiddelde berekend over deze kortere periode. Het aldus berekende bedrag wordt daarnaast gemaximeerd op het maximale normpensioen op het moment van overlijden. Het op grond van de vorige volzinnen berekende normpensioen kan nooit meer bedragen dan het bedrag dat op grond van artikel 10.8 in aanmerking wordt genomen.

Voor de huisarts in dienstverband en huisarts in opleiding wordt aangenomen dat de opbouw van het ouderdomspensioen zou zijn voortgezet op basis van de laatstelijk vóór het overlijden geldende pensioenopbouw, met inachtneming van het bepaalde in artikel 10.7.

Voor de deelnemer die onbetaald verlof opneemt, blijft de aanvulling tot de pensioendatum tijdens de periode van onbetaald verlof tot maximaal 18 maanden in stand. Van een periode van onbetaald verlof is in dit verband sprake in geval van een periode:

a. die aanvangt met het beëindigen van het uitoefenen van het beroep van huisarts (in

opleiding) en waarbij de deelnemer de intentie heeft na afloop van de periode van onbetaald verlof, dezelfde praktijk weer uit te oefenen, te werken voor dezelfde opdrachtgevers of dezelfde dienstbetrekking voort te zetten; en

b. gedurende welke de deelnemer niet in aanmerking komt voor aanspraken op ouderdoms- en/of partnerpensioen bij een andere pensioenuitvoerder dan het beroepspensioenfonds.

11.6. HOOGTE PARTNERPENSIOEN BIJ OVERLIJDEN GEWEZEN DEELNEMER

Het partnerpensioen voor een partner van een gewezen deelnemer bestaat uit het door de gewezen deelnemer tot de datum van het beëindigen van het deelnemerschap opgebouwde partnerpensioen.

De hoogte wordt overeenkomstig artikel 11.5 onderdeel A bepaald, waarbij voor “het moment van overlijden” gelezen moet worden “het moment van beëindigen van het deelnemerschap”. Dit partnerpensioen wordt vervolgens verhoogd met het door uitruil van ouderdomspensioen op het moment van beëindigen verkregen extra partnerpensioen als bedoeld in artikel 18.

Het als gevolg van het geheel of gedeeltelijk uitstellen van de ingangsdatum van het

ouderdomspensioen verkregen extra ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 21 wordt niet in aanmerking genomen voor het bepalen van de hoogte van het opgebouwde partnerpensioen.

11.7. HOOGTE PARTNERPENSIOEN BIJ OVERLIJDEN GEPENSIONEERDE

Het partnerpensioen voor een partner van een gepensioneerde bestaat uit het door de

gepensioneerde op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen opgebouwde partnerpensioen als bedoeld in artikel 11.5 onderdeel A. Dit partnerpensioen wordt vervolgens:

a. verhoogd met het door uitruil van ouderdomspensioen verkregen extra partnerpensioen als bedoeld in artikel 18; of

b. verlaagd met het bedrag aan partnerpensioen dat uitgeruild is voor extra ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 19.

De hoogte van het opgebouwde partnerpensioen wordt overeenkomstig artikel 11.5 onderdeel A bepaald, waarbij voor “het moment van overlijden” gelezen moet worden “het moment van pensioneren”. Daarnaast wordt:

a. het bedrag waarmee het ouderdomspensioen is verlaagd als gevolg van het geheel of gedeeltelijk vervroegen van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 20, en

b. het als gevolg van het geheel of gedeeltelijk uitstellen van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen verkregen extra ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 21, en c. het bedrag waarmee het ouderdomspensioen door de keuze voor conversie als bedoeld in

artikel 22 is verhoogd,

niet in aanmerking genomen voor het bepalen van de hoogte van het opgebouwde partnerpensioen.

11.8. HOOGTE VAN HET PARTNERPENSIOEN EN BIJZONDER PARTNERPENSIOEN

Als de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde één of meer ex-partner(s) heeft die op grond van artikel 30 recht hebben op een deel van het op grond van artikel 11.5, artikel 11.6 en artikel 11.7 berekende partnerpensioen, dan komt dit recht op bijzonder partnerpensioen nog in mindering op het partnerpensioen. Dit geldt ook voor het bijzonder partnerpensioen dat is omgezet in een geconverteerd ouderdomspensioen voor de gewezen partner als bedoeld in artikel 29.9.

11.9. AANPASSEN HOOGTE BIJ SPH OPGEBOUWD PARTNERPENSIOEN VÓÓR 1993

Voor het tot 1 januari 1993 opgebouwde partnerpensioen, inclusief de hierover vanaf 1993 toegekende verhogingen, geldt dat als de partner van een mannelijke deelnemer, gewezen

deelnemer of ouderdomspensioengerechtigde meer dan tien jaar jonger, dan wel de partner van een vrouwelijke deelnemer, gewezen deelnemer of ouderdomspensioengerechtigde meer dan twee jaar jonger is, dit deel van het partnerpensioen met 2½ % wordt verminderd voor ieder jaar of gedeelte van een jaar dat de partner meer dan tien, respectievelijk twee jaar jonger is. De deelnemer heeft het recht de in de vorige zin vermelde aanpassing van het partnerpensioen geheel of gedeeltelijk op te heffen onder door het bestuur in overleg met de actuaris te stellen condities.

11.10. AANPASSEN HOOGTE BIJ SPH OPGEBOUWD PARTNERPENSIOEN TUSSEN 1993 EN 2007

Voor het tussen 1993 en 2007 opgebouwde partnerpensioen, inclusief de hierover vanaf 2007 toegekende verhogingen, geldt dat als de achtergebleven partner meer dan tien jaar jonger is dan de deelnemer, gewezen deelnemer of ouderdomspensioengerechtigde, dit deel van het

partnerpensioen met 2½ % wordt verminderd voor ieder jaar of gedeelte van een jaar dat de partner meer dan tien jaar jonger is. De deelnemer heeft het recht deze aanpassing van het partnerpensioen geheel of gedeeltelijk op te heffen onder door het bestuur in overleg met de actuaris te stellen condities.

11.11. AANPASSEN HOOGTE BIJ KEUZEVERZEKERAAR OPGEBOUWD PARTNERPENSIOEN

De hoogte van het bij de keuzeverzekeraar opgebouwde partnerpensioen, inclusief de hierover door de keuzeverzekeraar toegekende winstdeling, wordt op dezelfde wijze vastgesteld als beschreven in artikel 11.9.

11.12. OVERLIJDEN (EX-)PARTNER VOOR INGANG OUDERDOMSPENSIOEN

Overlijdt de partner van de deelnemer of gewezen deelnemer voordat het ouderdomspensioen volledig is ingegaan, dan blijft de aanspraak op partnerpensioen voor het deel dat het

ouderdomspensioen nog niet is ingegaan, in stand. Overlijdt de gewezen partner voordat het ouderdomspensioen van de deelnemer of gewezen deelnemer volledig is ingegaan, dan wordt de aanspraak van de gewezen partner op bijzonder partnerpensioen in zijn geheel weer omgezet in een aanspraak op partnerpensioen.

Artikel 12 TIJDELIJK AANVULLEND PARTNERPENSIOEN

12.1. DEFINITIE TIJDELIJK AANVULLEND PARTNERPENSIOEN

Het tijdelijk aanvullend partnerpensioen is een tijdelijke uitkering voor de partner van de deelnemer die wordt uitgekeerd na het overlijden van de deelnemer.

12.2. WIE IS VERZEKERD

Iedere deelnemer is verzekerd voor het tijdelijk aanvullend partnerpensioen, met uitzondering van de deelnemer die op grond van artikel 11.2 geen partnerpensioen opbouwt.

12.3. GEEN RECHT OP TIJDELIJK AANVULLEND PARTNERPENSIOEN

De partner heeft geen recht op het tijdelijk aanvullend partnerpensioen indien het overlijden van de deelnemer het gevolg is van een opzettelijk tegen het leven van deze persoon gericht misdrijf waarvoor de op het tijdelijk aanvullend partnerpensioen aanspraak makende is veroordeeld.

12.4. BEGIN EN EINDE

Het tijdelijk aanvullend partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin de deelnemer overlijdt. Het eindigt op de laatste dag van de maand, waarin de gerechtigde tot het tijdelijk aanvullend partnerpensioen de AOW-leeftijd bereikt dan wel overlijdt.

12.5. HOOGTE TIJDELIJK AANVULLEND PARTNERPENSIOEN

De hoogte van het tijdelijk aanvullend partnerpensioen bestaat uit het gezamenlijke bedrag van 8/7 maal de nominale ANW-uitkering op 1 juli van het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de deelnemer is overleden, verhoogd met de vakantie-uitkering (2021: € 18.458,-). Het bedrag wordt naar beneden afgerond op hele euro’s.

Artikel 13 WEZENPENSIOEN

13.1. DEFINITIE WEZENPENSIOEN

Het wezenpensioen is een tijdelijke uitkering voor ieder kind van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde die ingaat na het overlijden van de deelnemer, gewezen deelnemer of

gepensioneerde.

13.2. GEEN RECHT OP WEZENPENSIOEN

Het kind heeft geen recht op wezenpensioen indien het overlijden van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde het gevolg is van een opzettelijk tegen het leven van deze persoon gericht misdrijf waarvoor de op wezenpensioen aanspraak makende is veroordeeld.

Het kind heeft geen recht op wezenpensioen indien het overlijden van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde het gevolg is van een opzettelijk tegen het leven van deze persoon gericht misdrijf waarvoor de op wezenpensioen aanspraak makende is veroordeeld.