• No results found

Master Advanced Nursing Practice Cohort 2017

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Master Advanced Nursing Practice Cohort 2017"

Copied!
55
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Master Advanced Nursing Practice Cohort 2017

Handboek praktijkleren

Opleiden in specialisme en expertisegebied

VS Acute zorg

bij somatische aandoeningen

(2)

© Fontys Hogeschool Mens en Gezondheid 2017

Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm, geluidsband, elektronisch of op welke andere wijze dan ook en evenmin in een retrieval systeem worden opgeslagen zonder toestemming van de studierichting Verpleegkunde.

Hoewel dit onderwijsmateriaal met zorg is samengesteld, aanvaarden auteur(s), de studierichting Mens en Gezondheid, noch Fontys enige aansprakelijkheid voor schade ontstaan door eventuele fouten en of onvolkomenheden in deze publicatie.

(3)

Voorwoord

De eisen waaraan de opleiding tot verpleegkundig specialist moet voldoen zijn door het College Specialismen Verpleegkunde (CSV) vastgelegd in het ‘Algemeen Besluit Specialismen

Verpleegkunde’1. De minister heeft deze eisen bekrachtigd. Eén van de eisen uit het Algemeen Besluit is dat het praktijkdeel van de opleiding plaatsvindt:

- in een praktijkinstelling;

- in een voor het betreffende specialisme relevante functie;

- onder verantwoordelijkheid van een praktijkopleider.

Er zijn negen hogescholen in Nederland die deze tweejarige masteropleiding ANP aanbieden. Deze hogescholen zijn gezamenlijk tot een opleidingsplan gekomen voor de inrichting van de

praktijkopleiding. Een verantwoording voor plan treft u aan in ‘Landelijke verantwoording Praktijkopleidingsplan verpleegkundig specialismen’ (in EPASS onder ‘documenten’).

Met dit ‘handboek Praktijkleren; opleiden in specialisme en expertisegebied’ willen we de vios aan de HBO Masteropleiding Advanced Nursing Practice en zijn/haar praktijkopleider(s) informeren over het praktijkdeel van de opleiding. In de opleiding tot verpleegkundig specialist ligt het zwaartepunt van het leren in de praktijk. De verpleegkundige in opleiding tot specialist (vios) gebruikt het leren in de praktijk om de beoogde verbreding en verdieping van de beroepsuitoefening te realiseren op het

verpleegkundig specialistenniveau. In het beroep van verpleegkundig specialist staat het klinisch handelen centraal. De verpleegkundig specialist onderhoudt zelfstandige behandelrelaties met een omschreven groep patiënten en geeft zelfstandig vorm aan het zorgproces (indiceren, behandelen, begeleiden, doorverwijzen et cetera)2.

Binnen het verpleegkundig beroep is gekozen voor een beroepsuitoefening op twee niveaus: de verpleegkundige (artikel 3 Wet BIG) en de verpleegkundig specialist (artikel 14 Wet BIG). Sinds 2009 zijn er vijf wettelijk erkende specialistentitels in de verpleegkunde: 3

1. VS acute zorg (bij somatische aandoeningen) 2. VS intensieve zorg (bij somatische aandoeningen) 3. VS chronische zorg (bij somatische aandoeningen) 4. VS preventieve zorg (bij somatische aandoeningen) 5. VS geestelijke gezondheidszorg

De specialismen omvatten een breed pallet aan patiëntengroepen c.q. gezondheidsproblemen. Over het algemeen wordt de verpleegkundig specialist opgeleid in een beperkter gebied, in het herziene Algemeen Besluit van 2016 aangeduid met de term Expertisegebied. De vios wordt opgeleid aan een erkende masteropleiding ANP en ontwikkelt competenties op masterniveau. Na het afronden van deze masteropleiding registreert de verpleegkundige zich als verpleegkundig specialist in het

specialismeregister waarin deze is opgeleid (artikel 14 wet BIG).

We wensen u veel succes en plezier in dit leertraject als vios c.q. als praktijkopleider.

Docententeam MANP Fontys Hogeschool Mens en Gezondheid Coördinator Praktijkleren Riet Janssen, augustus 2017

1 College Specialismen Verpleegkunde (CSV). Algemeen Besluit Verpleegkundig Specialismen 30 mei 2016. Publicatie in Staatscourant 20 juli 2016. (eerste herziening van AB van 16 dec 2008).

2 College specialismen Verpleegkunde (CSV) Algemeen Besluit Verpleegkundig Specialismen. 2016 Bijlage 1 Algemeen competentieprofiel verpleegkundig specialist

3 College Specialismen Verpleegkunde (CSV) Specifieke besluiten specialismen verpleegkunde bij somatische aandoeningen 16 dec 2008, verpleegkundig specialisme geestelijke gezondheidszorg 9 maart 2009.

(4)

Inhoud

Voorwoord ... 3

1 Inleiding ... 5

1.1 Verpleegkundig specialist: integratie cure en care ... 5

1.2 Aard en inhoud verpleegkundig specialismen ... 6

1.3 Korte schets verpleegkundig specialisme acute zorg bij somatische aandoeningen ... 7

1.4 Bevoegdheid voorbehouden handelingen voor de VS acute zorg ... 9

1.5 Opleiden in de praktijk: stageleren en praktijkleren ... 9

2 De praktijkopleidingsplaats ... 11

2.1 De praktijkopleidingsplaats ... 11

2.2 De praktijkopleider ... 11

2.3 De studiecoach ... 14

3 Invulling van het praktijkleren ... 15

3.1 Takenkaarten met kritische beroepsactiviteiten ... 15

3.2 Bekwaamheidsniveaus ... 16

3.3 Het beoogd expertisegebied ... 17

3.4 De praktijkleerplaats en startsituatie van de vios ... 18

3.5 Praktijkleerdoelen ... 18

3.6 Producten waarmee beroepsontwikkeling wordt aangetoond ... 18

3.7 Verplichte portfoliobewijzen ... 19

4 Verloop en beoordeling van het praktijkleren ... 21

4.1 Periodisering: semesters ... 21

4.2 Toelichting op de gesprekken in praktijk ... 22

4.3 Wat te doen bij onvoldoende voortgang? ... 24

5 Werken met het digitaal portfolio EPASS... 25

Bijlage 1 Algemeen competentieprofiel Verpleegkundig Specialist ... 26

Bijlage 2 Overzicht kenmerken verpleegkundig specialismen ... 32

Bijlage 3 Takenkaarten met kritische beroepsactiviteiten ... 34

Bijlage 4: Dublin Descriptoren ... 49

Bijlage 5 Basisprofiel klinische vorming ... 50

Bijlage 6: Overzicht begeleidings- en beoordelingsgesprekken... 55

(5)

1 Inleiding

1.1 Verpleegkundig specialist: integratie cure en care

Het competentieprofiel van de verpleegkundig specialist zoals opgenomen in het Algemeen Besluit geeft een nadere typering van de verpleegkundig specialist naar zelfstandigheid, deskundigheid en beroepsontwikkeling4:

a. Zelfstandigheid (= mogen):

De verpleegkundig specialist geeft zelfstandig vorm aan het zorgproces van de patiënt door het aangaan van een behandelrelatie binnen het eigen deskundigheidsgebied. Dit betekent dat de verpleegkundig specialist binnen het eigen deskundigheidsgebied zelfstandig beslist over de uit te voeren interventies. De verpleegkundig specialist verwijst waar nodig de patiënt door en andere hulpverleners kunnen ook rechtstreeks doorverwijzen naar de verpleegkundig specialist. Na het in werking treden van de wetswijziging van de Wet BIG en de bijbehorende AMvB over het zelfstandig indiceren van voorbehouden handelingen, beschikt de verpleegkundig specialist onder bepaalde voorwaarden over de bevoegdheid tot het zelfstandig indiceren en uitvoeren van voorbehouden handelingen.

b. Deskundigheid (= kunnen):

De verpleegkundig specialist is expert op een deelgebied van de verpleegkundige beroepsuitoefening en maakt daarbij gebruik van inzichten uit andere deskundigheidsgebieden.

c. Beroepsontwikkeling (= willen)

De verpleegkundig specialist is verantwoordelijk voor een proactieve (niet-volgende maar

zelfsturende) houding in zijn of haar beroepsontwikkeling. Beroepsontwikkeling betekent enerzijds reflectie op de beroepsuitoefening en protocollen, anderzijds houdt het wetenschappelijke

beroepsontwikkeling in. Een innovatieve beroepshouding is een noodzakelijke voorwaarde voor het uitoefenen van het beroep op het niveau van verpleegkundig specialist.

Deze combinatie van zelfstandigheid (behandelrelatie binnen deskundigheidsgebied en toekomstige zelfstandige bevoegdheid conform aangepaste Wet BIG5), deskundigheid (expert) en

beroepsontwikkeling (proactieve houding), aangevuld met de overige eisen, leidt tot de volgende algemene omschrijving van de verpleegkundig specialist: ‘Een verpleegkundig specialist is een verpleegkundige met een door de NVAO geaccrediteerde masteropleiding en ervaring op het niveau van expert, die wordt ingezet voor een omschreven groep patiënten waarmee de verpleegkundig specialist individuele behandelrelaties aangaat. Vanuit het perspectief van de patiënt worden care en cure geïntegreerd aangeboden ter bevordering van de continuïteit en kwaliteit van zowel de

verpleegkundige zorg als de medische behandeling. Het vermogen tot zelfmanagement en de kwaliteit van leven staan hierbij centraal. Op basis van klinisch redeneren (anamnese, lichamelijk en/of

psychiatrisch onderzoek, aanvullende diagnostiek) komen verpleegkundig specialisten tot een werkdiagnose. In aansluiting hierop passen zij evidence-based interventies toe en indiceren en verrichten zij voorbehouden handelingen (mits hiervoor wettelijk bevoegd). Als verpleegkundig leider vervullen verpleegkundig specialisten een voortrekkersrol in de innovatie van het beroep en de zorg, onderbouwd door onderzoek en door implementatie van onderzoeksresultaten. Zij leveren een bijdrage aan de deskundigheidsbevordering van eigen en andere disciplines en aan de kwaliteit van de zorg.’

4 CSV AB Specialismen Verpleegkunde 2016 Bijlage 1 Toelichting op competentieprofiel verpleegkundig specialist p.13-14).

5 Ten tijde van publicatie van het Algemeen Besluit (2016) was de voorschrijfbevoegdheid voor VS nog niet definitief geregeld.

Sinds eind 2011 is het experimenteerartikel 36a Wet BIG van kracht waarin de zelfstandige bevoegdheid voorbehouden handelingen is geregeld voor een periode van vijf jaar, in afwachting van definitieve regeling geldt het exp artikel.

(6)

De CanMEDS systematiek6 is gehanteerd als ordeningskader voor de beroepscompetenties.

Hiermee wordt tevens de samenhang tussen en aansluiting bij profielen van enerzijds de medisch specialist en anderzijds de verpleegkundige inzichtelijk. De CanMeds systematiek onderscheidt zeven competentiegebieden:

1. Klinisch handelen 2. Communicatie 3. Samenwerking 4. Organisatie

5. Maatschappelijk handelen 6. Kennis en wetenschap 7. Professionaliteit.

In bijlage 1 vindt u het competentieprofiel VS zoals opgenomen in het Algemeen Besluit.

1.2 Aard en inhoud verpleegkundig specialismen

Het Algemeen Besluit (CSV, 2016, 2008) en de vijf Specifieke Besluiten (CSV, 2009) geven een globale aanduiding van de aard en doelstelling van de vijf specialismen. In bijlage 2 vindt u een overzicht op hoofdlijnen van kenmerken per specialisme. Met deze vrij globale indeling in somatische zorg preventief, intensief, chronisch en acuut en daarnaast de geestelijke gezondheidszorg zal de vios zich in de zorg voor diverse patiëntengroepen over de grenzen van de huidige medische specialismen bewegen. Het CSV stelt dat de beroepspraktijk zelf verdere inkleuring moet geven aan deze globale profielen. Na de eerste vijf jaar van registratie van verpleegkundig specialisten heeft het CSV het Algemeen Besluit en de vijf specifieke besluiten geëvalueerd. Juli 2016 heeft de minister het nieuwe Algemeen Besluit geaccordeerd. Uit de evaluatie blijkt het draagvlak en de herkenbaarheid voor de huidige specialismenindeling beperkt, alternatieven met voldoende draagvlak zijn bij de evaluatie echter nog niet naar voren gekomen. Het CSV is een vervolgproject gestart om te komen tot een toekomstbestendige maatschappelijk aanvaarde indeling van verpleegkundig

specialismen. De eerste resultaten van dit project (voorstel tot nieuwe indeling) wordt in 2018 verwacht.

De opleiding is gericht op het verwerven van de door het CSV vastgestelde algemene competenties. Hierbij is sprake van een gelaagde doelstelling, namelijk het:

1. verwerven van de generieke competenties;

2. toepassen van deze competenties binnen het gekozen verpleegkundig specialisme in de praktijk (somatisch zorg intensief, chronisch, acuut of preventief of het specialisme geestelijke gezondheidszorg);

3. Binnen dit specialisme nader afbakenen, ontwikkelen en verdiepen tot een eigen expertisegebied (zoals reumatische aandoeningen, oncologie, huisartsenzorg en ouderenzorg).

6 Frank, JR. (ED). 2005. The CanMEDS 2005 physician competency framework. Better standards. Better physicians. Better care. Ottawa: The Royal College of Physicians and Surgeons of Canada. In de jaren 90 zijn in Canada op basis van breed onderzoek zeven rollen of taakgebieden geformuleerd (Canmeds-systematiek). Dit zijn de eisen waaraan de medisch specialist moet voldoen en daarmee vormen zij de leidende indeling voor de eindtermen van de opleidingen. Deze rollen of taakgebieden zijn in Nederland inmiddels ook de standaard in de medische en verpleegkundige vervolgopleidingen.

(7)

Figuur 1 Van generiek naar specifiek opleiden

Generiek binnenschools

Binnen de basisopleiding (binnenschools) wordt zorg gedragen voor een generiek

programma waarin competenties, vertaald naar benodigde kennis en vaardigheden, worden geleerd en getoetst.

Specifiek in praktijkopleiding (zie verder par. 3.3)

De vios bekwaamt zich verder in de praktijk: generieke kennis en vaardigheden, toepassen binnen het expertisegebied. Het praktijkprogramma van het gekozen specialisme vormt daarmee het hart van de praktijkopleiding. Het is onmogelijk dat de verpleegkundig specialist de klinische bekwaamheid op expertniveau in de praktijk kan bereiken binnen een zo breed gedefinieerd verpleegkundig specialisme. De vios zal dan ook binnen het verpleegkundig specialisme, samen met de praktijkopleider, een eigen expertiseprofiel vast dienen te stellen.

Daarbij wordt een beredeneerde keuze gemaakt voor patiëntproblemen en behandelingen, waarvoor de verpleegkundig specialist, na afronding van de opleiding, de beroepsmatige verantwoordelijkheid kan nemen, hetzij zelfstandig hetzij als lid van het behandelteam. Voor de hand ligt om hierbij in ieder geval mogelijke complicaties en veel voorkomende

comorbiditeit aandacht te geven: ‘welke problemen behandel ik mogelijk niet zelf maar komen ook veel voor bij patiënten die mijn spreekuur bezoeken, waarmee dien ik nadrukkelijk rekening te houden bij diagnostiek, behandeling en zorg die ik initieer en uitvoer’. Het gaat om ziektebeelden en verpleegkundige diagnoses, om medische, verpleegkundige en multidisciplinaire behandeling.

1.3 Korte schets verpleegkundig specialisme acute zorg bij somatische aandoeningen

Deskundigheid7

Tot het gebied van deskundigheid van de verpleegkundig specialist acute zorg wordt gerekend ‘Het zelfstandig verrichten van handelingen betrekking hebbend op de spoedeisende behandeling van acute, somatische aandoeningen.

7Zie Besluit Verpleegkundig specialisme acute zorg bij somatische aandoeningen (2008)

expertisegebied

verpleegkundig specialisme generieke basis

verpleegkundig specialist

(8)

Aard van de zorg

Centraal staan het behandelen van acute somatische aandoeningen die

gezondheidsbedreigend en/of levensbedreigend zijn (ICD-dominante zorg). De medische zorg is hierin voorwaardelijk. Belangrijkste beroepstaken zijn:

- Triage - Stabilisatie Focus

Het College Verpleegkundig Specialismen gaat in haar besluit uit van zorg bij acute

gezondheidsbedreigende en/of levensbedreigende somatische aandoeningen. In de praktijk dient zich een veel meer omvattende acute zorgvraag aan. Het aantal écht acute,

levensbedreigende situaties is slechts 5 tot 10% ten opzichte van de acute, niet-

levensbedreigende situaties. In het laatste geval wordt ook wel gesproken over dringende dan wel laag-complexe zorgvragen (low care). De opleidingen hebben, in samenspraak met de Beroepsvereniging V&VN dan ook (voorlopig) ervoor gekozen om de focus van de verpleegkundig specialist acute zorg breder te omschrijven:

De acute zorg of spoedzorg omvat alle urgente zorg, van dringende laagcomplexe zorgvragen tot en met dringende levensbedreigende zorgvragen. Een en ander is erop gericht om acuut levensgevaar weg te nemen en/of de gezondheidstoestand te stabiliseren.

Doelgroepen

- Patiënten met acute somatische gezondheidsproblemen, variërend van laagcomplexe problemen tot en met gezondheidsbedreigende en/of levensbedreigende problemen.

- Slachtoffers van ongevallen, rampen of oorlogsgeweld Setting

De acute zorg vindt vooral plaats op de afdelingen voor spoedeisende hulp in ziekenhuizen (SEH), op huisartsenposten (HAP) en in huisartsenpraktijken, in Regionale Ambulance Voorzieningen, traumacentra en traumatologieafdelingen .

Ambities

Van deze nieuwe professionals wordt verwacht dat zij spoedzorgpatiënten (low care, kleine traumatologie) zelfstandig behandelen en indien nodig naar een arts doorverwijzen. Zij kunnen een brug slaan tussen de spoedzorgpatiënt en het hulpverleningsaanbod. Een belangrijke doelstelling binnen de acute zorg is het realiseren van een goed georganiseerde 7 x 24 uur bereikbare, beschikbare en toegankelijke spoedzorg.

Op dit moment wordt vanuit de huisartsenposten, afdelingen SEH en de ambulancezorg gewerkt aan een gezamenlijk Nederlands Triage Systeem, dat moet gaan fungeren als dé ingang voor de acute zorg. Dit betekent dat de sector te maken zal krijgen met

reorganisaties. Er zullen verschuivingen plaats vinden van taken van de huisarts en de SEH- arts naar de verpleegkundig specialist acute zorg, waarbij de laatsten met name de

dringende van beperkte complexiteit voor hun rekening zullen nemen. (Deze vormen in aantallen het tienvoudige van de levensbedreigende zorgvragen.). Verpleegkundig specialisten kunnen leiding geven aan klantvriendelijke inloopspreekuren (KIS) en zo bijdragen aan een goed bereikbare, kosteneffectieve en laagdrempelige zorgvoorziening.

Daarnaast kunnen zij taken overnemen van de medisch manager zoals

(9)

deskundigheidsbevordering, ritnabespreking, intercollegiale toetsing of projectleiding. Zij kunnen bijdragen aan kwaliteitsverbetering door het uitvoeren van praktijkgericht onderzoek, gericht op het realiseren van ketenzorg en innovatie in de acute zorg.

1.4 Bevoegdheid voorbehouden handelingen voor de VS acute zorg

Ten aanzien van de bevoegdheid tot indiceren, uitvoeren en delegeren van voorbehouden handelingen is in het 'experimenteerartikel' (artikel 36a wet BIG)8 voor een periode van vijf jaar aan de VS acute zorg bij somatische aandoeningen de volgende bevoegdheid

toegekend:

 het verrichten van heelkundige handelingen;

 het verrichten van katheterisaties;

 het geven van injecties;

 het verrichten van puncties;

 het toepassen van defibrillatie;

 het voorschrijven van UR-geneesmiddelen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, van de Geneesmiddelenwet.

Nadere regels t.a.v. de toepassing van deze bevoegdheid zijn:

 binnen specialisme;

 voldoende bekwaam zijn;

 routinematig en ‘beperkte complex’ (kan gericht zijn op de handeling en/of het gezondheidsprobleem);

 richtlijnen, standaarden, protocollen volgen (kritisch);

 risico’s zijn laag en/of door VS te overzien;

 voldoende frequentie van voorkomen.

In afwachting van de definitieve wettelijke regeling geldt nog steeds de bevoegdheid op basis van het experimenteerartikel.

1.5 Opleiden in de praktijk: stageleren en praktijkleren

In de opleiding tot VS wordt gelijktijdig geleerd op school en in de praktijk. Het

binnenschoolse onderwijs wordt driewekelijks en soms tweewekelijks aangeboden in lesblokken van twee dagen. Het praktijkonderwijs vindt plaats in de beroepspraktijk, in beroepsauthentieke situaties. In de meeste gevallen is de instelling waar de vios werkt ook de plaats voor het praktijkleren. Het is van belang na te gaan of alle competenties binnen deze praktijkopleidingsplaats te verwerven zijn. Wanneer dat niet het geval is zal de vios voor het verwerven van die betreffende competenties een stageplaats moeten vinden (in overleg met studiecoach).

Uitgangspunt is dat de startende vios een verpleegkundige is die op basis van de eerdere beroepservaring gewend is om zelfstandig te handelen. Voor de nieuwe taken volstaat deze verpleegkundige beroepservaring niet en gaat de vios een intensief leerproces in. De nieuwe taken vragen tijd om handelingen aan te leren, toe te passen en in te laten slijten. Dit hele

8 Staatsblad 2011-659 Besluit van 21 december 2011, houdende tijdelijke regels inzake de zelfstandige bevoegdheid tot het verrichten van voorbehouden handelingen van verpleegkundig specialisten (Tijdelijk besluit zelfstandige bevoegdheid verpleegkundig specialisten)

(10)

proces vereist leerruimte. De overheid subsidieert het opleiden van de VS door een

tegemoetkoming in loondervingskosten van de vios en een vergoeding als tegemoetkoming in begeleidingstijd van praktijkopleider(s).

Bij het opleiden in de praktijk wordt onderscheid gemaakt tussen stageleren en praktijkleren.

 In het stageleren is de vios volledig gericht op het leren (en niet op productie). Denk bijvoorbeeld aan het bijwonen van een spreekuur, het observeren en interpreteren van diagnostische verrichtingen, het observeren en onder supervisie uitvoeren van anamnese en lichamelijk onderzoek (op de eigen praktijkplek of bij andere specialismen), het

bestuderen van relevante kennisbronnen (richtlijnen, onderzoeksartikelen, leerboeken).

Ook reflecteren, feedback ontvangen en de activiteiten vereist voor het afstudeeronderzoek vallen onder het stageleren.

 In het praktijkleren is de vios gericht op routine opbouwen in het uitvoeren van handelingen. Zodra handelingen enigszins worden beheerst, kan de vios bijvoorbeeld consulten uitvoeren onder supervisie van de praktijkopleider. De vios raadpleegt, waar aangewezen, de praktijkopleider. Begeleiding, toezicht en feedback blijft noodzakelijk om de voortgang in competentie-ontwikkeling te kunnen bewaken en om

verantwoordelijkheid voor beleid ook bij de wettelijk bevoegde te laten! (Pas na afstuderen en inschrijven in het wettelijk VS register heeft de VS de zelfstandige bevoegdheid voor indiceren en uitvoeren van voorbehouden handelingen binnen het eigen expertisegebied.)

De verdeling van de tijd over stageleren en praktijkleren blijft gedurende de gehele opleiding van kracht, de focus verschuift telkens naar nog te ontwikkelen competenties.

In schema per driewekelijkse cyclus* (met lesdagen en zelfstudie-uren)

Week 1 Week 2 Week 3 Week 4

Lesdagen 2 dagen school - - 2 dagen school

Stageleren - 16 uur 16 uur -

Praktijkleren 16 uur 16 uur 16 uur 16 uur

Zelfstudie 10 uur 12-20 uur 12-20 uur 10 uur

*Aantal keren komt een tweewekelijkse cyclus voor

Op jaarbasis betekent dit 400 uur stageleren per jaar (inclusief studiereis en

afstudeerproject). Voor praktijkleren geldt 672 uur, zowel voor het eerste jaar als voor het tweede jaar (op basis van 42 weken per schooljaar).

(11)

2 De praktijkopleidingsplaats

Bij het opleiden in de praktijk worden eisen gesteld aan de praktijkopleidingsplaats en aan de praktijkopleider(s)9. De vios richt zich in het praktijkleren zoveel mogelijk op activiteiten relevant voor de functie van verpleegkundig specialist en relevant voor het

specialisme/expertisegebied. De vios wordt binnen de instelling ondersteund bij dit

praktijkleren door een of twee praktijkopleiders. Deze praktijkopleiders begeleiden, sturen, instrueren, onderwijzen, inspireren en fungeren als rolmodel. Ze stimuleren de persoonlijke groei, ontwikkeling en profilering tot VS. Iedere vios krijgt vanuit de opleiding een

studiecoach toegewezen, deze is zowel voor vios als voor praktijkopleiders het eerste aanspreekpunt ten aanzien van het praktijkleren.

2.1 De praktijkopleidingsplaats

Wanneer de werkplek voor de vios voldoende mogelijkheden biedt om te leren kan de instelling waar de vios werkzaam is volledig praktijkopleidingsplaats zijn. De werkplek moet daadwerkelijk voorbereiden op kennis, inzicht en handelen in het beroep en op het vereiste beroepsniveau. De taakinhoud moet voldoende variatie kennen, het juiste moeilijkheids- niveau kunnen bieden en voldoende breed zijn in relatie tot het beroep. Dit houdt in dat:

- binnen de werkprocessen van de praktijk een substantieel deel van de competenties kan worden bereikt (kennis- en vaardigheidsaspecten);

- voldoende taken op masterniveau voor de zeven competentiegebieden beschikbaar zijn. Waar aangewezen worden voor hiaten ‘externe’ leerplaatsen georganiseerd (in stages). Soms kan dit binnen de eigen zorgorganisatie, soms zijn afspraken met een andere zorgorganisatie nodig. (Voorbeeld: binnen de ambulancezorg is voor de vios veelal geen supervisie beschikbaar voor het verwerven van nieuwe competenties m.b.t. klinisch handelen. Stage in een huisartsenpraktijk of op een spoedeisende hulp biedt hiervoor wel mogelijkheden. Dit vereist formele afspraken over leeractiviteiten, begeleiding, feedback en beoordelen).

- de instelling twee praktijkopleiders (VS en arts) heeft aangewezen/aangesteld die zijn belast met de begeleiding van de vios in de praktijk.

- de instelling inzichtelijk kan maken dat maatregelen zijn getroffen om de vereiste uren voor stageleren en praktijkleren van de vios en het begeleiden door de

praktijkopleider(s) te waarborgen;

- de vios, praktijkopleider, praktijkinstelling en opleidingsinstelling zijn geregistreerd in het opleidingsregister voor de verpleegkundig specialist.10 2.2 De praktijkopleider

In 2014 heeft het CSV het competentieprofiel van de praktijkopleider opgesteld met daarin algemene eisen (CSV 2014)

De praktijkopleider:

- is verpleegkundig specialist in het specialisme waarvoor vios wordt opgeleid (of is arts en betrokken bij het expertisegebied waar de vios zich op richt);

9 CSV Algemeen Besluit Specialismen Verpleegkunde 2008. Nader uitgewerkt in beleidsregels: Beleidsregel praktijkopleidingsplaats 2014, Beleidsregel erkenning praktijkopleider en Competentieprofiel Praktijkopleider 2014.

10 RSV Informatie voor de Praktijkinstelling. Praktijkonderwijs voor verpleegkundigen in opleiding tot specialist (vios). Augustus 2017

(12)

- is ten minste 2 jaar afgestudeerd als VS;

- werkt ten minste 0,5 FTE op de werkplek;

- is geregistreerd als praktijkopleider van betreffende vios in het opleidingsregister voor de verpleegkundig specialist;

- heeft in de laatste vijf jaar voorafgaand aan de start als praktijkopleider een ‘Train de Trainer’ cursus gevolgd of is bereid deze te volgen aan het begin van de opleiding (of heeft aantoonbaar vergelijkbare training gevolgd);

- is en blijft zich informeren over de opleiding en het begeleiden van het leren.

Eisen aan de arts als praktijkopleider (aanvulling Fontys):

- werkt ten minste 0,5 FTE binnen het expertisegebied waarvoor de vios wordt opgeleid;

- is geregistreerd als praktijkopleider van betreffende vios in het opleidingsregister voor de verpleegkundig specialist (wanneer geen VS als PO beschikbaar is);

- heeft in de laatste vijf jaar voorafgaand aan de start als praktijkopleider een ‘Train de Trainer’ cursus gevolgd of is bereid deze te volgen aan het begin van de opleiding (of heeft aantoonbaar vergelijkbare training gevolgd);

- is en blijft zich informeren over de opleiding en het begeleiden van het leren.

Fontys MANP opteert nadrukkelijk voor twee praktijkopleiders per vios; een verpleegkundig specialist en een arts, idealiter werkzaam binnen dezelfde praktijkopleidingsplaats. Slechts één praktijkopleider hoeft geregistreerd te zijn in het opleidingsregister. Het Algemeen Besluit (CSV, 2008) wijst deze rol nadrukkelijk toe aan de VS (opleiden wordt gezien als verantwoordelijkheid van de beroepsgroep). Wanneer geen VS beschikbaar is die aan de voorwaarden voldoet kan beargumenteerd hiervan worden afgeweken en de arts als

praktijkopleider worden geregistreerd. Fontys MANP ziet de VS praktijkopleider als rolmodel en gericht op competentieontwikkeling in de volle breedte van het profiel. De arts is met name op het klinische vlak onmisbaar in het praktijkleren. Niet altijd is een verpleegkundig specialist binnen dezelfde werkeenheid beschikbaar. Ook een VS van een belendend expertisegebied kan deze rol in het praktijkleren vervullen. Voorwaarde is wel dat afspraken zijn gemaakt over taken en beschikbare tijd.

Taken van de praktijkopleider

In het competentieprofiel worden drie taakgebieden onderscheiden:

werkbegeleiding/opleiden in de praktijk, het toetsen en beoordelen en de coördinatie en organisatie van de praktijkopleiding.11 De opleidingstaken kunnen over meerdere betrokken professionals zijn verdeeld, in het nieuwe Algemeen Besluit wordt in dat kader gesproken van een ‘opleidingsgroep’ (CSV, juli 2016). De beide praktijkopleiders stemmen onderling af wie de coördinerende taak in praktijkbegeleiding op zich neemt (veelal de VS).

Taken in werkbegeleiding / opleiden in de praktijk De praktijkopleider:

- begeleidt de vios bij het formuleren van leerdoelen en van plannen om deze leerdoelen te realiseren;

- faciliteert de vios om competenties systematisch aan te leren;

11 Uit: Competentieprofiel Praktijkopleider vios CSV november 2014

(13)

- expliciteert onderliggende kennis en bevraagt de vios hierop;

- geeft de vios gestructureerd en constructief feedback en baseert deze feedback op observatie van het (klinisch) handelen;

- maakt adequate keuzes voor didactische werkvormen die aansluiten bij de ontwikkeling van de vios

- stemt de aan te leren competenties en de begeleiding van de vios af op diens niveau van bekwaamheid en zelfstandigheid;

- benut de voorkomende werkzaamheden in de patiëntenzorg voor het opleiden;

- herkent en creëert leermomenten in de praktijk;

- creëert een krachtige leeromgeving;

- expliciteert het eigen optreden als rolmodel (VS) en zet dit optreden in om op te leiden;

- organiseert het eigen werk zodanig dat er voldoende tijd en ruimte is voor opleiden (naast directe observatie en supervisie gemiddeld 2 uur per week begeleidingstijd);

- reflecteert systematisch op de eigen manier van opleiden;

- houdt de eigen deskundigheid op het gebied van opleiden op peil. Volgt de Train-de- Trainer cursus of heeft deze recent gevolgd en bezoekt de praktijkopleidingsavonden van de opleidingsinstelling.

Taken in toetsing en beoordeling De praktijkopleider:

- geeft de vios feedback op diens functioneren en voortgang gedurende de opleiding;

- geeft de vios goed onderbouwde beoordelingen. Gebruikt hiervoor de door de opleidingsinstelling beschikbaar gestelde instrumenten (digitaal portfolio);

- draagt mondeling en schriftelijk op zorgvuldige wijze bij aan de onderbouwing van beoordelingen van de vios door andere betrokken opleiders;

- past de instrumenten voor het toetsen en beoordelen van de vios correct toe, incl. het digitaal portfolio;

- bespreekt met de vios regelmatig en constructief diens functioneren en voortgang, mede op basis van input van andere betrokken opleiders en het portfolio;

- zorgt voor adequate verslaglegging over het functioneren, de voortgang en de geschiktheid van de vios;

- herkent achterblijvende voortgang in de professionele ontwikkeling van de vios en gebruikt de beschikbare middelen om hierin te interveniëren;

- relateert de toetsing en beoordeling aan de eisen van de opleiding.

Taken in coördinatie en organisatie van de praktijkopleiding De praktijkopleider:

- zorgt voor een adequate organisatie van het opleiden op de werkplek;

- werkt effectief samen in de opleidingsgroep (= alle, bij de opleiding van de vios betrokken professionals in de praktijk(en));

- zorgt voor een adequate organisatie van (formele) onderwijsmomenten in de praktijkinstelling;

- biedt de mogelijkheid om desgewenst elders de benodigde competenties te verwerven en bewaakt de inhoudelijke afstemming;

- draagt actief en systematisch bij aan de kwaliteit van de praktijkopleiding;

(14)

- creëert de randvoorwaarden voor een veilig en stimulerend opleidingsklimaat;

- zorgt voor een adequate organisatie en continuïteit van de praktijkopleiding;

- Initieert en draagt bij aan het praktijkopleidingsbeleid voor verpleegkundig specialisten binnen de praktijkinstelling;

- draagt bij aan een adequate werving en selectie van vios;

- draagt zorg voor de correcte toepassing van relevante regelgeving met betrekking tot de praktijkopleiding van verpleegkundig specialisten, zoals het Algemeen Besluit;

- werkt effectief samen met de opleidingsinstelling (incl. hoofdopleider);

- draagt bij aan de kwaliteit van het cursorisch leren, signaleert verbeterpunten en levert input aan de opleidingsinstelling.

2.3 De studiecoach

Bij aanvang van de opleiding wordt aan de vios een studiecoach toegewezen. De studiecoach volgt de vios gedurende de hele opleiding en bewaakt mede de voortgang.

Formele en vaste contactmomenten tussen vios en studiecoach zijn:

- de coachingsbijeenkomsten op school (in principe ieder tweede lesblok);

- het introductiegesprek in de praktijk;

- de beoordelingsgesprekken in de praktijk (eind eerste en tweede praktijkjaar).

Formele en vaste contactmomenten tussen praktijkopleider en studiecoach zijn:

- het introductiegesprek in de praktijk (oktober eerste opleidingsjaar);

- de beoordelingsgesprekken in de praktijk (juni eerste opleidingsjaar, juni/juli tweede opleidingsjaar);

- de praktijkopleidingsbijeenkomsten op school.

Daarnaast kunnen vios en praktijkopleiders de studiecoach altijd telefonisch of per mail contact opnemen bij vragen.

De studiecoach:

- is docent binnen Fontys hogeschool Mens en Gezondheid/MANP;

- faciliteert coachingsbijeenkomsten op school;

- geeft feedback aan de vios over het (concept) praktijkleerplan;

- oriënteert zich periodiek op voortgang (portfolio) en geeft feedback;

- is aanwezig in de praktijk tijdens introductiegesprek en beoordelingsgesprekken;

- signaleert en/of reageert op praktijkproblemen en denkt mee in het zoeken naar een geschikte oplossing;

- is aanspreekpunt voor de praktijkopleiders en ondersteunt praktijkopleiders naar behoefte bij het begeleiden van de vios;

- bewaakt de studievoortgang van de vios: wordt geïnformeerd door / overlegt met de vios bij aanvraag van uitstel voor het inleveren van toetsen;

- neemt deel aan de studieadviesvergadering;

- is aanwezig bij praktijkopleidersbijeenkomsten;

- stelt de beoordeling van het praktijkleren vast in de formele rol als examinator.

Bewaakt en ondersteunt een zorgvuldig proces van beoordelen in de praktijk.

(15)

3 Invulling van het praktijkleren

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het invullen en organiseren van het praktijkleren.

Aan de orde komen:

- takenkaarten met kritische beroepsactiviteiten - bekwaamheidsniveaus

- het beoogd expertisegebied - de individuele startsituatie - praktijkleerdoelen

- producten waarmee beroepsontwikkeling wordt aangetoond - beoordeling van het praktijkleren.

3.1 Takenkaarten met kritische beroepsactiviteiten

Voor de inrichting van het praktijkprogramma wordt gebruik gemaakt van kritische

beroepsactiviteiten (KBA’s). Ze bieden een handvat bij het in de praktijk verwerven en laten toetsen van competenties, van belang voor het uitoefenen van beroepstaken als

verpleegkundig specialist binnen de acute zorg. Er zijn zeven KBA-kaarten:

Taakgebieden KBA-kaarten acute zorg

1. Klinisch handelen KBA – kaart 1. Klinisch handelen in de Acute zorg 2. Communicatie KBA – kaart 2. Communicatie in de Acute zorg

3. Samenwerking KBA – kaart 3. Samenwerking en coördinatie in de Acute zorg 4. Organisatie KBA – kaart 4. Organisatie en innovatie in de Acute zorg 5. Maatschappelijk handelen KBA – kaart 5. Maatschappelijke handelen in de Acute zorg 6. Kennis en wetenschap KBA – kaart 6. Kennis en wetenschap in de Acute zorg 7. Professionaliteit KBA – kaart 7. Professionaliteit en profilering in de Acute zorg

Totstandkoming van de kaarten

In het landelijk project van MANP opleidingen gericht op het gezamenlijk opleidingsplan voor het praktijkleren is voor het ontwikkelen van de taakgebieden een vertaling gemaakt van het algemeen competentieprofiel van de VS naar centrale beroepsactiviteiten, die men van de VS (in een van de specialismen) verwacht. Daarbij is verbinding gelegd tussen ambities en verwachtingen die aan de VS (in een bepaald specialisme) gesteld worden en de feitelijke beroepsuitoefening, zoals die door geregistreerde verpleegkundig specialisten wordt uitgevoerd Om meer zicht te krijgen op de beroepsuitoefening in de praktijk is een

schriftelijke vragenlijst verstuurd aan afgestudeerde verpleegkundig specialisten die zich als VS acute zorg hebben geregistreerd (gegevensverzameling 2010-2011). De antwoorden van deze groep zijn verwerkt in bijgaande Kritische Beroeps Activiteiten (KBA’s). Verder zijn bij de uitwerking van de kritische beroepsactiviteiten de volgende bronnen kaderstellend

geweest: het Beroepsprofiel van de Verpleegkundig Specialist (VBOC, 2008); Het Algemeen Besluit Verpleegkundig Specialismen (CVS, 2008); De specifieke besluiten van de

Verpleegkundig Specialismen: Preventieve zorg, Acute zorg, Intensieve Zorg en Chronische zorg bij somatische aandoeningen en Geestelijke gezondheidszorg (CVS, 2008). Daarnaast hebben ambities een rol gespeeld die onder andere zijn weergegeven in de Toekomstige

(16)

Behoefte (VBOC , 2009) en die tot uitdrukking kwamen in de informatie die deskundigen uit de praktijk hierover hebben aangeleverd.12 De takenkaarten zijn opgenomen in bijlage 3.

3.2 Bekwaamheidsniveaus

Het beoogd niveau waarop competentie-ontwikkeling dient plaats te vinden is het

masterniveau (einde opleiding). In de Dublin descriptoren is het bachelor- en masterniveau geconcretiseerd (afspraken op Europees niveau). De descriptoren zijn: kennis en inzicht, toepassen kennis en inzicht, oordeelsvorming, communicatie en leervaardigheden (zie verder bijlage 4). De descriptoren worden gebruikt bij de afsluitende praktijkbeoordelingen aan het einde van het eerste en tweede opleidingsjaar. Voor het vaststellen van

bekwaamheid in het handelen in de praktijk (hoe is in een bepaalde situatie gehandeld) wordt de indeling gebruikt volgens de Richtlijn ‘Bekwaamverklaringen in de

specialistenopleiding’ 13. De stadia zijn beschreven door Carraccio et al. (2002) en sluiten aan bij het model van Dreyfus & Dreyfus (1980). Vertaald naar de praktijk geven de stadia aan in welke mate de vios supervisie nodig heeft bij uitvoering van een professionele activiteit.

Niveau I Niveau II Niveau III Niveau IV Niveau V

Heeft kennis van Handelt onder strenge supervisie

Handelt onder beperkte supervisie

Handelt zonder supervisie

Superviseert en onderwijst bij handeling De vios heeft

kennis van procedures en pathologie, maar wordt niet geacht professionele activiteiten uit te voeren. De vios met een

bekwaamheid op niveau I heeft geen

toestemming om een bepaalde professionele activiteit uit te voeren en heeft om die reden geen supervisie nodig m.b.t. deze activiteit.

De vios heeft voldoende kennis en vaardigheid, al of niet verworven met

simulatiemethode n, om onder strenge supervisie een bepaalde professionele activiteit (KBA) uit te voeren. Er moet in dit stadium sprake zijn van

zogeheten proactive supervisie.

De vios kan met beperkte supervisie zelfstandig werken. Deze supervisie wordt aangeduid als reactieve supervisie. De vios vraagt om supervisie op het moment dat het nodig is; de supervisie moet (bij voorkeur binnen enkele minuten) beschikbaar zijn (fysiek of per telefoon).

De vios kan een professionele activiteit zonder supervisie uitvoeren (Dit wil niet zeggen dat er geen supervisor is. De supervisor draagt de

eindverantwoorde lijkheid, maar kan, op grond van be- kwaamheid van de vios erop vertrouwen dat activiteiten in beginsel correct zullen worden uitgevoerd.

Dit niveau is nodig om supervisie te kunnen geven aan de vios op niveau II of III of andere

professionals

12 Voor meer achtergrondinformatie zie Deel 1. Landelijk Opleidingsprogramma Verpleegkundig Specialist

13 Lips, J.P. et al (april 2010), Richtlijn bekwaamverklaringen in de specialistenopleiding, Tijdschrift voor Medisch Onderwijs.

(17)

3.3 Het beoogd expertisegebied

De kritische beroepsactiviteiten in de zeven KBA-kaarten omvatten álle competenties uit het profiel van de verpleegkundig specialist. Voor wat betreft het taakgebied klinisch handelen, doet zich de vraag voor, wat het expertisegebied is waarvoor de verpleegkundig specialist verantwoordelijkheid kan nemen als (mede)behandelaar. Vanuit een brede basis aan gezondheidsproblemen die binnenschools worden behandeld zoekt de vios verdieping naar patientencategorie(ën) in de praktijk.

Daarmee wordt het expertisegebied ‘gevuld vanuit twee invalshoeken:

1. de specifieke gezondheidsproblemen en verpleegkundige diagnoses samenhangend met de patiëntencategorie waarvoor wordt opgeleid zoals reumatologie, cardiochirurgie, huisartsenzorg, ouderenzorg. Tijdens de opleiding richt de vios zich bij de gekozen patiëntencategorie op een aantal gezondheidsproblemen (medisch/verpleegkundig). In overleg met de praktijkopleider komt de vios tot deze selectie en daarbij tot een duiding van het bekwaamheidsniveau wat bij deze gezondheidsproblemen wordt beoogd (afhankelijk o.a. van praktijkorganisatie en complexiteit). Unique selling point van de verpleegkundig specialist is de combinatie van bekwaamheid in het medisch en verpleegkundig domein. Op verpleegkundig gebied heeft de vios voor start van de opleiding al een behoorlijke bagage opgebouwd. Tijdens de opleiding toont de vios op een bepaald gebied van de verpleegkunde expertise op het masterniveau aan.

2. Een selectie van gezondheidsproblemen vanuit het basisprofiel wat binnenschools wordt aangeboden (zorgdragen voor voldoende brede basis aan gezondheidsproblemen maar wel met relevantie voor de patiëntencategorie(ën) in deze praktijk). Denk bijvoorbeeld aan complicaties en veel voorkomende comorbiditeit (zoals diabetes, COPD,

hypertensie, hartfalen, nierfalen enz).Allemaal gezondheidsproblemen waarmee rekening gehouden moet worden bij diagnostiek en behandeling van de ‘eigen patiëntencategorie’.

Zie bijlage 5 voor basisprofiel klinische vorming).

Bij aanvang van de opleiding is niet altijd in te schatten welke problemen wel en niet passen binnen de beperkte opleidingstijd van twee jaar, bij de start van het eerste jaar volstaan afspraken over een selectie van gezondheidsproblemen voor het eerste opleidingsjaar. Aan het einde van het tweede opleidingsjaar geeft de vios inzicht in het expertisegebied waarmee praktijkvoering (na inschrijving in het register) als verpleegkundig specialist kan worden gestart.

Expertisegebied aan het einde van de opleiding omvat tenminste:

 zes ziektebeelden uit expertisegebied, tenminste op bekwaamheidsniveau IV, mogelijk V

 zes ziektebeelden uit basisprofiel (met relevantie voor expertisegebied zoals boven aangegeven) tenminste op bekwaamheidsniveau III, mogelijk IV

 vier verpleegkundige diagnoses, relevant voor het expertisegebied, op bekwaamheidsniveau V.

(18)

3.4 De praktijkleerplaats en startsituatie van de vios

De vios start in de eerste maand van de opleiding met het schetsen van de startsituatie, zowel ten aanzien van de persoonlijke bagage als ten aanzien van de context van de praktijkopleidingsplaats. Zie EPASS formulier ‘beschrijving praktijkleerplaats en startsituatie vios’.

3.5 Praktijkleerdoelen

De vios stelt twee maal een set leerdoelen op die het leren in de praktijk sturen: bij de start van de opleiding en bij het begin van het tweede opleidingsjaar. De leerdoelen concretiseren, structureren en sturen de competentie-ontwikkeling van de vios binnen het beoogde

expertisegebied. Inspiratie voor de leerdoelen zijn de kritische beroepsactiviteiten (KBA), toegepast op het expertisegebied zoals in de praktijk overeengekomen (groeidocument). De vios werkt leerdoelen gedetailleerd uit naar leeractiviteiten, betrokkenen, tijdspad en

producten. Bij ieder leerdoel wordt verwezen naar bijbehorende KBA(‘s) en competenties. De leeractiviteiten worden geconcretiseerd naar specifieke mogelijkheden van de

praktijkleerplaats. Daar waar leeractiviteiten niet voldoende binnen de eigen

praktijkleerplaats aan bod kunnen komen, wordt gezamenlijk bekeken of en waar (binnen of buiten de organisatie) een geëigende leeromgeving bestaat. Praktijkopleider en studiecoach geven feedback op de leerdoelen-in-concept. De leerdoelen zijn definitief na accordering door de studiecoach (uiterlijk november jaar 1 en oktober jaar 2).

Het opstellen van de leerdoelen maakt voor alle betrokkenen bij het praktijkleren inzichtelijk:

- waar het leren op is gericht (resultaten);

- wat het leren vraagt van vios en van betrokkenen (leeractiviteiten);

- op welke manier het behalen van de doelen wordt aangetoond (portfoliobewijzen).

Gaandeweg het praktijkleren kan bijstelling van leerdoelen aangewezen zijn, dit gebeurt altijd in overleg met praktijkopleider en studiecoach. Het praktijkleren wordt vanuit school

voorbereid, gefaciliteerd en gecoacht (binnenschools onderwijs, studiecoach en digitaal portfolio). Zie EPASS ‘leerdoelformulier’.

3.6 Producten waarmee beroepsontwikkeling wordt aangetoond

. De vios toont via bewijzen aan dat zij de verschillende beroepsactiviteiten beheerst (en daarmee de onderliggende competenties). De vios kan de bewijzen voor een deel zelf

inkleuren op een wijze die bij de betreffende beroepscontext past. In de takenkaarten worden een aantal bewijzen verplicht gesteld, De vios heeft deze verplicht gestelde bewijzen

verwerkt in de praktijkleerdoelen. Waar dat relevant is, kunnen voorgestelde bewijzen, in overleg met praktijkopleider en studiecoach, vervangen worden door beter passende

bewijzen. De bewijzen worden beoordeeld aan de hand van criteria die ontleend zijn aan de onderliggende competentiegebieden. De praktijkopleider of andere begeleiders beoordelen de bewijzen door deze te voorzien van narratieve feedback en van scores voor mate van beheersing. Vooral de narratieve feedback draagt bij aan inzicht in sterke punten en ontwikkelpunten, van de praktijkopleiders wordt nadrukkelijk verwacht de narratieve feedback ruim aandacht te geven.

Alleen bewijzen die zijn voorzien zijn van een beoordeling en feedback worden in de beoordeling meegenomen.

(19)

Het ‘aantonen in de praktijk’ kan op diverse manieren plaatsvinden. Niet alleen door directe observatie (face tot face of via video-opnames) maar ook door het beschrijven van het handelen waarbij afweging, onderbouwing en reflectie meer inzichtelijk worden. Soms is de beoordeling tegelijkertijd het product/bewijs (bijvoorbeeld wanneer de praktijkopleider na observatie van het afnemen van de anamnese een korte praktijkbeoordeling invult). Soms bestaat het bewijs zowel uit een product als uit een beoordeling (bijvoorbeeld wanneer een casus differentiaal diagnostisch is uitgewerkt met gedegen aandacht voor de argumenten in het afwegingsproces), de casus is als bijlage opgenomen bij het beoordelingsformulier

‘casus’. In de tabel aan het einde van dit hoofdstuk zijn een aantal bewijzen en

beoordelingsformulieren naast elkaar geplaatst. Zie verder de beoordelingsformulieren in EPASS.

3.7 Verplichte portfoliobewijzen

Bij het uitwerken van de praktijkleerdoelen heeft de vios keuze uit producten en

beoordelingen om competentieontwikkeling aan te tonen. Een aantal beoordelingen worden verplicht gesteld.

Eerste praktijkjaar:

- Wekelijks KPB ten aanzien van ziektebeelden uit expertisegebied en basisprofiel zoals hiervoor uiteengezet in par 3.3. KPB kan ook t.a.v. verpleegkundige diagnoses (hiervoor mogen ook andere bewijzen aangeleverd worden). Voor eindbeoordeling tenminste 30 KPB’s in portfolio.

- 2 sixsteps gericht op monotherapie / beperkte complexiteit - 1 casus met reflectie spoedeisende zorg (KBA 1.5)

- Tenminste een maal 360 graden feedback van minimaal vijf deelnemers (vooral geschikt voor communicatie, samenwerking, regievoering, (leidende) rol in werkgroep of

projectgroep (organisatie van) deskundigheidsbevordering, (KBA-kaarten 2, 3 en 4)) Tweede praktijkjaar

- Wekelijks KPB ten aanzien van ziektebeelden uit expertisegebied en basisprofiel zoals hiervoor uiteengezet in Par 3.3. KPB kan ook t.a.v. verpleegkundige diagnoses (hiervoor mogen ook andere bewijzen aangeleverd worden). Voor eindbeoordeling tenminste 30 KPB’s in portfolio.

- 2 sixsteps gericht op medicatie indiceren bij patiënt met comedicatie/comorbiditeit.

- 2 casussen gericht op medicatie indiceren en vervolgen en bijstellen bij comedicatie/comorbiditeit

- 1 casus met reflectie spoedeisende zorg (KBA 1.5) - CAT

- Bewijzen naar keuze over leiderschap en implementatie (verplicht praktijkleerdoel KBA 4.3 en 4.4)

- Ten minste een maal 360 graden feedback van minimaal vijf deelnemers (communicatie, samenwerking, eventueel regievoering, deskundigheidsbevordering, (leidende) rol in werkgroep/projectgroep).

(20)

Bewijzen leveren: het handelen in de praktijk (instrumenteel-technische, communicatieve en/of cognitieve activiteiten)

Beoordelingsformulieren in EPASS (feedback en beoordelen van ‘het handelen’)

Consult onder toezicht of video (anamnese, lichamelijk onderzoek, differentiaal diagnostisch redeneren, tot werkdiagnose komen, aanvullend onderzoek indiceren, indicatie stellen voor behandeling, monitoren en evalueren, communicatie tijdens consult)

Beoordelingsformulier KPB (Korte Praktijk Beoordeling). Directe observatie of filmopname (bijlage) van het handelen van de vios. Kan gericht zijn op volledige consultvoering of op een van de onderdelen hiervan.

Casus beschrijven (kunnen diverse aspecten van bovenstaande consultvoering zijn, veel ruimte voor afwegingen en onderbouwing)

Beoordelingsformulier Casus

Casusbeschrijving als bijlage verplicht

Medicatie indiceren

Sixstep: alle stappen in het komen tot behandeladvies beschrijven en onderbouwen.

Medicatiecasus: medicatie indiceren, monitoren en bijstellen: uitgewerkt in casus (stappen tot behandeling inzetten en monitoren/ evalueren/ bijstellen).

Beoordelingsformulier Sixstep Uitgewerkt sixstep als bijlage verplicht

Beoordelingsformulier Casus voor beoordelen indiceren, monitoren en bijstellen

Uitgewerkte casus als bijlage verplicht (sixstep + vervolgen casus)

Medisch-technische verrichtingen bijv. wond hechten.

Het gaat zowel om de indicatiestelling als om de technische verrichting (observatie, dus onder toezicht of met filmopname)

Beoordelingsformulier OSATS (objective structured assessment of technical skills), gericht op beoordeling van indicatiestelling en uitvoering van handeling. Directe observatie of filmopname als bijlage

Protocol herzien KPBN (Korte Praktijk Beoordeling Niet-

patiëntgebonden). Protocol en reflectie op uitgevoerde activiteit als bijlage

Evalueren van werkproces(sen) KPBN

Evaluatieverslag als bijlage Implementeren van verbeteringen patiëntenzorg /

zorgprocessen.

KPBN en 360 graden feedback mogelijk Onderbouwing als bijlage.

Presentatie geven KPBN presentatie als bijlage

Patiëntenbespreking voorbereiden en leiden KPBN en/of 360 graden feedback mogelijk

Schriftelijk reflecteren (formulier gestructureerde reflectie). Wanneer ander reflectiemodel is gebruikt dan worddocument als bijlage toevoegen aan formulier

‘feedback op gestructureerde reflectie’

Feedback op gestructureerde reflectie (PO vindt gestructureerde reflectie in EPASS of als bijlage bij feedbackformulier).

Kritische, systematische beoordeling van een wetenschappelijke publicatie (event meerdere publicaties rond zelfde topic).

Beoordelingsformulier CAT (Critical Appraisal of a Topic). Verslag waarin systematische

beoordeling is uitgewerkt verplicht als bijlage - Presentatie geven over kritische beoordeling van

wetenschappelijke publicatie - Patiëntpresentatie met diepgaande

uitwerking/onderbouwing

Beoordelingsformulier Referaat

Presentatie verplicht als bijlage, eventueel ook uitgewerkte voorbereiding of CAT

Bij patiëntpresentatie voorbereiding als bijlage Communiceren, samenwerken, organiseren,

regievoeren (patiënten, behandelteam, samenwerking in de keten, binnen projectgroep)

360 graden feedback (tenminste vijf deelnemers vereist voor weergave in het digitaal spinnenweb van competentiegebieden in EPASS)

KPBN Projectverslagen, projectplan of andere bewijzen als bijlage.

(21)

4 Verloop en beoordeling van het praktijkleren

4.1 Periodisering: semesters

De opleiding is verdeeld in vier semesters. Voor het praktijkleren betekent dit:

Sem Acties Gesprekken

1.1 sept-dec

Start opleiding en oriëntatie op praktijkleren.

Opstellen praktijkleerdoelen jaar 1 Fiat praktijkleerdoelen PO / studiecoach Uitvoering praktijkleren jaar 1 vios en PO

Introductiegesprek met vios, studiecoach en opleider(s) in oktober.

Voortgangsgesprek vios en PO nov/dec

1.2 jan-juni

Uitvoering praktijkleren jaar 1 vios en PO

Monitoring bewijsvoering studiecoach Voorbereiden beoordeling praktijkleren jaar 1 door vios, PO en studiecoach

Drie voortgangsgesprekken vios en PO Periodiek feedback van studiecoach op vulling en voortgang in EPASS

Juni praktijkbeoordeling jaar 1 met vios, PO en studiecoach. In dit gesprek ook aanzet voor leerdoelen praktijkjaar 2.

Beoordeling vóór 1 juli i.v.m. studie- adviesvergadering.

2.1 sept-jan

Opstellen praktijkleerdoelen jaar 2 Fiattering praktijkleerdoelen jaar 2 PO en studiecoach

Uitvoering praktijkleren jaar 2 vios en PO

Twee voortgangsgesprekken vios en PO Periodiek feedback van studiecoach op vulling en voortgang in EPASS

2.2 febr-juli

Uitvoering praktijkleren jaar 2 vios en PO

Monitoren bewijsvoering studiecoach Voorbereiden beoordeling praktijkleren jaar 2 vios, PO en studiecoach

Twee voortgangsgesprekken vios en PO.

Periodiek feedback van studiecoach op vulling en voortgang in EPASS

Eindbeoordeling met vios, PO en studiecoach in juni/juli.

Toelichting op de semesters Semester 1.1 en 1.2

De eerste maand(en) van de opleiding gebruikt de vios om zich in te werken op de werkplek en mee te lopen tijdens consultvoering van de praktijkopleider. Binnenschools wordt in blok 2 aandacht besteed aan de individuele startsituatie, het digitaal portfolio EPASS en het

ontwikkelen van praktijkleerdoelen. In oktober vindt een startgesprek plaats in de praktijk met vios, praktijkopleider(s) en studiecoach. Hierin geeft de vios aan hoe de oriëntatiefase is verlopen en presenteert de vios de praktijkleerdoelen en het expertisegebied voor het eerste jaar. Deze vereisen goedkeuring van praktijkopleider(s) en studiecoach. Vios richt EPASS verder in en zorgt dat toegang voor alle betrokkenen is geregeld. Vervolgens wordt het praktijkleren gestuurd door de leerdoelen. Feedback op handelen wordt vastgelegd in EPASS. Vios, praktijkopleider(s) en studiecoach sluiten het tweede semester af met de eindbeoordeling praktijkleren jaar 1. Aansluitend aan deze beoordeling wordt een aanzet gegeven voor de praktijkleerdoelen voor het tweede opleidingsjaar.

(22)

Semester 2.1 en 2.2

Vios legt het praktijkleerplan en expertisegebied voor jaar 2 voor aan praktijkopleider en studiecoach en past zo nodig aan. Uiterlijk eind oktober is een gefiatteerd praktijkleerplan met beoogd expertisegebied als beginnend VS in EPASS opgenomen en richten vios en PO zich op uitvoering van dit plan met bewijsvoering in EPASS. Juni/juli is de eindbeoordeling..

4.2 Toelichting op de gesprekken in praktijk

Introductiegesprek (jaar 1)

Vios maakt het formulier ‘introductiegesprek’ aan voor de praktijkopleider en vult het

formulier in (kort samenvatten van de besproken punten en afspraken die zijn gemaakt over leerinhoud, leerproces en ondersteuning en begeleiding). Praktijkopleider valideert formulier

‘introductiegesprek’.

Formulieren die samenhangen met het introductiegesprek zijn ‘praktijkleerplaats en startsituatie vios’, 'leerdoel(en)' en ´expertisegebied’ (EPASS).

Begeleidingsgesprekken

Wekelijks tot tweewekelijks worden begeleidingsgesprekken gepland (meestal met een van beide PO’s). Agenda wordt bepaald door vios en PO. Denk aan verdieping in ziektebeelden, richtlijnen, bepaalde behandelingen, bespreken van casuïstiek.

Voortgangsgesprekken

Vios en praktijkopleiders houden periodiek voortgangsgesprekken (iedere 6-8 weken). Het formulier ‘voortgangsgesprek’ wordt gebruikt voor het vastleggen van evaluatiepunten en afspraken rond voortgang van het leerproces. Voor de medisch praktijkopleider zal de focus meer liggen op aspecten van het klinisch handelen en de directe patiëntenzorg. VS

praktijkopleider richt aandacht ook meer nadrukkelijk op rolontwikkeling in de breedte: het samenwerken en organiseren, het profileren en netwerken, de deskundigheidsbevordering van anderen. Ook hier valideert praktijkopleider. Kern van het proces van praktijkleren wordt gevormd door:

 leerdoelen-leeractiviteiten-resultaten

 inhoud en omvang van praktijkbegeleiding

 bevorderende en belemmerende factoren t.a.v. voortgang praktijkleren.

Eindbeoordelingsgesprek

Aan het einde van ieder praktijkleerjaar vindt een eindbeoordelingsgesprek plaats. Vios, praktijkopleiders en studiecoach komen tijdens het beoordelingsgesprek gezamenlijk tot beoordeling van het praktijkleren van dit opleidingsjaar. Vios maakt een afspraak voor het eindbeoordelingsgesprek met praktijkopleiders en studiecoach (ruim op tijd afspraak maken!)

- Het gesprek vindt plaats in de praktijk.

- Tijdsduur van het gesprek is een uur.

- Rustige gespreksruimte, beperk kans op verstoringen.

Formulieren die samenhangen met het eindbeoordelingsgesprek zijn ‘leerdoel(en)’,

´expertisegebied´, ‘Viosvoorbereiding op eindbeoordelingsgesprek’ en

eindbeoordelingsformulieren met narratieve feedback van de praktijkopleiders.

(23)

Vios, praktijkopleiders en studiecoach bereiden het eindbeoordelingsgesprek voor.

Vios

- Sluit leerdoelformulieren in EPASS af met ‘evaluatie van behaalde resultaten’.

- Reflecteert op resultaten en leerproces per competentiegebied. Gebruikt hiervoor het formulier ‘Voorbereiding vios op eindbeoordelingsgesprek: reflectie op competentie- ontwikkeling praktijkleren’.

- Zet eindbeoordelingsformulieren uit voor praktijkopleiders en studiecoach.

Praktijkopleiders

- vullen vooraf aan eindbeoordelingsgesprek het eindbeoordelingsformulier in (alleen narratieve feedback per competentiegebied, nog geen eindcijfer).

studiecoach

- bestudeert portfolio vooraf aan het eindbeoordelingsgesprek (leerdoelen en reflectie, narratieve beoordelingen praktijkopleiders, omvang en niveau van bewijzen).

Verloop van het eindbeoordelingsgesprek 1. De studiecoach is gespreksleider.

2. Voorbeeld van mogelijke gespreksagenda:

- welkom en verheldering doelstelling, procedure;

- per competentiegebied bespreken vios, praktijkopleider(s) en studiecoach de prestaties met verwijzing naar bewijzen en doorvragen op onderbouwing;

- afsluitend geven vios, praktijkopleiders en studiecoach hun visie op geleverde prestaties, uitgedrukt in een score (op een schaal van 1-10). Beoordeeld wordt naar de standaard wat de praktijkopleider op dat moment zou mogen verwachten van de vios Dat betekent dat wat wordt verwacht (voor de fase van de opleiding) maximaal een 10 kan zijn en dat het cijfer daarvan wordt afgeleid;

- het eindcijfer (op een schaal van 1-10) wordt bepaald op basis van consensus.

Wanneer geen consensus wordt bereikt, bepaalt de studiecoach het cijfer (alle argumenten gehoord hebbend). Studiecoach is door examencommissie FHMG aangewezen als examinator;

- bij beoordeling eind eerste jaar: bespreken van thema’s / leerdoelen / uitbreiding expertisegebied voor de volgende periode, eventuele aandachtspunten;

- evaluatie van het gesprek.

3. De studiecoach noteert bevindingen van het eindbeoordelingsgesprek en het gezamenlijk overeen gekomen cijfer op het eindbeoordelingsformulier ‘docent’ en valideert het

eindbeoordelingsformulier.

4. De studiecoach stuurt een PDF van de eindbeoordelingsformulieren praktijkopleider(s) en studiecoach naar het secretariaat van de opleiding voor verwerking en archivering.

(24)

4.3 Wat te doen bij onvoldoende voortgang?

Een conclusie onvoldoende voortgang aan het einde van het eerste praktijkjaar (juni) betekent dat er problemen zijn vastgesteld in de studievoortgang, de bewijsvoering is niet van voldoende omvang of niveau voor de fase van de opleiding. Het eindcijfer zal dan ook op een onvoldoende uitkomen (5 of lager). De studiecoach helpt om de oorzaken van de

opgelopen achterstand te analyseren en onderzoekt met vios en praktijkopleider(s) de mogelijkheden om alsnog bewijzen van vereist niveau te behalen.

- Onvoldoende voortgang, beperkte achterstand: wanneer betrokkenen inschatten dat achterstand binnen enkele maanden ingehaald kan worden vindt een herbeoordeling PL1 plaats in september.

- Onvoldoende voortgang, aanzienlijke achterstand: wanneer betrokkenen inschatten dat sprake is van aanzienlijke achterstand dan neemt de studiecoach contact op met de hoofdopleider. Vervolgens vindt een gesprek in de praktijk plaats over voortgang en haalbaarheid van vereiste competentie-ontwikkeling (vios, praktijkopleider(s), studiecoach en hoofdopleider).

- Een conclusie onvoldoende voortgang aan het einde van het tweede opleidingsjaar noodzaakt tot verlenging van de opleiding.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Acuut coronair syndroom (ACS) omvat het acute myocardinfarct (AMI) en instabiele angina pectoris (IAP).. Acuut myocardinfarct is nog weer onder te verdelen in STEMI (infarct met

De samenvatting (van behoeften, meerwaarde, doelen en verwachtingen, huidige en gewenste rolvervulling, barrières) dient als extra ondersteuning bij het uitwerken van de

• In de grote circulatie treffen we in de arteriën zuurstofrijk bloed aan en in de venen zuurstofarm bloed. • In de kleine circulatie is dit

Het doel van dit onderzoek is om inzicht te verkrijgen in het ervaren effect van de inzet van de Verpleegkundig Specialist op de kwaliteit van zorg vanuit het perspectief van

Tot het gebied van deskundigheid van de verpleegkundig specialist acute zorg bij somatische aandoeningen wordt gerekend het zelfstandig verrichten van handelingen betrekking

Training is praktisch gericht; informatie over begeleiding van een VS i.o., welke knelpunten zijn eerder ervaren door leermeesters en door Verpleegkundig Specialisten, welke

Naast directe patiëntenzorg houdt de verpleegkundig specialist zich bezig met deskundigheidsbevordering voor verpleegkundige en medische beroepsgroe- pen, maar ook voor

Doordat de verpleegkundig specialist medische en verpleegkundige taken in haar spreekuur integreert, heeft zij in haar spreekuur ook de tijd om extra. uitleg te geven over uw