• No results found

Invloed van intergenerationele relaties op de wijkbeleving

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Invloed van intergenerationele relaties op de wijkbeleving"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Invloed van intergenerationele relaties op de wijkbeleving

In hoeverre wordt de wijkbeleving door de interacties tussen ouderen en jongeren in de Grunotuin beïnvloed?

Rosa van Werven, s2164051

Bachelor Sociale Geografie en Planologie

Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen

Rijksuniversiteit Groningen

Begeleider: Bettina van Hoven

(2)

SAMENVATTING

Om inzicht te krijgen in hoeverre intergenerationele relaties de wijkbeleving kunnen beïnvloeden, is er onderzoek gedaan naar de invloed van interacties tussen ouderen en jongeren in een buurttuin op de wijkbeleving. De onderzochte wijk is de Grunobuurt in Groningen, die de afgelopen jaren onder constructie was en kampt met problemen in de sociale samenhang. De hoofdvraag luidt:

In hoeverre wordt de wijkbeleving door de interacties tussen ouderen en jongeren in de Grunotuin beïnvloed?

In deze scriptie zijn de intergenerationele relaties in de Grunotuin onderzocht en hun invloed op de beleving van de Grunobuurt. Dit is gedaan aan de hand van drie onderdelen van de wijkbeleving, namelijk het beeld dat men van de wijk heeft, de betrokkenheid die men met de wijk voelt en de band die men met de wijk heeft.

Door middel van twaalf afgenomen interviews met deelnemers uit de Grunotuin, is getracht de hoofdvraag te beantwoorden. De belangrijkste resultaten zijn dat de tuin de gelegenheid biedt om generaties met elkaar in contact te laten komen doordat er een gedeelde interesse ontstaat. Echter, ouderen en jongeren nemen deel aan de tuin om het tuinieren, niet om het sociale contact.

Concluderend kan worden gezegd dat de Grunotuin een project is die een positieve bijdrage aan de wijkbeleving levert, maar niet een grote invloed hierop uitoefent. Deelnemers vinden het prettig om elkaar te herkennen en naar elkaar om te kijken in de buurt maar het project is te klein en de contacten zijn te onregelmatig en oppervlakkig.

(3)

INHOUDSOPGAVE

Voorpagina 1

Samenvatting 2

Inhoudsopgave 3

1. Inleiding 5

2. Theoretisch kader

2.1 Intergenerationaliteit 7

2.2 Wijkbeleving 7

2.2.1 Beeld van de wijk 8

2.2.2 Band met de wijk 8

2.2.3 Betrokkenheid met de wijk 8

2.3 Invloed intergenerationele interacties op de wijkbeleving 9

2.4 Buurttuin als intergenerationaliteit project 9

3. Methodologie

3.1 Wijk: de Grunobuurt 11

3.2 Dataverzameling 12

3.3 Ethische vraagstukken 13

4.Intergenerationaliteit in de Grunotuin

4.1 Interacties tussen ouderen en jongeren in de Grunotuin 14

4.1.1 Vormen van interactie in de Grunotuin 14

4.1.2 Houding ten opzichte van de andere generatie in de Grunotuin 15

4.2 Invloed van de intergenerationele relaties in de Grunotuin op 16 de wijkbeleving.

4.2.1 Beeld van de Grunobuurt 16

4.2.2 Betrokkenheid met de Grunobuurt 17

4.2.3 Band met de Grunobuurt 18

(4)

5. Conclusies en aanbevelingen 20

Literatuurlijst 22

Verantwoording afbeeldingen 25

Bijlagen

A. Interviewgids 26

(5)

1. INLEIDING

Het gemeenschapsgevoel dat heerste in de wijken vroeger, waarbij de oude overbuurvrouw nauwlettend alles in de gaten hield achter haar vensterraam, men precies wist wat de ander deed en iedereen voor elkaar zorgde, is volgens Buffel et al. (2011) vandaag de dag verdwenen, waardoor alleen de nostalgische verlangens overblijven over hoe het vroeger was. In onze huidige samenleving zijn contacten tussen buurtbewoners niet meer vanzelfsprekend. Vooral ouderen en jongeren lijken elkaar te vermijden waardoor vooroordelen en angst voor het onbekende ontstaan (Walker, 1993).

De leeftijdsgroepen in de Nederlandse buurten en wijken leven gescheiden van elkaar in plaats van met elkaar en isolatie en eenzaamheid onder ouderen is een veelvoorkomend verschijnsel geworden (Mercken, 2002; Vanderbeck, 2007). Dit gaat ten koste van de woonervaring die men in de buurt heeft. Diverse onderzoekers stellen dat door gebrek aan sociale netwerken en maatschappelijke betrokkenheid de binding tussen de leeftijdsgroepen en de buurt minder sterk is en men eerder is geneigd om uit de buurt te vertrekken (Mesch & Manor, 1998; Taylor, 1996; Manzo & Perkins, 2006) . Wijken lijken steeds meer stil te staan bij het begrip intergenerationaliteit. Ook in de Grunobuurt in Groningen is het is een belangrijk punt op de agenda wanneer er wordt gekeken naar wijkontwikkeling en de promotie van de wijk. Door de wijkontwikkeling wordt getracht de nieuwe bewoners in de Grunobuurt, bestaand uit verschillende generaties, niet apart van elkaar maar door elkaar te laten wonen (Gemeente Groningen, 2011). Het doel van intergenerationele buurten is om de sociale interactie tussen de generaties te stimuleren zodat het weer een plek wordt waar alle generaties met plezier met elkaar kunnen leven (Ammann & Heckenroth, 2012). De sociale samenhang creëert een betere band met de wijk, waardoor de bewoners er willen blijven wonen (Manzo & Perkins, 2006). Bovendien is het een verrijking voor ouderen en jongeren omdat het zorgt voor een veilig gevoel in de buurt en het een positieve invloed heeft op de gezondheid van ouderen (Newman, 1997; Vanderbeck, 2007).

Volgens Vanderbeck (2007), is er nog niet veel onderzoek naar intergenerationele relaties gedaan. Dit geldt vooral voor intergenerationele relaties op wijkniveau (Pain, 2005). Aangezien het doel van veel wijken is om sociale interactie tussen generaties te bevorderen, is het nuttig om het op wijkniveau te onderzoeken (Mercken, 2002). Op deze manier kan worden gekeken naar wat de invloed van interacties tussen ouderen en jongeren op de wijkbeleving kan zijn. In dit onderzoek zal de invloed van intergenerationaliteit op de beleving van de Grunobuurt worden onderzocht

Dat gemeenschappelijke buurttuinen een positieve uitwerking hebben op de sociale interactie in de buurt en de band met een plek is uit eerder onderzoek gebleken (Fairhurst & Slee, 2012, Comstock et al., 2010). Buurtbewoners komen bijeen voor het verzorgen van hun tuintjes en onderhouden tijdens de werkzaamheden ook contact met de rest van de deelnemers waardoor er een gemeenschap ontstaat en ze zich verbonden voelen met de buurt (Comstock et al., 2010). Echter, er is nog weinig onderzoek gedaan naar het intergenerationele aspect dat een rol kan spelen in de buurttuin. Pain (2005) veronderstelt dat intergenerationele programma's die het meest succesvol zijn een bottom-up benadering moeten hebben waarbij alle leden van verschillende generatiegroepen moeten kunnen deelnemen op alle niveaus bij het maken van een besluit. Dit is het geval in de Grunotuin in de Grunobuurt. De vraag is hoe de intergenerationaliteit een rol speelt in de Grunotuin en of het effect heeft op de wijkbeleving van de deelnemers.

Kortom, er wordt veel aandacht besteed aan intergenerationele projecten om er zo voor te zorgen dat de generaties weer met elkaar leven in plaats van langs elkaar (Ammann & Heckenroth, 2012).

Ook een buurttuin kan worden bestempeld als project dat de sociale samenhang moet bevorderen

(6)

(Glover, 2004). De vraag is of de buurttuin ook een intergenerationeel project kan zijn, waarbij het als ontmoetingsplek voor verschillende generaties kan fungeren, en waarbij het contact tussen ouderen en jongeren er voor zorgt dat de wijk een prettigere plek wordt om in te wonen. Hiervoor zou moeten worden gekeken of de wijkbeleving door intergenerationeel contact wordt beïnvloed. Het doel van dit onderzoek is dan ook inzicht krijgen in hoeverre de wijkbeleving veranderd door interacties tussen ouderen en jongeren in een buurttuin.

2.THEORETISCH KADER

(7)

Aan de hand van bestaande wetenschappelijke literatuur worden in dit hoofdstuk relevante concepten en theorieën voor dit onderzoek bediscussieerd. Allereerst worden de concepten intergenerationaliteit en wijkbeleving uitgewerkt. Daarna zal in worden gegaan op de invloed van intergenerationele relaties op de wijkbeleving en de buurttuin als intergenerationeel project. De concepten en theorieën die in dit hoofdstuk worden behandeld vormen een kader waaraan dit onderzoek ten grondslag ligt.

2.1 INTERGENERATIONALITEIT

Om de invloed van intergenerationele relaties op de wijkbeleving te onderzoeken is het belangrijk om het begrip intergenerationaliteit uit te leggen. Volgens Pain (2005) omvat het concept intergenerationaliteit relaties tussen ouderen en jongeren waaruit vormen van interactie, waarnemingen en identiteiten kunnen ontstaan. Echter, de inhoud van intergenerationaliteit is afhankelijk van het concept generatie dat wordt gekozen. Volgens Sanchez (2007) is de term generatie veelzijdig en is het gebruik van leeftijd om een generatie aan te tonen te simplistisch.

Buiten leeftijd zijn namelijk ook gedeelde ervaringen, de gezamenlijk specifieke aanpak van taken en in meer of mindere mate een gedeeld gevoel van identiteit van belang bij het indelen van mensen in een bepaalde generatie. Het gaat hier vooral om de verschillen tussen bepaalde generaties.

Tegelijkertijd horen generaties bij dezelfde gemeenschap, samenleving of sociaal systeem, waardoor ze met elkaar zijn verbonden door meer of minder geformaliseerd en geïnstitutionaliseerd sociale relaties (Lüscher, 2000).

Intergenerationaliteit gaat niet om de generaties zelf maar om de relatie tussen de generaties. Deze relatie is niet gefixeerd en kan meerdere identiteiten, waarnemingen en vormen van interactie tussen ouderen en jongeren bevatten. Volgens Harwood et al. (2005) wordt de interactie tussen de generaties beïnvloedt door de houding die beide generaties ten opzichte van elkaar hebben. Bij een negatieve houding ten opzichte van de andere generatie is de neiging minder om met elkaar in contact te komen. Intergenerationele relaties kunnen er voor zorgen dat deze houding veranderd.

Onderzoek van Pain (2005) heeft uitgewezen dat intergenerationele relaties de wijze waarop ruimte wordt gebruikt en de mogelijkheden om deel te nemen in het publieke leven beïnvloeden. Hierdoor kan de mate waarin er in de gemeenschap wordt geparticipeerd en de moeite om het leven in de gemeenschap te verbeteren, veranderen. Volgens Sanchez (2007) kunnen formele en informele interacties tussen generaties het mogelijk maken om met elkaar samen te leven en voor voordelen te zorgen (Sanchez, 2007).

In dit onderzoek wordt de generatie jongeren ondergebracht in de leeftijdsgroep 30 jaar en jonger en de generatie ouderen in de leeftijdsgroep 50 jaar en ouder. Evenals in het onderzoek van Butts (2007) zal er in dit onderzoek worden gekeken naar intergenerationele relaties als mensen die verbonden met elkaar zijn door het wonen in dezelfde wijk. Intergenerationele projecten zijn strategieën om deze relaties te verbeteren met voordelen voor individuen en de gemeenschap als resultaat (Pain, 2005).

2.2 WIJKBELEVING

In dit onderzoek wordt wijkbeleving op dezelfde wijze als merkbeleving gedefinieerd om het op deze manier te kunnen meten. Bij merkbeleving wordt een belevenis rondom het merk gecreëerd.

Merkbeleving zijn gedragsreacties zoals gedachtes, gevoelens en cognities van consumenten over een merk, die opgeroepen worden door merkgerelateerde stimuli (Brakus et al., 2009). Vooral wanneer consumenten zich zodanig betrokken voelen met een merk, kan een merkbeleving ontstaan. Deze beschrijving geldt ook voor de wijkbeleving en deze omvat gedachtes, gevoelens en

(8)

cognities van mensen over een wijk. Diverse onderzoekers geven aan dat het beeld van een wijk en de band en betrokkenheid met een wijk van invloed kunnen zijn op de beleving van een wijk (Rozemuller, 2010; Mesch & Manor, 1998; Manzo & Perkins, 2006). Deze drie aspecten zullen hierbeneden worden beschreven.

2.2.1 Beeld van een wijk

Wanneer bewoners een positief beeld van de wijk hebben, heeft dit een positieve invloed op het vertrouwen in de wijk en de loyaliteit ten opzichte van de wijk (Rozemuller, 2010). Onderzoek heeft uitgewezen dat het beeld dat men heeft van een wijk een rol kan spelen in de mate van thuisvoelen op een plek (Hildaldo & Hernández, 2001). Daarnaast kan het beeld van een wijk er voor zorgen dat bewoners meer of minder betrokken raken met de wijk (Mesch & Manor, 1998).

2.2.2 Band met de wijk

De binding met een wijk zal groter zijn wanneer een bewoner zich thuis voelt in zijn of haar directe woonomgeving (Rozemuller, 2010). Plaatsgebondenheid is een positieve binding tussen een individu en een specifieke plaats waarbij de individu geneigd is om dichtbij deze plek te blijven (Hildaldo &

Hernández, 2001). Wanneer bewoners ontevreden zijn met de woonomgeving, zijn ze eerder geneigd te verhuizen(Manzo & Perkins, 2006). Daarnaast kan bij het verlaten van een groot percentage bewoners in de wijk, de lokale sociale netwerken worden verstoord en de band met de wijk afnemen (Mesch & Manor, 1998).

2.2.3 Betrokkenheid met de wijk

Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat psychosociale aspecten, zoals relatie met de buren en de mate van betrokkenheid bij de woonomgeving sterkere voorspellers zijn voor de tevredenheid en de band met de woonomgeving dan de meer fysieke aspecten, zoals infrastructuur, uitrusting van de woning en de woonomgeving. Het blijkt dat wanneer bewoners deelnemen aan activiteiten binnen de woonomgeving en regelmatig met de buren in contact treden, ze meer tevreden zijn over de woonomgeving (Hidalgo & Hernandez, 2001). Individuen die een sterke band hebben met de wijk zijn meer bereid om te investeren in sociale netwerken en maatschappelijke betrokkenheid ( Mesch

& Manor, 1998).

Eerder onderzoek heeft aangetoond dat de rol van de gemeenschap belangrijk kan zijn in het vormen van binding met een plaats. Het deel uit maken van een groep en de mate van vertrouwdheid dragen hier aan bij. De term 'gemeenschap' is gebaseerd op een systematisch model van de verbinding tussen de bewoners en hun gemeenschap (Kasarda & Janowitz, 1974). Dit model stelt dat de band met de gemeenschap sterk gerelateerd is aan de individuele verbindingen met lokale sociale netwerken en de interacties die optreden met hen. De definitie die voor ‘community’ wordt gebruikt in het onderzoek is: een groep van mensen waar tussen interactie is in hetzelfde geografische gebied (Pain, 2005).

Zoals hierboven beschreven is, is er een wisselwerking tussen het beeld, de band en de betrokkenheid die men met een wijk heeft. Wanneer er een sterke binding met de wijk is, voelen bewoners ook meer de neiging om te investeren in maatschappelijke betrokkenheid (Mesch &

Manor, 2006). Daarnaast zegt de maatschappelijke betrokkenheid wat over het beeld dat men over de wijk heeft (Hidalgo & Hernandez, 2001). In dit onderzoek wordt gekeken in hoeverre het beeld, de betrokkenheid en de band met de Grunobuurt wordt beïnvloed door intergenerationele relaties.

(9)

2.3 INVLOED INTERGENERATIONELE INTERACTIES OP DE WIJKBELEVING

De meerwaarde van sociale interacties tussen ouderen en jongeren in een wijk is dat het een positieve bijdrage levert aan het versterken van de sociale cohesie, leefbaarheid en de binding met de wijk (Mesch & Manor, 1998, Gardner, 2011). Bewoners zijn hierdoor tevreden met de directe woonomgeving en hebben een positieve wijkbeleving. In de wijk worden generaties solidair, kunnen ze van elkaar leren en is er een afname van uitsluiting van groepen. Hierdoor ontstaat er volgens Pain (2005) een duurzaam gemeenschap.

Onderzoek heeft uitgewezen dat veranderingen in de wijk vooral voor uitdagingen in het beeld van leefbaarheid van ouderen kunnen zorgen (Lager et. al, 2013). Door gebrek aan continuïteit en verandering in dagelijkse activiteiten verandert ook de interactie met de wijk en verbondenheid met de buurt. In de Grunobuurt in Groningen stonden de afgelopen jaren in teken van herbouw van de wijk waardoor veel toenmalige bewoners moesten vertrekken en er tijdelijke bewoners voor terug kwamen. Hierdoor verdween de sociale samenhang en werd de Grunotuin opgericht als sociale cohesie project voor de wijk (Gemeente Groningen, 2011).

De band met een plek is vaak sterker in een homogener gebied waar individuen dezelfde achtergronden, interesses of leefstijlen hebben en waaruit lokale sociale relaties ontstaan. Wanneer er geen gemeenschappelijk belang is, zal er ook minder snel een sociaal netwerk ontstaan en raken groepen geïsoleerd van elkaar. Dit kan ook gelden voor verschillende leeftijdsgroepen die niks met elkaar delen (Livingston et al, 2008). Intergenerationele projecten waaraan de gemeenschap kan deelnemen, zorgen voor een gedeelde interesse onder verschillende leeftijdsgroepen waardoor generaties met elkaar in contact kunnen komen en worden betrokken in de wijk (Larkin et al., 2010).

In de Grunobuurt is getracht om generaties met elkaar in contact te laten komen in de Grunotuin, waarbij de gedeelde interesse het tuinieren is (Gemeente Groningen, 2011). Dit ontstane contact tussen generaties zou op z'n beurt weer kunnen leiden tot een betere sociale samenhang en leefbaarheid en dus een betere beleving van de Grunobuurt.

2.4 BUURTTUIN ALS INTERGENERATIONEEL PROJECT

Volgens Tidball & Krásy (2007) zijn buurttuinen gemeenschappelijke tuinen waar de percelen gebruikt worden voor het verbouwen van voedsel en gewassen door buurtbewoners.

Gemeenschappelijke tuinen zijn bottom-up ingesteld en zijn gericht op samenwerking. Actieve participatie is een voorwaarde om zorg bij te dragen aan deze sociaal-ecologische ruimte. Een buurttuin brengt bewoners samen in een dichter netwerk (Glover, 2004) en vermindert isolatie door het uitwisselen van zaden, gereedschappen, kennis, ideeën, producten, cultuur, en recepten (Wakefield et al.,2007) Bovendien zijn buurttuinen ondernemingen ter bevordering van de volksgezondheid, dragen bij aan het welzijn van deelnemers en stimuleren tegelijkertijd een goede voeding en lichamelijke activiteit in buurten (Alaimo et al., 2010).

Buurttuinen kunnen volgens onderzoek bijdragen aan het ontstaan van veerkrachtige buurten. Dit komt onder andere door de diversiteit aan leeftijdsgroepen die deelnemen in de tuin. Ouderen zouden meer kennis en ervaringen bieden, terwijl jongeren meer fysieke uithoudingsvermogen hebben voor het graven en planten (Tidball & Krásy, 2007). Hierdoor communiceren, leren en werken beide generaties met elkaar samen. De buurttuin heeft een positief effect op het sociaal contact tussen buurtbewoners en zorgt hierdoor dat ouderen kunnen integreren in de buurtgemeenschap (Kweon et al., 1998).

(10)

Bovendien kan een buurttuin een symbolische betekenis hebben voor een buurt omdat het de buurt van een zekere uitstraling kan voorzien en er buurttrots kan ontstaan. Daarnaast is een buurttuin een locatie voor buurtbewoners om elkaar te ontmoeten en informatie uitwisselen over de ontwikkelingen in de wijk. Onderzoek wijst uit dat sociale netwerken ontstaan of uitbreiden, die als basis kunnen dienen voor het creëren van een gemeenschap (Kuo et al. 1998).

Omdat een buurttuin wel een gemeenschappelijk belang kan bieden, zorgt dit ervoor dat meerdere generaties de interesse hebben om deel te nemen aan deze onderneming. Dit zorgt ervoor dat ouderen en jongeren in contact met elkaar kunnen komen en ervaringen met elkaar kunnen delen (Larkin et al., 2010). Hierdoor leren deelnemers van de buurttuin hoe mensen uit andere generaties denken over de lokale gemeenschap. De buurttuin is een intergenerationele activiteit die wordt voorzien van deelnemers met gedeelde ervaringen die met behulp van het gebruik van de lokale omgeving voor een groter begrip en acceptatie omtrent intergenerationaliteit kan zorgen (Rivlin, 1987).

METHODOLOGIE

(11)

3.1 WIJK: DE GRUNOBUURT

De Grunobuurt is een wijk in de stad Groningen en bevindt zich in het zuidwesten van de stad, zie figuur 2. In de afgelopen jaren heeft het noordelijk deel van de Grunobuurt een complete metamorfose ondergaan. Veel bewoners moesten gedwongen hun huis verlaten en door het slopen van honderden woningen verdween de sociale samenhang (Gemeente Groningen, 2011). Op dit moment staat de leefbaarheid van de wijk nog steeds onder druk in verband met de bouwactiviteiten. Door het aanbod van sociale huur- en koopwoningen is de samenstelling van bewoners divers. Er zijn door de bouwplannen veel tijdelijke bewoners en veel gezinnen hebben de wijk verlaten (Gemeente Groningen, 2011). De Grunotuin in de Grunobuurt is in 2013 opgericht op een braakliggend terrein met als doel eigen groente en kruiden te verbouwen in de buurt. Het is een buurtproject dat vanuit de buurtbewoners wordt georganiseerd en waar geld voor beschikbaar is gesteld door de gemeente Groningen. De tuin is het afgelopen jaar uitgebreid van 250m ² naar 2000m² en het aantal deelnemers is toegenomen tot negentig mensen, waarvan er rond de negentig procent in de Grunobuurt wonen (Grunobuurt Zuid, 2014). Naast het houden van een tuintje worden er activiteiten zoals lezingen en cursussen georganiseerd. Bovendien zijn er een aantal dagen in het jaar waarop een aantal deelnemers bijeenkomen om onder andere te zaaien. Het aantal keer dat de deelnemers de tuin bezoeken, verschilt van dagelijks tot één keer per week. Daarnaast maakt de Grunotuin een groot deel uit van het leven van de deelnemers, omdat ze er veel aandacht aan schenken en ze het leuk vinden om te doen.

Figuur 2 Kaart ligging Grunobuurt en Grunotuin

Verschillende leeftijdsgroepen nemen deel aan de tuin en op deze manier probeert de Grunobuurt zich te focussen op het samenleven en samenwerken van bewoners in de wijk zodat er een toename in leefbaarheid kan optreden (Gemeente Groningen, 2011). De deelnemers van de oudere generatie

(12)

wonen over het algemeen langer in de Grunobuurt dan de deelnemers van de jongere generatie, zie tabel 1. Daarnaast zijn veel participanten dit jaar pas lid geworden. Omdat er zowel jongeren als ouderen aan de tuin deelnemen, is het mogelijk om de tuin als intergenerationeel project te onderzoeken. In dit onderzoek wordt gekeken in hoeverre de wijkbeleving van deelnemers van de Grunotuin wordt beïnvloed door de intergenerationele relaties die ontstaan in de tuin.

3.2 DATAVERZAMELING

Door middel van semigestructureerde interviews is de data verzameld voor dit onderzoek. Een semigestructureerd interview houdt in dat er informatie wordt uitgewisseld door middel van het stellen van vragen (Longhurst, 2003). De lijst met vragen is voor een deel al van te voren vastgesteld maar de participant krijgt ook de vrijheid om dingen te vertellen die hij of zij belangrijk vindt (Dunn, 2005). Eisen voor een goed semigestructureerd interview zijn onder andere het opstellen van duidelijk gestructureerde vragen, het goed luisteren van de interviewer en de participant de kans bieden om vrijuit te praten (Cohen et al., 2007; Longhurst, 2003).

Nadelen van deze onderzoeksmethode zijn dat de manier van interviewen de antwoorden van de participanten kan beïnvloeden en er geen zekerheid is of de participant de waarheid heeft verteld (Denscombe, 2007; Newton, 2010). De onderzoeker moet er bewust van zijn dat door de manier van data verzamelen hij of zij een bepaalde positie inneemt die aspecten van het onderzoek kan beïnvloeden (Salzman, 2002).Er is voor een semigestructureerd interview gekozen omdat het de mogelijkheid biedt om rijke data te genereren (Newton, 2010). Participanten voelen zich vrij om te vertellen wat zij belangrijk vinden. Kwantitatieve onderzoeksmethoden zoals het houden van enquêtes zouden hiervoor niet gepast zijn, omdat in dit onderzoek juist de ervaringen en waarnemingen van participanten van belang zijn om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden.

Hiervoor is het belangrijk om de participant vrijuit te laten spreken (Longhurst, 2003).

De doelgroep in dit onderzoek zijn de deelnemers van de Grunotuin in de Grunobuurt. Er zijn in totaal vijf participanten geïnterviewd van 50 jaar en ouder en zes participanten van 30 jaar en jonger, zoals in tabel 1 kan worden afgelezen. Door ouderen en jongeren te interviewen kan het beeld dat de beide generaties hebben over intergenerationaliteit en wijkbeleving worden weergegeven.

Daarnaast is ook de organisator van de buurttuin geïnterviewd en een buurtbewoner die in de wijkraad zit, om op deze manier algemene gegevens over de Grunobuurt en Grunotuin te verwerven.

Bovendien waren twee respondenten niet woonachtig in de Grunobuurt en vertelden ze alleen over de interacties tussen ouderen en jongeren in de Grunotuin. De interviews zijn afgenomen door twee interviewers. In de interviewgids, zie bijlage A, zijn de vragen geordend op basis van de theorieën en begrippen uit het theoretisch kader. Hierbij werden de onderdelen van de wijkbeleving, namelijk het beeld, de band en de betrokkenheid met de wijk als leidraad genomen.

Tabel 1 Respondenten case studie Grunobuurt Naam

Respondent*

Geslacht Leeftijd Buurt Aantal jaar woonachtig in de buurt

Sinds wanneer betrokken bij de Grunotuin

Van der Veen V 57 jaar Grunobuurt 20 2013

Boersma M 53 jaar Grunobuurt 52 2013

Hekman V 62 jaar Grunobuurt 11 2014

Venema M 62 jaar Grunobuurt 3 2014

Van der Kooij M 26 jaar Grunobuurt 1 2014

(13)

Smith V 26 jaar Grunobuurt 1 2014

IJkema M 29 jaar Rivierenbuurt 4 2014

Slot M 25 jaar Badstratenbuurt 3 2013

Everts V 28jaar Grunobuurt 7 2013

Meijer M 30 jaar Grunobuurt 7 2013

Metselaar M 58 jaar Grunobuurt 1 2013

Wijkraad**:

Bakker

M 53 jaar Grunobuurt 28 X

Organisator:

Barbara Houtman**

V 26 jaar Grunobuurt 7 2013

*Om privacy redenen zijn de namen gewijzigd.

** Toestemming voor het noemen van informatie

Na toestemming van de respondenten zijn de interviews opgenomen op een voice recorder.

Vervolgens werden na de gesprekken de interviews getranscribeerd en de antwoorden van de respondenten gecodeerd op basis van de elementen uit het theoretisch kader. De coderingen zijn samengevat zodat de interviews gemakkelijk met elkaar konden worden vergeleken en er resultaten uit voortkwamen die in hoofdstuk vier zijn verwerkt.

3.3 ETHISCHE VRAAGSTUKKEN

Bij het verzamelen en het analyseren van secundaire data moet er rekening wordt gehouden met ethische aspecten. Tijdens het houden van interviews is het belangrijk dat de interviewer met respect naar de participanten handelt en een sfeer creëert waarbij de participant zich op zijn gemak voelt (Dunn, 2005). Dit houdt in dat de respondenten in hun waarde worden gelaten en de machtsverhoudingen niet teveel bij de onderzoeker liggen. De onderzoeker moet duidelijk aangeven wat zijn bedoelingen zijn en wat er met de data wordt gedaan (DeWalt et al, 1998).

Tijdens elk interview is benadrukt dat de privacy gewaarborgd was. Dit is gedaan door vooraf aan elk interview, toestemming te vragen of alles opgenomen mocht worden. Daarnaast werd de respondent verteld dat alles anoniem verwerkt zou worden en het te allen tijde mogelijk was om te stoppen met het interview of antwoorden te veranderen tijdens of na het interview. Ook gaf de onderzoeker aan dat inzicht in de onderzoeksresultaten kon worden verkregen als de respondent daar belang bij had.

Tien van de interviews werden gehouden bij de respondent thuis omdat ze dat het prettigst vonden.

Twee interviews vonden plaats in het buurtpand 'De Koppel' en één interview in de buurttuin, omdat het niet mogelijk was om het interview bij de respondent thuis te houden. In alle gevallen gaven de respondenten aan zich op hun gemak te voelen tijdens het interview, zie ook Longhurst, (2003).

4.INTERGENERATIONALITEIT IN DE GRUNOTUIN

4.1 INTERACTIES TUSSEN OUDEREN EN JONGEREN IN DE GRUNOTUIN

(14)

In dit hoofdstuk worden de vormen van interactie tussen ouderen en jongeren in de Grunotuin besproken. Daarnaast is de houding die beide generaties ten opzichte van elkaar hebben, uitgewerkt.

De reden hiervoor is de invloed die de vormen van interactie tussen ouderen en jongeren kunnen uitoefenen op deze houding en andersom (Harwood et al., 2005). Hierbeneden zullen deze twee aspecten worden besproken.

4.1.1 Vormen van interactie in de Grunotuin

Bij een intergenerationeel project komen verschillende generaties bijeen waardoor ze in contact met elkaar komen en elkaar kunnen helpen (Pain, 2005). Er wordt met elkaar gecommuniceerd en generaties kunnen elkaar waar nodig aanvullen. Volgens Tidball & Krásy (2007) kan de oudere generatie in een buurttuin kennis en ervaring bieden, terwijl de jongere generatie juist het fysieke uithoudingsvermogen hebben om te graven en planten. De Grunotuin is een project waar verschillende generaties aan deelnemen. Op de momenten dat de deelnemers in de tuin zijn, zijn ze bezig in hun eigen tuintje en is er vrijwel niemand die speciaal voor het contact is gekomen. Het contact in de tuin vinden alle respondenten dan ook enkel een leuke bijkomstigheid.

"We gaan niet kijken van oh zijn er nou veel mensen? Nou dan gaan we er naartoe! We gaan wanneer het past binnen de rest van onze bezigheden" (Meneer Venema, 62)

Vooral deelnemers van de jongere generaties geven aan dat ze geen belang hebben om naar de grote activiteiten in de tuin, zoals het uitwisselen van zaden, te gaan. Echter, iedereen vindt het wel leuk om mee te helpen aan het gemeenschappelijk deel van de tuin. Volgens Sanchez (2007) ontstaan voordelen wanneer generaties met elkaar samenwerken. De oudere respondenten bevestigen dit en voelen zich ook deel van een groep, terwijl de jongere respondenten niet het gevoel hebben hier deel van uit te maken. Dit wijten de jongeren aan het niet deelnemen aan grote evenementen en de te korte periode dat ze deelnemen in de Grunotuin. Daarnaast zijn de activiteiten vrijblijvend waardoor de band met de groep maar op een bepaalde hoogte kan bestaan.

Meneer van der Kooij (26) laat weten:

"Je moet, denk ik, een paar keer zo'n dag samen hebben gewerkt of een keer een bijeenkomst hebben bijgewoond voordat dat ontstaat. We hebben elkaar nu één keer dan gezien op zo'n dag en nou ja voor de rest zie je elkaar een keer en maak je een praatje, maar dat heeft denk ik ook z'n tijd nodig."

Terwijl meneer Boersma (53)zegt:

"Met de catering, met de koffie en thee, dan bouw je wel een hele band op eigenlijk. Ja ik voel me echt deel van een groep ja."

Ondanks dat niet iedereen een groepsgevoel heeft, wordt er niemand in de Grunotuin buitengesloten. Zowel ouderen als jongeren worden bij diverse werkzaamheden betrokken.

"Ook als je ziet dat daar een kind doelloos rondloopt, nou, die wordt zo, eh, aan de haren meegesleurd van 'hé ik heb je hulp even nodig" (Mevrouw Houtman, 26)

Meneer Meijer (30): "Er zijn ook mensen die in de tuin bezig zijn in die hoge bakken, voor de oudere mensen, die waren er anders niet bij betrokken geweest denk ik."

Het contact dat plaatsvindt tussen de generaties in de Grunotuin is vooral oppervlakkig geven alle respondenten aan. Ze kennen niet elkaars namen, maar herkennen de gezichten wel. Het contact

(15)

breidt zich niet verder uit dan de tuin zelf, al is er wel sprake van herkenning op straat en in de winkels. Er is in die zin meer sociaal contact tussen buurtbewoners ontstaan, zie ook Kweon et al.

(1998).

"Alleen hier in de straat, maar dat is gewoon een praatje zeg maar. Maar niet dat ik met mensen afspreek" (Everts, 28)

Er is contact tussen ouderen en jongeren wanneer ze samenwerken in het gemeenschappelijke deel van de tuin. Zoals ook het onderzoek van Wakefield et al (2007) heeft uitgewezen vindt hier uitwisseling van kennis, ideeën en producten plaats. Daarnaast vinden de deelnemers het leuk om na het oogsten een maaltijd met elkaar te bereiden.

"En aan het eind van vorig jaar, van vorig seizoen, hebben we ook een oogstfeest gehad. Hebben we hier in deze ruimte allemaal met z’n allen gezeten. Haha. Heel veel mensen. Maar iedereen heeft iets meegenomen. Zoveel mogelijk klaargemaakt van groente uit eigen tuin" (Mevrouw Houtman, 26) 4.1.2 Houding ten opzichte van de andere generatie in de Grunotuin

Eerder onderzoek heeft uitgewezen dat de houding die men heeft ten opzichte van een andere generatie een rol kan spelen hoe men met elkaar omgaat (Harwood et al., 2005). Bovendien kan interactie tussen ouderen en jongeren er voor zorgen dat deze houding veranderd. Generaties leren elkaar kennen waardoor de angst voor het onbekende en irritaties kunnen afnemen (Pain, 2005).

Het beeld dat jongeren over ouderen hebben en andersom is afwisselend maar overwegend positief in de Grunotuin. Een paar oudere respondenten laten weten dat ze af en toe overlast door jongeren ondervinden. Daarnaast stelt meneer Bakker (53) dat jongeren soms te snel iets willen:

"Denk wel dat af en toe jongeren toch wel heel snel eh dwars door de organisatie heen willen stappen. Dat kan best goed zijn, alleen ja, daar moet toch wel een beetje eh overleg gebeuren."

De jongere deelnemers zeggen dat ouderen juist niet mee kunnen met te snelle veranderingen en soms onnodig zeuren. Desondanks stemmen alle respondenten er mee in dat contact tussen generaties belangrijk is. Voor ouderen zou het contact goed zijn om iets te kunnen leren van jongeren. Daarnaast kunnen beide generaties elkaar aanvullen, zodat er een goede balans wordt gecreëerd. Dit is in overeenstemming met voorafgaand onderzoek (Vanderbeck, 2007). Jongeren kunnen ook iets leren van ouderen en hebben vertrouwen in hun kennis en ervaring.

"Maar ook wel als ik eens even naar iemand toe loop om even wat te vragen dan merk ik dat ik toch wel naar een ouder iemand even toe loop, dat je gewoon denkt van eh nou dat zijn gewoon mensen ja die hebben waarschijnlijk misschien al hun leven lang een tuintje gehad en ja, wat meer ervaring en dan ga je automatisch daarheen met je vragen" (IJkema, 29)

Bovendien heeft de tuin voor een positieve wending in het beeld van ouderen en jongeren gezorgd en wordt er weer naar elkaar omgekeken, zie ook Tidball & Krásy (2007).

"Maar ik kom daar nu ook regelmatig studenten tegen. Ik kom ook jonge gezinnen tegen. Is heel leuk.

En daar zijn ze heel enthousiast. Het kan dus ook anders." (Mevrouw van der Veen, 57)

Aspecten die het contact tussen generaties leggen makkelijk maken in de tuin zijn de gedeelde interesse voor de tuin en het van elkaar leren. Hierdoor ontstaat een gedeelde identiteit. Dit komt overeen met het onderzoek naar gemeenschappelijk belang van Larkin et al. (2010). Bovendien is er

(16)

geen verschil in mate van contact met een bepaalde generatie suggereren de respondenten. De meesten zijn het met Sanchez (2007) eens over dat het begrip generatie niet alleen met het gebruik van leeftijd aan te tonen is. Vooral ouderen zien de leeftijd niet als belemmering om contact aan te gaan met jongeren. Het gaat meer om de gedeelde interesse en de klik die men met iemand heeft.

Interviewer: " Maar in hoeverre denkt u dat een leeftijd een rol speelt in contact?"

Meneer Metselaar (58): "Niet. Niet. Harde uitspraak hè, maar dat komt misschien omdat ik zelf absoluut niet in, in leeftijdscategorieën denk."

Over het algemeen heerst er onder beide generaties een positief beeld over het contact tussen generaties in de tuin maar de nadruk blijft liggen op het verbouwen van eigen producten beweren de respondenten. Mevrouw van der Veen (57) laat weten:

"Heel veel mensen komen dus gewoon voor hun stukje. Of ze nou jongeren zijn, of ouderen."

De meeste ouderen laten weten dat de tuin een effect heeft op zowel het fysieke als psychische welzijn, zoals ook onderzoek van Alaimo et al. (2010) heeft uitgewezen. Ze halen er voldoening uit omdat ze zich nuttig voelen en vinden het fijn om in contact met mensen uit de wijk te zijn. Alle respondenten van de jonge generatie geven aan dat ze meedoen in de tuin vanwege het tuinieren zelf. Voor hen gaat het vooral om het verbeteren van het fysieke welzijn en het contact met mensen in de buurt is minder belangrijk omdat ze hun contacten elders vandaan halen.

"Het is niet dat we dachten van, kom laten we sociaal gaan doen. De insteek was om een groentetuin te hebben" (Meneer Meijer, 30)

Kortom, er is sprake van vormen van interactie tussen ouderen en jongeren in de buurttuin van de Grunobuurt. Hierin speelt de houding ten opzichte van elkaar een grote rol en is de houding in positieve zin veranderd door het intergenerationeel contact. Echter, dit contact is niet het belangrijkste aspect van de Grunotuin vinden de respondenten. Ze nemen deel aan het project om het tuinieren zelf, het contact is een leuke bijkomstigheid.

4.2 INVLOED VAN DE INTERGENERATIONELE RELATIES IN DE GRUNOTUIN OP DE WIJKBELEVING Diverse onderzoekers stellen dat intergenerationaliteit een positieve bijdrage levert aan de leefbaarheid in de wijk (Mesch & Manor, 1998; Gardner, 2011). Door het deelnemen aan de Grunotuin zijn er dan ook veranderingen geconstateerd in het beeld, de betrokkenheid en de binding die de respondenten hebben met de Grunobuurt. Echter, de respondenten hechten een niet erg grote waarde aan het intergenerationele contact in de Grunotuin, waardoor de effecten van het contact op de wijkbeleving niet heel groot zijn. Het beeld, de betrokkenheid en de band met de wijk vormen de wijkbeleving en worden hierbeneden bediscussieerd.

4.2.1 Beeld van de Grunobuurt

Volgens Rozemuller (2010) kan een positief beeld van de wijk leiden tot meer vertrouwen in de wijk.

In de Grunobuurt is de sociale samenhang verdwenen door de sloop van oude gebouwen en de tijdelijke huurcontracten (Gemeente Groningen, 2011). Meneer Metselaar (58) stelt dat de Grunotuin de mogelijkheid geeft om op het allerlaagste niveau van de samenleving weer met elkaar om kan worden gegaan, zie ook Tidball & Krásy (2007). Door de tuin is er meer leven op straat en mensen worden herkend. Deelnemers van de Grunotuin hebben het gevoel dat ze door de gezamenlijke werkzaamheden de wijk weer leren kennen en dit zorgt voor bekendheid en vertrouwdheid in de wijk. Zoals ook eerder onderzoek heeft uitgewezen, wordt er door de tuin weer

(17)

naar elkaar omgekeken (Tidball & Krásy, 2007). Hierdoor is het beeld van de buurt positief veranderd, al is het op kleine schaal.

"Ik denk dat je dagelijkse leven vooruit kan gaan. In de zin van, als ik mijn buurvrouw goed ken en ik weet dat zij een boormachine heeft, dan kan ik dus makkelijker die boormachine van haar lenen. Dat maakt het leven makkelijker, iets aangenamer, maar dat is heel klein" (Meneer Metselaar, 58) Verder raden alle respondenten het aan om in elke buurt een buurttuin op te zetten omdat het kan zorgen voor een prettige woonbeleving. Daarnaast is een buurttuin een plek waar jong en oud in contact met elkaar kunnen komen waardoor er begrip voor elkaar kan ontstaan en ze in de wijk niet tegenover elkaar komen te staan, zie ook Rivlin (1987).

"Ik denk dat het belangrijk is dat je met elkaar wil praten, dat je niet meteen tegen over mekaar staat. Ik denk dat zo'n tuin daar juist heel goed voor is. Dat je gewoon, op een ongedwongen manier daarmee bezig bent." (Meneer Bakker, 53)

Overige buurtbewoners in de Grunobuurt worden niet bij het project betrokken, waardoor de effecten alleen voor de deelnemers van de tuin lijken te zijn. Desondanks suggereren de respondenten dat ook overige bewoners de sfeer ervaren die de tuin creëert. Bovendien zijn er geen klachten en vinden de overige buurtbewoners het prettig dat er een tuin is in plaats van een braakliggend terrein volgens de respondenten. Daarnaast hebben de buurtbewoners die niet deelnemen ook niet de behoefte om mee te doen, veronderstellen de meeste respondenten. Hierbij gaat het voornamelijk om jonge gezinnen of stellen die overdag aan het werk zijn en andere behoeften en contacten hebben.

"Er zijn heel veel mensen die hebben gewoon, gewoon geen idee bij en die hebben eigenlijk ook niet een idee bij een wijk. Om daar gezamenlijk wat te doen. Ik bedoel, die zijn veel op zichzelf. Die zie je 's morgens weggaan en die komen 's avonds terug, en die hebben eigenlijk weinig met hun wijk, die hebben hun eigen sociale netwerk." (Meneer Bakker, 53)

4.2.2 Betrokkenheid met de Grunobuurt

Volgens Larkin et al. (2010) zorgt een buurttuin ervoor dat ouderen en jongeren ervaringen met elkaar kunnen delen waardoor ze leren hoe mensen uit andere generaties denken over de lokale gemeenschap. Door het intergenerationele contact in de Grunotuin raken de deelnemers meer betrokken met de buurt veronderstellen de respondenten. Een Engelstalige deelnemer zegt hierover:

"Also to get some updates, like hearing some other buildings are taken down, and some new things will pop up. Older people, they are more, also connected to what is going on in general and then from them we will hear it" (Smith, 26)

In de Grunotuin wordt er tussen de generaties over de ontwikkelingen in de wijk gesproken en ontstaan er nieuwe ideeën en initiatieven voor de wijk, zie ook Kuo et al (1998). Mensen kennen elkaar nu beter en kunnen elkaar vinden als er wat aan de hand is. Dit zorgt ook voor een betere verbondenheid met de wijk zeggen zowel de oudere als jongere respondenten.

Echter, het ligt aan de instelling van mensen of ze behoefte hebben om betrokken te zijn met de buurt concluderen de meeste respondenten. Het merendeel van de oude respondenten laat weten dat ze weleens betrokken zijn geweest bij de wijkraad of bij wijkactiviteiten. Alle jongeren

(18)

daarentegen zijn niet actief in de buurt. Dit wijten ze aan de tijdelijkheid van hun verblijf in de Grunobuurt.

"Wij zijn er zelf nu nog niet heel erg mee bezig puur om het feit, omdat we hier ja nu in een huurhuis wonen, nou ja we willen hier niet jaren blijven wonen, ja dan ga je niet heel actief, eh, dan houd je je daar niet zo mee bezig. Maar wellicht wanneer we ons ergens echt gaan settelen dat we dan wel actiever betrokken raken." (Meneer van der Kooij, 26)

4.2.3 Band met de Grunobuurt

Uit eerder onderzoek is gebleken dat intergenerationele relaties een positieve bijdrage leveren aan de binding met de wijk (Mesch & Manor, 1998; Gardner, 2011). Daarnaast is volgens Livingston et al.

(2008) de band met een plek vaak sterker in een homogener gebied waar individuen dezelfde interesses hebben. In de Grunotuin delen jong en oud dezelfde interesse, namelijk het tuinieren, zie ook Larkin et al. (2010). Echter, meneer Metselaar (58) ziet de tijdelijke huurcontracten als grootste probleem voor het creëren van sociale binding met de Grunobuurt. Wanneer er eenmaal een sociale samenhang is gevormd, vertrekken de tijdelijke bewoners weer, stelt hij vast.

De oude respondenten wonen langer in de Grunobuurt dan de jonge respondenten en dat heeft ook effect op de band met de wijk vermoeden zowel de jonge als oude respondenten. Uit eerder onderzoek is gebleken dat wanneer bewoners deelnemen aan activiteiten en deel uit maken van een groep binnen de woonomgeving , ze meer tevreden zijn over de woonomgeving (Hildalgo &

Hernandez, 2001). Alle deelnemers zijn tevreden met hun woonomgeving, al was de sloop van de oude gebouwen wel nadelig voor de band die ze hebben met de buurt. Meneer Boersma (53) vertelt:

"Ik vind het echt jammer dat dat allemaal afgebroken is en allemaal weggaat ja. Ze zeggen wel de wijk blijft hetzelfde, maar ik zie dat niet zo. Ik vind het een hele verandering en dat vind ik jammer"

Eerder onderzoek heeft uitgewezen dat veranderingen in de wijk voor uitdagingen in het beeld van leefbaarheid van ouderen kunnen zorgen en dit kan effect hebben op de band met de wijk (Lager et al., 2013). Vooral de oudere respondenten geven aan dat ze de transformatie van de wijk niet als positieve ontwikkeling zien. Daarnaast zal het verdwijnen van de Grunotuin over een paar jaar en daarmee de opgedane contacten een gemis zijn voor de ouderen. De jongere respondenten denken daarentegen wel een alternatief te vinden.

Respondenten van beide generaties veronderstellen dat de Grunotuin geen grote invloed heeft op de emotionele binding die ze voelen met de buurt maar dat het wel een positieve bijdrage levert.

Interviewer: "Zou u minder gehecht aan de buurt zijn als de Grunotuin er niet was?

Meneer IJkema (29): "Nee. Het maakt het wel even leuker op dit moment omdat het ineens kan en je hebt het heel dichtbij, maar we hebben het vier jaar niet gehad en dat was ook prima"

Een respondent van de oude generatie beaamt dit:

"Ik ben gewoon blij dat ik hier woon en ik denk dat het door de Grunotuin nog leuker kan worden"

(Venema, 62)

Kortom, door het intergenerationele contact in de Grunotuin wordt de wijkbeleving positief beïnvloed. Echter, de invloed van het contact is niet heel sterk en vindt plaats op een kleine schaal. Er wordt weer op het allerlaagste niveau van de samenleving met elkaar omgegaan en dat zorgt voor

(19)

een positiever beeld van de wijk. Daarnaast zorgt het contact tussen generaties voor meer betrokkenheid met de wijk en levert het een positieve bijdrage aan de band die deelnemers hebben van de wijk.

5.CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN

(20)

In dit onderzoek, waar de intergenerationaliteit in een buurttuin en de invloed hiervan op de wijkbeleving werd onderzocht, zijn resultaten uit gekomen die overeenkomen met voorgaande onderzoeken. Uit eerder onderzoek was gebleken dat intergenerationele projecten aandeel kunnen hebben op hoe men een wijk ervaart (Mesch & Manor, 1998, Gardner, 2011). De Grunotuin in de Grunobuurt is in dit onderzoek als intergenerationeel project onderzocht en zijn invloed op de beleving van de Grunobuurt.

Uit de resultaten komt naar voren dat het doel van de Grunotuin niet het opdoen van sociale contacten is, maar het verbouwen van gewassen. De contacten die ontstaan zijn oppervlakkig maar zowel jongeren als ouderen in de Grunotuin zien hier het nut van in, omdat het ervoor zorgt dat de buurt weer vertrouwd wordt en men de buurtbewoners kan herkennen. Dit wordt ook door Kweon et al (1998) aangekaart in een onderzoek over buurttuinen. De Grunotuin zorgt voor meer sociaal contact tussen buurtbewoners en er wordt meer naar elkaar omgekeken. Echter, de invloed van de buurttuin op de sociale samenhang in de wijk moet niet worden overschat. In tegenstelling tot Glover (2004), is er geen sprake van een heel dicht netwerk door de Grunotuin en blijft het enkel bij herkenning op straat.

Dit onderzoek wijst uit dat beide generaties er waarde aan hechten om met elkaar in contact te komen. Dit zou volgens hun leerzaam zijn en het wonen in de wijk prettiger maken. In overeenstemming met Mesch & Manor (1998) wordt door dit contact het beeld dat bewoners van de wijk hebben beter en kan de band met de wijk toenemen. Bovendien zien de generaties de leeftijd niet als hindernis om contact te leggen, maar moet er een gedeelde interesse met elkaar zijn, zie ook Larkin et al (2010). De Grunotuin is een plek waar generaties met elkaar kunnen praten over het tuinieren en iets van elkaar kunnen leren op dat gebied. Daarnaast worden de ontwikkelingen van de wijk in de Grunotuin besproken doordat generaties met elkaar in contact komen. Hieruit kan geconcludeerd worden dat nieuwe inzichten en een grotere betrokkenheid met de wijk ontstaan door het intergenerationeel contact in de buurttuin, zie ook Kuo et al. (1998).

Desondanks heeft het contact tussen generaties in de tuin niet een heel groot effect op het beeld en de binding met de wijk en spelen andere factoren zoals de periode dat iemand in een wijk woont, ook een rol. De tuin is een project die een positieve bijdrage aan de binding en het beeld levert, vinden de deelnemers, maar niet het beeld en de band grotendeels kan veranderen. Hiervoor is het project te klein en zijn de contacten te onregelmatig en oppervlakkig waardoor er in tegenstelling tot het onderzoek van Kuo et al. (1998) niet echt sprake is van een sociaal netwerk. Bovendien zal ondanks de goede sfeer die wordt veroorzaakt door de Grunotuin, het merendeel van de buurtbewoners van de Grunobuurt doordat ze niet deelnemen aan de tuin, niet worden betrokken bij de Grunotuin en zijn effecten.

Kortom, dit onderzoek wijst uit dat de waarde van de buurttuin niet worden overschat omdat de invloed van de intergenerationele relaties in de Grunotuin niet heel groot is op de wijkbeleving.

Echter, het onderzoek heeft wel uitgewezen dat het intergenerationeel contact in de Grunotuin een bijdrage levert aan een betere betrokkenheid, een positiever beeld en een sterkere band met de wijk. Dit komt overeen met eerder onderzoek (Mesch & Manor, 1998, Gardner, 2011).

Nu er geconcludeerd is dat intergenerationele relaties een invloed kunnen uitoefenen op de wijkbeleving van bewoners, is het voor de wijk nuttig om aandacht te schenken aan het samenleven van generaties. Als er ontmoetingsplekken voor alle generaties in de wijk zijn, zal dat het samenleven van generaties bevorderen en zal dat volgens dit onderzoek een positieve uitwerking hebben op de wijkbeleving. Hierbij is het van belang dat de bewoners in de wijk betrokken worden en dat de projecten voor alle generaties toegankelijk zijn. Daarnaast stellen Tidball & Krásy (2007) dat zulke

(21)

projecten op een zo laag mogelijk niveau moet worden geregeld om op deze manier sociale samenhang te creëren of in stand te houden.

Het is interessant om over een paar jaar te kijken of er een dichter sociaal netwerk in de wijk is ontstaan , zoals Glover (2004) suggereert in zijn onderzoek naar buurttuinen. Op dit moment is de Grunotuin nog maar één jaar oud en kennen de deelnemers elkaar niet goed. Dit kan over een paar jaar misschien wel anders zijn en wellicht kan dit leiden tot een andere wijkbeleving dan die de deelnemers nu hebben. Daarnaast is de Grunotuin een tijdelijk project. Er kan onderzoek worden gedaan naar de wijkbeleving van de deelnemers wanneer de Grunotuin is verdwenen. Op deze manier kan er een nog duidelijker beeld ontstaan wat de invloed is van de Grunotuin en zijn intergenerationele interacties op de wijkbeleving en kan de gemeente hierop inspelen.

LITERATUURLIJST

(22)

Alaimo, K., Reischl, T. M., & Allen, J. O. (2010). Community gardening, neighborhood meetings, and social capital. Journal of Community Psychology,38(4), 497-514.

Ammann, I. and Heckenroth, M. (2012) Innovations for Intergenerational Neighborhoods, Journal of Intergenerational Relationships, 10:3, 228-245

Brakus, J., Schmitt, B., & Zarantello, L. (2009). Brand experience: What is it? How is it measured?

Does it affect loyalty? Journal of Marketing, 73, 52-68.

Buffel, T., Demeere, S., De Donder, L. & Verté, D. (2011). Fysieke, sociale en psychologische dimensies van de woonomgeving: Ouderen aan het woord over hun verbondenheid met de buurt. Tijdschrift voor Sociologie, 1, p.59.

Butts, D. (2007). Intergenerational Solidarity: Strengthening Economic and Social Ties. Background paper for the Department of Economic and Social Affairs, Division for Social Policy and Development.

New York: United Nations Headquarters

Comstock, N., Miriam Dickinson, L., Marshall, J. A., Soobader, M. J., Turbin, M. S., Buchenau, M., &

Litt, J. S. (2010). Neighborhood attachment and its correlates: Exploring neighborhood conditions, collective efficacy, and gardening. Journal of Environmental Psychology, 30(4), 435-442.

Denscombe 2007). The Good Research Guide: For Small -scale Social Research. Buckingham: Open University Press

Dunn, K. (2005). ‘Interviewing’, in I. Hay (ed.) Qualitative research methods in human geography (2nd edn), 79-105. Melbourne: Oxford University Press

DeWalt, Kathleen M. & DeWalt, Billie R. (1998). Participant observation. In H. Russell Bernard (Ed.), Handbook of methods in cultural anthropology, 259-300. Walnut Creek: AltaMira Press.

Engwicht, D. (2005). Mental Speed Bumps: The Smarter Way to Tame Traffic.Annadale, New South Wales: Envirobook.

Fairhurst, E., & Slee, S. M. (2012). The hive in the cliff: a case study in intergenerational relations and culturally led regeneration. Journal of Intergenerational Relationships, 10(3), 246-260.

Gardner, P. J. (2011). Natural neighborhood networks—Important social networks in the lives of older adults aging in place. Journal of Aging Studies,25(3), 263-271.

Gemeente Groningen (2011). Wijkperspectief Grunobuurt: nieuw stedelijk wonen. Groningen

Glover, T. D. (2004). Social capital in the lived experiences of community gardeners. Leisure Sciences, 26(2), 143-162.

Grunobuurt Zuid (2014). De Grunotuin 2013. Geraadpleegd op 13-6-2014 via http://www.grunobuurt.nl/wijkteam/grunotuin#.

Harwood, J., Hewstone, M., Paolini, S., & Voci, A. (2005). Grandparent-grandchild contact and attitudes toward older adults: Moderator and mediator effects. Personality and Social Psychology Bulletin, 31(3), 393-406.

Hidalgo, M. C., & Hernandez, B. (2001). Place attachment: Conceptual and empirical questions.

Journal of environmental psychology, 21(3), 273-28

(23)

Kasarda, J., & Janowitz, M. (1974). Community attachment in mass society . American Sociological Review, 39, 328-339.

Kuo, F. E., & Taylor, A. F. (2004). A potential natural treatment for attention-deficit/hyperactivity disorder: Evidence from a national study. American Journal of Public Health, 94, 1580–1586.

Kweon, B.-S., Sullivan, W. C., & Wiley, A. R. (1998). Green common spaces and the social integration of inner-city older adults. Environment and Behavior, 30, 832–858.

Lager, D., Van Hoven, B., & Huigen, P. P. (2013). Dealing with change in old age: Negotiating working- class belonging in a neighbourhood in the process of urban renewal in the Netherlands. Geoforum, 50, 54-6

Larkin, E., Kaplan, M. S., & Rushton, S. (2010). Designing brain healthy environments for intergenerational programs. Journal of Intergenerational Relationships, 8(2), 161-176.

Livingston, M., Bailey, N. and Kearns, A. (2008). People's attachment to place: The influence of neighbourhood deprivation. Coventry: Chartered Institute for Housing.

Longhurst R 2003 Semi-structured interviews and focus groups. In N. J. Clifford & G. Valentine (eds) Key methods in geography, 117-132. London: Sage

Lüscher, K. (2000). Ambivalence: A key concept for the study of intergenerational relations. In S.

Trnka (Ed.), Family issues between gender and generation, 11-25. Luxembourg: Office for Official Publications of the European Communities.

Manzo, L., & Perkins, D. (2006). Finding common ground: the importance of place attachment to community participation and planning. Journal of Planning Literature, 20(4), 335-350.

Mercken, C. (2002). Intergenerationeel werken binnen residentiële ouderenvoorzieningen: algemene situering en theoretisch referentiekader vanuit standpunt ouderenvoorziening. Nederlands instituut voor zorg en welzijn. Geraadpleegd op 10-3-2014 via

https://googledrive.com/host/0BzQk3YpQ1EpkUzgyV1poTGF2MEk/artikel_intergenerationeel.pdf Mesch, G., & Manor, O. (1998). Social ties, environmental perception, and local attachment.

Environment and Behavior, 30, 504-519.

Newman, S. (1997). Intergenerational Programs. Past, Present and Future. Washington: Taylor &

Francis

Newton, N. (2010) The use of semi-structured interviews in qualitative research: strengths and weaknesses. Geraadpleegd op 10-4-2014 via http://www.academia.edu/1561689/The_use_of_semi- structured_interviews_in_qualitative_research_strengths_and_weaknesses

Pain, R. (2005).Intergenerational relations and practice in the development of sustainable communities. Report to Office of the Deputy Prime Minister, London

Rozemuller, J. (2010). Beleef de woonomgeving! De invloed van identificatie op tevredenheid met de woning en woonomgeving. University of Twente

Sánchez, M., & Martinez, A. (2007). A society for all ages. Intergenerational programmes: Towards a society for all ages, 16-33.

Salzman, P. C. (2002). On reflexivity. American Anthropologist, 104(3), 805-811.

(24)

Taylor, R. (1996). Neighborhood responses to disorder and local attachments: the systemic model of attachment, social disorganization, and neighborhood use value. Sociological Forum, 11, 41-74.

Tidball, K. G., & Krasy, M. E. (2007). From risk to resilience: What role for community greening and civic ecology in cities? In A. E. J. Wals (Ed.), Social learning towards a sustainable world: Principles, perspectives and praxis, 149–164. Wageningen: Wageningen Academic Publishers.

Vanderbeck, R. M. (2007). Intergenerational Geographies: Age Relations, Segregation and Re‐

engagements. Geography compass, 1(2), 200-221.

Wakefield, S., Yeudall, F., Taron, C., Reynolds, J., & Skinner, A. (2007). Growing urban health:

Community gardening in South-East Toronto. Health Promotion International, 22, 92–101.

Walker, A. (1993) Age and Attitudes. Main Results from a Eurobarometer Survey. Brussel: Europese Commissie

(25)

VERANTWOORDING AFBEELDINGEN

Voorblad:

'Grunobuurt' : http://nl.wikipedia.org/wiki/Grunobuurt (Geraadpleegd op 27-05-2014) 'Grunotuin 1': http://grunobuurtthemakingof.wordpress.com/2013/11/05/grunotuin-

augustus-2013/ (Geraadpleegd op 27-05-2014)

‘Grunotuin 2’: http://www.ruimteinstad.nl/locatie/de-grunotuin/ (Geraadpleegd op 27-05- 2014)

Pagina 11:

Kaart ‘Ligging Grunobuurt en Grunotuin’ (gemaakt met ArcGIS 10.0)

(26)

BIJLAGEN

A.INTERVIEWGIDS:

Introductie

Hallo, ik ben een student aan de Rijksuniversiteit en ik studeer Sociale Geografie en Planologie. Voor mijn bachelor scriptie doe ik onderzoek naar de sociale interactie tussen ouderen en jongeren in de Grunotuin en hun binding met de Grunobuurt. Ik probeer er achter te komen welke invloed de sociale interactie tussen generaties in de Grunotuin heeft op de binding met de Grunobuurt. Wilt u mee doen met dit onderzoek en een aantal vragen over de sociale interactie in de Grunotuin beantwoorden?

Ik wil graag benadrukken dat dit gesprek vertrouwelijk is en dat de informatie anoniem wordt verwerkt. Ik zou graag het gesprek opnemen zodat ik het later kan terug luisteren en uw antwoorden kan gebruiken in mijn onderzoek. In dit onderzoek komen de uitkomsten van dit interview en zal ik proberen om wat generale conclusies te trekken voor de wijk. De opname van dit gesprek zal alleen door mij worden teruggeluisterd en de informatie in het onderzoek zal nooit naar u te traceren zijn.

U heeft ten alle tijden recht om antwoorden te wijzigen, terug te trekken, de taperecorder te laten stoppen of te stoppen met het interview. De uiteindelijke gegevens kunnen gebruikt worden voor wetenschappelijke doeleinden (bijvoorbeeld congres of artikel) of in het onderwijs (bijvoorbeeld college). Heb ik uw toestemming om dit gesprek op te nemen?

Ik wil u graag bij voorbaat danken voor het meedoen aan het interview. Heeft u nog vragen voordat we beginnen?

Algemeen

Kunt u iets over uzelf vertellen? :

 Wat is uw leeftijd?

 Waar bent u geboren?

 Wat is uw dagelijks bezigheid?

 Hoe lang woont u hier?

 Kunt u de wijk/straat waar u woont beschrijven?

 Waarom bent u hier gaan wonen?

 Was de buurttuin een reden tot het verhuizen naar de buurt?

 Wat zijn factoren die ervoor zorgen dat u hier blijft wonen? Welke factoren zouden u doen vertrekken?

 Wat is uw gezinssamenstelling/woonsituatie?

 Zijn er nog andere leden van uw gezin actief binnen de Grunotuin? Vindt u dit belangrijk?

 Zou u misschien willen vertellen tot welke inkomensgroep u behoort?

Grunotuin:

Kunt u iets vertellen over de Grunotuin als plek?

 Hoe kwam u voor het eerst iets te weten over de Grunotuin?

 Waarom bent u mee gaan doen met het helpen in de Grunotuin?

 Hoe lang bent u al aan het helpen in de Grunotuin?

(27)

 Hoe ver woont u bij de Grunotuin vandaan?

 Op welke manier komt u naar de Grunotuin toe? (Fiets/auto/lopend?)

 Hoe vaak bent u in de Grunotuin te vinden?

 Wanneer ben u er? Welke dag/tijdstip?

 Verschilt het aantal mensen per dag/tijd?

 Wat voor activiteiten doet u precies in de Grunotuin?

 Zijn er nog andere activiteiten die u graag zou willen doen in de Grunotuin, wat nog niet mogelijk is?

 Mist u verder nog iets aan de Grunotuin?

Betekenis: Wat betekent de Grunotuin voor u, in sociale zin?

 Wat haalt u uit het meehelpen in de Grunotuin?

 Hoe voelt u zich als u in de Grunotuin bent?

 Heeft de Grunotuin, volgens u, een effect op uw gezondheid/welzijn?

 In hoeverre maakt de Grunotuin deel uit van uw leven?

 Wat vindt u het belangrijkste aspect van de Grunotuin?

 Is de oogst belangrijk voor u? Wat doet u met de oogst?

Band: In hoeverre voelt u zich verbonden met de Grunotuin?

 Voelt u zich deel van de groep van de Grunotuin? Is deze groep belangrijk voor u?

 Bent u geneigd om vaak te komen?

Contact: Heeft u veel contact met andere mensen als u bezig bent in de Grunotuin?

 Met welke leeftijdsgroep heeft u dan contact?

 Om wat soort contact gaat dit? (Regelmatig, intensief?)

 Wat voor activiteiten doet u met deze contacten? (Elkaar helpen?)

 Zijn deze contacten belangrijk voor u? (Waarom/Op wat voor manier?)

 Vindt u dat u de andere deelnemers goed kent?

 Is de samenwerking met andere generaties belangrijk voor u?

 Is uw sociaal netwerk vergroot door de Grunotuin?

 Voelt u zich gesteund door dit sociale netwerk?

 Wordt iedereen volgens u, toegelaten bij de Grunotuin?

 Zijn er dingen die het makkelijker maken contacten op te bouwen in de tuin?

 Zijn er dingen die het moeilijker te maken contacten op te bouwen in de tuin?

 Denkt u dat er ook mensen zijn die zich buitengesloten binnen de Grunotuin?

Beeld: Had u, voor de Grunotuin, een beeld van deze leeftijdsgroep/ouderen/jongeren?

 Wat vindt u nu van deze leeftijdsgroep/ouderen/jongeren?

 Hoe bent u tot deze opvattingen gekomen?

 Identificeert u zich met de Grunotuin; zegt de tuin iets over u / heeft de tuin u gevormd tot

wie u nu bent?

Ervaringen: Kunt u iets vertellen over een positieve/negatieve ervaring in de Grunotuin?

 En een positieve/negatieve ervaring met ouderen/jongeren in de Grunotuin?

(28)

Buurt/wijk:

Band: In hoeverre voelt u zich verbonden met de Grunobuurt?

 Is het beeld over de buurt veranderd nadat u hier kwam wonen?

 Welke plekken in de buurt is/zijn belangrijk voor u?

 Denkt u dat de Grunotuin impact heeft gehad op de buurt of het buurtgevoel?

 Bent u zelf meer gehecht aan de geraakt aan de buurt door de Grunotuin?

 Denkt u dat u meer gehecht bent geraakt aan de buurt door het contact met jongeren/ouderen in de Grunotuin?

Betrokkenheid : Bent u nog op andere manieren actief binnen de wijk/binnen buurtorganisaties?

 Waarom? Wat levert het op?

 Zou u dit in de toekomst willen doen?

 In hoeverre wordt de wijk betrokken bij het meebeslissen over veranderingen in de Grunotuin?

 Wat zou er volgens u moeten veranderen om de sociale betrokkenheid te veranderen in de buurt?

Contact: Is het contact tussen bewoners in uw omgeving veranderd sinds de komst van de Grunotuin?

 Is dit contact er ook buiten de Grunotuin (met niet-participanten)?

 Wat vindt u van de sociale betrokkenheid in uw buurt? Hoe komt dit?

 Hecht u waarde aan die sociale netwerken?

 Vindt u dat het contact moet worden verbeterd?

 Wat zijn uw ervaringen met jongeren/ouderen buiten de Grunotuin?

 Gaat u vaak met jongeren/ouderen om in de buurt?

 In hoeverre vindt u het belangrijk dat jongeren en ouderen met elkaar leven in plaats van langs elkaar?

 Denkt u dat er ook mensen binnen de buurt zich buitengesloten voelen door de Grunotuin?

Afsluitende vragen (controlevragen)

 In hoeverre is de wijk gebaat dat er meer interactie tussen jongeren en ouderen komt, denkt u?

 Wat zijn uw aanbevelingen als een andere wijk een buurttuin wilt opzetten? Waar moet de tuin aan voldoen?

 Voor welke mensen/buurten zou zo’n buurttuin goed zijn?

 Heeft u verder nog vragen over het interview?

 Wilt u nog iets toevoegen?

 Heeft u belangstelling bij de opnames, het transcript of de eerste versie van de scriptie?

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In hoeverre worden er sociale relaties opgebouwd in teamverband binnen de kaders van de sport die de sociale relaties tussen de spelers buiten de context van de sport beïnvloeden

Doelstelling van dit onderzoek is om meer inzicht te krijgen in de invloed die de mogelijkheden van Het Nieuwe Werken heeft op de voorkeur van bedrijven voor locaties van

Er is weinig onderzoek gedaan naar de precieze redenen waarom ouderen (65‐plussers) niet 

“Het doel van dit onderzoek is om meer inzicht te krijgen in de invloed van gentrificatie op sociale cohesie binnen de wijken, de Indische Buurt en de Jordaan, die

Hoewel er redelijk veel onderzoek gedaan is naar prestatiedoelen en de invloed op prestaties in organisaties, is er geen studie die de relatie tussen alle vier de doelen en

De onderzoeksvraag die centraal staat in dit onderzoek is: ‘’In hoeverre heeft de connectiesterkte tussen de zender en ontvanger van een virale SNS-boodschap op Facebook invloed op

Het doel van dit onderzoek is om te kijken in hoeverre een emotionele of een rationele boodschap effectiever is bij het beïnvloeden van attitude en intentie

Of de vraag naar in hoeverre de menselijke factor in het onderwijs – de sociale interacties en relaties tussen docenten van vlees en bloed onderling en met hun leerlingen of